Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (deel LNV)
35 200 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 mei 2019 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij brief van 4 juni 2019 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, De Leau
1
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Onderzoeksagenda Varkenshouderij ondersteund?
Antwoord
De Onderzoeksagenda Varkenshouderij bestaat uit de volgende werkpakketten, waaraan
in 2018 door LNV met het volgende bedrag is bijgedragen:
a. Vitaliteit biggen: € 80.000,–
b. Verantwoord omgaan met staarten: € 104.000,–
c. Castratie en berengeur: € 51.000,–
d. Informatiestromen in de varkenshouderij: geen
e. Pilot gezonde bedrijven (in het kader van vermindering van het antibioticagebruik):
geen
2
Van wanneer tot wanneer loopt de Onderzoeksagenda Varkenshouderij?
Antwoord
De Onderzoeksagenda Varkenshouderij loopt van 2017 tot en met 2020.
3
Wat zijn of waren de concrete, afrekenbare doelstellingen van de Onderzoeksagenda
Varkenshouderij?
Antwoord
In de Onderzoeksagenda Varkenshouderij verbindt de varkensvleesketen de thema’s maatschappelijke
acceptatie (waaronder diergezondheid en dierenwelzijn) én duurzaamheid. Hierbij ligt
de focus op het «robuuste varken». Een robuuste zeug werpt vitale biggen, met een
geringe biggensterfte. Aan het «robuuste varken» zijn geen ingrepen nodig, met uitzondering
van het aanbrengen van de merken voor identificatie. Couperen van staarten, knippen
of slijpen van tandjes van pasgeboren biggen en castreren van beerbiggen moet op termijn
niet meer nodig zijn. Het varken kan soorteigen gedrag vertonen in een omgeving waarin
natuurlijk gedrag mogelijk is. In combinatie met preventief diermanagement leidt dit
tevens tot een minimale noodzaak voor de inzet van antibiotica. Voor de onderwerpen
biggensterfte en couperen van staarten verantwoordt het bedrijfsleven de voortgang
van de realisatie.
Voor het werkpakket «Verminderen antibioticagebruik en pilot gezonde bedrijven» is
er een promotieonderzoek gestart. Dit wordt mogelijk gemaakt door ZonMw en uitgevoerd
door ZLTO, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht en IRAS en wordt ondersteund door de
Producenten Organisatie Varkenshouders (POV). Dit biedt een coachingstraject voor
de varkenshouder, zodat samen met de dierenarts en voeradviseur gewerkt kan worden
aan de optimalisatie van de diergezondheid op het bedrijf. De verwachting is dat eind
2021 de resultaten hiervan bekend zijn.1
Daarnaast is in 2016 beleidsondersteunend onderzoek gestart naar mogelijke kritische
succesfactoren voor een laag antibioticumgebruik in de varkenshouderij. Uw Kamer is
hierover in de Kamerbrief van 21 december 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 235). Een vervolgonderzoek met verdiepende analyses is gestart om achterliggende factoren
van gevonden associaties te achterhalen. De uitkomsten worden dit jaar nog verwacht.
Voor het onderdeel Gezondheidsladder van dit werkpakket verwijs ik uw Kamer naar de
antwoorden op de vragen 10 tot en met 15.
Verder is serologisch onderzoek uitgevoerd bij wilde zwijnen. Doel van dit onderzoek
was het meten en monitoren van het voorkomen van niet-aangifteplichtige dierziekten
bij wilde zwijnen. Dit onderzoek is volledig gefinancierd door het bedrijfsleven.
4
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de Onderzoeksagenda Varkenshouderij?
Antwoord
Op verschillende onderwerpen uit de Onderzoeksagenda Varkenshouderij zijn concrete
resultaten geboekt.
Couperen staarten: (1) De ontwikkeling van een risicobeoordeling. Een instrument om te kunnen beoordelen
wat de risico’s op gezondheidsproblemen op een varkensbedrijf. Het instrument analyseert
alle risicofactoren op het bedrijf en daarmee ook het multifactoriële probleem van
staartbijten (2) In november 2018 is een nieuwe brochure hokverrijking beschikbaar
gekomen voor de varkenshouders. De brochure geeft beoordelingscriteria die aangeven
of de gebruikte hokverrijking voldoende tegemoetkomt aan de behoefte van het varken
en welke voordelen het aanbieden van hokverrijking heeft, zowel voor het welzijn van
varkens als ook voor bijvoorbeeld de gezondheid. (3) In een netwerk met 14 varkenshouders
is gestart met een pilot om varkens met lange staarten te houden. (4) Internationaal
is met name met de landen Duitsland, Denemarken en België nauwe afstemming gezocht
voor onderzoek en om praktijkervaringen te delen.
Bigvitaliteit: (1) In 2018 is de checklist bigvitaliteit verschenen. Deze bevat alle succesfactoren
en verbeterpunten die de overleving van biggen in de kraamstal vergroten. Met de checklist
plus drie protocollen kunnen varkenshouders nu zeer doelgericht de uitval van biggen
in de kraamstal verminderen. De drie protocollen bevatten tips en adviezen over zorg rondom geboorte, reinigen en ontsmetten van stallen en succesvol houden van opfokzeugen. (2) Tevens hebben in 2018 meerdere bijeenkomsten met zeugenhouders plaatsgevonden
waarbij ook de checklist is besproken en waarbij de varkenshouders bewuster zijn geworden
van succes- en risicofactoren voor bigoverleving. (3) In de opgerichte focusgroep
bigvitaliteit wordt gewerkt aan oplossingen voor vragen rond de thema’s geboortezorg,
voeding- en voerstrategie, vervangingsbeleid zeugen, huisvesting, weersinvloeden,
uitbraak van ziektes en ook hoeveel melk de zeug bij vorige geboortes gaf. Uit deze
opsomming blijkt ook dat er veel factoren meespelen om de bigvitaliteit te verbeteren.
De focusgroep deelt de resultaten en oplossingen met andere experts en zij dragen
deze weer over aan de zeugenhouders.
Castratie: De activiteiten op het terrein van castratie hebben betrekking op het verspreiden
van en communiceren naar andere lidstaten over de kennis en ervaring, die in Nederland
is opgedaan met alternatieven voor castratie. De uitgebreide rapportages over de voortgang
van bigvitaliteit en couperen staarten over 2018 zullen in juni met de beleidsbrief
dierenwelzijn aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Voor wat betreft de voortgang op bigvitaliteit en staart couperen, verwijs ik u verder
naar de voortgangsrapportages die jaarlijks naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Voor informatie over de gezondheidsladder verwijs ik u naar vraag 10 tot en met 15
5
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van de Onderzoeksagenda
Varkenshouderij worden behaald?
Antwoord
De realisatie van de doelen en afspraken worden gemonitord en vastgesteld door de
Stuurgroep Onderzoeksagenda Varkenshouderij. Het Ministerie van LNV heeft zitting
in deze stuurgroep.
6
Kunt u bevestigen dat uw ministerie het programma bigvitaliteit vier jaar lang (voor
de jaren 2017–2020) met een bedrag van € 80.000 per jaar heeft gesubsidieerd?
Antwoord
Ja, ik kan bevestigen dat in het kader van de Onderzoeksagenda Varkenshouderij er
voor het programma bigvitaliteit voor de jaren 2017–2020 een bedrag van € 80.000 ex.
btw per jaar vanuit het Ministerie van LNV beschikbaar is gesteld.
7
Wat zijn of waren de concrete, afrekenbare doelstellingen van het programma bigvitaliteit?
Antwoord
Voordat cofinanciering door het Ministerie van LNV werd verstrekt diende door de stuurgroep
«Bigvitaliteit» een plan van aanpak te worden opgesteld. Dit plan2 is in 2016 aan uw Kamer gestuurd en het doel van het plan is om uitval van biggen
verder te verkleinen.
8
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het programma bigvitaliteit?
Antwoord
Uw Kamer is over de resultaten dusver geïnformeerd via de 1e Voortgangsrapportage
Plan van aanpak «»Verlaging biggenuitval»» over 2016 (2017D13800) en de 2e Voortgangsrapportage over 2017 (Kamerstuk 28286, nr. 991). Zie voor een aantal resultaten in 2018 het antwoord op vraag 4.
De uitgebreide 3de rapportage over de voortgang van bigvitaliteit over 2018 zal in juni met de beleidsbrief
dierenwelzijn aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
9
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het programma bigvitaliteit
zijn of worden behaald?
Antwoord
De realisatie van de doelen en afspraken worden gemonitord en vastgesteld door de
Stuurgroep Onderzoeksagenda Varkenshouderij. Het Ministerie van LNV heeft zitting
in deze stuurgroep.
De activiteiten binnen het programma bigvitaliteit worden zeer nauwlettend gevolgd
door mijn ministerie, die ook zitting heeft in de begeleidingscommissie bigvitaliteit.
De jaarrapportages worden kritisch bekeken en besproken met de sector.
10
Kunt u bevestigen dat uw ministerie financieel bijdraagt aan de ontwikkeling van een
Gezondheidsladder voor de varkenshouderij?
Antwoord
De gezondheidsladder voor de varkenshouderij is een initiatief van de sector. De sector
is zelf verantwoordelijk voor de ontwikkeling en de uitrol ervan in de praktijk. Om
de ontwikkeling van dit instrument mogelijk te maken, heb ik een financiële bijdrage
vanuit het Ministerie van LNV toegezegd. Op dit moment wordt een plan uitgewerkt voor
de ontwikkeling van het instrument, in 2018 heeft het Ministerie daarom nog geen financiële
bijdrage geleverd.
11
Indien uw ministerie financieel bijdraagt aan de ontwikkeling van een Gezondheidsladder
voor de varkenshouderij, wat is de totale hoogte van de financiële bijdrage?
Antwoord
Met de sector is afgesproken dat het plan dat zij opstellen voor 50% wordt gefinancierd
door de sector zelf, en de andere 50% wordt gefinancierd door het Ministerie. Het
plan is nu nog in ontwikkeling, dus met de sector worden nog nadere afspraken gemaakt
over de hoogte en fasering van financiering.
12
Van wanneer tot wanneer loopt de Gezondheidsladder voor de varkenshouderij?
Antwoord
De sector heeft voor de ontwikkeling van de Gezondheidsladder een werkgroep ingericht
waarin verschillende partijen deelnemen. Ook het Ministerie van LNV neemt deel aan
deze werkgroep.
Het instrument is momenteel nog in ontwikkeling, streven van de sector is om nog voor
het einde van 2019 een pilot te draaien. Op basis van de ervaringen van de pilot kan
een plan worden gemaakt voor een bredere uitrol in de praktijk. Daar is op dit moment
door de sector nog geen tijdsplanning aan verbonden.
13
Wat zijn of waren de concrete, afrekenbare doelstellingen van de Gezondheidsladder
voor de varkenshouderij?
Antwoord
De sector zal in overleg met de betrokken partijen in 2019 afspraken maken ten aanzien
van de doelstellingen en resultaten. Ik zal uw Kamer hierover te zijner tijd over
informeren.
14
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de Gezondheidsladder voor de varkenshouderij?
Antwoord
Omdat de plannen om te komen tot de ontwikkeling van het instrument nog gemaakt worden,
zijn er tot op heden nog geen concrete resultaten behaald.
15
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van de Gezondheidsladder
voor de varkenshouderij worden behaald?
Antwoord
De sector zal in overleg met de betrokken partijen in 2019 afspraken maken ten aanzien
van de doelstellingen en resultaten.
16
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het sectorplan Vitaal Kalf ondersteund?
Antwoord
Ondersteunend aan dit plan lopen diverse onderzoeken die de overheid vanuit het topsectorenbeleid
(PPS onderzoeken) mede financiert. Dat is ten eerste de PPS «Vitaal gezond kalf in
een duurzame veehouderij». Doel van deze PPS is de reductie van dierziekteproblematiek
en antibioticumgebruik door een ketenbrede aanpak. De tweede PPS «Kansen Kalf in de
Keten» gaat over het verhogen van de weerbaarheid en vitaliteit van het jonge kalf
op het melkveebedrijf en innovaties in de keten. In 2018 zijn vanuit LNV geen financiële
uitgaven gedaan voor het plan vitaal kalf.
17
Van wanneer tot wanneer loopt het sectorplan Vitaal Kalf?
Antwoord
Het plan vitaal kalf is een plan van de melkveesector, kalversector en vee en logistiek.
Het sectorplan kent geen formele einddatum.
18
Wat zijn of waren de concrete, afrekenbare doelstellingen van het sectorplan Vitaal
Kalf?
