Lijst van vragen : Lijst van vragen over het onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in Wob-publicatie (Kamerstuk 32623-257)
2019D21225 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over zijn brief van 9 mei 2019 inzake het Onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in Wob-publicatie (Kamerstuk
32 623, nr. 257).
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Nr.
Vraag
1
Kunt u aangeven waarom de namen van leden van de onderzoekscommissie uit het onderzoeksrapport
zijn weggelakt?
2
Heeft de onderzoekscommissie nog gebruik gemaakt van de bevoegdheid om – na toestemming
van de secretaris generaal – onderzoek in te stellen naar apparatuur, zoals op pagina
9 van het onderzoeksrapport staat? Heeft de secretaris generaal verzoeken om informatie/onderzoek
van de onderzoekscommissie geweigerd? Zo ja, op welke grond(en)?
3
Zijn er alternatieven om de tijdsdruk weg te nemen bij het behandelen van Wob-verzoeken?
Is een langere behandeltijd overwogen?
4
Hoeveel FTE zijn nodig om de Wob-verzoeken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
te behandelen?
5
Past de oprichting van een pool van ervaren medewerkers voor omvangrijke en/of complexe
Wob-verzoeken binnen de huidige begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
6
Is door het vrijgeven van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie op enigerlei
wijze de veiligheid van door Nederland gesteunde Syrische rebellengroeperingen of
de betrokken uitvoerders van het Non Lethal Assistance (NLA)-programma in gevaar gekomen?
7
Is door het vrijgeven van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie op enigerlei
wijze het vertrouwen van bondgenoten, dat de regering als argument voor geheimhouding
hanteert, geschaad? Als dit niet het geval is, bent u dan bereid meer openheid te
betrachten?
8
Waarom focust het onderzoeksrapport vooral op de medewerkers die betrokken waren bij
de afhandeling van de Wob-verzoeken en blijft het systeem binnen het departement,
alsmede het hogere ambtelijke niveau en de rol van de Minister, buiten beschouwing?
Wat was er op hoog ambtelijk niveau en bij de Minister bekend over de grote problemen
bij de behandeling van de Wob-verzoeken? Vindt u dat er adequaat is gehandeld om de
problemen het hoofd te bieden?
9
Bent u bereid tot het instellen van onafhankelijk extern onderzoek naar het functioneren
van uw departement inzake het NLA-dossier? Zo nee, waarom niet?
10
Waarom heeft u, in het licht van de politieke gevoeligheid van het NLA-programma en
de grote hoeveelheid Kamervragen, besloten om Wob-verzoeken te laten behandelen door
ambtenaren die geen kennis van rubricering, noch ervaring hadden met Wob-verzoeken?
11
Was de secretaris-generaal op de hoogte van de Wob-behandeling en daarbij betrokken?
12
Op welke termijn zullen de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport succesvol doorgevoerd
zijn?
13
Zijn er aanbevelingen uit het onderzoeksrapport die niet worden overgenomen? Zo ja,
welke en waarom worden deze niet overgenomen?
14
Welke maatregelen heeft u direct genomen na het bekend worden van de NLA-lekken, om
het lekken van staatgevoelige informatie te voorkomen?
15
Wat is de aard en omvang van door deze lekken veroorzaakte schade aan de belangen
van de Staat of zijn bondgenoten geweest?
16
Zijn er op dit moment gevolgen van de lekken bekend voor de NLA-ontvangende groepen
die genoemd zijn in de documenten? Zo ja, welke?
17
Zijn er op dit moment gevolgen bekend van de lekken voor bedrijven die namens Nederland
de hulpgoederen aan de rebellen overhandigden? Zo ja, welke?
18
Is de staat aansprakelijk, of is het mogelijk dat de staat aansprakelijk wordt gesteld,
als gevolg van schade geleden door deze lekken?
19
Heeft u voor nieuw binnenkomende Wob-verzoeken direct meer capaciteit beschikbaar
gesteld dan voorheen?
20
Op basis waarvan waren de ten onrechte niet gelakte groeperingen staatsgeheim verklaard?
Op basis van welke criteria?
21
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of er Nederlandse NLA-steun gegeven is aan
Ahrar al-Sham (Kamerstuk 32 623, nr. 229, blz. 12):
«Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet
NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Het antwoord op deze vraag is terug te vinden
in het vertrouwelijke deel van de beantwoording.»
