Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 087 Wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 mei 2019
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van
de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het voorstel tot
wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijke gehandicapte
cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met
de invoering van de Wzd-functionaris (hierna: het wetsvoorstel). De regering dankt
de leden van de VVD-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de GroenLinks-fractie,
de SP-fractie, de PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie voor hun
bijdragen. Het is verheugend te constateren dat de commissie, onder het voorbehoud
dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen worden beantwoord,
de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid acht. De regering
gaat hieronder dan ook graag in op de door deze leden gestelde vragen en gemaakte
opmerkingen die betrekking hebben op de inhoud van het wetsvoorstel en op de Wet zorg
en dwang (Wzd).
Bij de beantwoording is zo veel als mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
Waar dit de helderheid en overzichtelijkheid echter ten goede kwam, zijn vragen gezamenlijk
beantwoord en wordt op andere plaatsen naar dat antwoord verwezen.
Deze nota gaat vergezeld van een nota van wijziging (Kamerstuk 35 087, nr. 8) die de volgende onderdelen bevat:
Naar aanleiding van de vragen van meerdere fracties van Uw Kamer, is het volgende
opgenomen:
– Wzd: verduidelijking van de rolvervulling Wzd-functionaris – indien de Wzd-functionaris zelf geen arts is, geeft hij slechts na overleg met
en instemming van een niet bij de zorg betrokken arts aanwijzingen tot aanpassing
van het zorgplan over het toedienen van vocht, voeding en medicatie, medische controles,
andere medische handelingen of therapeutische maatregelen, het beperken van de bewegingsvrijheid
of insluiting;
– Wzd: het actief informeren van de cliënt over de mogelijkheid van bijstand door een
cliëntenvertrouwenspersoon op een wijze die aansluit bij de behoefte en het bevattingsvermogen van de cliënt
wordt expliciet als taak in de wet opgenomen;
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het volgende te regelen:
– Wzd: de voorwaardelijke machtiging voor jongvolwassenen – deze wordt opgenomen in het dossier van de cliënt en dient ook beschikbaar te zijn
voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ;
– Wvggz: verlenging van de vervaltermijn van Bopz-machtigingen na inwerkingtreding van
de Wvggz – van zes naar twaalf maanden.
– Het repareren van enkele technische onvolkomenheden in de Wzd en de Wvggz.
Op 16 april jl. hebben Actiz, NIP, V&VN, LHV, NVAVG, Verenso en Zorgthuis.nl een brief
gestuurd over de inwerkingtreding van de Wzd. Naar aanleiding hiervan gaat het Ministerie
van VWS nog in overleg met deze partijen om hun zorgen te bespreken.
Algemeen
1.
Bij de leden van de VVD-fractie roept het wetsvoorstel de vraag op of de implementatie van de voorgestelde wijzigingen
risico’s met zich meebrengt op vertraging rond de inwerkingtreding van de onderliggende
drie wetten.
De regering onderschrijft de opmerking die de leden van de VVD-fractie in dit verband
maken, dat het, gezien de kwetsbaarheid van de doelgroep om wie het gaat en voor de
helderheid van alle betrokken professionals, van het grootste belang is dat de implementatie
van de Wzd, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en de Wet
forensische zorg (hierna: Wfz) soepel verloopt. Zij is van mening dat dit wetsvoorstel
onverlet laat dat genoemde wetten per 1 januari 2020 in werking kunnen treden. De
aanpassingen uit dit wetsvoorstel beogen immers de wetten in de praktijk makkelijker
uitvoerbaar te maken.
Overigens ziet de regering dat het moment van indienen en behandelen van dit wetsvoorstel
tegelijk komt met het moment waarop veldpartijen in de verstandelijk gehandicaptensector
(hierna: VG-sector) en de sector voor cliënten met psychogeriatrische problematiek
(hierna: PG-sector) reeds druk bezig zijn met de voorbereiding op de inwerkingtreding
van de Wzd. Hierdoor ziet men zich wellicht voor de vraag gesteld of niet alvast vooruit
gelopen moet worden op de uitkomst van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel.
De regering hoopt dan ook dat de parlementaire behandeling zodanig verloopt dat over
de uitkomst daarvan voor de veldpartijen tijdig zekerheid ontstaat. Daarnaast is de
regering bereid om, in nauwe samenspraak met de betrokken veldpartijen de implementatie
van dit wetsvoorstel te faciliteren. In het kader van de implementatie van de Wzd
is na de zomer van 2018 een co-creatietraject gestart, waarin de gezamenlijke partijen
in opdracht van VWS informatieproducten – handreikingen, stroomschema’s et cetera –
ontwikkelen die zij nodig hebben om de Wzd goed te kunnen implementeren. VWS roept
de betrokken partijen regelmatig bijeen om de voortgang te bespreken en om hen te
betrekken bij het verdere implementatietraject. De implementatie van de Wzd en dit
wetsvoorstel indien dat wordt aangenomen zal hier uiteraard in worden betrokken. Ook
zal na 1 januari 2020 de uitvoering van de wet zorgvuldig worden gemonitord. Daarbij
zullen periodiek overleggen over de uitvoering van de Wzd worden georganiseerd. Partijen
kunnen daarin de eventuele knelpunten inbrengen die zij bij de uitvoering van de wet
ervaren, zodat deze, indien nodig, vooruitlopend op de evaluatie per 1 januari 2022,
pragmatisch kunnen worden opgelost.
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Functievervulling van Wzd-arts uitbreiden naar gezondheidszorgpsycholoog en orthopedagoog-generalist;
«Wzd-arts» wordt «Wzd-functionaris»
2.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de functie van Wzd-functionaris is belegd bij één functionaris?
Voorts vragen deze leden of het mogelijk is om deze taak bij meerdere zorgprofessionals
te beleggen. Ook de leden van de SGP-fractie (vraag 26) vragen hiernaar.
Op grond van de Wzd kan de functie van Wzd-functionaris, ook binnen één zorginstelling,
bij meer personen worden belegd. Binnen een instelling kan dus zowel een arts verstandelijk
gehandicapten als een orthopedagoog-generalist fungeren als Wzd-functionaris. Dit
is vergelijkbaar de huidige situatie waarbij een zorginstelling ook meerdere geneesheer-directeuren
kan hebben. Aan een cliënt wordt één Wzd-functionaris toegewezen. Wie voor de desbetreffende
cliënt de Wzd-functionaris is, zal vooral worden bepaald door de zorgbehoefte van
de cliënt.
3.
De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate het in de toekomst mogelijk is om
aan de functie van Wzd-functionaris nieuwe beroepsgroepen toe te voegen? Wat zijn
hiervoor de criteria en op welke wijze kan een beroepsgroep hier een aanvraag voor
indienen?
Om nieuwe beroepsgroepen toe te voegen als Wzd-functionaris, is een wetswijziging
noodzakelijk, dat kan niet door middel van een aanvraagprocedure. Alvorens de regering
in overweging neemt om een wetsvoorstel in te dienen waarmee een nieuwe beroepsgroep
aan de functie van Wzd-functionaris wordt toegevoegd, moeten deze beroepsbeoefenaren
aan een aantal vereisten voldoen. Allereerst acht de regering het van groot belang
dat de desbetreffende beroepsbeoefenaren academisch geschoold zijn. Daarnaast is het
belangrijk dat een functionaris ervaring heeft met de doelgroep van de Wzd en hun
specifieke zorgvragen. Tenslotte moeten beroepsbeoefenaren die als Wzd-functionaris
willen fungeren, vallen onder het publiekrechtelijke tuchtrecht, omdat onder de Wzd
– in de persoon van kinderen en jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking –
zeer afhankelijke en kwetsbare burgers worden behandeld. Het vereiste van onderworpenheid
aan het publiekrechtelijke tuchtrecht betekent in ieder geval dat het beroep geregeld
moet zijn in artikel 3 van de Wet BIG voordat beroepsbeoefenaren mogelijk kunnen worden
toegevoegd aan de functie van Wzd-functionaris in de Wet BIG.
4.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er thans niet voor is gekozen om de kinder-
en jeugdpsycholoog mee te nemen in dit wetsvoorstel en de BIG-registratie? Ook de
leden van de D66-fractie (vraag 12), SGP-fractie (vraag 23), CDA-fractie (vraag 47),
ChristenUnie-fractie (vraag 54) en SP-fractie (vraag 66) stellen deze vraag.
Op dit moment is het Ministerie van VWS in gesprek met het Nederlands Instituut van
Psychologen (NIP) over de mogelijke opname van het beroep kinder- en jeugdpsycholoog
in de Wet BIG en over hun eventuele rol in de Wzd. Een mogelijke opname in de Wet
BIG vraagt om een zorgvuldige voorbereiding, waar inhoudelijk nog een aantal stappen
moet worden gezet, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleiding en de opleidingseisen.
Ook procesmatig moet nog een aantal stappen worden gezet, zoals consulatie van andere
beroepsgroepen alvorens een beroep toe te voegen aan de Wet BIG. Voor de orthopedagogen-generalist
kon met enige spoed opname in artikel 3 worden bewerkstelligd, omdat bij die beroepsgroep
een aantal voorbereidingen al in gang waren gezet en internetconsultatie al had plaatsgevonden.
Dit geldt echter niet voor het verzoek van de kinder- en jeugdpsychologen.
5.
De leden van de PVV-fractie vragen om een verduidelijking welke professionals belast kunnen worden met de toetsing
en het toezicht als sprake is van medische problematiek, zoals bij dementie, zowel
thuis als in het verpleeghuis? Hoe wordt gewaarborgd dat deze professionals voldoende
kennis bezitten over dementie, zo vragen genoemde leden.
Het is aan de zorgaanbieder om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren met de juiste
expertise worden ingezet als Wzd-functionaris. Het ligt in de rede dat als er sprake
is van medische problematiek, zowel thuis als in het verpleeghuis, de rol van toetser
en intern toezichthouder primair bij een arts wordt gelegd. De regering wil echter
benadrukken dat als bij mensen met dementie ernstig nadeel moet worden voorkomen,
de oplossing niet altijd ligt bij onvrijwillige zorg van medische aard. Dit betekent
dat ook voor de zorg voor mensen met dementie niet op voorhand kan worden uitgesloten
dat, naargelang de aard van de onvrijwillige zorg die binnen de zorginstelling wordt
geboden en dit in het belang van de cliënt is, ook in het wetsvoorstel genoemde gz-psychologen
of orthopedagogen-generalist kunnen optreden als Wzd-functionaris. In de dementiezorg
zal dat doorgaans een gz-psycholoog zijn.
Met de regeling van de BIG-registratie van genoemde beroepen en de bijbehorende opleidingsbesluiten
is de kwaliteit en het gewenste relevante kennisniveau van de beroepsbeoefenaren gewaarborgd.
6.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering de zorgen deelt dat met het wijzigen
van Wzd-arts naar Wzd-functionaris de drempel op het toepassen van dwangmaatregelen
verlaagd wordt en of dit goed wordt gemonitord. Ook vragen zij op welke manier, zo
begrijpt de regering, dwangmaatregelen worden geregistreerd.
Dit wetsvoorstel beoogt geen verandering te brengen in het uitgangspunt van de Wzd
dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het stappenplan is erop
gericht onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen of zo snel mogelijk weer af
te bouwen. De functie van Wzd-arts is aan de wet toegevoegd om op onafhankelijke wijze
toe te zien op de inzet van onvrijwillige zorg en de mogelijke afbouw hiervan, waarbij
hij ook verantwoordelijk is voor de gang van zaken op het terrein van het verlenen
van onvrijwillige zorg. De voorgestelde wijziging van Wzd-arts naar Wzd-functionaris
verandert hier niets aan. De drempel om onvrijwillige zorg toe te passen wordt dus
naar mening van de regering zeker niet verlaagd. De regering is inderdaad voornemens
vanaf de inwerkingtreding van de Wzd de uitvoering van deze wet nauwlettend te gaan
monitoren.
Zorgaanbieders dienen verschillende gegevens over dwangmaatregelen te registreren
op grond van artikel 17, eerste lid. Het gaat daarbij onder andere over de vorm van
de verleende onvrijwillige zorg en de noodzaak voor de onvrijwillige zorg. Daarnaast
verstrekken zorgaanbieders op grond van artikel 17, tweede lid, Wzd ieder half jaar
aan de IGJ een overzicht van de toegepaste dwangmaatregelen en op grond van artikel
18 geven zorgaanbieders een analyse van de in de voorgaande periode verleende onvrijwillige
zorg. De analyse van artikel 18 Wzd geeft niet alleen de inspectie inzicht, maar ook
de zorgaanbieder zelf. Aan de hand van de analyse ontstaat inzicht in de eigen werkwijze,
hetgeen aanleiding kan zijn om het beleidsplan dat de zorgaanbieder op grond van artikel
19 Wzd moet maken, bij te stellen.
7.
De leden van de PVV-fractie vragen tevens waarom de regering het wettelijk voorschrijven
van een Wzd-arts bij belangrijke beslissingen dubbelop vindt.
Gezien de bezwaren geuit door de KNMG, wensen ook de leden van de D66-fractie (vraag
13) een nadere toelichting op de hierboven geciteerde stelling.
In artikel 10, derde lid, Wzd is reeds geregeld dat bij beslissingen met betrekking
tot onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, Wzd,
of zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, Wzd altijd de instemming van een arts
vereist is. Dit is noodzakelijk om vast te stellen of hier wel of geen medische oorzaak
te vinden is voor het gedrag van een cliënt. Met de opmerking in de memorie van toelichting
dat de regering het daarnaast wettelijk voorschrijven van een Wzd-arts bij deze beslissingen
dubbelop vindt, is geenszins bedoeld als dat een check door een arts niet nodig zou
zijn. Net als de KNMG in haar inbreng stelt: om de medische overwegingen van de betrokken
arts te kunnen toetsen is medische kennis nodig. Maar als een medische oorzaak expliciet
is uitgesloten door de arts, is het niet noodzakelijk dat dit nogmaals door een arts
wordt getoetst. Het kan soms zelfs wenselijk zijn dat dan juist vanuit een gedragskundige
invalshoek wordt gecheckt of aan de in de wet gestelde vereisten wordt voldaan. Met
het wetsvoorstel wil de regering hier ruimte voor bieden.
8.
De leden van de CDA-fractie willen weten of de regering de rechtsbescherming van mensen met een verstandelijke
beperking en/of psychogeriatrische aandoening na aanneming van het onderhavige wetsvoorstel
voldoende vindt en vragen hierbij een vergelijking maken met de rechtsbescherming
van cliënten in de Wvggz?