Antwoord
Het doel van dit plan is het opzetten en implementeren van een kalfvolgsysteem en
een herziening en uitbreiding van de kwaliteitsvoorschiften voor alle aan de keten
verbonden partijen.
19
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het sectorplan Vitaal Kalf?
Antwoord
In 2018 zijn de herziene kwaliteitsvoorschriften voor verzamelcentra en collecterende
kalverhandelaren geïmplementeerd. En daarnaast is sinds medio 2018 registratie van
transport van kalveren tussen melkveehouder en verzamelcentrum of kalverhouder in
het kalfvolgsysteem (KVS) verplicht. Dit dient ter gebruik voor tracering en in de
toekomst moet het KVS bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van jonge kalveren.
Eind 2018 was ca. 90% van de aangevoerde kalveren bestemd voor de kalverhouderij geregistreerd
in KVS.
20
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het sectorplan Vitaal
Kalf zijn of worden behaald?
Antwoord
Het bestuur van de stichting brancheorganisatie kalversector heeft in 2017 een Centraal
College van Deskundigen Vitaal Kalf ingesteld dat toeziet op de uitvoering van het
sectorplan.
21
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het Actieplan brandveilige stallen ondersteund?
Antwoord
Vanuit het Ministerie van LNV is voor de uitvoering van de projectleiding van het
nieuwe Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 aan LTO-Nederland een subsidie
beschikbaar gesteld van ten hoogste € 180.831,– (exclusief BTW). Dit bedrag wordt
verdeeld over een periode van vijf jaar.
Naast deze financiële bijdrage is het Ministerie van LNV vertegenwoordigd in de stuurgroep
en de werkgroep van het nieuwe actieplan. Daarnaast is door het Ministerie van EZK
een bedrag van € 28.556,– (inclusief BTW) betaald aan het Economisch Instituut voor
de Bouw voor de uitvoering van een onderzoek naar stalbrandpreventie.
22
Wat zijn de concrete, afrekenbare doelstellingen van het Actieplan brandveilige stallen?
Antwoord
In de brief Stalbranden (Kamerstuk 35000 XIV, nr. 71) zijn de doelstellingen van het nieuwe Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022
weergegeven. Tevens schetst deze brief de tussentijdse resultaten van de aanpak van
stalbranden. Doel van het actieplan is om de kans op een stalbrand en daarmee dierlijke
slachtoffers te verminderen, mede door het verder brandveiliger maken van bestaande
stallen. Uit onderzoek blijkt dat kortsluiting de belangrijkste oorzaak is van een
stalbrand. Het verkleinen van de kans op kortsluiting door periodieke elektrakeuringen
heeft daarom de hoogste prioriteit gekregen.
23
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het Actieplan brandveilige stallen?
Antwoord
De brief Stalbranden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 71) geeft uitgebreid informatie over de tussentijdse resultaten van het Actieplan brandveilige
veestallen 2018 – 2022. LTO-Nederland rapporteert jaarlijks over de voortgang van
het nieuwe actieplan. De eerste voortgangsrapportage, die binnenkort verschijnt, wordt
medio juni met de eerste stand-van-zaken beleidsbrief dierenwelzijn naar de Tweede
Kamer gestuurd.
Een belangrijk actiepunt in 2018 was het opstellen van sectorplannen. Inmiddels hebben
de varkenshouderij, pluimveehouderij, melkveehouderij en kalverhouderij sectorplannen
opgesteld. Deze sectorplannen zijn de verantwoordelijkheid van de betreffende veehouderijsectoren.
Hierin heeft het verkleinen van de kans op kortsluiting de hoogste prioriteit gekregen,
aangezien kortsluiting de belangrijkste oorzaak is van een stalbrand. Inmiddels hebben
de varkens-, pluimvee- en kalverensector verplichte elektrakeuringen in hun kwaliteitssystemen
opgenomen. Meer dan 90% van de primaire veehouderijbedrijven is aangesloten bij deze
systemen. Naar verwachting worden alle elektrakeuringen dit jaar afgerond.
24
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Actieplan brandveilige
stallen zullen worden behaald?
Antwoord
De Ministeries van BZK en LNV zijn samen met de Dierenbescherming, Brandweer Nederland,
het Verbond van Verzekeraars en LTO Nederland (projectleiding) vertegenwoordigd in
de stuurgroep en de werkgroep van het actieplan. In beide groepen wordt de voortgang
van het actieplan besproken en bestaat de mogelijkheid om bij te sturen.
25
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes ondersteund?
Antwoord
Het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is door de sector zonder enige vorm van ondersteuning
en zonder financiële bijdrage vanuit het Ministerie van LNV tot stand gekomen.
26
Van wanneer tot wanneer loopt het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes?
Antwoord
De maatregelen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes zijn per 1 januari 2018
van kracht geworden. In het plan van aanpak zijn doelen opgenomen tot en met het jaar
2020. Na dat jaar volgt een evaluatie. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie
kan het plan van aanpak verder geactualiseerd worden.
27
Wat zijn of waren de concrete doelstellingen van het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes?
Antwoord
Doelstelling van het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is «om het welzijn van àlle
geitenlammeren naar een gerechtvaardigd niveau te brengen wat wordt gemeten via een
maximaal uitvalspercentage voor geitenlammeren op melkgeitenbedrijven en bokkenmesterijen.»
Concreet heeft zich dit vertaald in een norm van maximaal 9,3% sterfte onder lammeren
in de eerste 21 dagen na geboorte, op individuele bedrijven over het jaar 2020. Het
percentage van 9,3% was de gemiddelde sterfte op de 70% best presterende bedrijven
in 2016. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 26 zal de norm van 9,3% na 2020 geëvalueerd
worden.
28
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes?
Antwoord
Het Platform Melkgeitenhouderij (LTO geitenhouderij en de Nederlandse Geiten Zuivel
Organisatie, NGZO) heeft recent de voortgangsrapportage over het jaar 2018 afgerond.
Deze wordt in juni met mijn stand-van-zakenbrief dierenwelzijn aan uw Kamer meegestuurd.
29
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Plan van aanpak
welzijn geitenbokjes zijn of worden behaald?
Antwoord
Voor alle melkgeitenhouders wordt op basis van gegevens uit het Identificatie en Registratie
systeem (I&R-systeem) elk kwartaal het rollend jaargemiddelde van de uitval van de
op het bedrijf geboren lammeren tot 21 dagen berekend. Het betreft hierbij de uitval
op het eigen bedrijf, maar ook de uitval van lammeren die zijn afgevoerd naar elders,
bijvoorbeeld naar een bokkenmesterij. Per kalenderjaar wordt voor de uitval een streefgebied,
signaleringsgebied en actiegebied vastgesteld. Indien een bedrijf in het actiegebied
ligt moet samen met de 1-op-1 dierenarts en een vertegenwoordiger van de zuivelonderneming
een verbeterplan opgesteld worden. Indien een bedrijf in het actiegebied geen verbeterplan
op laat stellen of de vaststelde maatregelen niet uitvoert, dan volgt intrekking van
de KwaliGeit-erkenning. Zonder deze erkenning mag een melkgeitenhouder geen zuivel
leveren aan een bij de NGZO aangesloten zuivelbedrijf.
30
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) wordt vanuit het Ministerie
van LNV het Plan van aanpak konijnenfokkerij ondersteund?
Antwoord
In 2018 zijn geen financiële uitgaven gedaan voor een plan van aanpak konijnenfokkerij.
Wel werd in 2018 gewerkt aan de PPS Konijnenhouderij – mede gefinancierd door LNV
–, die in 2015 is goedgekeurd.
31
Van wanneer tot wanneer loopt het Plan van aanpak konijnenfokkerij?
Antwoord
Ik ga ervan uit dat uw vraag betrekking heeft op het plan van aanpak over zorg voor
jonge konijnen. Hierover wordt u in juni geïnformeerd in de stand-van-zakenbrief dierenwelzijn.
Dit plan zal vijf jaar bestrijken. Ik ben nog in gesprek over het plan van aanpak.
Een startdatum is nog niet bekend.
32
Wat zijn de concrete, afrekenbare doelstellingen van het Plan van aanpak konijnenfokkerij?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 31.
33
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het Plan van aanpak konijnenfokkerij?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 31.
34
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Plan van aanpak
konijnenfokkerij zijn of worden behaald?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 31.
35
Kunt u een uiteenzetting geven van de nationale historie van beleid op het gebied
van eiwittransitie, inclusief Kamerstuknummers?
Antwoord
In de Toekomstvisie op de Veehouderij (Kamerstuk, 28 973, nr. 18 en nr. 29) wordt de inzet van het kabinet Balkenende IV gericht op een meer duurzaam voedselsysteem.
Daarbij wordt de eiwittransitie (de overgang naar productie en consumptie van duurzame
dierlijke producten en plantaardige alternatieven daarvoor) als beleidsprioriteit
genoemd, met aandacht voor de maatschappelijke dialoog en onderzoek en innovatie.
In de beleidsbrief Duurzame voedselproductie (Kamerstuk 31 532, nr. 118) wordt de verduurzaming van de eiwitproductie en -consumptie als een belangrijke
uitdaging voor de voedselketen genoemd. De inzet werd daarbij gericht op alternatieve
of «nieuwe» eiwitten afkomstig van peulvruchten, insecten of van micro-organismen
(bijv. algen). Deze eiwitten werden als alternatief gezien voor bekende dierlijke
eiwitten vanwege de lagere ecologisch footprint.
In het vervolg op die brief en mede in reactie op het WRR-rapport, heeft het kabinet
Rutte II in oktober 2015 de brief Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel
uitgebracht (Kamerstuk 31 532, nr. 156); een meer integrale benadering van volksgezondheid, ecologische houdbaarheid en
een robuust voedselsysteem (voedselzekerheid). De ingezette lijn met betrekking tot
eiwitten wordt daarin voortgezet, met focus op meer duurzame consumptie (meer plantaardige
producten) en het verminderen van de afhankelijkheid van import van eiwitgewassen.
In de door het kabinet omarmde transitieagenda Biomassa en Voedsel is onder andere
de doelstelling van een dieet met 40% dierlijk-60% plantaardig eiwit in 2050 opgenomen.
Voor de kortere termijn (2025) zet het kabinet in op een evenwichtig, duurzaam en
gezond voedingspatroon volgens de Schijf van 5.
In mijn LNV-visie Waardevol en verbonden wordt verwezen naar het voedselbeleid (Kamerstuk 31 532, nr. 193) waarin o.a. wordt ingezet wordt op het vergroten van duurzame voedselproductie en
-consumptie.
36
Kunt u een uiteenzetting geven van de Europese historie van beleid op het gebied van
eiwittransitie, inclusief nummer beleidsstuk?
Antwoord
Voor de eiwittransitie is in het verleden in de EU geen specifiek beleid geformuleerd.
Er is dan ook geen EU-doelstelling op het gebied van de eiwittransitie.
Europa heeft zich middels de GLB wel gericht op m.n. de plantaardige teelten. Het
GLB geeft de mogelijkheid om teelt van eiwitgewassen extra te stimuleren. De keuze
hiervoor is aan de afzonderlijke Lidstaten. Ook is door de EU onderzoek gefinancierd
naar o.a. nieuwe, plantaardige eiwitproductie.
De Europese Commissie heeft vorig jaar de wens uitgesproken om een Europese strategie
te ontwikkelen om de productie van plantaardige eiwitten binnen de Europese grenzen
te stimuleren om minder afhankelijk te zijn van geïmporteerde soja (verminderen van
geopolitieke handelsrisico’s) en meer zelfvoorzienend te zijn in de eiwitproductie
voor (humaan) voedsel en diervoeders.
37
Welke doelstellingen zijn er in het verleden en heden geformuleerd op het gebied van
de eiwittransitie?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 35.
38
Welke Europese doelstellingen zijn er in het verleden en heden geformuleerd op het
gebied van de eiwittransitie?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 36.
39
Welke Europese en nationale onderzoeken er momenteel lopen er ten behoeve van de eiwittransitie?
Antwoord
In het onderzoek ligt de focus aan de productiekant op nieuwe teelten, optimaal hergebruik
van biomassa en het beschikbaar maken ervan voor voedsel en diervoeders. Onderzoek
dat in Nederland op diverse universiteiten en hogescholen wordt uitgevoerd omvat onder
meer werk aan peulvruchten (veldbonen), eendenkroos, microalgen, zeewier (Proseaweed)
en insecten. Europees kennen we initiatieven die zich richten op peulvruchten, insecten
en fermenterende eiwitbronnen; de EU investeert vooral in onderzoek naar peulvruchten
om via die weg als EU minder afhankelijk te worden van soja importen.