Is het met alsnog openbaar maken van het feit dat Nederland geen NLA gegeven heeft
aan Ahrar al-Sham een staatsgeheim prijsgegeven? Heeft derubricering plaatsgevonden?
Zo nee, hoe kwalificeert u het openbaar maken van deze tot voorheen vertrouwelijke
informatie dan?
22
Is er een verband tussen de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheid
bij informatiebeveiliging op uw ministerie, als het gaat om accreditatie voordat een
informatiesysteem met gerubriceerde informatie in gebruik genomen kan worden, en de
door de Commissie van Onderzoek geconstateerde problemen bij het Wob-drama? Zo ja,
welk verband en wat gaat u eraan doen?
23
Bent u bereid openheid te geven over ontvangers van NLA die inmiddels niet meer bestaan
of opgegaan zijn in andere rebellengroeperingen? Hoe kan hun veiligheid nog in het
geding zijn bij openbaarmaking?
24
Hoe lang blijven de namen van de door Nederland gesteunde rebellengroeperingen, de
locaties van waaruit zij opereerden evenals alle tot hen herleidbare informatie gerubriceerd
als Stg. geheim? Binnen welke termijn is de-rubricering aan de orde?
25
Bent u als Minister door de ambtelijke leiding van het departement adequaat geïnformeerd
over de grote problemen bij de afhandeling van de Wob-verzoeken, in het bijzonder
dat de wettelijke termijnen zeer ruim overschreden zijn?
26
Wanneer is de Kamer voor het eerst geïnformeerd over de rubricering als staatsgeheim
van namen van groeperingen die NLA ontvingen en informatie over hun locaties?
27
In hoeveel emails is staatsgeheime informatie, zoals de namen van gesteunde groeperingen,
aangetroffen?
28
Hoe kan een ambtenaar die een mail krijgt met de naam van een rebellengroep, weten
dat het om staatsgeheime informatie gaat?
29
Kunt u het besluit om de namen van de rebellengroeperingen staatsgeheim te verklaren,
aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u dan beschrijven wie dat besluit op welke
wijze genomen heeft?
30
Kunt u precies aangeven welke informatie staatsgeheim was in het NLA-dossier?
31
Waarom is er intern een onderzoekscommissie ingesteld en heeft u het onderzoek niet
laten uitvoeren door een externe partij?
32
Is er inmiddels een aparte – niet gemeenschappelijke – werkruimte ingericht voor medewerkers
die belast zijn met de afhandeling van Wob-verzoeken, waaronder het weglakken van
staatsgeheime informatie? Zo nee, wanneer is deze ruimte dan wel beschikbaar?
33
Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk per brief te informeren nadat u tot herpublicatie
van de Wob-documenten bent overgegaan? Zo nee, waarom niet?
34
Bent u bereid de toezegging na te komen dat herpublicatie van de Wob-documenten binnen
twee weken na verzending uw brief, gedateerd 9 mei jl., zal plaatsvinden? Zo nee,
kunt u uitvoerig uitleggen waarom niet?
35
Is de in het onderzoeksrapport genoemde verwachting dat de herziene versie van de
Wob-documenten «medio mei» gepubliceerd zal worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
36
Wat is het protocol voor de omgang met materiële staatsgeheimen?
37
Hoe beoordeelt u het feit dat zelfs in de memo waarin de onderzoeksopdracht en de
instellingsbeschikking van de Commissie van Onderzoek is neergelegd, een fout is gemaakt,
namelijk in de zinsnede dat elementen van het NLA-programma sinds de start van het
programma STG-confidentieel gerubriceerd zijn, terwijl dit Stg. geheim had moeten
zijn? Hoe is het mogelijk dat de secretaris-generaal bij de Instellingsbeschikking
van de Commissie van Onderzoek over zulke gevoelige materie zo'n grote fout heeft
gemaakt?
38
Herinnert u zich de instellingsbeschikking van de Commissie van Onderzoek, waarin
staat dat elementen van het NLA-programma sinds de start van het programma «STG-confidentieel»
gerubriceerd zijn? Klopt het dat dit een lager niveau van beveiliging en vertrouwelijkheid
betreft dan het niveau Staatsgeheim geheim? Welke gevolgen heeft dit voor de informatievoorziening
aan de Kamer, de Wob-procedure en de mogelijkheden tot de-rubricering?