Dit wetsvoorstel beoogt geen verandering te brengen in het uitgangspunt van de Wzd
dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het stappenplan is erop
gericht onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te voorkomen of zo snel mogelijk weer af
te bouwen. Hierbij is het met name van belang dat er iemand is die onafhankelijk toeziet
op de inzet van onvrijwillige zorg en de mogelijke afbouw hiervan. Met het aangenomen
amendement van mevrouw Leijten van de SP-fractie is de functie van Wzd-arts aan de
wet toegevoegd om op onafhankelijke wijze toe te zien op de inzet van onvrijwillige
zorg en de mogelijke afbouw hiervan, waarbij hij ook verantwoordelijk is voor de gang
van zaken op het terrein van het verlenen van onvrijwillige zorg. De regering is van
mening dat met de introductie van de Wzd-arts in de Wzd is bewerkstelligd dat de rechtsbescherming
voor cliënten in de Wzd gelijkwaardig is aan die van patiënten in de Wvggz. Het wijzigen
van de Wzd-arts in een Wzd-functionaris brengt daar geen verandering in. De rol die
de Wzd-functionaris heeft bij het bewaken van de kwaliteit van de onvrijwillige zorg
en vooral het terugdringen van die onvrijwillige zorg blijft hetzelfde, of die positie
nu wordt bekleed door een arts of door een gezondheidzorgpsycholoog (gz-psycholoog)
of een orthopedagoog-generalist.
9.
De leden van de CDA-fractie vragen of de positie van de patiëntenvertrouwenspersoon
(pvp) binnen de Wvggz sterker is dan die van de cliëntenvertrouwenspersoon (cvp) binnen
de Wzd en of het klopt dat in de Wzd de cliënt niet geïnformeerd wordt over de mogelijkheid
tot ondersteuning door de cvp?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering aankijkt tegen de verplichting
voor de zorgaanbieder om de cvp te informeren over het opnemen van onvrijwillige zorg
in het zorgplan voor de cliënt en bij het uitvoeren van onvrijwillige zorg. Ook de
leden van de Groenlinks-fractie vragen hiernaar (vraag 16)
Net als bij de pvp binnen de Wvggz geldt voor de cvp binnen de Wzd dat het een functie
betreft die onafhankelijk is van de zorgaanbieder en van alle andere bij de onvrijwillige
zorg en opname betrokken functies en instanties. Ook de cvp staat onvoorwaardelijk
aan de kant van de cliënt, en richt zich uitsluitend op de cliënt en diens belangen.
Artikel 5, derde lid, Wzd regelt dat de zorgaanbieder, voor zover de cliënt of zijn
vertegenwoordiger daarmee instemt, zo spoedig mogelijk na aanvang van de zorg, zowel
de naam en contactgegevens van de cliënt als die van zijn vertegenwoordiger verstrekt
aan de cvp, opdat de cvp de cliënt en zijn vertegenwoordiger kan informeren over de
mogelijkheden van advies en bijstand door de cvp. Dit biedt de mogelijkheid dat de
cvp en de cliënt en zijn vertegenwoordiger met elkaar kennismaken. De cvp wordt daarnaast
geacht regelmatig op locatie zijn gezicht te laten zien. Daarmee wordt beoogd dat
de cvp een vertrouwd persoon wordt voor de cliënten en hun vertegenwoordigers, die
gemakkelijk voor hen aanspreekbaar en benaderbaar is. In combinatie met de in bijgaande
nota van wijziging voorgestelde verplichting voor de zorgaanbieder om de cliënt en
diens vertegenwoordiger te informeren over de mogelijkheden tot advies en bijstand
door een cvp, op een zodanige wijze dat daarmee wordt aangesloten bij de behoefte
en het bevattingsvermogen van de desbetreffende cliënt, stelt dit de cliënt en zijn
vertegenwoordiger, naar de mening van de regering, voldoende in staat om gebruik te
maken van hun recht op advies en bijstand door een cvp. De door de leden van de fracties
van CDA en GroenLinks voorgestelde verplichting voor de zorgaanbieder om de cvp te
informeren over het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan en over het uitvoeren
van onvrijwillige zorg, zou de cruciale vertrouwensband tussen cliënt en cvp kunnen
schaden, indien de cliënt dit interpreteert als signaal dat de zorgaanbieder en de
cvp ook samen spreken over zijn problematiek.
10.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de toelichting vooral betrekking heeft op
cliënten met een verstandelijke beperking en niet zozeer gaat over cliënten met een
psychogeriatrische beperking. Kan de regering hier een toelichting op geven?
De leden van de CDA-fractie hebben terecht geconstateerd dat de tekst van de memorie
van toelichting bij dit onderdeel van het wetsvoorstel vooral betrekking heeft op
de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Het voorstel om de functie van
Wzd-functionaris ook door een orthopedagoog-generalist of een gz-psycholoog te laten
vervullen sluit aan op een behoefte die vooral in de VG-sector aanwezig is. In de
VG-sector wordt immers vaker onvrijwillige zorg ingezet die van pedagogische of psychosociale
aard is. In de PG-sector gaat het echter veelal om onvrijwillige zorg van medische
aard of waar medische problematiek aan ten grondslag ligt, waarbij, zoals in de Wzd
oorspronkelijk is geregeld, een arts de meest aangewezen persoon is om als Wzd-functionaris
op te treden. Maar ook in de PG-sector geldt dit niet in alle situaties. Te denken
valt aan bijvoorbeeld algemene voorzieningen in het lokaal domein voor mensen met
dementie. Hier zal de eventuele inzet van onvrijwillige zorg beperkt kunnen zijn tot
niet-medische interventies.
11.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag van de regering een motivering voor de Wzd-functionaris waarbij specifiek
wordt ingegaan op de bezwaren die geuit zijn door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
Dit wetsvoorstel beoogt de functie van Wzd-functionaris nóg beter aan te laten sluiten
bij de aard van de onvrijwillige zorg, zoals deze wordt geboden binnen de organisatie
van de zorgaanbieder. Wanneer het gaat om cliënten met ernstige gedragsproblematiek
als gevolg van hun verstandelijke beperking, zal de orthopedagoog-generalist in bepaalde
situaties net zo geëquipeerd en soms zelfs beter geëquipeerd zijn dan een arts om
dwangtoepassingen te toetsen. Daarom hoeft de Wzd-functionaris in de ogen van de regering
niet per definitie een arts te zijn. Door de mogelijkheid te openen dat ook de orthopedagoog-generalist
en de gz-psycholoog de functie van Wzd-functionaris uitoefenen, kan een zorgaanbieder
die functionaris met het toezicht op de uitvoering van onvrijwillige zorg belasten
die daar het beste voor is toegerust gelet op de aard van de onvrijwillige zorg. Dit
komt naar mening van de regering de kwaliteit van de zorg ten goede.
De regering heeft kennisgenomen van de brief «Inbreng schriftelijk overleg over de
Aanpassingswet zorg en dwang en Wet BIG» van de KNMG, die deze brief mede namens betrokken
artsenorganisaties LHV, NVAVG, NVvP en Verenso heeft gestuurd. Deze brief is als bijlage
bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd1. De bezwaren van de KNMG komen samengevat op het volgende neer:
a. Capaciteitsproblemen onder artsen kunnen geen reden zijn voor de verbreding van Wzd-arts
naar Wzd-functionaris.
b. De verbreding van Wzd-arts naar Wzd-functionaris leidt tot vermindering van kwaliteit
van zorg van de cliënt.
c. De verbreding van Wzd-arts naar Wzd-functionaris leidt tot een onwenselijk verschil
in rechtsbescherming tussen mensen met een verstandelijke beperking en/of dementie
en/of psychiatrische patiënten.
d. Het opnemen van de orthopedagoog-generalist in artikel 3 van de Wet BIG biedt geen
oplossing voor de benodigde expertise bij het vervullen van de rol van Wzd-functionaris.
De regering deelt deze bezwaren niet.
Ad a. De regering is het er mee eens dat capaciteitsproblemen onder artsen op zichzelf geen reden kunnen zijn om ook andere beroepsgroepen de taken te laten vervullen die
oorspronkelijk beoogd werden bij de Wzd-arts te beleggen. Het gaat er met dit wetsvoorstel
vooral om maatwerk voor de cliënt mogelijk te maken, dat aansluit op de gangbare praktijk
bij veel zorgaanbieders in – met name – de VG-sector. Daardoor wordt hen ruimte gegeven
om hierin een verantwoorde keuze te maken. De orthopedagogen-generalist en gz-psychologen
hebben ervaring met de taken die de Wzd-arts /Wzd-functionaris geacht wordt na inwerkingtreding
van de Wzd uit te voeren. In de VG-sector hebben gedragskundigen vaak behandelverantwoordelijkheid
en overleggen zij vanuit die verantwoordelijkheid met de AVG/Bopz-arts. In die zin
sluit het wetsvoorstel beter aan bij de praktijk.
Ad b. Onvrijwillige zorg wordt niet alleen vanwege medische problematiek ingezet,
maar vaak ook in verband met gedragsproblematiek. Daarom kan het naar verwachting
soms de kwaliteit van zorg juist ten goede komen om een orthopedagoog-generalist of
gz-psycholoog als Wzd-functionaris te laten fungeren. Waar sprake is van onvrijwillige
zorg die vanwege medische problematiek noodzakelijk is, is de regering het met de
KNMG eens, dat het in deze gevallen wenselijk is dat een arts als Wzd-functionaris
optreedt. Dit laat onverlet dat, zoals in de memorie van toelichting reeds is aangegeven,
er altijd instemming van een arts nodig is als het gaat om onvrijwillige zorg als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, Wzd, of om zorg als bedoeld in
artikel 2, tweede lid, Wzd. De regering is ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel maatwerk
mogelijk maakt, en dat de mogelijkheid voor de zorgaanbieder om een verantwoorde keuze
te maken welke beroepsbeoefenaar – arts, gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist –
als Wzd-functionaris wordt aangewezen, de kwaliteit van de zorg juist verhoogt.
Om de zorg bij diverse fracties van Uw Kamer weg te nemen en te benadrukken dat het
oordeel over de toepassing van en het toezicht op onvrijwillige zorg van medische
aard altijd belegd is bij een arts, wordt bij nota van wijziging in het wetsvoorstel
geëxpliciteerd dat wanneer de Wzd-functionaris zelf geen arts is, hij slechts aanpassingen
aan het zorgplan over voornoemde onvrijwillige zorgvormen kan aanbrengen na instemming
van een niet bij de behandeling betrokken arts.
Ad c. Voor een reactie op het standpunt van de KNMG dat dit wetsvoorstel zou leiden
tot een vermindering van de rechtsbescherming van de cliënt, verwijst de regering
graag naar het antwoord op vraag 8 van de leden van de CDA-fractie.
Ad d. Bij cliënten in de VG-sector komt het geregeld voor dat de cognitieve beperkingen
van de cliënt onvrijwillige zorg noodzakelijk maken. Vaak ligt de regie voor de zorgverlening
thans dan ook bij een orthopedagoog-generalist. De orthopedagoog-generalist heeft
bij uitstek de benodigde expertise om te beoordelen wat nodig is om het gedrag van
deze mensen op de juiste manier te sturen. Met opname in artikel 3 Wet BIG vallen
de orthopedagogen-generalist onder het publiekrechtelijk geregeld tuchtrecht, hetgeen
de regering voor het vervullen van de rol van Wzd-functionaris belangrijk vindt. Overigens
kunnen ook cliënten uit de VG-sector te maken krijgen met medische problematiek. Op
grond van het stappenplan wordt hoe dan ook een arts betrokken indien onvrijwillige
zorg wordt overwogen, die het volgende betreft: het toedienen van vocht, voeding en
medicatie, medische controles of andere medische handelingen of therapeutische maatregelen,
het beperken van de bewegingsvrijheid, of insluiting. Zoals bij b is toegelicht wordt
in de nota van wijziging voorgesteld om de beslissingsbevoegdheid van de Wzd-functionaris
in verhouding tot de expertise van een arts bij de genoemde vormen van onvrijwillige
zorg te verduidelijken.
De regering leest in de brief van de KNMG verder vooral veel vragen, die terugkomen
in de bijdragen van diverse leden aan het verslag en waar in de verschillende onderdelen
van deze nota een antwoord op wordt gegeven.
Daarnaast vraagt de KNMG wie volgens de Wzd als «ter zake kundige arts» wordt beschouwd.
In de toelichting bij de tweede nota van wijziging van de Wvggz2 wordt op pagina 92 aangegeven dat volgens de regering een ter zake kundige arts in
de regel een specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk gehandicapten
zal zijn. Deze ter zake kundige artsen kunnen zijn aangesteld als Wzd-functionaris,
maar ter zake kundige artsen kunnen ook betrokken zijn bij het afgeven van een medische
verklaring op basis waarvan een cliënt wordt aangemerkt als een cliënt die onder de
Wzd valt en op grond daarvan (in het uiterste geval) onvrijwillige zorg kan krijgen.
Het is de regering bekend dat in de rechtspraak3 in het kader van de Wet Bopz is uitgemaakt dat deze medische verklaring, niet enkel
door een arts verstandelijk gehandicapten c.q. specialist ouderengeneeskunde kan worden
afgegeven, indien een cliënt tevens een psychische stoornis heeft. Het onderzoek van
de cliënt op basis waarvan deze verklaring wordt afgegeven, moet dan mede worden verricht
door een psychiater, waarna de arts verstandelijk gehandicapten of specialist ouderengeneeskunde
en de psychiater gezamenlijk de verklaring afgeven. Tevens is in genoemde jurisprudentie
aangegeven dat het aan de wetgever is om te bepalen of de arts verstandelijk gehandicapten
of specialist ouderengeneeskunde een medische verklaring kan afgeven met betrekking
tot cliënten die, naast een verstandelijke beperking of een psychogeriatrische aandoening,
een andere psychische stoornis hebben. De Wzd beoogt deze mogelijkheid inderdaad te
creëren. De arts verstandelijk gehandicapten of de specialist ouderengeneeskunde die
een medische verklaring afgeeft, beoordeelt of de cliënt een verstandelijke handicap
of psychogeriatrische aandoening heeft die zorg op grond van de Wzd noodzakelijk maakt.
Op dat moment kan er al sprake zijn van een psychische stoornis, maar die kan zich
ook later manifesteren. De arts verstandelijk gehandicapten of de specialist ouderengeneeskunde
beoordeelt in zo’n geval zelf of deze psychische stoornis onder de Wzd kan worden
behandeld en zal daarover bij twijfel een psychiater consulteren. Zo nodig kan de
cliënt – tijdelijk – voor behandeling naar de ggz worden overgeplaatst. Op dat moment
neemt de psychiater de zorg over en geldt de Wvggz.
12.
De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat ook de kinder- en jeugdpsychologen
Wzd-functionaris kunnen zijn en vragen hierop een reactie van de regering.
Deze vraag wordt beantwoord bij vraag 4 van de VVD-fractie.
13.
Verder vragen deze leden van de D66 fractie om een toelichting ten aanzien van de
stelling in de memorie van toelichting dat bij alle belangrijke beslissingen over
onvrijwillige zorg reeds een arts wordt betrokken en dat het dubbelop is dat daarnaast
een Wzd-arts betrokken moet zijn.
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7 van de PVV-fractie.