Voorbeelden binnen Topsectoren zijn:
– Verteerbaarheid en biobeschikbaarheid van (nieuwe) duurzame eiwitten
– Ontwikkeling van een nieuwe generatie vleesvervangers met behulp van een textureringstechnologie
– Verbeterde alternatieven voor vlees en zuivel, vanuit duurzame eiwitbronnen
– Verhoging van groente- en fruitconsumptie door «nudging»
– Ontsluiting inhoudstoffen microalgen
– Vervanging van melk- door planteiwitten in kaas
– Fermenteren van plantaardige eiwitten
– Eiwitvalorisate reststromen bierbrouwerij
Voorbeelden van onderzoek binnen de EU:
– Opschaling van mycoproteinen
– Ontwikkeling van duurzame insectenketens
– EUCLEG (5 miljoen euro) is gericht op minder eiwitimport door het veredelen van nieuwe rassen
peulvruchten
– LEGVALUE (6 miljoen euro) en TRUE (5 miljoen euro) betreffen de ontwikkeling van duurzame teeltsystemen en ketens voor
peulvruchten
Voor een evenwichtiger eiwitconsumptie is het nodig om een brede keus aan aantrekkelijk
voedsel van andere eiwitbronnen aan te bieden en consumenten aan te moedigen in de
richting van deze keuzes. Lopende initiatieven in Nederland zijn gericht op het ontwikkelen
van verbeterde alternatieven voor vlees- en zuivelproducten.
Het consumentenonderzoek richt zich in Nederland en Europa voornamelijk op het gedrag
van consumenten met betrekking tot de consumptie van nieuwe eiwitbronnen, bijvoorbeeld
gericht op wat consumenten motiveert om meer plantaardig te gaan eten en welke informatie
in de supermarkten daarvoor nodig is.
40
Welke Europese stakeholders zijn momenteel betrokken bij het opstellen van het Europese
beleid rondom de eiwittransitie?
Antwoord
Stakeholders zijn onder andere:
• De Europese Commissie en de participerende lidstaten, met name vanuit de Ministeries
van Landbouw
• Onderzoeks- en kennisinstellingen zoals WUR, INRA (French National Institute for Agricultural
Research) en andere partners uit H2020 projecten, zoals Nordic Food Policy Lab.
• NGO’s en lobby-organisaties zoals IUCN en Green Protein Alliance
• Internationaal opererende bedrijven zoals Unilever, Vivera, Cargill,
41
Welke nationale stakeholders zijn momenteel betrokken bij het opstellen van het nationale
beleid rondom de eiwittransitie?
Antwoord
Stakeholders zijn onder andere:
• onderzoeks- en kennisinstellingen zoals PBL, RLI, WUR, Louis Bolk, RIVM, TNO en het
Voedingscentrum
• brancheorganisaties zoals Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), Centraal
Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), Koninklijke Horeca Nederland (KHN), Federatie Nederlandse
Levensmiddelen Industrie (FNLI), MVO Ketenorganisatie voor Oliën en Vetten en de Vereniging
van Nederlandse zetmeelfabrikanten.
• NGO’s zoals Natuur en Milieu, IUCN en initiatieven als de Green Protein Alliance,
Transitiecoalitie Voedsel, de Stichting Noordzeeboerderij (zeewier), FoodValley en
MVO Nederland
• bedrijven zoals AVEBE, Seaweed Harvest Holland, Vegetarische Slager, Unilever en diverse
startups en scale ups.
42
Kunt u aangeven welke provincies er bezig zijn met het opstellen van beleid rondom
de eiwittransitie en waar dit beleid op gericht is?
Antwoord
De provincies Flevoland, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel werken samen met
relevante stakeholders om te komen tot een nationale aanpak. Het Ministerie van LNV
is betrokken in deze samenwerking. Er wordt momenteel ook gewerkt aan de Regio Deal
Foodvalley door onder meer de provincies Gelderland, Utrecht en het Rijk. Hierin is
ook specifiek aandacht voor een versnelde transitie naar een duurzaam en gezond voedselsysteem.
De eiwittransitie is hier een onderdeel van en een van de uitdagingen is om alternatieve
regionale eiwitbronnen beter te benutten. Bijvoorbeeld door reststromen uit de landbouw-
en voedselproductiesystemen op te waarderen, en het testen van de toepasbaarheid van
nieuwe eiwitrijke gewassen.
43
Welke risico’s en kansen neemt u waar ten aanzien van het beleid rondom de eiwittransitie?
Antwoord
De eiwittransitie, waarbij een verschuiving plaatsvindt naar een meer plantaardige
eiwitproductie en -consumptie, heeft naar verwachting een positieve invloed op de
volksgezondheid, het halen van klimaatdoelen en kan resulteren in een duurzamere eiwitvoorziening
voor voedsel en diervoeders. Mijn inzet is onder andere gericht op het stimuleren
van onderzoek en innovaties voor nieuwe (plantaardige) eiwitten en een duurzamer en
gezonder voedingspatroon. In dit licht zie ik kansen voor economische bedrijvigheid
(waaronder de export van innovatieve producten), voor het terugdringen van de milieueffecten,
ziektekosten en welvaartsziekten als gevolg van een veranderd voedingspatroon. In
de PBL-publicatie «Dagelijkse kost» (april 2019) is aangegeven dat een gewijzigd voedingspatroon
resulteert in een 6 miljard euro mindere uitgaven aan zorgkosten. Ik zie beperkte
risico’s; niet alle investeringen in kennis en innovaties leiden tot in praktijk realiseerbare
en te vermarkten producten. Bovendien is bij de eiwittransitie beoogde verduurzaming
van de consumptie en wijziging van het voedingspatroon sterk afhankelijk van gedragsverandering
van consumenten. Beïnvloeding van gedrag is lastig.
44
Kunt u een uiteenzetting geven van de overheidsgelden die in het verleden en heden
begroot zijn ten behoeve van de eiwittransitie en met welk doel?
Antwoord
Overheidsgelden voor de eiwittransitie zijn en worden vooral besteed aan kennisontwikkeling
en innovatie. Circa 10 jaar geleden is al gestart met het meerjarige onderzoeksprogramma
Innovaties Eiwitketens (PIEK) -met een focus op kweekvlees en -vis, insecten en vleesvervangers-
waaraan een budget van circa € 7 miljoen is besteed. Vanaf 2008 is gewerkt aan een
SBIR programma «Nieuwe eiwitten op het menu», in 2017 is gestart met een nieuwe SBIR
«New Food Callenge», gericht op nieuwe aantrekkelijke producten gebaseerd op eiwitten;
voor beide programma’s was circa € 3 miljoen beschikbaar.
Momenteel wordt circa € 1 miljoen per jaar besteed aan de teelt van zeewier en dit
jaar is een vierjarig kennisbasis-programma «The protein transition» gestart door
WUR met een budget van circa € 1,5 miljoen per jaar. Ook is sprake van een groot NWO-programma
PULSE waarin met eiwit-ingrediënten uit peulvruchten (erwt, veldboon, lupine) een
impuls wordt gegeven aan de eiwittransitie.
Momenteel wordt in circa 10 programma’s publiek/privaat gewerkt aan innovaties in
de eiwitvoorziening; hiermee is circa € 2–3 miljoen op jaarbasis gemoeid.
Voor circa € 200.000 per jaar wordt consumentenonderzoek uitgevoerd.
45
Hoeveel eendagskuikens zijn er geëxporteerd in 2018?
Antwoord
Er zijn in 2018 ongeveer 202 miljoen eendagskuikens geëxporteerd vanuit Nederland.
Ongeveer tien procent hiervan betrof export naar landen buiten Europa.
46
Met welk doel zijn de in 2018 geëxporteerde eendagskuikens geëxporteerd (om te worden
gehouden als leghen of in een fok- en vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens)?
Antwoord
De eendagskuiken zijn geëxporteerd voor al de in de vraag genoemde doelen.
47
Naar welke landen zijn de in 2018 geëxporteerde eendagskuikens geëxporteerd?
Antwoord
Het grootste deel van de eendagskuikens had een bestemming binnen Europa (inclusief
Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging naar Duitsland,
België, het Verenigd Koninkrijk en Polen. Buiten Europa betrof het ruim vijftig verschillende
landen, waarbij Ghana, Rusland en de Filipijnen het grootste aantal ontvingen.
48
In hoeveel vluchten zijn de in 2018 geëxporteerde eendagskuikens vervoerd?
Antwoord
Voor wat betreft derde landen ging het om ongeveer 800 vluchten. Transport binnen
de Europese Unie betreft meestal wegvervoer.
49
Hoeveel vleeskippen zijn er geboren in 2018?
Antwoord
Deze gegevens worden als zodanig niet vastgelegd. In 2018 zijn 606.523.000 broedeieren
voor vleeskuikens ingelegd. Het aantal eendagskuikens zou bij benadering berekend
kunnen worden aan de hand van het uitkomstpercentage dat voor vleeskippen circa 80%
bedraagt.
50
Hoeveel vleeskuikens zijn er vroegtijdig gestorven in de stal in 2018?
Antwoord
Vleeskuikenhouders in Nederland geven bij de hoogste bezettingsgraad het uitvalpercentage
door aan RVO.nl op het moment dat het koppel is afgevoerd naar het slachthuis. Dus het absolute aantal
gestorven dieren wordt niet opgegeven. Daarnaast is het ook zo dat het merendeel van
de vleeskuikens in Nederland niet op de hoogste bezettingsgraad wordt gehouden en
die houders zijn niet verplicht een uitvalspercentage aan RVO.nl door te geven. Ik
heb dus geen gegevens over het totaal aantal vroegtijdig gestorven vleeskuikens in
2018.
51
Hoeveel van de vroegtijdig in de stal in 2018 gestorven vleeskuikens werden er gehouden
in de hoogste bezetting van 42 kilo, ofwel zo’n twintig kippen per vierkante meter?
Antwoord
Uit cijfers van RVO.nl blijkt dat het uitvalspercentage in stallen met de hoogste bezettingscategorie in
2018 gemiddeld 3,5% was. Het is niet mogelijk dit om te rekenen naar het totaal aantal
gestorven vleeskuikens. Zie ook het antwoord op vraag 50.
52
Hoeveel legkippen zijn er geboren in 2018?
Antwoord
Deze gegevens worden als zodanig niet vastgelegd. In 2018 zijn 126.098.000 broedeieren
voor leghennen ingelegd. Het aantal eendagskuikens zou bij benadering berekend kunnen
worden aan de hand van het uitkomstpercentage dat voor legkippen circa 85% bedraagt.
53
Hoeveel legkippen zijn er vroegtijdig gestorven in de stal in 2018?
Antwoord
Voor houders van legkippen is het niet verplicht deze gegevens door te geven aan de
overheid. Ik beschik daarom niet over deze gegevens.
54
Hoeveel eenden zijn er in 2018 geboren in de eendenhouderij?
Antwoord
Deze gegevens worden als zodanig niet vastgelegd.
In 2018 zijn 6.094.000 broedeieren voor eenden ingelegd. Het aantal eendagskuikens
zou bij benadering berekend kunnen worden aan de hand van het uitkomstpercentage dat
voor eenden circa 80% bedraagt.
55
Hoeveel eenden zijn er vroegtijdig in de stal gestorven in 2018?
Antwoord
Voor eendenhouders is het niet verplicht deze gegevens door te geven aan de overheid.
Ik beschik daarom niet over deze gegevens.
56
Hoeveel konijnen zijn er in 2018 geboren in de konijnenhouderij?
Antwoord
Voor konijnenhouders is het niet verplicht deze gegevens door te geven aan de overheid.
Ik beschik daarom niet over deze gegevens.
57
Hoeveel konijnen zijn er in 2018 vroegtijdig gestorven in de konijnenhouderij?
Antwoord
Voor konijnenhouders is het niet verplicht deze gegevens door te geven aan de overheid.
Ik beschik daarom niet over deze gegevens.
58
Indien de gegevens over het aantal in 2018 geboren konijnen in de konijnenhouderij
niet bekend zijn: waarom worden deze cijfers niet geregistreerd?
Antwoord
Een houder van konijnen is volgens het Besluit houders van dieren verplicht maandelijks
het aantal levend geboren konijnen te registreren in de bedrijfsadministratie en deze
registratie moet drie jaar bewaard worden. De gegevens hoeven niet te worden geregistreerd
in het officiële I&R systeem. Bij een controle op het bedrijf kan een inspecteur van
de NVWA om de gegevens vragen en is een houder verplicht inzage te geven.