39
Hoe beoordeelt u het feit dat de acht Wob-verzoeken, ingediend op 22 juni 2018 door
journalisten van Nieuwsuur en Trouw, bijna een jaar na dato nog steeds niet afgehandeld
zijn? Hoe verhoudt zich dit tot de wettelijke termijn van vier tot uiterlijk acht
weken die de Wob voorschrijft?
40
Is er als gevolg van het vele overwerk door de betrokken medewerkers in strijd gehandeld
met de Arbeidstijdenwet? Is hier onderzoek naar gedaan?
41
Wat gebeurt er met de BZ-vertrouwelijke informatie – niet betreffende staatsgeheimen
– die niet weggelakt is in overdrachtsdocumenten van de uitvoerders? Wordt de vertrouwelijkheid
met de openbaarmaking opgeheven? Zo nee, waarom niet?
42
Wanneer was de nieuwe beoordeling van de Wob-documenten, die plaatsvond na het attenderen
van de journalist van Nieuwsuur op 21 november, afgerond? Waarom duurt het vervolgens
nog eens een half jaar(!) voordat u overgaat tot herpublicatie van de Wob-documenten?
43
Kunt u nader ingaan op de interne druk die door de betrokken medewerkers ervaren is?
Van wie kwam deze interne druk? Van de Minister?
44
Hoe beoordeelt u de bevindingen dat vijf van de negen getuigen die daadwerkelijk gelakt
hebben, verklaarden niet bekend te zijn met de «Handleiding Rubricering» en nooit
scholing of voorlichting te hebben gehad over de wijze van werken met gerubriceerde
informatie, alsmede dat de bij het beoordelen en lakken van documenten betrokken medewerkers,
geen ervaring hadden in de uitvoering van Wob-verzoeken? Kunt u dit uitleggen? Wat
is hier in de loop van het proces van afhandeling van de Wob-verzoeken aan gedaan?
Wie is hiervoor verantwoordelijk?
45
Klopt het dat de betrokken medewerkers gedurende enkele maanden met staatsgeheime
informatie hebben gewerkt in openbare ruimten en zelfs op plekken buiten het Ministerie?
46
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de Commissie geen document heeft aangetroffen waarin
is vastgelegd welke informatie uit het NLA-programma gerubriceerd is, dat «BZ06 verklaarde
dat er geen apart document bestaat waaruit dit blijkt» en dat «andere getuigen aangaven
dit niet te weten.»? Kunt u in dit licht de volgende vragen beantwoorden:
– Is er nu wel of geen document waarin is vastgelegd welke informatie uit het NLA-programma
gerubriceerd is? Zo nee, waarom niet?
– Waarom wisten de met de Wob-behandeling betrokken ambtenaren hierover van niets?
– Is er inmiddels wel formeel in een document vastgelegd welke informatie uit het
NLA-programma staatsgeheim is en welke niet? Zo nee, waarom niet?
47
Kunt u nader ingaan op één van de door u aangegeven redenen tot rubricering van informatie
uit het NLA-programma, namelijk dat er afspraken zijn gemaakt met bondgenoten over
de vertrouwelijkheid? Kunt u in dit licht elk van de onderstaande vragen afzonderlijk
beantwoorden:
– Om welke bondgenoten gaat het?
– Welke afspraken zijn er precies met hen gemaakt en wanneer?
– Zijn deze afspraken gedocumenteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bevinden
deze zich niet bij de eerder door u gepubliceerde Wob-documenten?
48
Blijft u de namen van de uitvoerders van het NLA-programma handhaven als BZ-vertrouwelijk,
ook nu deze door Buitenlandse Zaken zelf in de openbaarheid zijn gebracht en op grond
van artikel 5 van de Wob, bij een verzoek in het kader van de Wob, rubricering opnieuw
moet worden beoordeeld? Zo ja, waarom en bent u bereid contact met de uitvoerders
op te nemen om de afspraken uit de beginperiode van het NLA-programma te herzien?
49
Zijn er bondgenoten waarmee Nederland samenwerkte, die Nederland formeel of informeel
verzocht hebben tot geheimhouding van delen van het NLA-programma?
50
Is informatie op roodomrand papier staatsgeheim?
51
«De Commissie heeft geen document aangetroffen waarin is vastgelegd welke informatie
uit het NLA-programma gerubriceerd is.»