14.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering wil waarborgen dat medische oorzaken van probleemgedrag niet
over het hoofd worden gezien door iemand die geen arts is. Ook de leden van de SP-fractie
(vraag 20 en 50), ChristenUnie fractie (vraag 21), CDA-fractie (vraag 49), PvdA-fractie
(vraag 69) en PVV-fractie (vraag 60) stellen hier vragen over hoe iemand die niet
medisch onderlegd is gaat toetsen of er een medische oorzaak over het hoofd is gezien.
Het is inderdaad van belang dat medische gronden vooraf worden uitgesloten en dat
een niet-arts kan herkennen of medische problematiek mogelijk de oorzaak is van probleemgedrag.
Het stappenplan van de Wzd is mede gericht op het signaleren of uitsluiten van een
medische oorzaak. Daarbij is op grond van het stappenplan op bepaalde momenten de
betrokkenheid van een arts verplicht. Zo mag op grond van het stappenplan het onvrijwillig
toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het doorvoeren van medische controles
of andere medische handelingen en overige therapeutische maatregelen, het beperken
van de bewegingsvrijheid of insluiting, nooit in het zorgplan worden opgenomen zonder
instemming van een arts. Voor deze zorgvormen geldt dat ook indien de cliënt wilsonbekwaam
is en de vertegenwoordiger en de cliënt zich niet verzetten tegen het opnemen in het
zorgplan van deze vormen van zorg. Met bijgaande nota van wijziging wil de regering
heel expliciet maken dat een Wzd-functionaris, niet zijnde een arts, een dergelijke
beslissing van een arts niet kan «overrulen».
Van belang in dit kader is het samenspel van diverse deskundigen. Een orthopedagoog-generalist
of gz-psycholoog kan op medisch gebied niet de taak van een arts overnemen bij besluiten
over dwang. Een arts daarentegen heeft minder kennis om pedagogische of gedragsmatige
overwegingen te kunnen beoordelen. Bij de beoordeling van de inzet van zorg en dwang
bij verstandelijk gehandicapte en psychogeriatrische cliënten gaat het dus om een
samenwerking tussen de disciplines. Daarbij geldt dat in geval van twijfel de orthopedagoog-generalist
of gz-psycholoog een arts zal inschakelen. Een voorbeeld uit de praktijk is een jongen
met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen die wordt geplaatst
op een school voor speciaal onderwijs. De orthopedagoog-generalist observeert de jongen
en ziet dat in het schrift van deze jongen soms halen zitten en hij af en toe even
afwezig lijkt. Zij vermoedt epilepsie en vraagt via de huisarts nader onderzoek bij
een kinderneuroloog. Haar vermoeden wordt bevestigd. Vervolgens wordt in het overleg
tot passende behandeling besloten. Dit illustreert de samenwerking.
Het komt naar de mening van de regering de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel ten
goede als de zorgaanbieder een Wzd-functionaris kan aanwijzen wiens kennis en expertise
past bij de groep cliënten van deze zorgaanbieder. Voor een zorgaanbieder die werkt
met licht verstandelijk beperkte jongeren kan dat een orthopedagoog-generalist zijn,
voor een zorgaanbieder die zorgt voor dementerende ouderen, is dat vaak een arts ouderengeneeskunde.
15.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering ook vindt dat in het wetsvoorstel
moet worden opgenomen dat alle locaties worden geregistreerd, tenzij de zorgaanbieder
kan aantonen dat geen onvrijwillige zorg op een locatie wordt verleend.
Het is noodzakelijk dat zorgaanbieders goed op de hoogte zijn of de zorg die zij verlenen
onvrijwillige zorg is of niet. De regering is van mening dat juist de komst van de
Wzd zorgaanbieders extra bewust maakt van wat vrijwillige en wat onvrijwillige zorg
is. De regering meent dan ook dat zorgaanbieders zullen zorgdragen voor een goede
registratie. Doel van de registratie van een locatie is om te weten waar cliënten
die onvrijwillige zorg krijgen zich bevinden of kunnen worden ondergebracht of – ingeval
van onvrijwillige zorg in de thuissituatie – vanuit welke zorgaanbieder deze onvrijwillige
zorg wordt geboden. Als er geen onvrijwillige zorg wordt verleend is er geen noodzaak
om de locatie te registreren.
16.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bereid is om het wetsvoorstel aan te vullen, met een verplichting
voor de zorgaanbieder om de cliënt te informeren over de mogelijkheid zich te laten
ondersteunen door een cliëntvertrouwenspersoon?
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 9 van de CDA-fractie.
17.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven welke veldpartijen precies hebben aangeven dat
er praktische bezwaren zijn tegen het vereiste dat er altijd sprake van een arts moet
zijn en welke argumenten zij hiervoor aanvoeren De leden van de SP-fractie vragen
of de regering de argumenten en twijfels van de tegenstanders van de voorgestelde
wijziging voldoende serieus nemen.
Ook de leden van de SGP-fractie (77) vragen of de regering kan aangeven in hoeverre
wordt rekening gehouden met de bezwaren en alternatieven die door veldpartijen zijn.
De regering meent dat het amendement van mevrouw Leijten4 de Wzd beter heeft gemaakt, omdat hiermee een onafhankelijk beoordelaar is toegevoegd
aan de toepassing van dwang op grond van de Wzd. De Wzd-functionaris blijft die rol
vervullen van onafhankelijke beoordelaar, die steeds als de zorgverantwoordelijke
tot de conclusie komt dat onvrijwillige zorg noodzakelijk is, toetst of er wellicht
toch vrijwillige of minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn en, indien dit
niet zo is, of er adequaat voorzien is in de afbouw van de onvrijwillige zorg. Gz-psychologen
of orthopedagogen-generalist kunnen vanuit hun specifieke expertise een meerwaarde
aan die rol geven, met name wanneer er een pedagogische dan wel gedragsmatige oorzaak
ten grondslag ligt aan het probleemgedrag van een cliënt.
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie of kan worden aangeven welke
veldpartijen hebben aangeven dat er praktische bezwaren zijn ten aanzien van het voorschrift
dat deze figuur altijd een arts moet zijn en welke argumenten zij hiervoor aanvoeren,
verwijst de regering naar de brief «Wijzigingswet Wzd en Wet Big» d.d. 9 januari 2019,
die uw Kamer heeft ontvangen van ActiZ, VGN en KansPlus. Deze brief is inclusief de
bijlagen bijgevoegd bij deze nota naar aanleiding van het verslag5. In hun brief geven ActiZ, VGN en KansPlus aan dat zij van mening zijn dat de mogelijkheid
tot uitbreiding van de functie-invulling van Wzd-arts naar Wzd-functionaris een belangrijke
verbetering inhoudt van de Wzd. Ook zij vinden dat door de mogelijkheid te openen
dat ook een orthopedagoog-generalist of een gz-psycholoog de functie van Wzd-arts
kan uitoefenen, een zorgaanbieder die functionaris met het toezicht op de uitvoering
van onvrijwillige zorg kan belasten die daar, gelet op de aard van de onvrijwillige
zorg, het beste voor toegerust is.
De regering heeft begrip voor de argumenten en twijfels over dit wetsvoorstel. Bij
het antwoord op vraag 11 van de leden van de D66 fractie en in de memorie van toelichting
bij dit wetsvoorstel, is de regering reeds ingegaan op de bezwaren die verschillende
verenigingen van artsen hebben geuit in de brief van de KNMG namens LHV, NVAVG, NVvP
en Verenso. De regering komt de beroepsgroepen die het niet eens zijn met de voorgestelde
uitbreiding van de functievervulling van de Wzd-functionaris zoveel mogelijk tegemoet.
Door middel van de nota van wijziging wordt dan ook expliciet uitgesloten dat een
Wzd-functionaris, niet zijnde een arts, een beslissing van een arts terzijde kan schuiven.
18.
De leden van SP-fractie vragen of het tekort aan artsen in de gehandicaptenzorg kan
worden onderbouwd? Waar zitten precies de tekorten en hoe groot zijn deze? Indien
inderdaad sprake is van een groot tekort aan artsen in de gehandicaptenzorg, is het
dan niet zaak dat voldoende artsen opgeleid worden?
Sinds het najaar 2017 zijn via diverse zorginstellingen bij het Capaciteitsorgaan
signalen binnengekomen over moeilijk vervulbare vacatures voor arts verstandelijk
gehandicapten en over tekorten aan artsen verstandelijk gehandicapten; vooral vanuit
de sectoren ggz, forensische zorg en thuiswonenden door een toenemende zorgvraag.
Daarom is het aantal door VWS gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor arts verstandelijk
gehandicapten met ingang van 2019 verhoogd. De inzet van het gevoerde overheidsbeleid
is gericht op het voorkomen van een tekort aan artsen in de gehandicaptenzorg dan
wel het zo snel mogelijk inlopen van gesignaleerde tekorten.
Kantekening is overigens dat de belangstelling van basisartsen voor het vak van arts
verstandelijk gehandicapten niet groot is.
19.
De leden van de SP-fractie vragen of zorgaanbieders bij de keuze wie zij als Wzd-functionaris
inzetten moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden? Is het bijvoorbeeld voor een instelling
waar een arts in dienst is alsnog toegestaan om de functie bij een gezondheidspsycholoog
te beleggen?
Ook de leden van de SGP-fractie (vraag 26) vragen of iedere zorgaanbieder vrij wordt
in de keuze om een arts, een gz-psycholoog dan wel een orthopedagoog-generalist aan
te wijzen als Wzd-functionaris.
De regering wil met dit wetsvoorstel vooral de mogelijkheid bieden tot maatwerk en
daarmee de zorgaanbieder ruimte geven om hierin een verantwoorde keuze te maken. Zij
gaat er van uit de aard van de onvrijwillige zorg zoals wordt verleend aan een cliënt,
leidend is voor de keuze door welke beroepsbeoefenaar de functie van Wzd-functionaris
vervult. Gaat het om onvrijwillige zorg die van medische aard of vanwege medische
problematiek moet worden ingezet, dan is een arts de meest aangewezen beroepsbeoefenaar
om als Wzd-functionaris op te treden. Gaat het om vormen van onvrijwillige zorg die
doorgaans vanwege gedragskundige oorzaken worden ingezet, dan kan het ook een orthopedagoog-generalist
of gz-psycholoog zijn.
Als in een instelling reeds een arts in dienst of altijd betrokken is, dan wijst dat
er volgens de regering op dat hier medische problematiek aan de orde is, en er dientengevolge
onvrijwillige wordt ingezet op medische gronden. In dat geval zou het in de rede liggen
dat de arts hier als Wzd-functionaris optreedt. Maar het zou even goed ook zo kunnen
zijn dat men er in goed onderling overleg voor kiest om de toetsende en toezichthoudende
rol bij onvrijwillige zorg, in goede afstemming met de arts, bij een gz-psycholoog
of orthopedagoog-generalist te beleggen.
20.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe iemand die niet
medisch onderlegd is, het zorgplan kan toetsen. Hoe moet iemand toetsen of medische
oorzaken over het hoofd zijn gezien. Heeft iemand geen medische kennis nodig en hoe
garandeert de regering dat deze wetswijziging niet leidt tot mogelijk gevaarlijke
(medische) situaties?
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 14 van de GroenLinks-fractie.
21.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een nadere onderbouwing van de verandering van de functie van
Wzd-arts in Wzd-functionaris. Pleit het feit dat er bij belangrijke beslissingen vaak
al een arts betrokken is er niet voor om de functie van Wzd-arts te handhaven? De
leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe iemand die niet medische
onderlegd is het zorgplan kan toetsen, waar de medische zorg onderdeel van is.
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 14 van de GroenLinks-fractie.
22.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de oplossing
om de Wzd-arts eindverantwoordelijk te houden, maar mandaat mogelijk te maken voor
andere disciplines.
Mandatering is op grond van de Algemene wet bestuursrecht toegestaan, tenzij de wet
of de aard van de taak zich hiertegen verzet. De Wzd verzet zich niet tegen mandatering.
Per geval moet een Wzd-functionaris dus bezien of de aard van de bevoegdheid zich
tegen mandatering verzet. De aard van de bevoegdheid van de Wzd-functionaris brengt
mee dat mandatering moeilijk zal zijn.
23.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de motivatie van de regering is om bepaalde
groepen zorgverleners (gezondheidspsychologen en orthopedagogen-generalist) wél de
mogelijkheid te geven Wzd-functionaris te worden, maar andere beroepsgroepen (bijvoorbeeld
kinderpsychologen en verpleegkundigen) niet.
Voor het antwoord op de vraag waarom kinder- en jeugdpsychologen niet worden aangewezen
als Wzd-functionaris, verwijst de regering graag naar het antwoord op vraag 4 van
de VVD-fractie. Een verpleegkundige wordt niet als Wzd-functionaris aangewezen omdat
een verpleegkundige niet academisch opgeleid is en de regering daaraan hecht.
24.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom bepaalde beroepsgroepen
wel als externe deskundige of zorgverantwoordelijke de Wzd-functionaris kunnen adviseren,
maar zelf geen Wzd-functionaris kunnen worden. Wat is hier het verschil, vragen deze
leden.
Het verschil waar de leden van de SGP-fractie op duiden, is hier in gelegen dat de
regering het wenselijk vindt, zoals in de brief van de Minister van VWS d.d. 18 december
2017 aan de Eerste Kamer is gesteld, dat de Wzd-functionaris altijd een academisch
geschoolde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar moet zijn, gelet op diens taken en
verantwoordelijkheid.
Dit laat onverlet dat ook andere, niet BIG-geregistreerde beroepsgroepen binnen de
VG- en PG-sector als externe deskundige of zorgverantwoordelijke vanuit hun expertise
een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het minimaliseren van onvrijwillige zorg,
maar niet in de rol van Wzd-functionaris.
25.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om
beroepen in het verlengde van de orthopedagoog-generalist ook te reguleren via de
Wet BIG en toe te laten als Wzd-functionaris?
De regering gaat ervan uit dat de leden van de SGP-fractie met hun vraag doelen op
regulering en aanwijzing van de kinder- en jeugdpsycholoog als Wzd-functionaris. Voor
het antwoord op de vraag waarom dit beroep in dit wetsvoorstel niet wordt opgenomen
in de Wet BIG en waarom zij niet worden aangewezen als Wzd-functionaris, verwijst
de regering graag naar het antwoord op vragen 3 en 4 van de VVD.
26.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of iedere zorgaanbieder vrij wordt in de
keuze om een arts, een gz-psycholoog dan wel een orthopedagoog-generalist aan te wijzen
als Wzd-functionaris.
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 19 van de leden van de SP-fractie.
27.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het mogelijk acht dat binnen een
organisatie verschillende personen en beroepsgroepen optreden als Wzd-functionaris,
dus dat de functie binnen een zorginstelling niet wordt beperkt tot één persoon of
één beroepsgroep.
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 van de VVD fractie, is het inderdaad
zo dat binnen een organisatie verschillende personen en beroepsgroepen kunnen optreden
als Wzd-functionaris. Juist dit maakt maatwerk mogelijk, en biedt daarmee ruimte aan
de zorgaanbieder om hierin een verantwoorde keuze te maken.
Externe deskundigheid
28.