59
Indien de gegevens over het aantal in 2018 vroegtijdig gestorven konijnen in de konijnenhouderij
niet bekend zijn: waarom worden deze cijfers niet geregistreerd?
Antwoord
De houder van konijnen is volgens het Besluit houders van dieren verplicht maandelijks
het uitvalpercentage voor gespeende konijnen, voedsters en opfokkonijnen te berekenen.
Indien het uitvalpercentage hoger is dan 10% moet de konijnenhouder een dierenarts
consulteren met als doel dat percentage te verlagen. Het is echter niet verplicht
deze gegevens aan de overheid te verstrekken. Bij controle op het bedrijf kunnen deze
gegevens worden ingezien
60
Hoe vaak vinden er controles plaats op dieraantallen in de veehouderij?
Antwoord
In het kader van de controles Mestwetgeving vinden er jaarlijks controles plaats op
dieraantallen in de Veehouderij. In het kader van de meststoffenwet wordt gerekend
met «gemiddeld aantal dieren in een kalenderjaar» voor gebruiksnormen (inclusief derogatie),
mestverwerkingsplicht en dierrechten. In 2015 ging het om 155 inspecties waarbij in
75 gevallen een proces verbaal is aangezegd voor overschrijding voor de productierechten.
In 2016 ging het om 198 inspecties met 38 aangezegde proces verbalen. En in 2017 betrof
het 186 inspecties met 51 aangezegde proces verbalen. Zie ook het Kamerstuk «Aanhangsel van de Handelingen 2018–2019 nr. 79», waarin de aantallen afgeronde controles op dierrechten over de jaren 2015–2017
zijn vermeld.
61
Wie voert de controles op dieraantallen in de veehouderij uit?
Antwoord
Om te controleren of een houder voldoet aan de voorwaarden voor de dieraantallen voor
het gemiddeld aantal dieren dat hij/zij in een kalenderjaar houdt, voert RVO.nl jaarlijks
een administratieve controle uit op basis van de bij RVO.nl aanwezige gegevens. Indien
er sprake is van inconsequenties of verdachte waardes worden deze doorgestuurd naar
de NVWA. De NVWA onderzoekt op basis van de aangeleverde informatie of er aanleiding
is voor een bedrijfscontrole. Indien dit het geval is, dan voert de NVWA deze uit.
62
Hoeveel controles op dieraantallen in de veehouderij hebben er plaatsgevonden in 2018?
Antwoord
De NVWA voert in het kader van de Meststoffenwet bedrijfsinspecties uit volgens de
werkwijze zoals is beschreven in het antwoord op vraag 61. Hierin worden verschillende
onderdelen gecontroleerd, zoals de gebruiksnormen, mestverwerkingsplicht en dierrechten.
In 2018 zijn 123 controles op bedrijfsinspecties afgerond. Hierin zaten 79 bedrijven
met varkens en/of pluimvee waarbij voor al deze bedrijven het onderdeel dierrechten
in de controle is meegenomen. Daarnaast voert de omgevingsdienst controles op dieraantallen
uit op basis van de omgevingswet.
63
In welke sectoren van de veehouderij hebben controles op dieraantallen plaatsgevonden
in 2018?
Antwoord
De controles waren vooral gericht op de sectoren rundvee, varkens en kippen en incidenteel
op andere sectoren als daar meststoffeninspecties werden uitgevoerd.
64
Bij hoeveel bedrijven in de veehouderij zijn er controles uitgevoerd op dieraantallen
in 2018?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 62.
65
Wat waren de bevindingen van de uitgevoerde controles op dieraantallen in de veehouderij
in 2018?
Antwoord
Van de 123 uitgevoerde controles, zoals omschreven in het antwoord bij vaag 62, waren
50 controles akkoord en 73 controles niet akkoord. De bevindingen die niet akkoord
waren, hadden onder andere betrekking op gebruiksnormen, mestverwerkingsplicht, administratieve
verplichtingen, aan- en afvoer van meststoffen en dierrechten. In 32 zaken was er
sprake van overschrijding van de productierechten welke heeft geleid tot het aanzeggen
van een proces-verbaal. Het gaat bij deze cijfers om risicogerichte controles, waarbij
er al een risicogerichte keuze heeft plaatsgevonden voor het controleren van bedrijven.
66
Op welke wijze worden de controles op dieraantallen in de veehouderij uitgevoerd?
Antwoord
De controle op de dieraantallen vindt op verschillenden manieren plaats. Zo wordt
er gebruik gemaakt van de gegevens uit het Identificatie en Registratie systeem, van
gegevens uit de bedrijfsadministraties van de houder en worden er fysieke (deel)tellingen
uitgevoerd.
67
Wordt bij de controles op dieraantallen in de veehouderij uitsluitend de administratie
van de veehouder gecontroleerd of worden er ook tellingen uitgevoerd?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 66.
68
Aan welke specifieke emissiearme investeringen in stallen en technieken in de varkens-
(€ 40 miljoen), pluimvee- (€ 15 miljoen) en melkgeitenhouderij (€ 5 miljoen) om de
emissie van stank, fijnstof, endotoxinen, ammoniak en methaan tegen te gaan, wordt
de € 60 miljoen uit het budget Hoofdlijnenakkoord warme sanering varkenshouderij besteed,
hoe verhouden deze technieken zich tot al bestaande technieken om stallen emissiearmer
te maken en wat zijn hierbij de concrete voorwaarden of doelstellingen?
Antwoord
De € 60 miljoen wordt ingezet voor (de ontwikkeling van) integrale, brongerichte,
emissiereducerende maatregelen, waarmee de kwaliteit van de leefomgeving rondom varkens-,
pluimvee- en melkgeitenhouderijen wordt verbeterd. Daarnaast wordt het stalklimaat
verbeterd, doordat de uitstoot van schadelijke emissies zoveel mogelijk bij de bron
wordt voorkomen. Deze brongerichte aanpak verschilt daardoor van de huidige technieken,
waarbij de focus ligt op end-of-pipe maatregelen, zoals luchtwassers. De emissiereductie-eisen
voor ammoniak, broeikasgassen (methaan en lachgas), geur en fijnstof/endotoxinen zijn
ambitieus en gericht op de Stal van de Toekomst. Op dit moment wordt op basis van
onderzoek de emissiereductieopgave in kaart gebracht. Dit verduurzamingsspoor wordt
uitgewerkt in een innovatie- en investeringsprogramma.
69
Betekent het definitief doorhalen van de opgekochte rechten, zoals vastgelegd in het
Hoofdlijnenakkoord warme sanering varkenshouderij, een evenredige verlaging van het
landelijk fosfaatplafond?
Antwoord
Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg over het mestbeleid van 13 december
2018 heb aangegeven zijn de sectorplafonds, waaronder het fosfaatplafond voor de varkenshouderij,
vastgelegd in het zesde actieprogramma en zullen zij onderdeel gaan uitmaken van de
Meststoffenwet (Kamerstuk 33 037, nr. 349). Het definitief doorhalen van de varkensrechten in het kader van de warme sanering
van de varkenshouderij heeft hier geen invloed op.
70
Indien het definitief doorhalen van de opgekochte rechten, zoals vastgelegd in het
Hoofdlijnenakkoord warme sanering varkenshouderij, niet een evenredige verlaging van
het landelijk fosfaatplafond betekent, aan welke sector wordt de vrijkomende fosfaatruimte
toegekend?
Antwoord
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 69 is het sectorplafond voor de varkenshouderij
opgenomen in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en zal in dat kader worden
vastgelegd in de Meststoffenwet. De fosfaatruimte blijft daarmee beschikbaar voor
de varkenshouderij.
71
Hoeveel fte zijn binnen het ministerie als tijdelijke kracht belast met het mestdossier
en hoeveel fte zijn binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) belast met het mestdossier?
Antwoord
Binnen het ministerie is in (een deel van) 2018 ongeveer 3,5 fte ingezet vanuit tijdelijke
krachten op het mestbeleid. Dit betreft onder andere tijdelijke inzet vanuit de beleidspool
of bijvoorbeeld I-Interim Rijk. Bij de NVWA zijn in 2018 52.5 fte belast met de uitvoering,
en daarnaast 15 fte in tijdelijke dienst. Bij RVO waren in 2018 280 fte betrokken
bij het mestdossier, waarvan 224 fte in ambtelijke dienst.
72
Klopt het dat op het kerndepartement van LNV veertien van de 450 fte werken op het
thema dierenwelzijn/dierenrechten, zijnde 3,1%?
Antwoord
Op het kerndepartement van het Ministerie van LNV werken ongeveer 11 fte beleidsmedewerkers
en 3 fte juristen op het thema dierenwelzijn/dierenrechten. Ook de leiding van het
departement besteedt hier, gegeven de politieke aandacht, veel tijd aan. De capaciteit
wordt flexibel ingezet, onder andere naar gelang de prioriteiten die de politiek en
de betrokken bewindspersonen stellen. Dierenwelzijn is een onderwerp dat zowel de
maatschappij, politiek als media veel aandacht krijgt.
73
Hoeveel van de veertien fte die op het kerndepartement LNV aan dierenwelzijn/dierenrechten
werkzaam zijn, werken er op dierenwelzijn en hoeveel werken er op dierenrechten?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 72.
74
Wat is uw definitie van dierenwelzijn en wat is uw definitie van dierenrechten?
Antwoord
Mijn vertrekpunt is dat dierenwelzijn de kwaliteit van leven is zoals een dier dat
zelf ervaart (Bracke et al, 1999). Dit concept houdt rekening met de bestaande wetenschappelijke
– en ook maatschappelijke – inzichten over het bewustzijn van dieren. Dit betekent
dat dieren het recht hebben in goede omstandigheden te leven, geen ongerief mogen
ondervinden, dat dieren positieve ervaringen kunnen opdoen en zich kunnen aanpassen
aan veranderende omstandigheden. Het belang van de mens is daarbij niet altijd leidend.
Voor een uitgebreide toelichting van mijn visie verwijs ik naar mijn Beleidsbrief
Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
75
Hoeveel geld is er in 2018 besteed aan het instrument «herstelmaatregelen» in het
Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Antwoord
Het uitvoeren van herstelmaatregelen is gedecentraliseerd beleid. Zodoende zijn provincies
verantwoordelijk voor het uitvoeren van de herstelmaatregelen met betrekking tot het
Programma Aanpak Stikstof. De betreffende provincies leggen (financiële) verantwoording
af aan de provinciale staten. Omdat ervoor is gekozen om de bestuurlijke verantwoordelijkheid
bij de provincies te beleggen, heb ik geen financieel overzicht meer over de herstelmaatregelen.
76
Kunt u een overzicht geven van de biggensterfte vanaf het jaar 2009 t/m 2018, met
daarin de definitie van biggensterfte (in- of exclusief doodgeboren biggen), de sterfte
in aantallen, de sterfte in percentages en de bronnen van de cijfers?
Antwoord
De sterftecijfers in percentages van de jaren 2009 tot en met 2017 zijn als volgt
(bron: Agrovision). Dit is het percentage sterfte onder levend geboren biggen tot
aan spenen.
2009
12,8%
2010
12,6%
2011
12,8%
2012
13,0%
2013
13,3%
2014
13,3%
2015
13,8%
2016
13,6%
2017
13,3%
2018 volgt in de voortgangsrapportage die ik uw Kamer op korte termijn toestuur.
77
Wanneer stuurt u de Kamer uw Plan van aanpak biggensterfte, zoals verzocht in de motie
van het lid De Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1025)?
Antwoord
De 3de rapportage over de voortgang van het plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» over
2018 zal in juni met de beleidsbrief dierenwelzijn aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
78
Kunt u bevestigen dat één van de acties van de Stuurgroep Bigvitaliteit uit het eerste
Plan van aanpak biggensterfte (november 2009) was om jaarlijks de sterftecijfers te
monitoren en breed te communiceren?
Antwoord
Ja, dat kan ik bevestigen. Ook in het nieuwe plan van aanpak «»Verlaging biggenuitval»»
uit 2016 staat dat de voortgang en resultaten over de uitvoering van het plan via
de website www.vitalevarkens.nl openbaar gemaakt worden.
79
Kunt u bevestigen dat de Stuurgroep Bigvitaliteit al vrij snel de sterftecijfers op
https://www.vitalevarkens.nl niet meer actualiseerde en op een gegeven moment de sterftecijfers helemaal verwijderd
heeft?
Antwoord
Ik kan nu niet meer achterhalen wat eerst wel en nu niet meer op deze website is gepubliceerd.
Dit kan ik dus niet bevestigen.