Kunt u aangeven of zo'n document wel bestaat? Zo ja, wie kan dat document inzien?
52
Kunt u de wet en regelgeving rondom materieel staatsgeheim aan de Kamer doen toekomen?
53
Stond er op overdrachtsbewijzen van NLA-ontvangende partijen de stempel Stg. geheim?
Zo nee, zijn de overdrachtsbewijzen nu met terugwerkende kracht gerubriceerd tot Stg.
geheim? Op welke wijze zijn ze gerubriceerd?
54
Hoe verhoudt de bevinding van de onderzoekscommissie, dat het voorkwam dat documenten
waarin de namen van groeperingen zichtbaar of herleidbaar waren per e-mail werden
ontvangen, en dat deze intern per e-mail werden doorgestuurd, tot de Handleiding Rubricering?
55
Klopt het dat in de Handleiding Rubricering uitdrukkelijk staat dat informatie die
als Stg. geheim is aangemerkt «uitsluitend is toegestaan met goedgekeurde, geëvalueerde
cryptomiddelen»? Zijn alle emails die door het Syrië team verstuurd zijn dat verantwoordelijk
was voor de NLA, en waarin de namen van NLA-ontvangers voorkomen en in de Wob-stukken
staan, conform de Handleiding Rubricering verstuurd? Zo nee, waarom niet?
56
Hoe beoordeelt u de bevinding van de onderzoekscommissie dat dat op de afgeschermde,
beperkt toegankelijke samenwerkruimte (SWR) informatie stond die feitelijk staatsgeheim
was? Welke instantie of persoon heeft besloten om uit praktische overwegingen de voorschriften
te schenden, in het bewustzijn dat op een SWR geen staatsgeheimen mogen staan?
57
Kan de SWR nog steeds gebruikt worden om te werken met «Stg. Informatie»? Zo ja, welke
maatregelen neemt u zodat dit onmogelijk wordt gemaakt?
58
Welke maatregelen treft u mocht er in de toekomst een persoon of organisatie slachtoffer
worden door gelekte informatie? Zo nee, waarom gebeurt dit niet?
59
Hoe beoordeelt u de verklaring dat de Directeur Generaal Politieke Zaken (DGPZ) niet
heeft kunnen zeggen of er als gevolg van het niet weglakken van Stg. informatie, daadwerkelijk
schade aan de Staat of bondgenoten heeft plaatsgevonden? Is er inmiddels meer duidelijkheid
over en onderzoek naar gedaan? Zijn er contacten met bondgenoten geweest?
60
Hoe aannemelijk acht u de schadelijkheid van openbaarmaking van de namen van groeperingen,
waarvan commandanten zelf openlijk aangegeven hebben NLA te hebben ontvangen van Nederland?
Hoe kan dit argument voor het rubriceren als staatsgeheim hout blijven snijden?
61
Het rapport beveelt aan te overwegen de Directie Juridische Zaken (DJZ) een «sterkere
(inhoudelijk) coördinerende rol» te geven. U geeft in uw brief aan het advies «aangaande
de adviserende rol van de Directie Juridische Zaken» te betrekken. Betekent dit dat
u de aanbeveling overneemt en DJZ een sterkere (inhoudelijk) coördinerende rol geeft
bij de behandeling van Wob-verzoeken?
62
Is het, gezien de gerapporteerde schaarste in werkplekken, haalbaar dat een aparte
werkruimte voor Wob-werkzaamheden beschikbaar wordt gesteld op het Ministerie van
Buitenlandse Zaken?
63
Is de staatsgeheime informatie altijd conform de voorschriften via goedgekeurde geëvalueerde
cryptomiddelen verstuurd? Zo nee, wanneer niet?
64
Kunt u aangeven of maatregel A, B, C, D, E en F gevolgd zijn bij het lakken van de
staatsgeheime Wob-documenten?
65
Kunt u per maatregel (A tot en met M) aangeven of eraan voldaan is bij het verwerken
van het Wob-verzoek?
66
Herinnert u zich de mail van DJZ op 10 augustus 2018: «Bij een verzoek in het kader
van de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob) wordt op grond van artikel 5 de rubricering
opnieuw beoordeeld.»? Heeft deze beoordeling plaatsgevonden en zo ja, wat waren de
uitkomsten?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.