De leden van de PVV-fractie vragen in het licht van veranderende (thuis)situaties welke rol de regering ziet
weggelegd voor externe deskundigen als bemiddelaar bij onenigheid tussen zorgverleners
en mantelzorgers bij de toepassing van onvrijwillige zorg? Hoe en wanneer worden de
Wzd-functionaris en de externe deskundige betrokken bij (onvoorziene) veranderingen
in de (thuis)situatie.
Onvoorziene veranderingen waar de leden van de PVV-fractie op doelen in (thuis)situaties
als gevolg van progressieve ziekten, zoals dementie, zullen er toe leiden dat het
zorgplan van betrokkene in de praktijk regelmatig bijgesteld wordt. Als daarbij sprake
is van onvrijwillige zorg zal daarbij steeds de procedure van de Wzd moeten worden
doorlopen. Dit geldt ook voor situaties waarbij zorgverleners en mantelzorgers (voor
zover deze optreden als vertegenwoordiger op grond van de wet) inzake de benodigde
zorg met elkaar van mening verschillen. Het doorlopen van het stappenplan impliceert
dat steeds opnieuw wordt bekeken of onvrijwillige zorg kan worden voorkomen dan wel
afgebouwd, en in geval de cliënt thuis verblijft, of de onvrijwillige zorg in de thuissituatie
(nog) wel verantwoord kan worden geboden. Conform de Wzd is inschakeling van een externe
deskundige verplicht als blijkt dat het niet lukt de onvrijwillige zorg binnen de
in het zorgplan opgenomen termijn als bedoeld in artikel 10 Wzd af te bouwen. Indien
de frisse blik van een externe deskundige er naar het oordeel van de zorgverlener
en /of mantelzorger toe kan bijdragen dat onenigheid over de toepassing van zorg in
een eerder stadium kan worden opgelost, staat de wet diens eerdere betrokkenheid niet
in de weg.
Een Wzd-functionaris moet betrokken worden in alle gevallen waarbij het zorgplan moet
worden herzien vanwege (onvoorziene) veranderingen. De Wzd-functionaris beoordeelt
of er voldaan wordt aan het uitgangspunt dat onvrijwillige zorg zoveel mogelijk wordt
voorkomen en dat het zorgplan geschikt is om ernstig nadeel zoveel mogelijk te voorkomen.
29.
De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting bij de passage in de memorie van toelichting waarin staat
dat inschakeling van externe deskundigheid voordat de daadwerkelijke toepassing van
onvrijwillige zorg plaatsvindt, niet per definitie leidt tot betere zorgverlening.
Ook de leden van de D66-fractie stellen deze vraag (vraag 40)
De rol die voor de externe deskundige was weggelegd in de fase voordat de daadwerkelijke
toepassing van onvrijwillige zorg plaatsvindt, was vooral om vanuit een ander perspectief
mee te kijken en mee te denken of onvrijwillige zorg kan worden voorkomen, en op deze
wijze bij te dragen aan verbetering van de zorgverlening. Met de introductie van de
functie van Wzd-arts /Wzd-functionaris is de betrokkenheid vooraf van een extern deskundige
minder noodzakelijk. De wzd-functionaris kan het zorgplan laten aanpassen indien hij
van mening is dat het zorgplan niet voldoet aan het uitgangspunt dat onvrijwillige
zorg zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Op deze manier is de zorgverlening al
zeer goed geregeld, en zal het betrekken van de extern deskundige vooraf hieraan weinig
toegevoegde waarde hebben. Daarnaast leidt in de optiek van de regering het schrappen
van de verplichte inschakeling van de extern deskundige vooraf tot vermijdbare administratieve
lasten.
30.
Daarnaast merken de leden van de CDA-fractie op dat de betrokkenheid van de Wzd-functionaris
bij het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan iets anders is dan de externe
deskundige raadplegen. Zij vragen de regering om dit nog eens uiteen te zetten.
De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat de Wzd-functionaris en de extern
deskundige een andere rol hebben in het proces. In het geval in het zorgplan onvrijwillige
zorg is opgenomen of de onvrijwillige zorg in het zorgplan is gewijzigd, toetst de
Wzd-functionaris of het zorgplan voldoet aan het uitgangspunt dat onvrijwillige zorg
zoveel mogelijk wordt voorkomen of dat het zorgplan geschikt is om ernstig nadeel
zoveel mogelijk te voorkomen. De rol van de externe deskundige is vooral om bij een
casus vanuit zijn specifieke deskundigheidsgebied en los van de interne instellingscultuur
met een frisse blik van buitenaf mee te denken over mogelijkheden om onvrijwillige
zorg af te bouwen. Het advies van de externe deskundige wordt vervolgens meegenomen
in het zorgplan. De rol van de externe deskundige heeft vooral waarde als het niet
lukt de onvrijwillige zorg af te bouwen. Bij de eerste totstandkoming van het zorgplan
beoordeelt de Wzd-functionaris het zorgplan en is het naar de mening van de regering
in die fase niet van toegevoegde waarde dat ook nog een externe deskundige meekijkt.
Door de introductie van de Wzd-arts in de Wzd is de regering van mening dat artikel
11, eerste lid, op dit punt kan worden aangepast.
31.
De leden van de CDA-fractie vragen om een reflectie op waarom de betrokkenheid van
de extern deskundige nu uit de wet wordt gehaald, en niet de toepassing in de praktijk
wordt afgewacht (al doende leert men).
Bij de voorgaande rol is uiteengezet wat de rol en toegevoegde waarde van de externe
deskundige is. De externe deskundige wordt daarom ook niet uit de Wzd gehaald, maar
slechts omwille van een betere uitvoerbaarheid van de Wzd wordt voorgesteld de rol
van de externe deskundige te beperken voor wat betreft de eerste fase waarin het zorgplan
tot stand komt.
32.
De leden van de CDA-fractie vragen of het in de praktijk echt zal gebeuren dat een
extern deskundige in een eerder stadium wordt ingeschakeld.
Het stappenplan vereist dat als er zorg nodig is waar de cliënt of zijn vertegenwoordiger
zich tegen verzet, reeds multidisciplinair moet worden overlegd. De regering vindt
het voor de hand liggen als in dat geval eerst gekeken wordt of de benodigde deskundigheid
intern beschikbaar is. Indien dat zo is, hoeft deze niet alsnog van buiten de instelling
te worden betrokken. Maar het staat zorgverantwoordelijken vrij om voor advies ook
in de eerste fase van totstandkoming van een zorgplan een externe deskundige te raadplegen.
De regering gaat er vanuit dat zorgverantwoordelijken dat zeker zullen doen als zij
daar aanleiding voor zien.
33.
Zij vragen of de regering niet bang is voor handelingsverlegenheid.
De regering is niet bang dat er handelingsverlegenheid ontstaat, omdat de verplichting
van multidisciplinair overleg onverkort blijft gelden. Hiermee kan handelingsverlegenheid
juist worden voorkomen.
34.
Verder vragen deze leden hoe de mogelijkheid tot het inschakelen van een extern deskundige
zich dit verhoudt tot de krapte op de arbeidsmarkt. Is hier nog wel de tijd voor?
Ook de leden van de D66-fractie vragen hoe groot de regering de kans acht dat externe
deskundigen betrokken worden in een eerder stadium, gezien het capaciteitsvraagstuk
(vraag 41).
Refererend aan het stappenplan, waarin wordt gesteld dat indien onvrijwillige zorg
wordt overwogen er multidisciplinair overleg dient plaats te vinden, verwacht de regering
dat het loslaten van de verplichting om reeds in die fase altijd een externe deskundige
te moeten betrekken, de zorgaanbieder juist méér flexibiliteit biedt om op dat moment
de benodigde deskundigheid sneller en effectiever in te kunnen schakelen. Het staat
de zorgaanbieder hiermee immers vrij om de benodigde deskundigheid ook binnen de eigen
organisatie te halen. In de overwegingen bij dit onderdeel van het wetsvoorstel hebben
geen capaciteitsvraagstukken meegespeeld. Wel is de regering ervan overtuigd dat hiermee
uitvoeringskosten worden bespaard; met name bij de grotere zorgaanbieders, die binnen
de eigen organisatie vaak reeds over een breed scala aan relevante deskundigheid beschikken,
en die nu niet meer verplicht worden om de benodigde deskundigheid van elders te betrekken.
35.
De leden van de CDA-fractie constateren dat tijdens de behandeling van de Wzd in de
Eerste Kamer het advies «Dwang en drang en Onvrijwillige zorg» van het Centrum voor
Consultatie en Expertise (CCE) aan de orde is geweest. De regering heeft aangegeven
met het CCE in gesprek te gaan. Hoe staat het met dit gesprek? Waarom is de aanbeveling
om onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën vrijheidsbeperkende maatregelen
niet overgenomen? Ook de leden van de SGP-fractie vragen naar de uitkomst van het
gesprek en of dit aanleiding is geweest aanpassingen aan het wetsvoorstel te doen
(vraag 44)
Het gesprek met het CCE heeft ambtelijk plaatsgevonden. In dit gesprek is de notitie
«Dwang en drang en Onvrijwillige zorg» uitvoerig doorgesproken. Geconstateerd werd
dat met onderhavig, toen nog in voorbereiding zijnde wetsvoorstel het advies van het
CCE voor een deel reeds wordt ondervangen. Met dit wetsvoorstel wordt de verplichting
om in het stadium dat onvrijwillige zorg wordt overwogen een externe deskundige te
raadplegen, immers geschrapt. Daarnaast biedt de termijn waarbinnen advies moet worden
gevraagd aan een externe deskundige ingeval het niet lukt de onvrijwillige zorg binnen
de in het zorgplan genoemde termijn af te bouwen, voldoende flexibiliteit om een extern
deskundige over meer zorgplannen tegelijk te laten adviseren. De regering meent dat
er geen onderscheid in zware en minder zware maatregelen is te maken, omdat dit per
cliënt verschillend wordt ervaren. Wel is de regering nadrukkelijk bereid om in de
toegezegde monitoring na inwerkingtreding van de Wzd te bezien of voor alle zorgvormen
eenzelfde aard en intensiteit van externe advisering noodzakelijk dan wel gewenst
is, en op basis hiervan na de evaluatie van de wet per 1 januari 2022 eventueel met
voorstellen voor aanpassing van de wet en het stappenplan te komen.
36.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat beperking van bewegingsvrijheid
en insluiting altijd onvrijwillige zorg zijn en dat daarvoor een akkoord van de Wzd-functionaris
nodig is? Ook als deze maatregelen worden opgelegd in de thuissituatie?
Ja, dit klopt, indien deze maatregelen worden opgelegd door een zorgaanbieder; ook
als dit in de thuissituatie van de cliënt gebeurt.
37.
Genoemde leden vragen of het tevens klopt dat daarentegen een bedhek een veiligheidsmaatregel
is en niet wordt opgevat als een beperking in de bewegingsvrijheid.
Een bedhek is niet per definitie vrijheidsbeperkend. Er zijn bedhekken die vanuit
het oogpunt van veiligheid worden ingezet, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de cliënt
uit bed valt, maar die hij wel zelfstandig kan openen of hem niet belemmeren als hij
uiteindelijk het bed uit wil. Echter, niet het middel geldt als al of niet vrijheidsbeperkend,
maar de uitwerking die de toepassing ervan heeft op een individuele cliënt. Als een
cliënt zich tegen plaatsing van een bedhek verzet, omdat hij dit als een inperking
van zijn bewegingsvrijheid ervaart, is de Wzd van toepassing en dient het stappenplan
te worden gevolgd. Dit is ook het geval als een cliënt zich niet tegen het bedhek
verzet, dan wel zijn vertegenwoordiger er mee instemt, maar het bedhek de facto bedoeld
is om te beletten dat de cliënt zijn bed uitstapt. Indien een bedhek geen beletsel
vormt voor de cliënt, gegeven zijn fysieke en /of verstandelijke beperkingen, om zelfstandig
uit zijn bed te kunnen stappen, dient dit niet te worden opgevat als een beperking
in de bewegingsvrijheid.
38.
Verder vragen deze leden of het klopt dat dwaaldetectie, waarmee wordt gezorgd dat
de buitendeur dicht blijft, echt door een externe deskundige moet worden getoetst.
Kan de regering hierover helderheid verschaffen?
Als het toepassen van dwaaldetectie het gevolg heeft dat de cliënt niet naar buiten
kan, en hij hierdoor feitelijk in zijn vrijheid wordt beperkt, geldt dat het stappenplan
moet worden gevolgd. Dit is ook het geval als de cliënt wilsonbekwaam is en hij en
zijn vertegenwoordiger zich niet tegen deze maatregel verzetten. Toetsing door een
extern deskundig is ingevolge voorliggend wetsvoorstel nodig indien na zes maanden
deze vorm van onvrijwillige zorg nog niet is afgebouwd.
39.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het wenselijk vindt dat een zorgverlener
om maar niet strafbaar te zijn, niet ingrijpt. Vindt de regering dit wenselijk?
De strekking van beide artikelen waar de leden van de CDA-fractie aan refereren, is
dat zorgverleners nimmer naar eigen goeddunken ad hoc onvrijwillige zorg mogen toepassen,
zonder dat goed is nagedacht of deze zorg werkelijk noodzakelijk en proportioneel
is. Het kan uiteraard, zoals de leden van de CDA-fractie terecht stellen, niet de
bedoeling zijn dat een zorgverlener in een werkelijke noodsituatie ter voorkoming
van ernstig nadeel geen onvrijwillige zorg durft toe te passen uit angst voor mogelijke
juridische consequenties. De regering deelt deze angst en dus deze interpretatie van
de artikelen 15 en 63 van de Wzd van de leden van de CDA-fractie echter niet. Indien
er sprake is van voorzienbare situaties en er is een zorgplan vastgesteld, dan zal
in het zorgplan die situatie moeten worden opgenomen. De regering deelt niet de angst
van de leden van de CDA-fractie dat voorzienbare situaties niet in het zorgplan worden
opgenomen.
Zolang er nog geen zorgplan is vastgesteld, dan is een zorgverlener niet strafbaar
als hij noodzakelijke onvrijwillige zorg toepast. Dit geldt ook voor situaties die
wellicht voorzienbaar zijn, maar er nog geen zorgplan is vastgesteld. Voor die periode
dat er nog geen zorgplan is vastgesteld, regelt artikel 15 Wzd namelijk ook dat onvrijwillige
zorg kan worden toegepast.
40.
De leden van de D66-fractie vernemen graag waarop de stelling is gebaseerd dat inschakeling van externe deskundigheid
voordat de daadwerkelijke toepassing van onvrijwillige zorg plaatsvindt niet per definitie
leidt tot betere zorgverlening
Graag verwijst de regering naar het antwoord op de vragen 29.
41.
De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de regering de kans acht dat externe
deskundigen betrokken worden in een eerder stadium, gezien het capaciteitsvraagstuk.
Deze vraag heeft de regering beantwoord bij vraag 34 van de leden van de CDA-fractie.