80
Heeft de Stuurgroep Bigvitaliteit wel jaarlijks gerapporteerd over de sterftecijfers
biggen en deze aan het ministerie gestuurd?
Antwoord
De Stuurgroep Bigvitaliteit heeft over het plan van aanpak uit 2009 jaarlijks gerapporteerd
over de sterftecijfers van biggen en deze aan het Ministerie gestuurd.
81
Indien de Stuurgroep Bigvitaliteit wel jaarlijks heeft gerapporteerd over de sterftecijfers
biggen en deze aan het ministerie gestuurd, kunt u deze rapportages aan de Kamer sturen?
Antwoord
Uw Kamer is over de resultaten dusver geïnformeerd via de 1ste Voortgangsrapportage Plan van aanpak «»Verlaging biggenuitval»» over 2016 (2017D13800) en de 2de Voortgangsrapportage over 2017 (Kamerstuk 28286, nr. 991). De 3de rapportage over de voortgang van het plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» over
2018 zal in juni met de beleidsbrief dierenwelzijn aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Ook de twee eerdere rapportages zal ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer sturen.
82
Hoeveel voortgangsrapportages zijn er verschenen naar aanleiding van het eerste Plan
van aanpak biggensterfte?
Antwoord
Naar aanleiding van het eerste Plan van aanpak biggensterfte uit 2009 zijn vijf voortgangsrapportages
verschenen.
83
Kunt u bevestigen dat er vijf voortgangsrapportages zouden moeten zijn verschenen
naar aanleiding van het eerste Plan van aanpak biggensterfte?
Antwoord
Ja dat kan ik bevestigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 81 zal ik ook
de twee eerdere rapportages zo snel mogelijk aan uw Kamer sturen.
84
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV sinds 2009 bijgedragen aan onderzoek, overleg, programma’s, symposia en dergelijke
om te komen tot een einde aan het couperen van biggenstaartjes?
Antwoord
Sinds 2009 heeft het Ministerie van LNV direct of indirect bijgedragen aan onderzoeksprojecten
(waarvan één nog loopt) met als doel meer kennis te genereren over het voorkomen van
staartbijten en voorwaarden om te stoppen met het couperen van biggenstaarten. Tot
en met 2019 gaat het ongeveer om € 1,2 miljoen. Dit is exclusief de bijdrage aan (Europese)
projecten gerelateerd aan het welzijn van varkens, waarvan staartbijten één van de
onderdelen is. Verder zet het Ministerie van LNV zich in een Europees kader in om
stappen te zetten om niet meer structureel varkensstaarten te couperen ten einde een
level playing field te bereiken.
85
Wat zijn uw concrete, afrekenbare doelstellingen op het gebied van het beëindigen
van het couperen van biggenstaartjes?
Antwoord
In de Europese richtlijn 2008/120 tot vaststelling van minimumnormen tot bescherming
van varkens is opgenomen dat de ingreep van het couperen van een deel van de staart
een uitzondering is op het verbod op ingrepen die resulteren in de beschadiging of
het verlies van een gevoelig deel van het lichaam of in een wijziging van de botstructuur.
Hierbij is opgenomen dat het couperen van staarten niet als routinemaatregel mag worden
uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren aan oren en staarten bij andere
varkens zijn geconstateerd. Voordat tot de ingreep couperen wordt besloten, moeten
maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen,
de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende
omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast.
In de praktijk blijkt het lastig te zijn om effectieve preventiemaatregelen te treffen
en dat heeft ertoe geleid dat in de meeste landen van de EU in relatief veel gevallen
biggenstaarten worden gecoupeerd.
De Europese Commissie (EC) realiseert zich dat het stoppen geen eenvoudige zaak is
en heeft een traject ingezet om in heel de EU stappen te zetten om te komen tot het
verminderen en uiteindelijk niet meer structureel couperen van de varkensstaarten.
Zij heeft ter verduidelijking van de Varkensrichtlijn 2008/120/EC een aanbeveling
opgesteld (2016/336) met maatregelen om het couperen van staarten minder noodzakelijk
te maken. Het gaat daarbij om te beginnen om aanwijzingen voor verrijkingsmateriaal
en het opstellen en uitvoeren van een risicobeoordeling per bedrijf.
Ik ben hierover voortdurend in overleg met de varkenssector om tot concrete stappen
te komen om niet meer structureel varkensstaarten te couperen en te komen tot een
reële einddatum voor het couperen.
86
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de maatregelen die u heeft genomen
op het gebied van het beëindigen van het couperen van biggenstaartjes?
Antwoord
Ik kan uw Kamer melden dat in november 2018 de brochure hokverrijkingsmaterialen beschikbaar
is gekomen naar aanleiding van de nieuwe aanwijzingen voor verrijkingsmateriaal van
de Europese Commissie. In de brochure is duidelijk aangegeven wat verwacht wordt op
het gebied van het aanbieden van hokverrijkingsmaterialen in de varkensstal. In eerste
instantie zal de NVWA waarschuwend optreden indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden
voor hokverrijking om de ondernemers gelegenheid te bieden zich aan te passen aan
deze verandering. Daarna zal de
NVWA gebruik maken van andere sanctionerende mogelijkheden. Er loopt een project waarbij
circa 15 bedrijven onder begeleiding stappen zetten om niet meer routinematig te couperen.
Daarnaast is het bekend dat een zeer beperkt aantal varkensbedrijven in Nederland
niet meer coupeert omdat ze de varkens met staarten op basis van een financiële meerwaarde
kunnen afzetten. De markt hiervoor is echter heel beperkt.
87
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of er minder biggenstaartjes worden
gecoupeerd en wie is hier voor verantwoordelijk?
Antwoord
Er is geen verbod op het couperen van biggenstaarten. Het couperen van staarten mag
echter niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren
door staartbijten zijn geconstateerd. Vóórdat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten
maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen,
de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende
omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast. Het gaat om de toetsing of
er voldoende maatregelen zijn genomen voordat er wordt overgegaan tot couperen. De
sector/varkenshouders zijn eerstverantwoordelijken voor het terugdringen van het aantal
(routinematig) gecoupeerde biggen. WUR heeft een risicobeoordeling ontwikkeld (gefinancierd
door het Ministerie van LNV en in samenspraak met de sector) waarmee de diverse risicofactoren
voor staartbijten kunnen worden beoordeeld. Varkenshouders kunnen op basis hiervan
maatregelen treffen. Waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren of beheerssystemen,
waarbij de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking worden genomen en die dienen
ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen. De varkenssector heeft
aangegeven de risicobeoordeling onderdeel te laten worden van het private kwaliteitssysteem
voor het houden van varkens. De NVWA controleert sinds 2018 op het klimaat in varkensstallen
als een van de factoren die een rol spelen bij staartbijten. De NVWA start daarnaast
dit jaar met de aangescherpte controle op het voldoen aan de eisen van de hokverrijking.
88
Kunt u de 5.903.679 varkens die in 2017 vroegtijdig zijn gestorven (zoals vermeld
in de RVO-rapportage Dierregistraties) onderverdelen naar: doodgeboren biggen, biggetjes
bij de zeug, gespeende biggen, vleesvarkens, kraamzeugen, overige zeugen, fokberen?
Antwoord
Aparte cijfers over «»doodgeboren biggen, biggetjes bij de zeug, gespeende biggen,
kraamzeugen en overige zeugen»» worden niet geregistreerd. In het I&R systeem wordt
bij varkens onderstaande onderverdeling gemaakt in categorieën en aantal doodmeldingen
varkens. De aantallen wijken iets af van de aantallen in de genoemde rapportage. Dit
komt omdat sommige meldingen nog aangepast/hersteld zijn.
Diercategorie
Aantal meldingen
Aantal dood
Biggen
69.311
5.386.624
Fokberen
130
150
Slachtzeugen en slachtbiggen
655
12.189
Vleesvarkens
119.846
441.390
Zeugen en fokgelten
38.868
61.636
Totaal
228.810
5.901.989
89
Hoeveel varkens zijn er in 2018 vroegtijdig gestorven, onderverdeeld naar: doodgeboren
biggen, biggetjes bij de zeug, gespeende biggen, vleesvarkens, kraamzeugen, overige
zeugen, fokberen?
Antwoord
Aparte cijfers over «»doodgeboren biggen, biggetjes bij de zeug, gespeende biggen,
kraamzeugen en overige zeugen»» worden niet geregistreerd. In het I&R systeem wordt
bij varkens onderstaande onderverdeling gemaakt in categorieën en aantal doodmeldingen
varkens.
Diercategorie
Aantal meldingen
Aantal dood
Biggen
65.562
5.148.212
Fokberen
188
203
Slachtzeugen en slachtbiggen
721
17.110
Vleesvarkens
117.924
465.038
Zeugen en fokgelten
39.682
68.524
Totaal
224.077
5.699.087
90
Kunt u de resultaten van het onderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de in
2015 aangenomen motie van de leden Thieme en Van Dekken (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 151) naar de Kamer sturen?
Antwoord
Dit gaat om het PPS onderzoek AF-16017: Verbeteren dierenwelzijn tijdens CO2 verdoven.
Ik zal uw Kamer in de loop van deze zomer over de bevindingen informeren.
91
Kunt u uiteenzetten wat de nieuwe Best Beschikbare Technieken (BBT)-conclusies van
de Europese Commissie voor IPPC-bedrijven concreet betekenen voor houderijsystemen
van varkens en kippen?
(www.agriholland.nl/nieuws/artikel.html?id=212982)
Antwoord
Voor ammoniak hebben de BBT-conclusies geen invloed op de vergunningen, het Besluit
emissiearme huisvesting voldoet aan de BBT-conclusies.
De Europese BBT-conclusies bevatten diverse fijnstofemissiereducerende technieken
die voor bestaande IPPC-pluimveehouderijen worden gezien als BBT. Dit betekent dat
voor fijnstof ook voor bestaande stallen bij IPPC-veehouderijen het bevoegd gezag
moet afwegen welke emissiereducerende techniek moet worden toegepast. Het bevoegd
gezag moet binnen 4 jaar na publicatie (dus uiterlijk in februari 2021) de vergunningen
van bestaande IPPC-pluimveehouderijen geactualiseerd hebben. Voor varkenshouderijen
en nieuwe pluimveehouderijen zijn er geen consequenties ten aanzien van de eisen voor
fijnstof.
Voor geur moet het bevoegd gezag beoordelen of de BBT-conclusies voor IPPC-veehouderijen,
zowel varkens als pluimvee, ertoe leiden dat actualisatie van de betreffende vergunningen
nodig is. Afhankelijk van de geursituatie, kan actualisatie bestaan uit het toevoegen
van enkele voorschriften, zoals het voorschrijven van een geurbeheersplan, door het
bevoegd gezag, maar deze zullen niet leiden tot toepassing van een andere huisvestingstechniek.
92
Op welke termijn verwacht u dat de snavelbehandeling bij kalkoenen wordt beëindigd
en waar hangt deze einddatum vanaf?
Antwoord
Voor deze groep is een overgangstermijn op het verbod ingeregeld om nog verder onderzoek
te kunnen doen naar de voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor het succesvol
onbehandeld laten van deze dieren. Onderzoekers en de kalkoensector bekijken op dit
moment welk aanvullend onderzoek kan worden uitgevoerd. De vrijstellingsregeling die
voorziet in een vrijstelling op het verbod op snavelbehandeling van kalkoenen geldt
in principe tot 1 september 2023 (Kamerstuk 28 286 983).
93
Heeft de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (NEPLUVI) inmiddels
haar sectorprotocol aangepast aan het hitteprotocol voor transport tijdens extreme
temperaturen?
Antwoord
De pluimveesector heeft een protocol voor pluimveetransport bij hoge en lage omgevingstemperaturen
opgesteld, wat is vastgesteld door het bestuur van Stichting AVINED. Hierin is NEPLUVI
vertegenwoordigd. Dit protocol sluit niet aan bij het Nationaal plan voor veetransport
bij extreme temperaturen, omdat er niet is opgenomen dat er bij buitentemperaturen
van 35 graden en hoger geen dieren vervoerd zullen worden. Ik vind het een slechte
zaak dat de pluimveesector ondanks herhaaldelijk verzoek nog geen protocol heeft ingediend
dat voldoet aan het uitgangspunt van het nationaal plan om bij een temperatuur hoger
dan 35 graden geen dieren meer te vervoeren. Daarom zal ik NEPLUVI hierop aanspreken
en bekijken hoe de sector wel dit uitgangspunt gaat toepassen.
94
Welke vijf grote pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad als bedwelmingsmethode?
Antwoord
In verband met privacy doe ik geen uitspraken over de bedrijfsvoering bij individuele
bedrijven.
95
Hoeveel middelgrote en kleine pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad als
bedwelmingsmethode?
Antwoord
Vijf grote en twee kleine pluimveeslachterijen gebruiken het waterbad als primaire
bedwelmingsmethode.
96
Hoeveel kippen, onderverdeeld naar vleeskuikens en leghennen, en hoeveel eenden zijn
in 2018 geslacht met het elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode?
Antwoord
Het gaat om 89,3 miljoen vleeskuikens, 5,7 miljoen overige kippen en 8,4 miljoen eenden.
97
Hoeveel inspecties zijn er in 2018 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die de waterbadmethode
gebruiken?
Antwoord
De bepaling van het aantal uit te voeren inspecties op pluimveeslachthuizen wordt
bepaald aan de hand van het risicoprofiel van het slachthuis. Dat werkt voor pluimveeslachterijen
die het waterbad als bedwelmingsmethode gebruiken niet anders dan voor slachthuizen
die deze bedwelmingsmethode niet gebruiken.
98
Hoeveel inspectierondes zijn er in 2018 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die de
waterbadmethode gebruiken?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 97.
99
Waren de inspecties bij pluimveeslachterijen op de waterbadbedwelming aangekondigd?
Antwoord
Deze inspecties waren niet aangekondigd.
100
Hoeveel inspecties op de waterbadbedwelming hebben er in 2015, 2016, 2017 en 2018
plaatsgevonden met behulp van de zogenaamde «meetkip»?
Antwoord
Het aantal waterbadmetingen voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 is als volgt:
2015
26
2016
10
2017
22
2018
19
101
Wat waren de nalevingspercentages op het gebied van bedwelming bij pluimveeslachterijen
die nog de waterbadmethoden gebruiken als bedwelmingsmethode, per slachterij?
Antwoord
Op de internetsite van de NVWA is de naleefmonitor gepubliceerd3. In het generiek tabellenboek zijn de nalevingspercentages per bedwelmingsmethode
onder W3 opgenomen. Daarnaast wordt sinds 2018 het tabellenboek per bedrijf openbaar
gemaakt. Hier vindt u de individuele scores op het gebied van bedwelmen per bedrijf.
102
Welke sancties heeft u opgelegd bij het niet correct uitvoeren van de waterbadbedwelming?
Antwoord
Er zijn corrigerende interventies, schriftelijke waarschuwingen en boeterapporten
opgelegd, conform het interventiebeleid van de NVWA.
103
Bent u in gesprek met de slachterijen die nog gebruik maken van de waterbadbedwelming,
met als doel dit te beëindigen?
Antwoord
Noch door mijn ministerie, noch door de NVWA worden gesprekken gevoerd met slachterijen
met als doel het gebruik van het waterbad te beëindigen. Door de NVWA worden wel inspecties
uitgevoerd op correcte uitvoering van de vereiste methodes en naleving van de vereiste
cruciale parameters bij waterbadbedwelming.
104
Maakt de pluimveeslachterij te Beringe gebruik van de waterbadbedwelming?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 94.
105
Wat is de reden dat de eendenslachterij te Ermelo nog niet is overgestapt op gasbedwelming?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 94.
106
Voor hoeveel melkveehouders is vrijstelling verleend op het verbod voor vriesbranden
dat per 1 januari 2019 geldt en wat is de reden voor deze vrijstelling?
Antwoord
Het is nog niet bekend hoeveel melkveehouders gebruik willen maken van de vrijstelling
op het verbod op vriesbranden. De vrijstellingsregeling treedt namelijk 1 juni 2019
in werking. Rundveehouders die gebruik willen maken van de vrijstelling, moeten zich
aanmelden vóór 1 augustus 2019. De tijdelijke vrijstelling staat bovendien alleen
open voor rundveehouders die vóór 1 juni 2019 het vriesbranden toepassen als onderdeel
van de bedrijfsvoering. De aanleiding voor deze vrijstellingsregeling is de motie
Heerema (Kamerstuk 28 286, nr. 940) waarbij de regering is verzocht om bij de inwerkingtreding van het besluit waarbij
het vriesbranden als toegestane ingreep wordt geschrapt, het vriesbranden uit te faseren.
Om te voorkomen dat de gewenste uitfasering van de ingreep een open einde krijgt,
is bepaald dat de vrijstelling vervalt bij overdracht of een andere wijziging in de
juridische vorm of structuur van het bedrijf. Daarnaast is bepaald dat de vrijstelling
geldt tot 1 januari 2023. In aanvulling hierop zal met een algemene maatregel van
bestuur worden voorzien in een uitzondering van het verbod op vriesbranden, waarbij
wordt uitgegaan van een termijn waarbinnen normaal gesproken sprake is van bedrijfsbeëindiging.
107
Hoeveel kalfjes staan er nog op vloeren zonder rubberen matten, hoeveel kalverbedrijven
betreft dat en welk percentage van de kalverbedrijven is dat?
Antwoord
Om het comfort voor het kalf te vergroten is er afgelopen jaren grootschalig praktijkonderzoek
gedaan naar alternatieve vloeren. Hieruit is gebleken dat kalveren op alternatieve
vloeren (met rubber) meer comfort ervaren dan op de referentievloeren (beton en hout)
maar de overige dierkenmerken die in het onderzoek zijn onderzocht zoals de klinische
gezondheid en de technische prestaties werden niet of nauwelijks beïnvloed door het
vloertype. In mijn brief aan uw Kamer van januari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 942) heb ik aangegeven niet voornemens te zijn om een verplichting op te leggen voor
rubbermatten en hiermee verder te gaan dan de Europese kalver-richtlijn. Er is wel
een subsidieregeling voor de aanschaf van alternatieve vloeren ingesteld. Vooralsnog
zijn er 145 aanvragen toegekend voor de subsidieregeling op alternatieve vloeren in
kalverstallen. Totaal zijn er circa 1500 kalverhouderijen in Nederland. Ik heb er
geen zicht op of er kalverhouders zijn die buiten de subsidieregeling om toch vloeren
met rubber in de stal hebben.
108
Hoe controleert u of de private keten-kwaliteitszorgsysteem van de Nederlandse Geitenzuivel
Organisatie (NGZO) zichzelf goed controleert op de in het systeem verplicht gestelde
pijnbestrijding bij het onthoornen van geiten?
Antwoord
NGZO heeft Qlip opdracht gegeven om te bewaken of melkgeitenhouders de normen naleven
die zijn vastgelegd in het handboek. Qlip is voor deze activiteiten geaccrediteerd
volgens ISO/IEC 17020. De ISO/IEC 17020 is een norm die inspectiebedrijven kunnen
hanteren onder andere om aan te tonen dat zij deskundig en onafhankelijk zijn. Hierop
houdt de Raad voor Accreditatie toezicht.
109
Waar is de € 2.155.000 die in 2018 is besteed in het kader van de Investeringsregeling
duurzame stallen, concreet aan uitgegeven?
Antwoord
In tegenstelling tot wat uit de tabel met Uitgaven subsidies duurzame veehouderij
op bladzijde 15 van de Slotwet zou kunnen blijken, zijn er in 2018 geen uitgaven gedaan
voor de Investeringsregeling Duurzame stallen. De betalingen voor deze regeling zijn
in 2017 beëindigd.
Het bedrag van € 2.155.000,– is in 2018 besteed aan de uitbetaling van de bonussen
in 2018 aan melkveehouders in het kader van de Regeling fosfaatreductieplan 2017.
Dit is terug te lezen op pagina 101 van het Jaarverslag.
110
Hoeveel bedrijven hebben een bijdrage gekregen uit het budget voor de Investeringsregeling
duurzame stallen en wat is het gemiddelde bedrag per bedrijf?
Antwoord
De Investeringsregeling duurzame stallen is in 2018 niet meer opengesteld. Er zijn
in 2018 ook geen uitgaven verricht voor eerdere openstellingen van deze regeling.
111
Wat zijn de voorwaarden van de Investeringsregeling duurzame stallen op het gebied
van dierenwelzijn?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 110.
112
Kunt u garanderen dat maatregelen die worden genomen in het kader van de Investeringsregeling
duurzame stallen niet ten koste gaan van het welzijn van de dieren in de stallen?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 110.
113
Op welke wijze wordt gecontroleerd of maatregelen die worden genomen in het kader
van de Investeringsregeling duurzame stallen niet ten koste gaan van dierenwelzijn?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 110.
114
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het Plan van aanpak mestfraude ondersteund?
Antwoord
Het Ministerie van LNV draagt niet financieel bij aan het Plan van aanpak Mestfraude
wat door de sector is opgesteld.
115
Wat zijn de concrete, afrekenbare doelstellingen van het Plan van aanpak mestfraude?
Antwoord
De sector heeft haar eigen verantwoordelijkheid genomen zoals beschreven in het sectorplan
van aanpak mestfraude. Ik heb u in een brief aan uw Kamer van 20 december 2017 (Kamerstuk
33 037, nr. 249) geïnformeerd over de vier onderdelen die zijn benoemd met de daarbij te bereiken
doelen. Hierbij gaat het onder andere om het opstellen van een gedragscode die door
ondernemers kan worden ondertekend als aanzet op weg naar private borging en het opstellen
en ondertekenen van een integriteitsverklaring door bestuurders. Daarnaast is er najaar
2019 een certificeringsysteem dat privaat wordt geborgd. Door aanpassing in de technologie
voor het verantwoorden van mest wordt onrealistische invoer bij mineralenverantwoording
tegengegaan en wordt toegewerkt naar real-time verantwoording van mesttransport.
116
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het Plan van aanpak mestfraude?
Antwoord
Eind juni 2019 zal ik uw Kamer en de Europese Commissie een voortgangsrapportage toesturen
waarin ook de voortgang van de in september 2018 aan Uw Kamer en de Europese Commissie
verstuurde Versterkte Handhavingsstrategie Mest is opgenomen waar ook het Plan van
aanpak mestfraude van de sector onderdeel van is.
117
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Plan van aanpak
mestfraude worden behaald?
Antwoord
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 249) heb toegezegd, volg ik de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak van
mestfraude van de sector nauwgezet en heb ik hierover regelmatig bestuurlijk overleg
met de betrokken partijen. De voortgang van het plan van aanpak van de sector tegen
mestfraude is onderdeel van de voortgangsrapportage die ik uw Kamer en de Europese
Commissie eind juni zal doen toekomen.
118
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het Plan van aanpak vogelgriep ondersteund?
Antwoord
Ik ga ervan uit dat met het plan van aanpak vogelgriep de roadmap strategische aanpak
vogelgriep wordt bedoeld.4
In 2018 is de totstandkoming van de roadmap op twee manieren ondersteund vanuit het
ministerie. De onafhankelijke voorzitter die het proces heeft begeleid is door het
ministerie betaald. Daarnaast is door het Ministerie van LNV inhoudelijk meegedacht
en meegeschreven aan de roadmap. De roadmap is in 2019 opgeleverd. In 2018 zijn vooruitlopend
op het accorderen van de roadmap door alle partijen, al een aantal acties ingezet.
In 2019 wordt de opvolging van verschillende acties uit de Roadmap strategische aanpak
vogelgriep door het Ministerie van LNV (mede) gefinancierd en ondersteund. Er worden
verschillende bronnen gebruikt voor de financiering, daarbij wordt waar mogelijk aangesloten
bij bestaande financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld het budget voor de wettelijke
onderzoekstaken van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) (163.000,– voor 2019
en 2020),het programmabudget van de LNV-directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn
(in 2018 80.000,–), het budget voor beleidsondersteunend onderzoek en het PPS onderzoeksprogramma.
Ook wordt onderzocht of kan worden aangesloten bij onderzoeksprogramma’s, die vanuit
de EU worden gefinancierd. Een totaalbedrag is momenteel nog niet te geven.
De pluimveesector financiert ook zelfstandig een aantal acties. De opvolging van de
acties uit de roadmap wordt aangestuurd door de drie partijen die het document hebben
opgesteld: het Ministerie van LNV, Avined en de Dierenbescherming. Veel van de acties
betreffen onderzoek. Maar niet allemaal. Zo wordt dit jaar een workshop georganiseerd
rond het thema «structuurmaatregelen», waarvoor alle belangenpartijen worden uitgenodigd.
Deze bijeenkomst is de start van de actie 13 uit de roadmap, het ontwikkelen van een
plan van aanpak structuurmaatregelen.
119
Wat zijn de concrete, afrekenbare doelstellingen van het Plan van aanpak vogelgriep?