42.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het betrekken van externe deskundigheid in ingewikkelde situaties
als binnen de Wzd van grote toegevoegde waarde kan zijn. Deze betrokkenheid inperken
door middel van voorliggend voorstel zou, als genoemde leden de toelichting goed begrijpen,
kunnen leiden tot een verminderd lerend vermogen van de zorgverleners. Genoemde leden
ontvangen graag een nadere toelichting hierop.
De regering is mét de leden van de SP-fractie van mening dat het betrekken van externe
deskundigheid in ingewikkelde situaties als waar in het kader van de Wzd veelal sprake
van is, van grote toegevoegde waarde kan zijn. Niet in de laatste plaats als het gaat
om het vergroten van het lerend vermogen van de zorgverleners. De regering meent echter
dat de leden van de SP-fractie de toelichting anders begrepen hebben dan bedoeld.
De verplichte betrokkenheid van externe deskundigheid in de situatie dat het niet
lukt de zorg binnen zes maanden af te bouwen, blijft immers in stand. Daarnaast geldt
dat het bijdragen aan het lerend vermogen van de zorgverleners niet alleen is voorbehouden
aan externe deskundigen. Ook deskundigheid vanuit de eigen organisatie kan hier aan
bijdragen. Met dit wetsvoorstel blijft conform het stappenplan in het stadium dat
onvrijwillige zorg wordt overwogen nog steeds multidisciplinair overleg vereist. Het
staat de zorgaanbieder dan vrij om de deskundige inbreng van een andere discipline
van binnen of van buiten de eigen organisatie te betrekken.
43.
De leden van de SP-fractie vragen of het zorginstellingen bij geconstateerde fouten
op een later moment mogelijk verweten kan worden dat zij te laat in het proces externe
deskundigheid hebben ingeschakeld. Is dit dan de verantwoordelijkheid van de zorgverantwoordelijke,
vragen zij.
De zorgverantwoordelijke kan bij het onnodig of niet juist verlenen en /of niet tijdig
afbouwen van onvrijwillige zorg mogelijk verweten worden dat niet of te laat in het
proces de juiste deskundigheid is ingeschakeld. De uiteindelijke verantwoordelijkheid
hiervoor ligt bij de zorgaanbieder. Deze moet er immers voor zorgen dat de zorgverantwoordelijke
voldoende gekwalificeerd is voor het uitvoeren van de taken waarvoor hij als zorgverantwoordelijke
is aangewezen.
44.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de uitkomst van het gesprek met het CCE is
naar aanleiding van de notitie «Dwang en drang en Onvrijwillige zorg».
Tevens vragen deze leden om naar aanleiding van dit gesprek eventuele aanpassingen
aan het wetsvoorstel en stappenplan te doen.
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 35 van de CDA-fractie.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
45.
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van het artikel rond de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie
(OM) in welke mate een snelle en adequate informatie-uitwisseling tussen de betrokken
partijen is gewaarborgd. Beschikken de partijen over «draaiboeken» hoe te handelen
in dit soort situaties en beschikken de betrokken partijen over actuele informatie
om elkaar snel te bereiken?
Er bestaan reeds (landelijke en lokale) afspraken op het gebeid van samenwerking en
informatie-uitwisseling. In het convenant Politie – ggz Nederland (2012)6 zijn reeds werkafspraken gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling binnen
bestaande wet- en regelgeving bij vermissingen en ongeoorloofde afwezigheid van patiënten
van ggz-instellingen. Op regionaal niveau is aan dit convenant nadere invulling gegeven
door de plaatselijke politie en de individuele ggz zorgaanbieder(s). Deze afspraken
zien ook op patiënten die verplichte zorg ontvangen en kunnen tevens gebruikt blijven
onder de Wvggz.
De zorgverantwoordelijke geeft in de melding onder andere aan in hoeverre de vermiste
persoon een gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen. Het is van belang dat er per
casus bekeken wordt hoe urgent de situatie is en welke inspanningen verricht dienen
te worden door de verschillende partijen. Indien het ernstige vermoeden bestaat dat
betrokkene in levensgevaar verkeert of een ernstig misdrijf zal plegen, kan het OM
gebruik maken van de opsporingsbevoegdheden die met dit artikel zijn toegevoegd.
46.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering vindt van de stellingname van Zorgverzekeraars Nederland (ZN)
dat het verkennend onderzoek in het kader van de Wvggz betaald moet worden vanuit
de Zorgverzekeringswet (Zvw), buiten het eigen risico te plaatsen.
Het verkennend onderzoek wordt niet betaald uit de Zorgverzekeringswet. De kosten
die hiermee gemoeid zijn worden betaald door de gemeenten. De kosten die worden gemaakt
door de ggz voor de zorginhoudelijke voorbereiding van de zorgmachtiging, worden wel
betaald uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en hiervoor geldt het eigen risico. Onder
de huidige wetgeving moeten cliënten die gedwongen opgenomen zijn op grond van de
Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) ook het eigen risico
betalen.
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
De orthopedagoog-generalist
47.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten waarom niet is gekozen om bijvoorbeeld ook
kinder- en jeugdpsychologen op te nemen in het BIG-register. Deze beroepsgroep heeft
toch ook te maken met jongeren met een verstandelijke beperking die jonger zijn dan
18 jaar?
De regering verwijst de leden van de CDA-fractie graag naar het antwoord op vraag
4 van de leden van de VVD-fractie. Het is juist dat ook de kinder- en jeugdpsycholoog
te maken heeft met kinderen met een verstandelijke beperking die jonger zijn dan 18
jaar, maar dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor die behandelrelatie. Voor de
duidelijkheid merkt de regering op dat regulering op grond van de Wet BIG en aanwijzing
als Wzd-functionaris twee verschillende vragen zijn. De regering verwijst u graag
naar de antwoorden op vragen 3 en 4 voor een verdere toelichting.
48.
De leden van de CDA-fractie stellen dat bij thuiszorgaanbieders doorgaans geen artsen
of gedragskundigen werkzaam zijn. Zij vragen hoe de regering er tegenaan kijkt om
bijvoorbeeld ook een ter zake kundige verpleegkundige de mogelijkheid te geven om
als Wzd-functionaris op te treden.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 23 van de leden van de SGP-fractie is aangegeven,
kan een verpleegkundige niet als Wzd-functionaris optreden. In voorliggend wetsvoorstel
is de verpleegkundige niet als Wzd-functionaris aangewezen, omdat een verpleegkundige
niet academisch opgeleid is. Ter aanvulling merkt de regering op dat indien bij thuiszorgorganisaties
geen artsen of gz-psychologen of orthopedagogen-generalist werkzaam zijn, dit voor
de uitvoering van de Wzd geen belemmering is. De Wzd vraagt immers niet dat een Wzd-functionaris
in dienst is van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder kan daarvoor samenwerking zoeken
met de beroepsbeoefenaren die wel bevoegd zijn om deze functie te vervullen.
49.
De leden van de CDA-fractie zien graag verduidelijkt welke professionals belast kunnen
worden met de toetsing en het toezicht als sprake is van medische problematiek.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 14 en 19 van de leden van de fracties
van GroenLinks respectievelijk SP, ligt het in de rede dat wanneer er sprake is van
medische problematiek, zowel thuis als in het verpleeghuis, de zorgaanbieder besluit
dat de rol van Wzd-functionaris in zo’n geval wordt uitgevoerd door een arts.
50.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering er volledig van overtuigd is dat de orthopedagoog-generalist
de juiste kennis in huis heeft op medisch gebied om de taak van een arts bij besluiten
over dwang over te nemen.
Zoals in het antwoord op de vragen 14 en 19 van de leden van de fracties van respectievelijk
GroenLinks en SP is omschreven, ligt het in de rede dat als er sprake is van medische
problematiek, de rol van Wzd-functionaris primair bij een arts ligt.
51.
De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere uitleg over hoe de kwaliteit van zorg zal worden gegarandeerd bij
de overstap naar de Wzd-functionaris.
De beoogde inwerkingtreding van de Wzd is 1 januari 2020. Op dat moment wordt gestart
met de Wzd-functionaris, welke rol zowel vervult kan worden door een arts een orthopedagoog-generalist
of een gz-psycholoog. Tijdens de behandeling van de Wzd in de Eerste Kamer is van
de zijde van de regering aangegeven dat – naast andere vereisten – de orthopedagoog-generalist
als Wzd-functionaris zou kunnen optreden, mits dit beroep in artikel 3 van de Wet
BIG is opgenomen. Door de opname van de orthopedagoog-generalist in de Wet BIG, moet
de orthopedagoog-generalist aan de opleidingseisen voldoen die worden gesteld in een
opleidingsbesluit, zijnde een algemene maatregel van bestuur onder de Wet BIG. Alleen
een orthopedagoog-generalist die aan de opleidingseisen voldoet, wordt ingeschreven
in het BIG-register en mag de titel orthopedagoog-generalist voeren. Door opname van
de orthopedagoog-generalist in artikel 3, wordt de orthopedagoog-generalist ook onderworpen
aan het publiekrechtelijke tuchtrecht. De gz-psycholoog is reeds gereguleerd op grond
van artikel 3 van de Wet BIG. Naar mening van de regering blijft de kwaliteit van
zorg van de Wzd-functionaris gewaarborgd.
52.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het functioneren van de Wzd-functionaris gemonitord
gaat worden, en welke criteria hierin worden meegenomen.
De Wzd bevat een evaluatiebepaling, waarbij binnen twee jaar na de inwerkingtreding
van de wet, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal verslag
wordt gedaan over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Daarnaast wordt de wet vanaf de datum van inwerkingtreding gemonitord. Zowel in de
monitoring als in de evaluatie zal worden bekeken hoe de toetsende en toezichthoudende
rol van de Wzd-functionaris in de praktijk wordt ingevuld. De opzet van de monitoring
en de evaluatie alsmede de criteria die hierin worden meegenomen, zullen de komende
maanden in samenspraak met het veld worden ontwikkeld.
Positie van de orthopedagoog-generalist binnen de individuele gezondheidszorg
53.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een uitgebreidere uiteenzetting van de verschillen tussen enerzijds
de orthopedagoog-generalist en anderzijds de gz-psycholoog, de klinisch psycholoog,
de klinisch neuropsycholoog en psychotherapeut.
Artikel 3 van de Wet BIG kent al de beroepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut.
Deze beroepen zijn met de orthopedagoog-generalist verwant omdat ook deze beroepen
zich richten op de geestelijke gezondheid van een zorgvrager. Het onderscheid tussen
de orthopedagoog-generalist enerzijds en de gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut
anderzijds, ligt in de focus van de behandeling. Deze ligt bij de orthopedagoog-generalist
op de opvoedings- en ontwikkelings-context van de zorgvrager, en bij de gezondheidszorgpsycholoog
en psychotherapeut op diens stoornis. De klinisch psycholoog en de klinisch neuropsycholoog
zijn wettelijk erkend specialismen op grond van artikel 14 van de Wet BIG. De primaire
expertise van de klinisch psycholoog is de diagnostiek en behandeling van complexe
of minder vaak voorkomende psychische problematiek en complexe beelden, zoals co-morbiditeit
en somatisch-psychische aandoeningen. De klinisch neuropsycholoog heeft specifieke
expertise op het gebied van de gevolgen van hersenaandoeningen bij patiënten van alle
leeftijden.
54.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om geen regeling te treffen voor beroepen
zoals de kinder- en jeugdpsycholoog. Nu ontstaat volgens genoemde leden, dat bij behandelingen
van jeugdigen de orthopedagoog-generalist wel mag doorbehandelen na het 18e jaar,
terwijl de kinder- en jeugdpsycholoog dit niet mag.
De regering verwijst graag naar het antwoord op vraag 4 van de leden van de VVD-fractie.
Wat betreft de opmerking van de ChristenUnie-fractie over het doorbehandelen na het
18e jaar: de kinder- en jeugdpsycholoog kan doorbehandelen na het 18e jaar, hij kan
alleen geen regiebehandelaar (meer) zijn. Dat de kinder- en jeugdpsycholoog geen regiebehandelaar
kan zijn na het 18e jaar, vloeit niet voort uit het feit dat de kinder- en jeugdpsycholoog
niet is opgenomen in de Wet BIG, maar uit het feit dat partijen met elkaar hebben
afgesproken in het model-Kwaliteitsstatuut ggz wie regiebehandelaar in de ggz kan
zijn. Eén van de voorwaarden die partijen daarvoor hebben gesteld is BIG-registratie.
Dat houdt overigens ook voor de orthopedagoog-generalist in dat na opname in de Wet
BIG, deze niet automatisch regiebehandelaar is. In het Kwaliteitsstatuut ggz moet
dan worden bepaald dat ook de orthopedagoog-generalist regiebehandelaar kan zijn.
Het is aan partijen of zij het Kwaliteitsstatuut ggz wensen aan te passen.
Borging van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de patiëntveiligheid
55.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat de Wzd-arts de
verantwoordelijkheid moet hebben bij het omzetten van een voorwaardelijke rechterlijke
machtiging. Moet dit alsnog in de aanpassingswet worden opgenomen?
Een voorwaardelijke rechterlijke machtiging kan door de rechter worden verleend op
verzoek van het CIZ. In het oordeel van de rechter tot het afgeven van een voorwaardelijke
machtiging ligt de afweging besloten welke voorwaarden voor de cliënt gelden om opname
te voorkomen. De zorgverantwoordelijke ziet toe op de naleving van die voorwaarden.
Als de zorgverantwoordelijke constateert dat de cliënt, gelet op het niet naleven
van die voorwaarden, op grond van de voorwaardelijke rechterlijke machtiging moet
worden opgenomen wint hij daarover nog advies in van een externe deskundige. Na opname
geldt de voorwaardelijke rechterlijke machtiging van rechtswege als een machtiging
tot opname. De regering is van mening dat de procedure voor het afgeven van een voorwaardelijke
rechterlijke machtiging en het ten uitvoer leggen van die machtiging met voldoende
waarborgen is omkleed en ziet op dit moment geen reden om de procedure aan te passen.
Toegang tot het register van orthopedagogen-generalist
56.
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de algemene maatregel van bestuur, waarin de eisen worden vastgelegd
waaraan de opleiding van orthopedagogen-generalist moet voldoen, gereed is.
Het opleidingsbesluit wordt op dit moment opgesteld en afgestemd met het veld. Het
streven is om het opleidingsbesluit op 1 januari 2020 in werking te laten treden,
tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Wzd.
Consultatie
57.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering uitgebreider kan toelichten hoe de rechtsbescherming van cliënten
met dementie en hun mantelzorgers geborgd blijft, dit ook gezien de zorgen bij Verenso,
LHV/InEen en de NVAVG. Ook de leden van de CDA-fractie (vraag 61), de SP-fractie (vraag
67 en 98), PvdA-fractie (vraag 70) en ChristenUnie-fractie (vraag 74) stellen vragen
over de rechtsbescherming.