Antwoord
De inzet is om alle 28 acties, die in de roadmap staan beschreven, uit te voeren5. Een vijftal acties zijn reeds uitgevoerd. En een elftal acties zijn in het stadium
van uitvoering. De opvolging van de acties uit roadmap wordt in een regulier kwartaaloverleg
tussen pluimveesector en het Ministerie van LNV besproken. Tweemaal per jaar schuift
ook de Dierenbescherming hiervoor bij dit overleg aan.
120
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Plan van aanpak
vogelgriep zullen worden behaald?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 119.
121
Op welke manier en/of met welke financiële bijdrage(n) is vanuit het Ministerie van
LNV het Protocol Veetransport onder extreme temperaturen ondersteund?
Antwoord
Er is geen sprake van een financiële bijdrage vanuit het ministerie. Er is wel ambtelijke
inhoudelijke ondersteuning over dit onderwerp.
122
Wat zijn de concrete, afrekenbare doelstellingen van het Protocol Veetransport onder
extreme temperaturen?
Antwoord
Een beter dierenwelzijn bij veetransport bij extreme temperaturen was het hoofddoel
van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen. Ten eerste door
meer bewustwording te creëren bij veetransporteurs, chauffeurs en veehouders over
de risico’s van vervoer bij extreme temperaturen en de mogelijkheden om deze te beperken.
Ten tweede door het opstellen en afstemmen van mogelijke maatregelen. Een derde doel
was het creëren van een overlegstructuur met duidelijke aanspreekpunten op het gebied
van veetransport bij extreme temperaturen, zodat er snel geschakeld kan worden als
er zich incidenten voordoen.
123
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van het Protocol Veetransport onder extreme
temperaturen?
Antwoord
Er is in de zomer van 2018 63 keer gebruik gemaakt van het tropenrooster voor exportcertificering;
49 keer in de ochtenduren en 14 keer in de avonduren. Slachthuizen hebben tijdens
extreem warme dagen ook gebruik gemaakt van vroegere openingstijden, maar aantallen
hiervan zijn niet vastgelegd. Uit de controles van de NVWA van de afgelopen zomers
bleek dat transporteurs, chauffeurs en exploitanten van slachthuizen zich steeds meer
bewust zijn van de problemen die kunnen ontstaan tijdens warme dagen en passende maatregelen
treffen. De NVWA houdt bij haar controles rekening met de specifieke omstandigheden
tijdens het transport en neemt hierbij ook mee of er maatregelen zijn getroffen om
de aantasting van het welzijn van de dieren ten gevolge van hoge temperaturen te voorkomen.
Hierbij wordt onder andere gekeken naar de maatregelen uit de sectorprotocollen. Een
ander resultaat is dat er duidelijke aanspreekpunten zijn bij de sector en de overheid
over dit onderwerp, die met regelmaat overleggen en elkaar snel kunnen vinden als
het nodig is.
124
Hoe wordt gemeten of anderszins gecontroleerd of de doelen van het Protocol Veetransport
onder extreme temperaturen worden behaald?
Antwoord
Er wordt onder andere gekeken naar de uitkomsten van de controles van de NVWA tijdens
dagen met extreme temperaturen. Voorafgaand aan de zomer en voorafgaand aan de winter
vindt overleg plaats tussen NVWA, de sectorpartijen en het Ministerie van LNV. Hier
worden controleresultaten en ervaringen uitgewisseld en dit kan aanleiding zijn voor
eventuele aanpassingen van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen.
Dit kunnen de onderliggende sectorprotocollen, NVWA werkvoorschriften of afspraken
betreffen. Er vinden ook overleggen plaats met dierenwelzijnsorganisaties, zoals Eyes
on Animals en de Dierenbescherming.
125
Waar is de € 583.000 die in 2018 is besteed in het kader van de Regeling fijnstofmaatregelen,
concreet aan uitgegeven?
Antwoord
De Regeling fijnstofmaatregelen was bedoeld om bedrijven te stimuleren te investeren
in fijnstofmaatregelen. Voor 2018 stonden oorspronkelijk geen uitgaven geraamd.
In 2018 zijn echter nog aanvragen tot subsidievaststelling en dus uitbetaling gedaan.
126
Hoeveel bedrijven hebben een bijdrage gekregen uit het budget voor de Regeling fijnstofmaatregelen
en wat is gemiddelde bedrag per bedrijf?
Antwoord
In 2018 hebben zeven aanvragers een bijdrage ontvangen uit het budget voor de Regeling
fijnstofmaatregelen. Het gemiddelde bedrag per aanvraag bedroeg circa € 83.000.
127
Wat valt er concreet onder de post «overig» onder de subsidies Duurzame veehouderij,
aan welke projecten of wat voor bedrijven is dit budget van € 145.000 uitgegeven en
met welke concrete doelstellingen?
Antwoord
Het budget van € 145.000,– is hoofdzakelijk uitgegeven voor de uitfinanciering van
een beëindigings- en saneringsregeling uit 2000 en 2001. Doel van deze regeling was
het stimuleren van bedrijfsbeëindiging en het opkopen en laten vervallen van mestproductierechten.
128
Welke initiatieven heeft u in 2017 en 2018 ondernomen om ervoor te zorgen dat mensen
weten waar hun voedsel vandaan komt?
Antwoord
Het Ministerie van LNV heeft in de afgelopen jaren zelf diverse initiatieven ondernomen
om te stimuleren dat mensen weten waar hun voedsel vandaan komt, dan wel initiatieven
daartoe van anderen financieel mede mogelijk gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn te
vinden in onderzoeken en kennisverspreiding, green deals, regiodeals, activiteiten
van het Voedingscentrum, activiteiten in de topsectoren – waaronder de Dutch Agri
Food Week – en kennisprojecten in het innovatieprogramma DuurzaamDoor en educatieve
projecten onder de vlag van het programma Jong Leren Eten.
Jong Leren Eten
Het educatieve programma «Jong Leren Eten» (JLE) heeft als doel dat kinderen en jongeren
de competenties ontwikkelen een gezonde en duurzame voedselkeuze te kunnen maken.
Het programma richt zich op de leeftijdsgroep 0–18 jaar, en werkt derhalve via kinderopvang,
primair- en voortgezet onderwijs en MBO. Naast theoretische kennis via lespakketten
en educatieve materialen voorziet het programma in praktische (voedsel)vaardigheden
zoals gastlessen, excursies, boerderijeducatie, kooklessen, moes- en schooltuinieren
en consumentenvaardigheden. Het programma wordt zowel tussentijds als aan het eind
(na 2020) geëvalueerd door een extern bureau. Een tussentijdse evaluatie van het programma
wordt in 2019 aan uw Kamer gestuurd.
Al het materiaal van JLE draagt in meer of minder mate bij aan kennis over de herkomst
van voedsel. Hierna zijn enkele activiteiten aangegeven die in 2017 en 2018 daar expliciet
op gericht waren.
– Jaarlijks stappen minimaal 300 scholen in op het traject «gezonde school», vignet
voeding. Onderdeel van deze certificering is de keuze voor gezonde en duurzame voeding.
In 2017 en 2018 zijn 621 scholen gestart. In 2019 zullen nogmaals 328 scholen starten.
Jaarlijks investeert het Ministerie van LNV € 0,9 miljoen.
– Extra inspanning wordt gericht op boerderijeducatie, koken en tuinieren, ook voor
scholen die niet het gezonde schoolvignet willen behalen. In 2017/2018 hebben 327
scholen hiervoor een extra bijdrage ontvangen met een totale omvang van € 0,7 miljoen.
– Landelijk is geïnvesteerd in het versterken van educatie over voedsel op (school)boerderijen.
Hierin is in 2017 en 2018 samen € 240.000,– extra geïnvesteerd. In een aantal provincies
heeft dat geleid tot een cofinanciering op dit thema.
– In samenwerking met het programma JOGG is op ca. 450 kinderopvanglocaties een moestuin
en programma gerealiseerd, waarvoor jaarlijks € 0,1 miljoen beschikbaar is.
– Aanleg en gebruik van moes- en schooltuinen stimuleert het Ministerie van LNV door
in tien provincies elk € 50.000,– te investeren (dus € 0,5 miljoen zowel in 2017 als
2018). De provincies hebben vervolgens in 2017 en 2018 ca. € 4 miljoen geïnvesteerd
met cofinanciering. Hiermee zijn ca. 1000 extra groene schoolpleinen en schooltuinen
gerealiseerd.
– In de update en uitbreiding van «Smaaklessen» is vanuit het programma JLE een bijdrage
van € 430.000,– geïnvesteerd voor de periode 2017–2020.
DuurzaamDoor
Vanuit het Kennis- en Innovatie programma DuurzaamDoor worden eveneens enkele activiteiten
ondernomen en ondersteund op het gebied van voedsel en voeding, met name via de Participatietafel
Voedsel. Enkele daarvan hebben ook betrekking op kennis over de herkomst van voedsel.
Dat betreft onder andere:
– Korte Keten Alliantie, waaronder transparantie in de keten.
– Community of Practice Stadslandbouw, diverse lokale en regionale acties, gericht op
informatie aan burgers betreffende herkomst van voedsel en kennen van voedselbronnen
dichtbij.
– Diverse regionale netwerken, gericht op verbinding boer-burger, waaronder De Fruitmotor
(Betuwe), Duinboeren (Brabant) en Voedselbossen (Flevoland).
Met bovenstaande activiteiten is in de periode 2017–2018 een investering gemoeid van
ca. € 100.000,–.
129
Kunt u per initiatief gericht op het stimuleren dat mensen weten waar hun voedsel
vandaan komt, uiteenzetten wat de concrete en afrekenbare doelen hierbij zijn, wat
het beoogde tijdspad hiervoor is, hoe u gaat meten of anderszins na zult gaan of deze
doelen worden behaald en wat de bijbehorende (financiële) bijdrage hieraan is vanuit
uw ministerie?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 128.
130
Hoe vaak heeft de NVWA in 2018 de logboeken van veehouders bekeken om te controleren
of een dierenarts een plaatselijke verdoving heeft gegeven voor het onthoornen van
kalfjes en zijn hierbij in 2018 overtredingen geconstateerd? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Het gebruik van diergeneesmiddelen (zoals verdoving) wordt bijgehouden in het medisch
register. Het bijhouden van het medisch register is onderdeel van inspecties. Er is
in 2018 vier keer een overtreding vastgesteld op het onvolledig bijhouden van het
medisch register. Het onthoornen van kalveren valt onder het inspectieonderwerp ingrepen.
Er zijn in 2018 geen overtredingen geconstateerd op het onderwerp ingrepen.
131
Wat is er concreet bekostigd met de budgetten die zijn uitgegeven onder de posten
Opdrachten Duurzame veehouderij, Opdrachten Mestbeleid, Opdrachten Plantaardige productie,
Opdrachten Plantgezondheid, Opdrachten Diergezondheid en dierenwelzijn, Opdrachten
Voedselagenda, Opdrachten Voedselveiligheid en kwaliteit en Opdrachten Voedselzekerheid
en internationaal en Europees landbouwbeleid, naar welke partijen zijn deze budgetten
gegaan en wat waren hierbij de concrete doelstellingen of voorwaarden?
Antwoord
De uitgaven voor opdrachten duurzame veehouderij in 2018 betroffen voornamelijk projecten
op het gebied van intensieve veehouderij, duurzame landbouw en emissiearm veevoeder.
Begunstigden zijn onder andere de varkenshouderij (i.v.m. het Actieplan vitalisering
varkenshouderij), de stichting Weidegang (i.v.m. het project Nieuwe weiders), de stichting
Zeldzame huisdierrassen, de stichting MVO Nederland (i.v.m. het programma Van Kiem
tot kracht), een onderzoeksbureau (i.v.m. de evaluatie van het zelfstandig bestuursorgaan
Skal Biocontrole) en de melkveehouderij (i.v.m. de regeling emissiearm veevoeder).
Met deze bijdragen werd beoogd dat de varkenshouderij een bijdrage levert aan fosfaatreductie,
de weidegang wordt gestimuleerd, de projectactiviteiten van de stichting Zeldzame
huisdierrassen werden ondersteund, bedrijven werden geholpen om hun duurzame innovaties
op te schalen en een voortrekkersrol te vervullen bij de verduurzaming van hun sector,
Skal Biocontrole als zelfstandig bestuursorgaan werd geëvalueerd en oplossingen in
beeld werden gebracht of kennis werd gegenereerd om de emissie van methaan in de melkveehouderij
te verminderen.