De regering vindt net als de leden van deze fracties, de rechtsbescherming en patiënt-
en cliëntveiligheid essentieel en is van mening dat die aspecten in de Wzd gelijkwaardig
aan de Wvggz zijn. Dit is ook bij de parlementaire behandeling van de Wvggz en de
Wzd met Uw Kamer gedeeld. De rechtsbescherming in de Wzd is gewaarborgd door middel
van het uitgebreide stappenplan dat doorlopen moet worden alvorens onvrijwillige zorg
mag worden toegepast. Daarbij geldt dat onvrijwillige zorg toegepast mag worden mits
alle bij het doorlopen van het stappenplan te betrekken deskundigen geen andere mogelijkheden
of alternatieven hiervoor zien. Ook voorziet de Wzd in de betrokkenheid van de cliënt
en de vertegenwoordiger. De introductie van de Wzd-arts heeft de rechtsbescherming
van cliënten onder de Wzd versterkt. Dit wetsvoorstel brengt daarin geen wezenlijke
verandering, maar maakt het voor zorgaanbieders mogelijk een Wzd-functionaris aan
te wijzen met een bij de cliëntengroep passende expertise.
Met voorliggend wetsvoorstel wordt het mogelijk dat naast een arts, ook een gz-psycholoog
of een orthopedagoog-generalist aangewezen kan worden als Wzd-functionaris. De Wzd-functionaris
ziet op onafhankelijke wijze toe op de inzet van onvrijwillige zorg en de mogelijke
afbouw hiervan. Tevens is hij verantwoordelijk voor de gang van zaken op het terrein
van het verlenen van onvrijwillige zorg. Of deze rol nu door een arts, gz-psycholoog
of orthopedagoog-generalist wordt uitgevoerd, in alle gevallen heeft hij een onafhankelijke
positie die de Wzd-functionaris behoort te hebben. De geneesheer-directeur heeft onder
de Wvggz vergelijkbare taken als de Wzd-functionaris. In de Wvggz is vastgelegd dat
de geneesheer-directeur een arts moet zijn. Deze deskundigheid past immers bij de
groep patiënten van de Wvggz. Voor de Wzd geldt dat een zorgaanbieder – met het oog
op goede zorg – een Wzd-functionaris zal moeten aanwijzen die de kennis en ervaring
heeft die passend is bij de groep cliënten van de zorgaanbieder en bij de aard van
de zorgvraag die ze hebben. Voor een zorgaanbieder die zorg aan huis verleent voor
dementerende ouderen, kan het bijvoorbeeld passend zijn een specialist ouderengeneeskunde
aan te wijzen als Wzd-functionaris.
58.
De leden van de PVV-fractie vragen welke stappen tijdens de implementatie worden ondernomen
om de bekendheid van de CVP te vergroten?
Veldpartijen ontwikkelen in opdracht van VWS gezamenlijk of afzonderlijk informatieproducten
– brochures, handreikingen, stroomschema’s, et cetera – die zij noodzakelijk dan wel
wenselijk vinden om de wet goed te kunnen implementeren. Om de bekendheid van de CVP
te vergroten werken Stichting Raad op Maat en BeVeZo aan een publieksversie van het
recent gepubliceerde «Kwaliteitskader cliëntenvertrouwenspersoon in de Wet zorg en
dwang»7, en aan een informatiebrochure. Daarnaast is BeVeZo aangesloten bij de opstelling
van de andere informatieproducten door de zorgaanbieders en cliëntenorganisaties,
zodat ook hier het perspectief van de CVP goed wordt meegenomen. Voorts wordt in de
voorlichting en in presentaties over de Wzd standaard ingegaan op de rol en positie
van de CVP.
59.
De leden van de PVV-fractie vragen of de uitbreiding van de functievervulling van
Wzd-functionaris te maken heeft met het onderliggende probleem van een tekort aan
artsen.
In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt het tekort aan Artsen Verstandelijk
Gehandicapten genoemd als bijkomende reden om de functie van Wzd-arts uit te breiden
naar gz-psycholoog en orthopedagoog-generalist. Voor de regering is dit echter niet
de hoofdreden. Zij is het met de leden van de PVV-fractie eens dat het onwenselijk
is wanneer capaciteitsproblemen leidend zouden zijn bij keuzes over de kwaliteit van
zorg. Hoofdreden van het introduceren van de Wzd-functionaris in plaats van de Wzd-arts
is dat genoemde functie ook door een gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist moet
kunnen worden ingevuld, waarmee meer en beter kan worden ingespeeld op de wensen en
behoeften van cliënten binnen een specifieke zorgsetting. Bijvoorbeeld als het gaat
om ernstige gedragsproblematiek in de VG-sector. Dit is in deze sector een belangrijke
reden waarom in de praktijk wordt overgegaan tot onvrijwillige zorg. In die situaties
is een gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist heel goed in staat de wensen van
de cliënt (wat hij wil) en zijn behoeften (wat hij aan ondersteuning nodig heeft)
te verduidelijken, begeleiding of behandeling te indiceren en hierop te sturen. Vaak
kan de gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist daardoor onvrijwillige zorg voorkomen
of reduceren en relatief snel afbouwen. Het uitbreiden van de Wzd-functionaris met
de gz-psycholoog en orthopedagoog-generalist heeft dan ook hoofdzakelijk tot doel
om deze functie nóg beter aan te laten sluiten bij de aard van de onvrijwillige zorg
in de specifieke zorgsetting.
60.
De leden van de PVV-fractie lezen dat niet bij alle vormen van onvrijwillige zorg
direct een arts is betrokken. Hoe gaat iemand die niet medisch onderlegd is, toetsen
of eventueel medische oorzaken over het hoofd zijn gezien?
De regering verwijst de leden van de PVV-fractie graag naar het antwoord op vraag
14 van de leden van de ChristenUnie-fractie.
61.
De leden van de CDA-fractie vragen naar een reactie op de inbreng in het veld door artsenkoepels, waarbij het
veld meent dat er afbreuk wordt gedaan aan de rechtsbescherming van cliënten met psychogeriatrische
aandoeningen en verstandelijk gehandicapte cliënten.
De regering verwijst graag naar het antwoord op vraag 57 van de leden van de PVV-fractie.
62.
Ten aanzien van het stappenplan vragen de leden van de CDA-fractie hoe de termijn
van vier weken in artikel 8 Wzd, waarna een evaluatie van het zorgplan moet plaatsvinden,
zich verhoudt tot de termijn van drie maanden, die in het stappenplan wordt genoemd.
Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel van deze leden om artikel 10, vierde
lid, onderdeel f, zo te wijzigen dat de eerste termijn waarbinnen onvrijwillige zorg
verleend kan worden maximaal vier weken bedraagt, indien het onvrijwillige zorg betreft
die in het eerste zorgplan is opgenomen?
Artikel 8 Wzd regelt, zoals de leden van de CDA-fractie terecht stellen, dat binnen
vier weken na aanvang van de uitvoering van het zorgplan een evaluatie van het zorgplan
moet plaatsvinden. Artikel 10, vierde lid, onderdeel f, Wzd regelt dat in het zorgplan
een zo kort mogelijke termijn wordt opgenomen voor welke periode onvrijwillige zorg
op basis van het zorgplan mag worden uitgevoerd. Die termijn is maximaal drie maanden.
De termijn van artikel 10, vierde lid, onderdeel f, staat een evaluatie binnen vier
weken niet in de weg. Indien uit de evaluatie blijkt dat de mogelijkheid tot het verrichten
van onvrijwillige zorg onterecht in het zorgplan is opgenomen, zal het zorgplan moeten
worden gewijzigd. Indien uit de evaluatie blijkt dat de zorg terecht is opgenomen,
hoeft het zorgplan niet te worden aangepast, en kan die onvrijwillige zorg gedurende
maximaal drie maanden worden toegepast. De regering ziet dus geen reden om artikel
10, vierde lid, onderdeel te wijzigen, nu artikel 8 er al in voorziet dat de onvrijwillige
zorg binnen vier weken wordt geëvalueerd.
63.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom er nog een noodzaak voor een «niet
bij de zorg betrokken deskundige» bestaat. Hoe kijkt de regering aan tegen het schrappen
van de zinsnede «met dien verstande dat een niet bij de zorg betrokken deskundige
deelneemt aan het in het derde lid bedoelde overleg» uit artikel 10, tiende lid, Wzd?
Het betrekken van de «niet bij de zorg betrokken deskundige» komt pas aan de orde
als de maximale termijn van drie maanden is verstreken en het niet is gelukt om binnen
deze termijn de onvrijwillige zorg af te bouwen. In dat geval mag de onvrijwillige
zorg niet zonder meer opnieuw in het zorgplan worden opgenomen. In dit geval moet
een uitgebreid deskundigenoverleg bij elkaar worden geroepen. Het is hierbij van belang
dat met een frisse blik opnieuw naar de situatie en het zorgplan van de cliënt wordt
gekeken. De zorgverantwoordelijke, de behandelend arts, de deskundige van een andere
discipline zijn allen reeds bij de zorg voor een cliënt betrokken. Hoewel zij zeer
deskundig zijn is het naar mening van de regering voor het borgen van een frisse blik,
van belang dat een niet bij de zorg betrokken deskundige deelneemt aan het deskundigenoverleg.
Om deze reden is de regering van mening dat de betreffende zinsnede niet geschrapt
moet worden, omdat dit bijdraagt aan de rechtsbescherming van de cliënt.
64.
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van artikel 10, eerste lid, of
het niet denkbaar is dat al bij de start onvrijwillige zorg in het zorgplan kan worden
opgenomen, omdat een wilsonbekwame cliënt zich vanaf de start verzet?
Met artikel 10, eerste lid, Wzd wordt aangegeven dat onvrijwillige zorg slechts als
ultimum remedium in het zorgplan wordt opgenomen. De regering acht het van belang
dat eerst goed wordt bekeken of er voldoende vrijwillige alternatieven zijn waarmee
de cliënt wordt geholpen. Doelstelling blijft om gedwongen zorg zoveel mogelijk te
voorkomen en, indien nodig, zo kort mogelijk te doen zijn. Toch kan het zo zijn dat
al bij de eerste keer dat een zorgplan wordt opgesteld de conclusie is dat het niet
gaat zonder onvrijwillige zorg. Dat betekent dat meteen al in de beginfase, dus wanneer
de cliënt voor het eerst zorg krijgt, de procedure van artikel 10 Wzd moet worden
doorlopen. De Wzd vereist niet dat er eerst een tijd gewerkt moet worden met een zorgplan
waarin alleen vrijwillige zorg is opgenomen. De Wzd vereist wel de onvrijwillige zorg
tot een minimum te beperken en daarvoor weloverwogen keuzes te maken waarbij andere
deskundigen worden betrokken.
65.
Ten slotte vragen deze leden hoe de regering er tegenaan kijkt om in artikel 11, tweede
lid, de zinssnede «totdat de externe deskundige heeft geadviseerd» te laten vervallen,
zodat de termijn waarin onvrijwillige zorg verleend wordt niet onnodig wordt verlengd?
De regering vindt de zinsnede waar de leden van de CDA-fractie aan refereren, van
belang. Artikel 11, tweede lid regelt dat de termijn voor het toepassen van onvrijwillige
zorg eenmalig verlengd kan worden totdat de externe deskundige heeft geadviseerd.
De tweede zin van dit artikel stelt daaraan een maximum duur van drie maanden. Als
de extern deskundige eerder heeft geadviseerd, dus binnen die drie maanden, zal naar
mening van de regering opnieuw moeten worden bezien aan de hand van het advies van
de extern deskundige of de onvrijwillige zorg in het zorgplan opgenomen kan blijven.
Het schrappen van die zinsnede zou betekenen dat verlenging altijd voor de duur van
drie maanden kan plaatsvinden, ook wanneer een extern deskundige eerder in de gelegenheid
is geweest te adviseren. Dat is naar mening van de regering onwenselijk.
66.
De leden van de SP-fractie lezen dat een deel van de respondenten bij de consultatie aangegeven heeft voor regulering
van de orthopedagoog-generalist te zijn, mits ook beroepen die in het verlengde van
de orthopedagoog-generalist liggen, gereguleerd worden via de Wet BIG. Aan welke beroepen
moeten genoemde leden dan precies denken en waarom wordt ervoor gekozen de orthopedagoog-generalist
wel te reguleren en andere beroepen niet?
Het beroep kinder- en jeugdpsycholoog ligt in het verlengde van de og. De regering
wijst de leden van de SP-fractie graag naar het antwoord op vraag 4 van de leden van
de VVD-fractie over regulering van de kinder- en jeugdpsycholoog. Hierover is het
Ministerie van VWS in gesprek met het NIP.
67.
De leden van de SP-fractie vragen hoe rechtsbescherming en patiëntveiligheid gewaarborgd
wordt, als artsen worden vervangen door andere beroepen? Genoemde leden ontvangen
hierop graag een uitgebreide toelichting, aangezien zij het essentieel vinden dat
de rechtsbescherming en patiëntveiligheid gegarandeerd is en blijft.
De regering is het van harte eens met de SP-fractie dat rechtsbescherming en patiëntveiligheid
gegarandeerd moet zijn. De regering is zeker ook van mening dat dit het geval is,
en verwijst de leden van de SP-fractie graag naar het antwoord op vraag 57 van de
leden van de PVV-fractie.
68.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de toevoeging van de orthopedagoog-generalist als Wzd-functionaris
later heeft plaatsgevonden, waardoor de Raad van State zich hier niet op tijd over
heeft kunnen buigen.
De regering vond het belangrijk het veld duidelijkheid te verschaffen over de positie
van de orthopedagoog-generalist in de Wzd gelet op de onrust die er in het veld was
over het altijd moeten beschikken over een Wzd-arts. Dit gecombineerd met de beoogde inwerkingtreding van de Wzd en het feit dat de gewenste
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel 1 januari 2020 is, heeft geleid tot de keuze
om voor deze aanpassing van het wetsvoorstel geen advies meer te vragen. De toevoeging
van de orthopedagoog-generalist in de Wet BIG is overigens wel ter internetconsultatie
geweest in de periode december 2017 tot medio februari 2018.
69.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de kwaliteit van zorg wordt geborgd nu beroepen
met een niet-medische achtergrond worden toegevoegd aan de groep die verantwoordelijkheid
draagt voor deze zorg?
Graag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 14 van de GroenLinks-fractie.
70.
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar het Raad van State-advies dat volgens
hen kritisch was ten aanzien van het verschil in de rechtsbescherming tussen mensen
met een psychiatrische achtergrond en mensen met een verstandelijke beperking of dementie.
Deze leden vragen of de regering kan toelichten waarom dit verschil wordt gemaakt?
Hoe zal de rechtsbescherming van Wzd-cliënten worden gewaarborgd? Genoemde leden zouden
ook graag een nadere toelichting ontvangen over de redenering betreffende het verschil
in toezicht binnen de Wzd en de Wvggz.
De regering verwijst de leden van de PvdA-fractie graag naar het antwoord op vraag
57 van de leden van de PVV-fractie. De regering is van mening dat de rechtsbescherming
van cliënten in de Wzd en de Wvggz verschillend maar gelijkwaardig is.
Anders dan de leden van de PvdA-fractie stellen, heeft de Afdeling advisering van
de Raad van State op onderhavig wetsvoorstel tot aanpassing van de Wzd geen negatief
advies uitgebracht. De rechtsbescherming van cliënten onder de Wzd is naar de mening
van de regering prima gewaarborgd, en dit wetsvoorstel brengt daar – zoals toegelicht
bij vraag 8 – geen verandering in.
Voor wat betreft het toezicht, vat de regering de vraag van de leden van de PvdA-fractie
op als het verschil in intern toezicht. In beide wetten is de zorgverantwoordelijke
de eerst verantwoordelijke voor de zorg van een cliënt. Hij is verantwoordelijk voor
de totstandkoming en uitvoering van het zorgplan. In de Wzd is de zorgverantwoordelijke
een ter zake kundige arts of degene die behoort tot een bij regeling aangewezen categorie
van deskundigen. In de Wvggz moet het daarnaast iemand zijn die werkt op het niveau
van een onder artikel 3 Wet BIG geregistreerd beroep dat bij regeling wordt aangewezen.
Deze ministeriële regelingen zijn nog in ontwikkeling, maar voor beide wetten geldt
dat zorgverantwoordelijke voldoende kennis moet hebben om de in de wetten opgedragen
taken naar behoren te kunnen uitoefenen. Voor beide wetten geldt ook dat de eindverantwoordelijkheid
voor de onvrijwillige zorg of gedwongen zorg bij respectievelijk de Wzd-functionaris
of de geneesheer-directeur ligt.
71.
De leden van de fractie van de PvdA willen graag nadere toelichting over waarom het
wetsartikel uit de Wet Bopz ter informering van cliënten over de mogelijkheid van
ondersteuning van een CVP niet is opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel.
Zoals in antwoord op de vraag 9 van de leden van de CDA-fractie aangegeven, is naar
aanleiding van deze vragen van Uw Kamer in bijgaande nota van wijziging een artikel
opgenomen, waarin in deze informatieverplichting jegens de cliënt wordt voorzien.
72.
Tevens vragen zij om uitleg over de verschillende kwaliteitseisen van het CVP-werk
in de Wzd en in de Wvgzz.
Rekening houdend met de verschillen in karakteristieken van de VG- en PG-sector enerzijds
en de ggz-sector anderzijds, is de organisatie en inbedding van het vertrouwenswerk
in beide sectoren weliswaar anders, maar de inzet van de regering is dat de kwaliteit
van beide functies op hetzelfde niveau ligt. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag
aan het recent verschenen «Kwaliteitskader cliëntenvertrouwenspersoon in de Wet zorg
en dwang».
73.
Ook willen deze leden meer inzicht krijgen in op welke manier in dit wetsvoorstel
rekening wordt gehouden met de uitvoering van CVP-werk in de ambulante zorg.
Ook cliënten die in een ambulante setting te maken krijgen met onvrijwillige zorg
door een zorgaanbieder, of als zij naar aanleiding hiervan een klachtenprocedure willen
beginnen, kunnen een beroep doen op advies en bijstand door een CVP. De Wzd stelt
geen andere regels voor cliënten in de ambulante zorg. De zorgaanbieder is verplicht
cliënten actief op het recht van een CVP te wijzen. In bijgaande nota van wijziging
wordt deze informatieplicht van de zorgaanbieder expliciet geregeld.
74.
De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat met deze wetswijziging ongelijkheid in de rechtsbescherming ontstaat tussen
de Wzd en de Wvggz. Acht de regering deze ongelijkheid wenselijk en aanvaardbaar?
De regering ziet dit anders en verwijst graag naar het antwoord op vraag 57 van de
leden van de PVV-fractie.
75.
Deze leden van de ChristenUnie fractie vragen waarom het beroep van de orthopedagoog-generalist
ná advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel is opgenomen in artikel
3 van de Wet BIG.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering graag naar het antwoord op vraag
68 van de leden van de PvdA-fractie.
76.
Leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering denkt dat de opname van het beroep van de orthopedagoog-generalist
in artikel 3 van de wet BIG bijdraagt aan de benodigde expertise om de rol van Wzd-functionaris
te kunnen vervullen?
De orthopedagoog-generalist heeft de expertise om de rol van Wzd-functionaris te kunnen
vervullen daar waar het gaat om dwangmaatregelen met een pedagogisch of opvoedkundig
karakter. Zie ook het antwoord op vraag 51 van de leden van de PvdA-fractie.
77.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre wordt ingegaan en rekening wordt gehouden met de bezwaren en alternatieven
die door veldpartijen zijn ingebracht tegen de BIG-registratie van de orthopedagoog-generalist?
Door het veld is ingebracht dat het beroep van orthopedagoog-generalist overlapt met
andere beroepen die in de Wet BIG zijn opgenomen, met name met de gz-psycholoog. Een
groot deel van de orthopedagogen-generalist, zo’n 80%, is tevens gz-psycholoog. Tevens
is ingebracht dat opname van het beroep van orthopedagoog-generalist zou bijdragen
aan een verdere versnippering van beroepen in de ggz. Aan deze bezwaren wordt tegemoet
gekomen door de afspraak in het Bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg dat
partijen in de ggz een samenhangende, duurzame en transparante beroepenstructuur voor
de psychologische en pedagogische zorg ontwikkelen.8
78.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering niet beter kan zoeken naar een oplossing
die draagvlak heeft bij alle veldpartijen.
De regering wil zoveel als mogelijk tegemoetkomen aan de wensen van de veldpartijen.
Nadat het amendement van mevrouw Leijten in de Wzd was opgenomen – de regering benadrukt
graag dat de gedachte van dit amendement een verbetering van de Wzd is geweest – bleek
dat er bij de zorgaanbieders in de VG-sector minder steun was voor de wet, omdat men
de figuur van de Wzd-arts (die dus altijd een arts moet zijn) niet vond aansluiten
bij de praktijk in deze sector, waar de (leidende) rol van de gedragskundige immers
al geruime tijd gangbaar was. Ten opzichte van het amendement worden met het voorliggende
voorstel geen mogelijkheden ingeperkt of uitgesloten. Wel wordt mogelijk dat de orthopedagoog-generalist
en de gz-psycholoog de taken van de beoogde Wzd-arts/Wzd-functionaris uit kunnen voeren.
Dit wetsvoorstel maakt dus maatwerk mogelijk, omdat de zorgaanbieder de ruimte wordt
geboden om hierin een verantwoorde keuze te maken, gericht op de cliënt en op de specifieke
setting waarbinnen hij die zorg ontvangt.
Toezicht en handhaafbaarheidstoets van de inspectie
79.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering de Toezicht- en handhaafbaarheidstoets volledig kan weergegeven.
De regering doet Uw Kamer in de bijlage9 van deze nota naar aanleiding van het verslag de Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets
Aanpassingswet Wvggz en Wzd d.d. 20 maart 2018 toekomen.
Gevolgen voor de regeldruk
Wijzigen van de Wzd
80.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in het actieplan (Ont)regel de zorg de Wzd als voorbeeld wordt genoemd.
Zij vragen op welke manier kritisch is gekeken naar de administratieve lasten van
de Wzd? Tevens vragen zij of de Kamer voorstellen kan ontvangen waarin de administratieve
lasten van de Wzd worden verminderd. Ook de leden van de GroenLinks-fractie (vraag
85) en de SGP-fractie (vraag 90) vragen of de regering bereid is om te kijken of de
administratieve lasten ten gevolge van de Wzd kunnen worden verminderd.
Het veld heeft meermaals verzocht om een specifieke regeling die beter aansluit bij
de Wzd-doelgroep dan de Wet Bopz. De Wet Bopz voldeed volgens het veld onvoldoende
met betrekking tot de uitvoering in de dagelijkse praktijk. De Wzd komt tegemoet aan
de heersende praktijk en biedt vanuit dat perspectief een toegesneden oplossing op
bestaande problemen, hetgeen vermoedelijk zorgt voor een vermindering van administratieve
lasten. Voorts bevat de Wzd ook een aantal concrete bepalingen, die in de praktijk
voor lastenvermindering zouden moeten zorgen.
In relatie tot de Wet Bopz zijn er concrete verminderingen van lastendruk doordat:
– Artikel 38 lid 2 Wet Bopz legt de verplichting vast om voorafgaand aan het opstellen
van een behandelplan te overleggen met huisarts en psychiater. Volgens artikel 8 tweede
lid van de Wzd is er overleg nodig met een arts maar is er niet langer sprake van
overleg met twee artsen;
– Volgens artikel 56 Wet Bopz is de geneesheer-directeur verantwoordelijk voor het cliëntendossier.
Dit dossier bevat naast persoonsgegevens, medische gegevens en een zorgplan. In de
Wzd is deze taak neergelegd bij de zorgverantwoordelijke;
– Tenslotte is het uitgangspunt van de Wzd dat onvrijwillige zorg ultimum remedium is,
in het toepassen van het verlenen van reguliere zorg. Omdat binnen deze zorgverlening
sprake is van een multidisciplinair overleg waarbij wordt onderzocht of onvrijwillige
zorg noodzakelijk is, is het niet meer nodig om de IGJ in te lichten over iedere vorm
van onvrijwillige zorg. Ook dit zou moeten leiden tot een daling van de administratieve
lasten.
De regering heeft op dit moment geen nieuwe voorstellen om de administratieve lasten
verder terug te dringen. De regering acht het namelijk van groot belang dat er nu
eerst gewerkt gaat worden met de Wzd en ervaring met de wet wordt opgedaan. Bij de
monitoring en evaluatie van de Wzd worden de administratieve lasten meegenomen.
81.
De leden van de CDA-fractie hebben met het argument dat deze wetswijziging van Wzd-functionaris tot vermindering
van de regeldruk bij zorgaanbieders zou moeten leiden, wat moeite. Het verminderen
van regeldruk is belangrijk, maar bij het wel of niet toepassen van gedwongen zorg
gaat zorgvuldigheid voor de ervaren regeldruk door zorgaanbieders. Wat vindt de regering
van deze stellingname?
De regering onderschrijft de stellingname van de leden van de CDA-fractie, in die
zin dat ook de regering hecht aan het verlagen van administratieve lasten voor zorgverleners,
zorgaanbieders en cliënten. Maar gelet op het ingrijpende karakter van onvrijwillige
zorg, is vooral zorgvuldigheid vereist en dienen de rechten en vrijheden van cliënten
zo goed mogelijk te worden gewaarborgd. Eventuele voorstellen tot lastenverlichting
zullen altijd afgewogen moeten worden tegen uitgangspunten van rechtsbescherming.
Overigens is de regering van mening dat zij met de Wzd en het onderhavige wetsvoorstel
daar een goed evenwicht in heeft gevonden.
82.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de procedure om wilsbekwaamheid te beoordelen
in de Wzd, die afwijkt van de beoordeling van wilsbekwaamheid in de Wet langdurige
zorg (Wlz). Waarom wordt dit niet overgelaten aan de behandelaar?
De beoordeling van het vaststellen van de wils(on)bekwaamheid in de Wzd gaat feitelijk
niet om het vaststellen van de wil, maar om het vaststellen of een cliënt op dat moment
een adequate beslissing kan nemen. Men kijkt of de cliënt op dat moment overziet wat
de gevolgen en de mogelijke nadelen van zijn beslissing zijn. Daarnaast is de procedure,
in tegenstelling tot de Wlz, met extra waarborgen omkleed omdat in de Wzd als ultimum
remedium gedwongen zorg kan worden toegepast.
83.
De leden van de CDA-fractie stellen dat voor een cliënt die al in een accommodatie
verblijft, bij de aanvraag voor een rechterlijke machtiging twee geneeskundige verklaringen
nodig zijn met dezelfde inhoud: één verstrekt door een ter zake kundige arts die niet
bij de behandeling betrokken is en één door een externe arts die niet werkzaam is
bij de zorgaanbieder. De leden van de CDA-fractie vragen of één verklaring niet voldoende
is?
De regering benadrukt dat één verklaring voldoende is, en licht dat graag toe. Voor
de aanvraag van een rechterlijke machtiging is op grond van artikel 26, vijfde lid,
onderdeel d, in beginsel een verklaring nodig van een arts die niet bij de behandeling
van de cliënt betrokken was, maar de cliënt wel kort voor de aanvraag heeft onderzocht.
Voor een cliënt die reeds in een accommodatie verblijft geldt tevens artikel 26, zevende
lid. Hier is geregeld dat in zo’n geval de geneeskundige verklaring niet kan worden
verstrekt door een arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder. Hiermee
wordt de objectiviteit van de medische verklaring gegarandeerd.
Met de genoemde bepalingen is derhalve niet bedoeld dat er twee geneeskundige verklaringen
dienen te worden overlegd. Echter, er geldt een aanvullende eis aan welke arts de
benodigde medische verklaring mag opstellen.
84.
Wanneer een cliënt die opgenomen is zich verzet tegen de zorgverlening, zodat het
feitelijk verlenen van zorg aan de cliënt onmogelijk is, dient een rechtelijke machtiging
te worden aangevraagd. Deze leden vragen of het niet zo is dat de rechtelijke machtiging
betrekking heeft op de opname of een voortzetting van het verblijf en niet op de tijdens
het verblijf te verlenen zorg. Wordt hiermee eigenlijk geen afbreuk gedaan aan het
stappenplan en de verslagen richting de IGJ, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De situatie waar de leden van de CDA-fractie naar verwijzen gaat over wanneer een
cliënt in beginsel vrijwillig is opgenomen, maar zich uiteindelijk tegen de verschillende
onderdelen van zorg verzet. Naar de mening van de regering is dan, vanwege het verzet
op verschillende onderdelen van de zorg, eigenlijk niet meer te spreken van een vrijwillige
opname. Om die reden wordt een rechterlijke machtiging vereist. In het kader van de
vraag of afbreuk wordt gedaan aan het stappenplan of aan de verslagen richting de
IGJ, meent de regering dat dit niet het geval is. Immers, het stappenplan moet in
alle gevallen waarbij onvrijwillige zorg in het zorgplan wordt opgenomen, doorlopen
worden. Dit geldt ook voor zorgplannen ten aanzien van cliënten die op grond van een
rechterlijke machtiging zijn opgenomen. Voorts dient de zorgaanbieder op grond van
artikelen 17 en 18 Wzd halfjaarlijks zowel een geaggregeerd overzicht van alle geleverde
onvrijwillige zorg als een analyse hiervan aan te leveren bij de IGJ. Deze verplichting
geldt ongeacht of, en zo ja, op basis van welke titel een cliënt is opgenomen.
85.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar aanleiding van het actieplan (Ont)Regel de Zorg of de regering bereid
is de Wzd kritisch te beoordelen op administratieve lasten en te kijken of deze kunnen
worden verminderd.
Voor het antwoord op deze vraag van de leden van de GroenLinks-fractie verwijzen wij
graag naar het antwoord op vraag 80.
86.
De leden van de SP-fractie vragen of het gebruik van dwang buiten accommodaties vanaf nu geregistreerd gaan
worden.