De uitgaven van mestbeleid betreffen voor het grootste deel de financiering van het
Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (Wageningen Economic Research), waarbinnen monitoring
plaatsvindt van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven om
het effect van het mestbeleid te kunnen meten en te kunnen voldoen aan de monitoringsverplichtingen
van de Europese Commissie. Daarnaast zijn nog diverse kleinere opdrachten betaald:
implementatie onafhankelijke monsterneming, fosfaat monitoring door het CBS, een bijdrage
ten behoeve van het nutriëntenplatform.
132
Kunt u bevestigen dat de begrotingsreserve Landbouw € 25.367.000 bedraagt?
Antwoord
Ja.
133
Aan welk deel van het saldo van de begrotingsreserve Landbouw zitten juridische verplichtingen
en aan welk deel niet?
Antwoord
Van het saldo is 13% juridisch verplicht. Het overig deel (87%) is bestemd voor flankerend
beleid pelsdierhouderij (slopen en/of ombouwen van stallen of gebouwen) in verband
met het verbod op het houden van pelsdieren vanaf 1 januari 2024 en is daarmee volledig
bestuurlijk gebonden.
134
Aan welk deel van het saldo van de begrotingsreserve Visserij zitten juridische verplichtingen
en aan welk deel niet?
Antwoord
Het saldo van de begrotingsreserve Visserij bevat geen juridische verplichtingen.
Deze gelden betreffen het nog niet bestede nationaal deel, dat nodig is om aanspraak
te maken op ruim € 100 mln gelden die beschikbaar zijn uit het EFMZV-fonds (2014–2020).
Hiermee draagt het Ministerie van LNV bij aan de innovatie en verduurzaming van de
visserijsector en kan Nederland voldoen aan de Europese verplichtingen ten aanzien
van datacollectie.
135
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven in de
varkenshouderij?
Antwoord
Bij de beantwoording van deze vraag, evenals bij de vragen 136 t/m 151 en 166 t/m
167 ga ik ervan uit dat u doelt op controles in het kader van dierenwelzijn. Er vinden
ook overige controles plaats op primaire bedrijven.
Voor een inspectie van het dierenwelzijn zijn in 2018 174 bedrijven bezocht.
136
Hoeveel NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven in
de varkenshouderij waren bij vermeerderingsbedrijven, hoeveel bij vleesvarkensbedrijven
en hoeveel bij gesloten bedrijven?
Antwoord
De NVWA maakt geen onderscheid naar type bedrijf (vermeerderingsbedrijven, vleesvarkensbedrijven
en gesloten bedrijven). Wel wordt bij een inspectie geregistreerd welke categorieën
varkens aanwezig waren op het bedrijf.
Op 73 bedrijven waren alleen vleesvarkens aanwezig. Op 15 bedrijven waren alleen gespeende
biggen aanwezig. Op 11 bedrijven waren alleen vleesvarkens en gespeende biggen aanwezig.
Op de overige 75 waren verschillende diercategorieën aanwezig. Op 32 van deze 75 bedrijven
waren zowel vleesvarkens als vermeerderingsdieren aanwezig.
137
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
in de varkenshouderij waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis
van regulier toezicht?
Antwoord
Van de 174 geïnspecteerde bedrijven op dierenwelzijn zijn er 141 geïnspecteerd in
het kader van regulier toezicht. Er zijn 33 inspecties uitgevoerd op basis van een
melding of op eigen initiatief van de inspecteur.
138
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op opfokbedrijven met leghennen?
Antwoord
Er zijn in 2018 geen opfokbedrijven voor leghennen bezocht in het kader van dierenwelzijn.
139
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op opfokbedrijven
met leghennen waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis van
regulier toezicht?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 138.
140
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven met
leghennen?
Antwoord
Er hebben in 2018 30 inspecties op bedrijven met leghennen plaatsgevonden in het kader
van dierenwelzijn.
141
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
met leghennen waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis van
regulier toezicht?
Antwoord
Zes van deze inspecties waren op basis van een melding, 24 op basis van regulier toezicht.
142
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven met
vleeskuikens?
Antwoord
In 2018 hebben er 176 fysieke inspecties op bedrijven met vleeskuikens plaatsgevonden
in het kader van dierenwelzijn. Daarnaast hebben er 123 administratieve inspecties
plaatsgevonden gericht op overbezetting in de stal.
143
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
met vleeskuikens waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis
van regulier toezicht?
Antwoord
15 van de inspecties waren op basis van meldingen, dit waren zowel interne meldingen
afkomstig van een NVWA dierenarts op een slachthuis en externe meldingen. De overige
284 inspecties (fysiek en administratief) waren onderdeel van regulier toezicht.
144
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven in de
melkveehouderij?
Antwoord
In 2018 hebben er in totaal 622 inspecties op bedrijven met rundvee (waaronder bedrijven
met melkvee en/of vlees- en/of opfokkalveren) plaatsgevonden in het kader van dierenwelzijn.
Dit is het aantal inspecties, inclusief herinspecties. Een onderscheid tussen bedrijven
met (alleen) melkvee of bedrijven met (alleen) vleeskalveren is hierbij niet te maken.
145
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
in de melkveehouderij waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis
van regulier toezicht?
Antwoord
Hiervan waren 339 inspecties op basis van meldingen en 283 inspecties via regulier
toezicht.
146
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven met
vleeskalfjes?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 144.
147
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
met vleeskalfjes waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis
van regulier toezicht?
Antwoord
In het kader van dierenwelzijn hebben in 2018 geen inspecties plaatsgevonden bij vleeskalverenhouders
op basis van regulier toezicht.
148
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op primaire bedrijven met
melkgeiten?
Antwoord
In 2018 zijn 3 melkgeitenhouders geïnspecteerd in het kader van dierenwelzijn.
149
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op primaire bedrijven
met melkgeiten waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis van
regulier toezicht?
Antwoord
In het kader van dierenwelzijn hebben er in 2018 geen controles plaatsgevonden op
primaire bedrijven met melkgeiten op basis van een melding.
150
Hoeveel NVWA-controles hebben er in 2018 plaatsgevonden op opfokbedrijven met geitenbokjes?
Antwoord
In 2018 zijn 6 bokkenmesters geïnspecteerd in het kader van dierenwelzijn.
151
Hoeveel van de NVWA-controles die in 2018 hebben plaatsgevonden op opfokbedrijven
met geitenbokjes waren op basis van een melding en hoeveel hiervan waren op basis
van regulier toezicht?
Antwoord
De zes bokkenmesters zijn geïnspecteerd op basis van regulier toezicht. Er hebben
geen controles plaatsgevonden op opfokbedrijven met geitenbokjes op basis van een
melding.
152
Hoeveel dieren zijn er in heel 2018 onbedwelmd geslacht?
Antwoord
In heel 2018 zijn er 66.858 dieren onbedwelmd geslacht.
153
Kunt u het aantal dieren dat in 2018 onbedwelmd is geslacht onderverdelen per diersoort?
Antwoord
Hieronder vindt u de gevraagde uitsplitsing per diersoort:
Kalveren
1.283
Runderen
10.849
Geiten
2.025
Schapen jonger dan 1 jaar
47.154
Schapen ouder dan 1 jaar
5.547
Totaal
66.858
154
Hoeveel dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht, zijn geslacht om te worden verwerkt
tot koosjer vlees?
Antwoord
De NVWA houdt hierover geen gegevens bij.
155
Kunt u het aantal dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht om te worden verwerkt
tot koosjer vlees, uitsplitsen per diersoort?
Antwoord
De NVWA houdt hierover geen gegevens bij.
156
Hoeveel dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht, zijn geslacht om te worden verwerkt
tot halal vlees?
Antwoord
De NVWA houdt hierover geen gegevens bij.
157
Kunt u het aantal dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht om te worden verwerkt
tot halal vlees, uitsplitsen per diersoort?
Antwoord
De NVWA houdt hierover geen gegevens bij.
158
Hoeveel dieren zijn er onbedwelmd geslacht tijdens het offerfeest in 2018?
Antwoord
Er zijn tijdens het offerfeest 2018 35.495 dieren onbedwelmd geslacht.
159
Kunt u het aantal dieren dat is geslacht tijdens het offerfeest in 2018 uitsplitsen
per diersoort?
Antwoord
Er zijn 34.325 schapen en geiten en 1.170 runderen geslacht tijdens het offerfeest
2018.
160
Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren in 2018 uitsplitsen naar het aantal
dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort
voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg en het aantal dieren
dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn
hadden verloren?
Antwoord
De NVWA legt deze gegevens niet standaard vast. Voor het offerfeest 2018 beschikt
de NVWA wel over deze gegevens: er zijn 23.559 dieren direct na aansnijden bedwelmd,
477 dieren voor de 40 seconden en 11.459 dieren hebben geen nabedwelming gekregen,
omdat deze reeds binnen 40 seconden na aansnijden het bewustzijn hadden verloren.
161
Kunt u bij het aantal onbedwelmd aangesneden dieren in 2018 uitgesplitst naar het
aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren
dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg en het aantal
dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het
bewustzijn hadden verloren, een onderscheid maken tussen de verschillende diersoorten?
Antwoord
Voor wat betreft het offerfeest 2018 gaat het bij runderen respectievelijk om 941,
177 en 52 dieren; bij schapen en geiten gaat het respectievelijk om 22.618, 300 en
11.407 dieren.
162
Hoeveel overtredingen heeft de NVWA geconstateerd bij het onverdoofd slachten van
dieren in 2018?
Antwoord
Er zijn 242 overtredingen vastgesteld bij het onbedwelmd slachten in 2018.
163
Wat waren de overtredingen die de NVWA heeft geconstateerd bij het onverdoofd slachten
van dieren in 2018?
Antwoord
Het betrof omissies op gebied van vakbekwaamheidseisen van het personeel, het correct
fixeren van dieren, het correct uitvoeren van steken en verbloeden en het correct
toepassen van nabedwelming.
164
Hoeveel rapporten van bevindingen zijn er in 2018 geschreven die betrekking hadden
op geconstateerde overtredingen bij het onverdoofd slachten van dieren?
Antwoord
Er zijn tien rapporten van bevindingen geschreven die betrekking hebben op overtredingen
met betrekking tot onbedwelmd slachten.
165
Hoeveel boetes zijn er in 2018 opgelegd voor geconstateerde overtredingen bij het
onverdoofd slachten van dieren?
Antwoord
In 2018 zijn er 9 bestuurlijke boetes opgelegd in het kader van het onverdoofd slachten
van dieren. Het betreft hier een overtreding van de Wet Dieren, houders van dieren,
verordening (EG) nr 1099/2009.
166
Wat was de toezichtsintensiteit van de NVWA in 2018?
Antwoord
In 2018 hebben er 1.583 inspecties in het kader van dierenwelzijn plaatsgevonden op
primaire bedrijven. Dit is zowel in regulier toezicht als op basis van meldingen.
Het kan niet worden uitgesloten dat in dit aantal inspecties ook inspecties bij hobbymatige
dierhouders zijn meegeteld.
Op het terrein van dierenwelzijn zijn, gebaseerd op data van CBS en de gecombineerde
opgave, in totaal circa 39.900 bedrijven te inspecteren (peildatum 1 april 2017).
Op basis van het aantal uitgevoerde inspecties is de toezichtintensiteit op primaire
bedrijven in het kader van dierenwelzijn 3,97%.
167
Hoeveel primaire bedrijven zijn er in totaal door de NVWA geïnspecteerd in 2018?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord bij vraag 166.
168
Worden tijdens een NVWA-inspectie per bedrijf alle locaties en/of stallen per locatie
geïnspecteerd?
Antwoord
Of alle locaties/stallen van een bedrijf worden geïnspecteerd, is afhankelijk van
het soort inspectie (domein), de risicoselectie en indien van toepassing de (externe)
opdracht. Een externe opdracht is bijvoorbeeld een inspectie bij een opslaghouder.
169
Indien per bedrijf tijdens een NVWA-inspectie niet alle locaties en/of stallen per
locatie worden geïnspecteerd, welk deel wordt er geïnspecteerd en hoe wordt deze selectie
gemaakt?
Antwoord
Bij een selectie wordt aan de hand van de risico-selectie, bijvoorbeeld op diercategorie,
huisvestingscategorie of status van de houder (bijvoorbeeld een stopper) een locatie
en/of stal geïnspecteerd. Voor nalevingsmetingen geldt hetzelfde. Bij aanleiding tijdens
de inspectie worden andere stallen en indien van toepassing andere locaties ook geïnspecteerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
I.J. Leau-Kolkman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.