Ja, dit is inderdaad het geval. De toepassing van onvrijwillige zorg dient te worden
geregistreerd in het zorgplan van de cliënt, ook wanneer deze zorg buiten een accommodatie
plaatsvindt. Daarnaast dient een zorgaanbieder ten behoeve van het toezicht van de
IGJ een registratie bij te houden van toegepaste onvrijwillige zorg, waaronder de
aard en frequentie van de onvrijwillige zorg. Op basis hiervan dient de zorgaanbieder
ten minste eens per zes maanden een geaggregeerd overzicht op te stellen dat aan de
IGJ moet worden verstrekt, met daarbij een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende
analyse van de verleende onvrijwillige zorg. Hetzelfde geldt ingeval van dwangtoepassingen
buiten een accommodatie.
87.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om artikel 40a van de Wet
Bopz in de Wzd op te nemen.
Zoals in antwoord op de vragen 9 van de leden van de CDA-fractie aangegeven, is in
bijgaande nota van wijziging een artikel opgenomen, waarin in een vergelijkbare informatieverplichting
als conform artikel 40a Bopz wordt voorzien.
88.
Daarnaast vragen deze leden hoe de regering erop toeziet dat de rechtsbescherming
van cliënten binnen de Wzd in de verschillende regio’s uniform is gewaarborgd; dat
de landelijk ontwikkelde kwaliteitseisen leidend blijven bij de inrichting van het
werk van de CVP; dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid in de verschillende
regio’s uniform geregeld is, en dat de aanbieders van het cliëntvertrouwenspersoonswerk
onafhankelijk zijn van de zorg?
Het is de bedoeling dat de door de leden van de SP-fractie genoemde onderwerpen worden
belegd bij de beoogde landelijke faciliteit, zoals beschreven in de «Beleidsvisie
organisatorische en financiële inbedding cliëntenvertrouwenspersoon in de zorg voor
verstandelijk beperkte en psychogeriatrische cliënten10». De landelijke faciliteit is bedoeld ter borging van de kwaliteit, de uniformiteit
en de onafhankelijkheid van het vertrouwenswerk in de VG- en de PG-sector, en zal
door VWS worden gefinancierd. Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van de
landelijke faciliteit.
89.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om de vergroting van de uitvoerbaarheid en de terugdringing van
de regeldruk te kwantificeren.
De regering verwijst graag naar het antwoord op vragen 95 en 96 van de leden van de
PVV-fractie. De aldaar genoemde maatregelen zouden de administratieve lasten van de
Wzd ten opzichte van de Wet Bopz reeds met € 2.459.333,33 doen afnemen. Dit is met
een nadere onderbouwing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
Het ATR heeft aangegeven geen aanleiding te zien om een advies uit te brengen en zich
te kunnen vinden in de onderbouwing van dit cijfer.
90.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe uit het voorliggend wetsvoorstel
blijkt dat rekening is gehouden met genoemd actiepunt uit het Actieplan (Ont)Regel
de zorg? Is de regering bereid om alsnog te doen wat het heeft toegezegd?
In het antwoord op vraag 80 van de leden van de PVV-fractie is omschreven in welk
opzicht de Wzd tot vermindering van de regeldruk zou moeten leiden ten opzichte van
de Wet Bopz. Daarnaast zal de regering, zoals zij ook heeft aangegeven in het antwoord
op vraag 85 van de leden van de GroenLinks-fractie, de administratieve lasten ten
gevolge van deze wet nauwlettend gaan monitoren.
91.
Is de regering voornemens om met nog meer herstelwetten te komen om andere aspecten
van de Wzd te wijzigen ter vergroting van uitvoerbaarheid en terugdringing van de
regeldruk?
De regering hecht zeer aan het terugdringen van regeldruk voor zorgverleners, zorgaanbieders
en cliënten en zet daar ook stevig op in. In de Wzd is dan ook geprobeerd hier zoveel
als mogelijk rekening mee te houden. De Wzd ziet echter op de mogelijkheid om, daar
waar noodzakelijk en waar andere zorg niet meer mogelijk is, dwang toe te passen.
Dit raakt de grondrechten van cliënten. Gelet op het ingrijpende karakter van onvrijwillige
zorg is dan ook vooral zorgvuldigheid vereist, en dienen er regels te worden gesteld
om de rechten en vrijheden van cliënten zo goed mogelijk te waarborgen. De regering
is als gezegd van mening dat zij een goede belans heeft gevonden tussen lastenvermindering
enerzijds en rechtsbescherming anderzijds. Zoals reeds aangegeven in antwoord op vraag
1 van de leden van de VVD-fractie, is VWS daarnaast in het kader van de implementatie
van de Wzd na de zomer van 2018 een co-creatietraject gestart, waarin de gezamenlijke
partijen in opdracht van VWS informatieproducten – handreikingen, stroomschema’s et
cetera – ontwikkelen die zij nodig hebben om de wet goed te kunnen implementeren.
Daarnaast roept VWS de betrokken partijen regelmatig bijeen om de voortgang te bespreken
en om hen te betrekken bij de verdere regelgeving en het implementatietraject.
De regering is voornemens vanaf de inwerkingtreding van de Wzd zowel de uitvoerbaarheid
als ook de administratieve lasten ten gevolge van deze wet nauwlettend te gaan monitoren.
In dit kader zullen tevens periodiek momenten worden georganiseerd met de betrokken
veldpartijen om met hen in contact te blijven over de uitvoering van de Wzd. Indien
daarbij knelpunten worden gesignaleerd die de praktische uitvoerbaarheid van de wet
in de weg staan, zullen deze, vooruitlopend op de evaluatie per 1 januari 2022, zoveel
mogelijk pragmatisch worden opgelost.
ARTIKELSGEWIJS
92.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering naar het klachtrecht en de CVP binnen de Wzd kijkt. Meent
de regering dat deze zaken het op de hoogte stellen van betrokkenen kan verbeteren?
Zoals in antwoord op de vraag 9 van de leden van de CDA-fractie is aangegeven, is
in bijgaande nota van wijziging een artikel opgenomen, waarin wordt voorzien dat de
zorgaanbieder verplicht wordt om de cliënt en zijn vertegenwoordiger te informeren
over de mogelijkheden van advies en bijstand door een cvp bij aangelegenheden waar
de leden van de D66-fractie in hun vraagstelling aan refereren.
93.
De leden van de D66-fractie hebben eerder schriftelijke vragen gesteld over het ontbreken
van de mogelijkheid om voor ouders, kinderen, zussen en broers om een (her)indicatie
aan te vragen in de Wlz voor wilsonbekwame cliënten. Binnen de Wzd bestaat deze mogelijkheid
wel. In antwoord op de schriftelijke vragen schreef de regering dat gesprekken gaande
waren tussen ActiZ, VGN en het CIZ om snel tot een werkbare oplossing te komen. Wat
is de laatste stand van deze gesprekken?
De laatste stand van zaken is dat er afspraken zijn gemaakt met het CIZ. Deze afspraken
zijn een aanvulling op eerdere afspraken zoals die in juni 2015 zijn vastgelegd. De
regering verwijst in dit verband naar de brief van 25 juni 201511 van de Staatssecretaris van VWS waarmee Uw Kamer een afschrift is toegezonden van
de brief van de Staatssecretaris aan ActiZ van 24 juni 2015, met als onderwerp «ondertekening
van de aanvraag indicatie Wlz door de cliënt».
In de Wlz is ervoor gekozen dat een aanvraag gericht op Wlz-zorg alleen kan worden
ingediend door de cliënt of de (wettelijk) vertegenwoordiger. Het indienen van een
aanvraag voor Wlz-zorg moet uit vrije wil van de cliënt gebeuren.
De regering realiseert zich dat er bijzondere omstandigheden zijn waarin een cliënt
niet meer zelf kan ondertekenen waarvoor het nodig is om met het CIZ aparte afspraken
te maken. Eén van die afspraken is in de brief van 24 juni 2015 vastgelegd. Deze houdt
in dat daar waar sprake is van een combinatie van een eerste Wlz-aanvraag met een
Bopz-aanvraag, de Wlz-aanvraag door de familie mag worden ondertekend. In aanvulling
daarop heeft de Minister van VWS onlangs met het CIZ afgesproken dat ook voor herindicaties
(i.v.m. een gewijzigde situatie) geldt dat de familie deze mag ondertekenen, als er
nog steeds sprake is van een Bopz-status. De regering verwacht dat met deze afspraken
vertraging en lastenverzwaring voor de zorgaanbieder aanzienlijk minder zullen optreden
bij de behandeling door het CIZ van aanvragen.
Er kunnen daarnaast bijzondere situaties aan de orde zijn die een oplossing op maat
vragen. Indien de onmogelijkheid tot ondertekenen is ontstaan door een acute ontwikkeling
bijvoorbeeld wanneer een cliënt een CVA krijgt, maakt het CIZ een uitzondering en
neemt het CIZ de aanvraag in behandeling, ook al ontbreekt de ondertekening van de
cliënt.
Ten slotte kunnen zich situaties voordoen waarin het CIZ naar maatwerk zoekt door
bijvoorbeeld de familie te verzoeken om het regelen van adequate vertegenwoordiging
van de cliënt in gang te zetten bij de rechtbank. In afwachting van de uitspraak van
de rechter kan het CIZ met een schriftelijke bevestiging van de aanvraag bij de rechtbank
de indicatiestellingprocedure voortzetten.
94.
Klopt het dat een oplossing voor het probleem zou zijn om in artikel 3.1.1, eerste
lid van de Wlz toe te voegen dat indien de zorg gebaseerd is op een psychogeriatrische
aandoening of beperking dan wel een verstandelijke beperking, hetgeen kan leiden tot
wilsonbekwaamheid van de aanvragende, de aanvraag ook gedaan zou kunnen worden door
diegene die op grond van artikel 22 van de Wzd bevoegd is een besluit tot opname en
verblijf aan te vragen?
Bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Bergkamp (D66) en Ellemeet (GL)
over de ondertekening van CIZ-aanvragen van wilsonbekwame cliënten12, aan u verzonden op 13 november 2018, heeft de Minister van VWS aangegeven het niet
wenselijk te vinden de Wlz aan te passen op dit punt.
Het doen van een Wlz-aanvraag ziet op iets anders dan de zorgbeslissing op grond van
de Wzd, namelijk op bekostiging. Een Wlz-indicatie is in principe van onbepaalde duur,
leidt tot het betalen van een eigen bijdrage en kan recht geven op een persoonsgeboden
budget (pgb), dat grote financiële gevolgen kan hebben indien de budgethouder of diens
vertegenwoordiger niet de rechten en de plichten van het pgb nakomt.
De regering vindt dat een Wlz-aanvraag niet gelijkgesteld mag worden met beslissingen
over de inhoud van zorg, bijvoorbeeld in het kader van de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst of de Wzd, die soms een spoedeisend karakter hebben. Voor
deze laatste beslissingen geldt dat naasten die juist wél kunnen nemen omdat het daarbij
gaat om beslissingen over een behandeling (inhoudelijke zorg) waarvoor het wenselijk
is dat dergelijke beslissingen wel door naasten worden genomen, omdat de cliënt juist
deze beslissingen niet meer goed zelf kan nemen. Ook voor de Wlz geldt dat de regels
uit het Burgerlijk Wetboek over vertegenwoordiging worden gevolgd. Dit is niet anders
dan wat geldt voor vertegenwoordiging op andere terreinen zoals het regelen van bankzaken.
Cliënten kunnen er bijvoorbeeld door zorgaanbieders of het CIZ op worden aangesproken
om vertegenwoordiging goed te regelen of laten regelen. Vooral wanneer sprake is van
een herindicatie kan in de tijd voorafgaand aan de aanvraag de vertegenwoordiging
worden geregeld.
95.
De leden van de D66-fractie vragen welke andere mogelijkheden, anders dan een waarschijnlijk
onnodig belastende juridische procedure voor zowel cliënt als betrokkenen, de regering
ziet indien vertegenwoordiging niet is geregeld alvorens de wilsonbekwaamheid is opgetreden
en als gevolg hiervan beslissingen niet meer goed door een cliënt zelf genomen kunnen
worden?
De regering verwijst ten aanzien van dit antwoord graag naar het antwoord op vraag
93.
ARTIKEL I
96.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering artikel 2, tweede lid Wzd zo te wijzigen dat bij toepassing van
een maatregel die de bewegingsvrijheid beperkt alleen artikel 11a Wzd (toetsing van
het zorgplan door de Wzd-functionaris) van overeenkomstige toepassing is.
De regering brengt in herinnering dat bij de totstandkoming van de Wzd het uitgangspunt
steeds is geweest dat voor het toepassen van bepaalde vormen van zorg, zoals ook het
beperken van de bewegingsvrijheid, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt
alvorens daaraan toepassing te geven. Deze vormen van zorg acht de regering dusdanig
vergaand dat de inzet van het stappenplan gerechtvaardigd is, ook als er geen sprake
is van verzet.
ARTIKEL II, artikel 13:3a Wvggz
97.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering de privacy borgt van de naasten en familie rondom een persoon.
In artikel 13:3a Wvggz zijn bijzondere bevoegdheden opgenomen om personen die zich
onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging of crisismaatregel op een
snelle en effectieve wijze op te kunnen sporen. Daarbij kan inderdaad gedacht worden
aan het bepalen waar iemand zich bevindt aan de hand van telefoongegevens. Deze bijzondere
bevoegdheden raken aan de privacy van betrokkene en zijn omgeving en zijn daarom geclausuleerd
en met zware waarborgen omgeven. Zo is de mogelijkheid beperkt tot die gevallen waarin
het ernstige vermoeden bestaat dat betrokkene in levensgevaar verkeert of een ernstig
delict zal plegen en zal per geval het risico moeten worden ingeschat en onderbouwd.
Naast deze clausulering bevat dit artikel verschillende procedurele waarborgen die
proportioneel gebruik van deze bijzondere bevoegdheden bewerkstelligen. Zo kan een
opsporingsambtenaar niet zelfstandig beslissen tot het gebruik van deze bevoegdheden,
maar mag dit alleen op bevel van de officier van justitie, nadat hij daartoe gemachtigd
is door de rechter-commissaris. De proportionaliteit wordt daarnaast gewaarborgd,
doordat het bevel voor een beperkte duur, te weten zeven dagen met een eventuele verlenging,
kan worden verleend.
98.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel een verschil in rechtsbescherming betekent tussen
de Wzd en de Wvggz en vragen de regering aan te geven waarom er, tegen het advies
van de Raad van State in, toch onderscheid gemaakt wordt tussen het toezicht bij beide
wetten. Is de regering het met deze leden eens dat de rechtsbescherming in beide wetten
op gelijke wijze geborgd moet worden, omdat het in beide gevallen om inbreuken op
de rechtspositie van mensen gaat?
De regering is van mening dat de rechtsbescherming in de Wvggz en de Wzd, inclusief
het voorliggende wetsvoorstel, gelijkwaardig is en verwijst graag naar het gegeven
antwoord op vraag 57 van de leden van de PVV-fractie.
Mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, en de Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport