Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 084 Wijziging van enige wetten en het treffen van voorzieningen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (Verzamelwet Brexit)
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 14 december 2018
De vaste commissie voor Europese Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van
dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
2
1.
Aanleiding
3
2.
Doel en opzet van het voorstel
8
3.
Gevolgen voor de maatschappij
10
4.
Uitvoering, toezicht en handhaving
11
5.
Advies en consultatie
11
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
12
Artikel I Wijziging van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen
12
Artikel II Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994
13
Artikelen III en IV Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
13
Artikel V Wijziging van de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst
14
Artikel VI Wijziging van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten
14
Artikel VII Tijdelijke delegatiegrondslag met betrekking tot socialezekerheidswetten
14
Artikel VIII en IX Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet
15
Artikel X Regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties
16
Artikel XI Inwerkingtreding
23
III.
RONDETAFELGESPREK
24
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
«Wijziging van enige wetten en het treffen van voorzieningen in verband met de terugtrekking
van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», hierna: de Verzamelwet Brexit.
Met het dichterbij komen van de (eventuele) uittreding van het Verenigd Koninkrijk
uit de Europese Unie zien zij de onzekerheid toenemen burgers en ondernemers over
wat dit voor hen zal betekenen. De leden van de VVD-fractie danken de regering voor
alle inspanningen die het levert en voorbereidingen die het treft om zoveel mogelijk
duidelijkheid te scheppen in deze onzekere tijden. Dit betreft ook voorliggende wet,
waarover voornoemde leden nog enkele vragen en opmerkingen hebben.
De leden van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, zij hebben daarover
enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Hoewel de noodzaak van deze wet duidelijk is voor deze leden is het
onduidelijk waarom de regering er middels Artikel 10 voor heeft gekozen de mogelijkheid
te hebben om te kunnen regeren bij decreet. De leden van deze fractie vragen de regering
in de eerste plaats hoe zij tot het besluit zijn gekomen om als sluitstuk van de wet
een artikel in te richten waarbij de democratische rechtstaat wordt omzeild en de
regering per ministeriele regeling de vrije hand krijgt om wetten aan te passen zonder
kabinetsbesluit, zonder advies van de Raad van State en zonder instemming van het
parlement. En natuurlijk ook nog zonder duidelijk limieten in de tijd.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat enige wetten
wijzigt in verband met de Brexit. Zij begrijpen het doel van deze wet. Nederland moet
zich voorbereiden op de Brexit: een unieke situatie waarbij veel onzekerheden aanwezig
zijn. Dat de regering hier stappen toe zet is nodig en verstandig. Maar vanzelfsprekend
horen deze maatregelen belangrijke constitutionele beginselen te respecteren en proportioneel
te zijn in relatie tot het doel dat de maatregelen dient. De leden van de D66-fractie
hebben serieuze zorgen of dit het geval is bij artikel X van de Verzamelwet. Daarnaast
hebben zij ook nog enkele andere vragen.
De leden van de GroenLinksfractie en de leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling
en bezorgdheid kennisgenomen van de Verzamelwet Brexit en hebben daar de volgende
vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hun
positie nog niet kunnen bepalen omdat zij heel veel vragen hebben en informatie missen
om de noodzaak en de volledigheid van het wetsvoorstel te kunnen beoordelen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel ter wijziging van enige wetten en het treffen van voorzieningen
in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk ui t de Europese Unie.
Het wetsvoorstel is erop gericht te voorzien in noodzakelijke aanpassingen van de
Nederlandse wetgeving in verband met het proces dat in gang is gezet met het oog op
de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. De leden van de
fractie van de ChristenUnie onderschrijven de noodzaak daartoe. Deze leden hebben
in dit stadium op enkele punten behoefte aan een nadere toelichting en geven de regering
in overweging het wetvoorstel op een enkel punt te wijzigen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over deze Verzamelwet
Brexit. Artikel X heeft als doel een onacceptabele machtsoverdracht van de Staten-Generaal
naar de ministerraad of individuele vakministers te bewerkstelligen. De angst voor
de Brexit wordt in de ogen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie misbruikt
om een verstrekkende, buitenproportionele en ondemocratische wet door te voeren die
het primaat van de wetgever ondermijnt.
De leden van de fractie van 50PLUS hebben met belangstelling kennisgenomen van de
«Verzamelwet Brexit». Mede naar aanleiding van een over deze wet gehouden technische
briefing op 29 november jl. en rondetafelgesprek op 5 december jl. heeft de fractie
een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel Verzamelwet Brexit. Zij hebben de volgende vragen.
1. Aanleiding
De leden van de fractie van de VVD willen graag weten of de regering systematisch
alle wetten is nagegaan op Brexit-implicaties? Kan de regering aangeven of, en zo
ja hoe, deze inventarisatie precies heeft plaatsgevonden? Kan de regering per ministerie
schetsen hoe de wetten zijn gecheckt op Brexit-gevolgen? Deze leden horen eveneens
graag van de regering of er tijdens de inventarisatie geanticipeerd is op het verschijnen
van het EU Contingency Action Plan (hierna Actieplan) en twee wetgevingsvoorstellen over energie-efficiëntie en visumregels.
De regering schrijft in de appreciatie van het op 13 november j.l. verschenen Actieplan
dat het nog vele vragen heeft, dan wel dat een aantal zaken verdere uitwerking behoeven.
Kan de regering aangegeven of dit Actieplan en de wetgevingsvoorstellen nog van invloed
zijn op voorliggende Verzamelwet Brexit, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich
af, en zo ja op welke termijn er nog eventuele wijzigingen of aanvulling op de Verzamelwet
verwacht worden. Kan de regering daarnaast ingaan op de in de memorie genoemde «tweede
categorie» waarbij wordt gesteld dat van bepaalde in het wetsvoorstel opgenomen voorzieningen
de exacte inhoud nog niet kan worden bepaald vanwege de rol die keuzes op EU-niveau
hebben, al dan niet in het kader van een terugtrekkingsakkoord? Betekent dit dat er,
wanneer het terugtrekkingsakkoord bijvoorbeeld aangenomen wordt, er alsnog een aanpassing
van de Verzamelwet komt? Kan de regering aangeven of nu met de Verzamelwet Brexit
en het Actieplan van de Europese Commissie, er alle wet- en regelgeving die geraakt
wordt door Brexit is afgedekt, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af? De vangnetbepaling
geldt tot een jaar na Brexit. Waarom is er gekozen voor een jaar, zo vragen deze leden?
Kan deze termijn niet korter? Zo ja, hoeveel korter? Kan de regering een aantal voorbeelden
geven waar wetswijziging niet nodig is omdat eventuele problemen binnen de huidige
wetgeving opgelost kunnen worden? In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen
een structurele afwijking van de wet en een niet-structurele. Op basis waarvan wordt
dit onderscheid gemaakt als de wet in werking is getreden?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of kan worden aangegeven welke andere
landen, naast bijvoorbeeld Ierland en Frankrijk, ook een Verzamelwet Brexit hebben
en of, en zo ja wat, Nederland heeft geleerd van de aanpak van andere landen ten aanzien
van de Verzamelwet Brexit die nu voorligt. Kan de regering daarvan voorbeelden geven?
Kan de regering daarnaast ook aangeven wat zij heeft opgestoken van voorliggende wetgeving
in het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van het vertrek van het VK uit de Europese
Unie?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een overzicht te verschaffen aan
de kamer waarin staat wat andere Europese landen hebben geregeld inzake de wettelijke
aanpassingen als gevolg van de Brexit, daarbij eveneens aan te geven welke landen
nog meer de mogelijkheid geven aan de eigen regering om per decreet te handelen na
29 maart 2019.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich af welke gevolgen op
de terreinen van medicijnentoevoer, dierenwelzijn, natuur- en milieustandaarden ten
opzichte van de huidige situatie in het geval van het van toepassing worden van de
WTO regels zullen zijn? Welke gevolgen heeft een cliff edge Brexit voor samenwerking binnen multilaterale fora zoals de Verenigde Naties en de
Raad van Europa, zo vragen deze leden? De leden van de fracties van GroenLinks en
de PvdA vragen tevens of de regering daarbij specifiek in kan gaan op de terreinen
defensie, terrorismebestrijding, samenwerking tussen de MIVD en AIVD met de Britse
geheime diensten en klimaatverandering? Daarnaast vragen deze leden zich af of er
rekening wordt gehouden met de extra capaciteit bij de IND als het gaat om het regelen
van verblijfsvergunningen voor mensen uit het Verenigd Koninkrijk in Nederland? Gaat
dit niet ten koste van de rest van de workload van de IND? komt er een tijdelijke regeling op basis waarvan iedere Brit aanspraak
maakt op een vergunning onbepaalde tijd? Welke voorwaarden gaan aan die vergunning
gesteld kunnen worden, zo vragen deze leden?
Tot slot hebben de leden van de PvdA en GroenLinksfractie nog vragen over de gevolgen
van een harde Brexit voor erkenning van diploma’s, collegegeld en wetenschappelijke
samenwerking. Momenteel volgen bijna 3.500 Nederlandse studenten een opleiding in
het Verenigd Koninkrijk. Dat komt bovenop de nog eens 3.000 uitwisselingsstudenten
tussen de twee landen. De wederzijdse erkenning van diploma’s is in de EU geregeld
door middel van Richtlijn 2006/36/EC, zo constateren de leden van de fracties van
GroenLinks en de PvdA. Deze richtlijn geeft aan onder welke voorwaarden de diploma’s
verkregen in één EU land erkend worden in een ander EU land. Op het moment dat het
Verenigd Koninkrijk uit de EU stapt gelden de regels van deze richtlijn niet meer.
In plaats daarvan gelden de bilaterale afspraken die de landen hebben of maken met
een derde land. Wordt momenteel gewerkt aan bilaterale afspraken over de erkenning
van diploma’s na uittreding? Wat gebeurt er met de erkenning van reeds behaalde diploma’s?
Op welke manier ondervinden afgestudeerden die in het Verenigd Koninkrijk hun opleiding
hebben behaald en momenteel in Nederland werkzaam zijn, of op zoek zijn naar werk,
last van het mogelijk wegvallen van wederzijdse erkenning? Zijn er specifieke beroepen
die meer last hiervan gaan ondervinden dan anderen? En wat gebeurt er met de wederzijdse
diplomaerkenning van aanstaande afgestudeerden? Heeft een harde of zachte Brexit invloed
op de diplomaerkenning? De leden van de GroenLinks en PvdA-fractie willen hieromtrent
spoedig duidelijkheid krijgen. Het Verenigd Koninkrijk is één van de populairste buitenlandbestemmingen
voor Nederlandse studenten om een volledige bachelor of master te volgen. Hoewel het
collegegeld in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijk hoger is dan in het Nederland,
betalen Nederlandse studenten wel hetzelfde tarief als Britse studenten en vice versa.
De leden van de GroenLinks en PvdA-fractie vragen zich af of Nederlandse studenten
ook in de toekomst hetzelfde collegegeld blijven betalen aan Britse onderwijsinstellingen?
Moeten Britse studenten die een voltallige opleiding volgen in Nederland bovendien
het instellingstarief betalen na een harde Brexit? Ten slotte vragen de leden van
de GroenLinksfractie en de PvdA-fractie zich af wat de gevolgen zijn van een harde
en zachte Brexit op de uitwisselingsprogramma’s die onderwijsinstellingen tussen beiden
landen hebben afgesproken. Het Verenigd Konikrijk is één van de meest belangrijke
partners van Nederland op het gebied van wetenschappelijke samenwerking. Tussen 2011
tot en met 2015 werden gezamenlijk 35.000 publicaties voortgebracht door wetenschappers
uit het Verenigd Koninkrijk en Nederland. De leden van de fracties van GroenLinks
en de PvdA vragen zich af wat de gevolgen zijn van een Brexit voor het wetenschappelijk
onderzoek? Zijn er specifieke disciplines die zwaarder worden getroffen dan anderen?
Moeten Britse wetenschappers bij een harde Brexit in Nederland een visum aanvragen?
Moeten Nederlandse studenten bij een harde Brexit in het Verenigd Koninkrijk een visum
aanvragen? En wat zijn de voornaamste verschillen tussen een harde- en zachte Brexit
wat betreft wetenschappelijke samenwerking, zo vragen de leden zich af. De leden van
de voornoemde fracties vragen waarom de regering in dit wetsvoorstel niet is ingegaan
op de vele Nederlanders die in het Verenigd Koninkrijk wonen of Britten die in Nederland
wonen, ondanks eerder toezeggingen dat de burgerrechten de hoogste prioriteit hebben,
en de rechtsgevolgen die de een harde Brexit voor deze groep zal hebben en hoe de
regering deze op zou willen vangen. Kan de regering toelichten waarom deze verzamelwet
Brexit dit onderdeel volledig buiten beschouwing laat? Kan de regering aangeven of
het bereid is om in de verzamelwet Brexit hier aandacht aan te geven of dat de regering
voornemens is afzonderlijke wetgeving voor te bereiden die het mogelijk maakt voor
Nederlanders gezien deze uitzonderlijke situatie een dubbele nationaliteit mogelijk
te maken?
De leden van de SP-fractie vragen allereerst of er een effectenrapportage van de Brexit
is gemaakt? Als die gemaakt is, dat willen de leden van de SP-fractie deze effectrapportage
graag ontvangen. Als er geen effectrapportage gemaakt is, is de regering dan bereid
dit alsnog te doen? In de memorie van toelichting lezen de leden van de SP-fractie
dat er per dienst per ministerie een analyse is gemaakt van de wetten en regelingen
die mogelijk wijziging behoeven door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de
Europese Unie. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om deze analyses te
delen met de Kamer om meer inzicht te krijgen in de onderbouwing van de Verzamelwet
Brexit. Tot slot willen de leden van de SP-fractie graag een helder overzicht krijgen
van wat er voor maatregelen ter voorbereiding op de Brexit worden genomen door de
Europese Commissie en hoe die samenhangen met de Nederlandse wetswijzigingen, praktijkaanpassingen
en dergelijke. Daarom vragen deze leden dan ook zo snel mogelijk de waardering en
analyse van de voorbereidingsplannen («contingency») van de Europese Commissie met de Kamer te delen.
De leden van de SP-fractie kunnen onvoldoende vaststellen of dit wetsvoorstel volledig
is en merken op dat de regering daarover eigenlijk geen zekerheid heeft. Want voor
onvoorziene situaties wordt voorgesteld dat er via machtigingen ad hoc beleid gemaakt kan worden. De leden van de SP-fractie vinden het uitschakelen van
de parlementaire controle geen optie, ook niet in de chaotische situatie van een Brexit
zonder deal. Deze leden komen hier nader op terug bij de artikelsgewijze bespreking.
Ook de delegatiebepalingen onder de specifieke wetsvoorstellen geven de regering veel
mogelijkheden om snel te kunnen handelen via algemene maatregelen van bestuur of ministeriele
regelingen. Erkent de regering dat zij onzeker is over de volledigheid van dit wetsvoorstel
en dat zij daarom Artikel X heeft opgenomen waarmee zij zichzelf de ruimte biedt om
per decreet te besturen? Erkent de regering dat zij geen legitimatie heeft gegeven
voor de vele delegatiebepalingen en de machtigingen?
De leden van de SP-fractie betreuren dat er geen constitutionele paragraaf is opgenomen
in de memorie van toelichting. Is de regering bereid dit alsnog te doen?
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de uiterst kritische analyse
van de Algemene Rekenkamer over de voorbereiding van de Douane op de Brexit. Zij stellen
vast dat er scherpe toezichtskeuzes moeten worden gemaakt omdat er onvoldoende capaciteit
is op 29 maart 2019. Kan de regering aangegeven welke prioriteiten in het werk van
de Douane zijn gesteld? Op welke van de zogenoemde ABC-taken wordt meer of juist minder
prioriteit gegeven?
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat er per ministerie een analyse schijnt
te zijn gemaakt, maar dat het Ministerie van Financiën pas in een heel laat stadium
terecht besloot de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank te versterken
omdat er meer kapitaalstromen naar Nederland komen. Hoe is het mogelijk dat dit niet
voorzien is? Is het mogelijk dat er op andere ministeries nog te weinig inzicht is
in de komst van bedrijven of instellingen uit het Verenigd Koninkrijk. Is er bijvoorbeeld
voldoende rekening gehouden met de komst van farmaceuten omdat de EMA naar Amsterdam
komt? Kan de regering hierop in gaan, zo vragen de leden van de SP-fractie?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering
stelt dat het eenzijdige besluit van het Verenigd Koninkrijk tot terugtrekking uit
de EU rechtstreeks consequenties op velerlei gevolgen van het maatschappelijk leven
zal hebben. Anders dan het geval zou zijn bij door de regering zelf in gang gezette
statuswijzigingen is het volgens de regering daarom niet mogelijk tegenover de regering
een beroep te doen op bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
(EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM om tegen dit besluit op te
komen vanwege de negatieve gevolgen daarvan. De Raad van State wees de regering erop
dat wijzigingen in rechtsposities voor de situatie dat het VK op 30 maart 2019 een
niet-EU-land is, mede in het licht van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol
bezien moeten worden. Vooral abrupte wijzigingen van voordien verkregen rechtsposities
kunnen in dat licht discutabel zijn. Daarnaast stelde de Raad van State dat dit betekent
dat overgangsmaatregelen nodig zullen zijn, een algemeen moratorium zou uitkomst kunnen
bieden. Voor een rechtstreekse toetsing van deze gevolgen aan het EVRM en artikel
1 van het Eerste Protocol ziet de regering echter geen aanleiding, nu deze gevolgen
niet toe te rekenen zijn aan de Nederlandse overheid. De leden van de ChristenUnie-fractie
achten deze redenering van de regering te kort door de bocht en vragen de regering
om een nadere toelichting en daarbij ook in te gaan op de suggestie van de Raad van
State overgangsmaatregelen te treffen, zoals een algemeen moratorium.
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren voorts dat de regering geen
aparte constitutionele paragraaf heeft opgenomen in de memorie van toelichting. Zij
verzoeken de regering in een nota van wijziging aan de memorie van toelichting alsnog
een paragraaf toe te voegen waarin de regering in zal gaan op de constitutionele aspecten
van dit wetsvoorstel.
In zijn algemeenheid spreekt de fractie van 50PLUS haar waardering uit voor het feit
dat de regering grondig heeft onderzocht of de naderende uittreding van het Verenigd
Koninkrijk uit de Europese Unie aanleiding geeft tot het aanpassen van bestaande wetgeving
of nieuwe wetgeving. Gezien de aan de uittreding verbonden onzekerheden is het ook
acceptabel dat bij het kiezen van te nemen maatregelen in sommige gevallen onconventionele
keuzes worden gemaakt. De leden van de fractie van 50PLUS zijn van mening dat de regering
daarbij echter te ver is doorgeschoten. Zij komen daar bij de opmerkingen over de
artikelen VII, IX en X op terug. Naar de mening van deze leden is onvoldoende onderbouwd
waarom de soms verstrekkende bevoegdheden die dit wetsvoorstel regelt, toegekend moeten
worden. Daarnaast is er volgens deze leden sprake van constitutionele bezwaren aangezien
de toekenning van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden naar hun oordeel volstrekt
onvoldoende is onderbouwd.
Kan de regering aangeven waarom in de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel
geen apart kopje «constitutionele aspecten» is opgenomen, zo vragen de leden van de
fractie van 50PLUS? In een brief aan de Kamer van 5 november 2018 (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 38) is immers toegezegd in het vervolg in alle memories van toelichting bij wetsvoorstellen
aandacht te besteden aan mogelijke constitutionele aspecten.
Naar het oordeel van de fractie van 50PLUS is in het nader rapport niet voldoende
ingegaan op de vraag van de Raad van State waarom in het voorstel voor vergelijkbare
mogelijke knelpunten verschillende oplossingen zijn gekozen. Deze leden ontvangen
daarvoor graag een nadere motivering. Verder mist de fractie van 50PLUS een duidelijke
risicoanalyse als onderbouwing van de noodzaak van dit verstrekkende wetsvoorstel.
Deze leden zien graag voorbeelden van concrete situaties waarbij binnen bestaande
wetgeving geen enkele mogelijkheid bestaat om die het hoofd te bieden. De leden van
de fractie van 50PLUS zien graag van de regering een nadere onderbouwing van de noodzaak
van de verstrekkende bevoegdheden die in het wetsvoorstel aan haar worden toegekend
en onder welke omstandigheden zij uitgeoefend zouden moeten kunnen worden.
De leden van de fractie van 50PLUS lezen in de memorie van toelichting dat onder 2.
(Doel en opzet van het voorstel) op pagina 4 de volgende passage staat:
«Het feit dat deze situaties in dit wetsvoorstel niet aan de orde komen betekent dus
niet per se dat daarvoor geen maatregelen voorzien worden of mogelijk noodzakelijk
zullen zijn, maar slechts dat daarvoor geen maatregelen op het niveau van de formele
wet nodig worden geacht om daarin te kunnen voorzien. Wel valt te voorzien dat voor
velerlei onderwerpen nog maatregelen op het niveau van algemene maatregel van bestuur,
ministeriële regeling, beleidsregel of uitvoeringsbesluit zullen volgen.»
De leden van de fractie van 50PLUS willen op dit punt graag een nadere verduidelijking.
Als hierboven geschetste situaties zich voordoen, op basis van welke wettelijke grondslag
denkt de regering daar dan op te reageren? Of wordt hierbij gedoeld op artikel X?
Deze leden missen in de onderbouwing concrete voorbeelden van mogelijke onvoorziene
omstandigheden. Door dat in het geheel niet te doen heeft dit wetsvoorstel een dusdanig
open karakter dat geen enkel inzicht bestaat in de mogelijke reikwijdte ervan. Juist
bij het toekennen van de in dit wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden – zelfs aan individuele
ministers – moeten naar de mening van deze leden duidelijke grenzen worden aangegeven.
Op pagina 5 van de memorie van toelichting schrijft de regering onder het kopje 7.
Advies en consultatie het volgende zo lezen de leden van de fractie van 50PLUS: In verband met enerzijds het instrumentele en kaderscheppende karakter van dit wetsvoorstel
en anderzijds de spoedeisendheid daarvan heeft hierover geen consultatie of adviesaanvraag
plaatsgevonden. De regering is voornemens om, wanneer overwogen wordt concrete maatregelen
te nemen op basis van deze wet, op dat moment ook consultatie van de meest betrokken
partijen te laten plaatsvinden, voor zover dit mogelijk en zinvol is gelet op de spoedeisendheid
en inhoud van de voorgenomen maatregel.
De leden van de fractie van 50PLUS zijn van oordeel dat deze formulering erg terughoudend
is. Deze wekt de indruk dat de regering ervan uitgaat dat het slechts in beperkte
mate mogelijk zal zijn om betrokken partijen te consulteren. Deze leden zouden graag
zien dat de regering aangeeft dat zij alles op alles zal zetten om dat wel te doen,
tenzij dit om zwaarwegende redenen niet mogelijk is.
De leden van de fractie van 50PLUS verzoeken de regering aan te geven in hoeverre
het inmiddels gesloten terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd
Koninkrijk aanleiding is voor aanpassing van het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast
vragen deze leden zich af of de op 26 juni 2018 tot stand gekomen Britse European Union (Withdrawal) Act in een aantal gevallen geen oplossing kan bieden voor de in het wetsvoorstel aan de
orde gestelde problematiek. Verder willen deze leden graag weten in hoeverre dit wetsvoorstel
congruent is met maatregelen die op het niveau van de Europese Unie worden genomen
en in hoeverre deze maatregelen een rol kunnen spelen in het voorkomen van de i dit
wetsvoorstel beschreven problematiek. Tenslotte willen de leden van de 50PLUS-fractie
graag een overzicht van de wettelijke maatregelen die andere EU-lidstaten nemen om
onvoorzienbare gevolgen van de Brexit het hoofd te bieden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering van mening is dat zowel op
terreinen waar de Europese Unie exclusief bevoegd is, als op terreinen waar geen sprake
is van een exclusieve bevoegdheid van de EU, in gezamenlijkheid opgetrokken zal moeten
worden ingevolge het in artikel 4 lid 3 VEU neergelegde loyaliteitsbeginsel. Op welke
beleidsterreinen, en voor welke delen van het wetsvoorstel, geldt dat daadwerkelijk
intensieve afstemming heeft plaatsgevonden en plaatsvindt met de EU en andere Europese
lidstaten, zo vragen deze leden? Onderschrijft de regering de mening van de leden
van de SGP-fractie dat Nederland en andere Europese lidstaten meer ruimte hebben voor
het maken van eigenstandige keuzes over de inrichting van wetgeving en beleid op terreinen
waar de EU conform artikel 2–6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie (VWEU) een ondersteunende of gedeelde bevoegdheid heeft, of zelfs geen enkele
bevoegdheid heeft?
2. Doel en opzet van het voorstel
De leden van de PVV-fractie vragen de regering of zij exact kan aangeven in welke
concrete situaties het bestaande recht geen uitkomst biedt? Kan daarnaast de regering
beargumenteren in welke situaties het normale wetgevingsproces onvoldoende mogelijkheden
biedt om met vereiste snelheid te reageren? Welke overwegingen liggen ten grondslag
aan de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 1 tot en met IX, zo vragen de leden
van de PVV-fractie? Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Verzamelwet
Brexit zich verhoudt tot het door de Europese Commissie gepresenteerde noodplan?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om precies aan te geven hoe de regering
is gekomen tot de verschillende artikelen in deze wet? En daarbij aan te geven op
basis van welke argumenten en welke inhoudelijke criteria het zeer beperkt aantal
zeer specifieke onderwerpen in deze wet zijn behandeld.
De leden van de CDA-fractie verzoeken of er door de ministeries ook gekeken is naar
de impact van de Brexit op de verschillende sectoren. De regering zou immers een aantal
impact assessments uitvoeren. In het Verenigd Koninkrijk is dat buitengewoon grondig
aangepakt, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Welke impact assessments zijn
er gemaakt en kunnen zij ter inzage gegeven worden? Welke departementen en diensten
hebben geen impact assessment gemaakt terwijl dat wel wenselijk is? Met name in de
gezondheidssector zouden er mogelijk grote tekorten ontstaan van medicijnen die vanuit
het Verenigd Koninkrijk naar Nederland komen. Deze leden verzoeken dus naast een analyse
van de wettelijke impact van de Brexit ook een sectorale impactanalyse te maken op
basis waarvan deze wet ingericht moet worden.
De leden van de GroenLinksfractie en de PvdA-fractie vragen zich af of de regering
inmiddels wat meer – zo niet alle – onderwerpen heeft waar nog maatregelen op zullen
volgen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur, ministeriële regeling,
beleidsregel of uitvoeringsbesluit? Zo ja, over welke onderwerpen gaat het dan? Is
de regering het met de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA eens dat het
wenselijk is dat deze maatregelen zoveel mogelijk in het parlement worden behandeld,
zodat de democratische controle gewaarborgd is? Zo nee, waarom niet? De leden van
de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich af: Waarom acht de regering de verstrekkende
bevoegdheden die de regering zichzelf toekent, middels het wetsvoorstel Verzamelwet
Brexit, noodzakelijk? Welke uitgebreide onderbouwing heeft de regering voor het onvoldoende
werkbaar verklaren van het normale wetgevingsproces? Onder welke precieze omstandigheden
acht de regering bovengenoemde verstrekkende bevoegdheden relevant en welke risicoanalyses
liggen hieraan ten grondslag? Verder zien de leden van de GroenLinksfractie en de
PvdA-fractie graag aangegeven wat de reactie was van de Europese ambtscollega’s op
de wijze waarop dit wetsvoorstel met wettelijke aanpassingen omgaat? Kan de regering
aangeven wat het oordeel was van de Europese collega’s, alsmede van de Europese Commissie,
over de risicoanalyses die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering op welke delen van het wetsvoorstel
het principe van reciprociteit, waarbij een voorziening afhankelijk wordt gesteld
van de bereidheid van het Verenigd Koninkrijk om spiegelbeeldige situaties op dezelfde
wijze te behandelen, nadrukkelijk of voornamelijk van toepassing is?
De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de regering valt te voorzien dat
voor velerlei onderwerpen maatregelen op het niveau van algemene maatregel van bestuur,
ministeriële regeling, beleidsregel of uitvoeringsbesluit zullen volgen. Op welke
wijze wordt in dergelijke gevallen de betrokkenheid van het parlement geborgd en vormgegeven,
teneinde de constitutionele controletaak van het parlement optimaal te kunnen blijven
uitvoeren, zo vragen deze leden?
3. Gevolgen voor de maatschappij
De leden van de CDA-fractie vragen de regering precies aan te geven in hoeverre de
Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en de Britten in Nederland geholpen worden
door deze Verzamelwet Brexit. Deze leden vragen de regering te garanderen dat alle
personen die buiten de uitzonderingsbepalingen vallen in het terugtrekkingsakkoord,
overige Europese wetgeving, Britse wetgeving en Nederlandse wetgeving, wel worden
beschermd door deze Verzamelwet Brexit.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regeringsleiders bij de Europese Top
op 13 december besloten hebben om de contingency plannen te publiceren op 19 december. Kan Nederland op dezelfde dag uitvoering geven
aan de aangenomen motie-Van Ojik (Kamerstuk 21 501-20 nr. 1396) die vraagt om de Nederlandse plannen te publiceren, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in ieder geval in te gaan op de
volgende vragen over een harde brexit op 29 maart 2019:
– Wat gebeurt er met landingsrechten van vliegtuigen?
– Wat gebeurt er met de visserijsector? Waar mogen de boten onder Nederlandse vlag vissen
en waar mogen de boten onder Britse vlag vissen?
– Wat gebeurt er met Britse studenten aan Nederlandse universiteiten. Welke collegegeld
zijn zij verschuldigd?
– Wat gebeurt er met de zorgverzekering en dekking in het Verenigd Koninkrijk? Moeten
zij onmiddellijk een buitenlandpolis vragen?
– Welke uitwisseling van gegevens over criminaliteit en terrorisme stopt onmiddellijk
bij een harde Brexit?
– Wat gebeurt er met lopende Europese arrestatiebevelen?
– Wat gebeurt er met Britse deelname aan het Erasmusprogramma? Vervalt dat automatisch?
– Wat gebeurt er met onderzoeksgroepen, die door de EU gefinancierd worden en waarin
ook Britse universiteiten deelnemen?
– Valt het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk uit EU programma's. Kan de regering daarvan
een lijst geven?
– Is er voldoende parkeerruimte bij de zes ferrylocaties waar richting het Verenigd
Koninkrijk wordt gevaren? Zijn hiervoor ook aanpassingen nodig in wet-en regelgeving
op lager bestuurlijk niveau dan rijksoverheid?
– Op welke mogelijk terreinen die geraakt worden door de Brexit is de gemeente Rotterdam
bestuurlijk verantwoordelijk? Is dergelijke bestuurlijke verantwoordelijkheid op lagere
overheidsniveaus meegenomen in deze Verzamelwet Brexit? Beantwoord deze Verzamelwet
Brexit in algemene zin aan de gevolgen van de Brexit die vallen onder gedelegeerde
verantwoordelijkheden?
– Hoe wordt er rekening gehouden met de vele buitenlandse vrachtwagenchauffeurs die
in Nederland ferry's oprijden en dus Nederlandse douaneformulieren moeten gebruiken,
maar de Nederlandse taal niet machtig zijn? Verstrekt de douane de benodigde formulieren
in meerdere talen?
– In hoeverre is de bijna overeengekomen Europese cabotagewetgeving van toepassing op
het Verenigd Koninkrijk? Indien dat niet het geval is hoe kan voorkomen worden dat
een groot aantal lege vrachtwagens in de rij komen te staan voor de ferry's?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering geen gehoor geeft aan de oproep
van Britten in Nederland (en vice versa) om de kwestie van de rechten van burgers
niet als deel van onderhandeling te beschouwen. Deze leden vragen de regering waarom
zij niet mee wil in de vraag voor het behoud van de rechten voor inwoners zoals nu
zijn vastgelegd in het akkoord dat May en de EU zijn overeengekomen mocht het toch
tot een uittreding van het Verenigd Koninkrijk zonder akkoord komen («ringfencing»)? Ziet de regering in dat de onzekerheid ook nog mogelijk leidt tot veel ongelijkheid?
Het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit kent een tarief van 866 euro1, terwijl het verlengen van je Britse paspoort nog geen 90 pond kost. Behalve de rechtszekerheidskwestie,
krijgen inwoners hierdoor mogelijk ook te maken met veel financiële onzekerheid omdat
hun uitkering opeens kan eindigen. Het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit
is bovendien financieel moeilijk, waardoor ook op die manier geen rechtszekerheid
kan worden verworven. Hoeveel Britten zijn er momenteel in Nederland uitkeringsgerechtigd?
Wat voor garanties kan de regering hen geven dat zij niet in de financiële problemen
gaan komen, zo vragen de leden van de SP-fractie?
De leden van de ChristenUnie constateren dat een no deal-scenario direct grote gevolgen zal hebben voor de visserijsector. De regering wijst
er in de memorie van toelichting op dat visserij onder het beleid van de Europese
Unie valt en dat de Verzamelwet Brexit hier dan ook niets voor regelt. Deze leden
vragen zich af hoe de regering de sector dan toch voorbereidt op een eventuele no deal-Brexit waarbij Nederlandse vissers van de ene dag op de andere niet meer in Britse
territoriale wateren zouden mogen vissen, terwijl ze dat al sinds lange tijd gewend
zijn om te doen.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om precies aan te geven welke zaken
als gevolg van de Brexit direct de veiligheid in Nederland bedreigen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts om aan te geven in hoeverre
de bevoegdheden van de Europese Commissie strekken na de Brexit en in hoeverre deze
bevoegdheden Nederlandse sectoren raakt en Nederlandse wetgeving overruled? Tevens
willen deze leden weten hoe deze Europese noodmaatregelen worden gecontroleerd en
vragen de regering of de manier waarop deze controle vorm moet worden gegeven niet
eveneens in deze Brexit verzamelwet moet worden opgenomen?
5. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of in praktijk de Raad van State kan
worden voorbereid op een toename aan spoedprocedures in de periode na de Brexit. Deelt
de regering de mening van deze leden dat door voorbereiding en het versnellen van
behandeling door de Raad van State het reactievermogen van de wetgevende macht enorm
bespoedigd kan worden?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de regering het uitgangspunt deelt
dat in een democratische rechtsstaat er juist in geval van nood volgens wetten moet
worden geleefd. Daarnaast vragen deze leden de regering of hij het Nederlandse wetgevingssysteem,
de Nederlandse wetgevende macht, de Nederlandse rechtstaat en de Nederlandse constitutionele
democratie voldoende weerbaar acht wanneer er acute wettelijke handelingen moeten
plaatsvinden in het geval van een grote ramp?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de twee jaar waarin we de Brexit
zien aankomen niet gebruikt is om voldoende (wettelijke) aanpassingen klaar te leggen
die noodzakelijk zijn. Liggen die nood-amvb’s al klaar of is artikel X gewoon de schaamlap
om te vertellen dat de voorbereiding niet van het gewenste niveau was?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens een overzicht op te stellen
van alle gevallen waarin er sprake is van een noodsituatie als gevolg van de Brexit
en er naar aanleiding van deze noodsituatie per direct gehandeld moet worden door
de regering. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie de regering of deze het
advies van de Raad van State omtrent het opstellen van een dergelijke lijst voldoende
tegemoet is gekomen in de wijzigingen die naar aanleiding van het advies van de Raad
van State zijn gemaakt?
De leden van de D66-fractie vernemen in het Advies van de Raad van State dat de Afdeling
in de toelichting bij het wetsvoorstel een systematische analyse van de te onderscheiden
situaties mist, en de in dat licht te trekken beleidslijnen. Deze leden onderschrijven
dit punt. Deze leden begrijpen dat wetten waaruit rechtsgevolgen kunnen voortvloeien
in het geval van de Brexit maar die níet in deze Verzamelwet zijn opgenomen al delegatiegrondslagen
bevatten om de noodzakelijke maatregelen op het moment van de Brexit te kunnen nemen.
Welke dat echter zijn, blijft voor de leden van de D66-fractie gissen. Doordat informatie
ontbreekt over deze aanpak en analyse van de verschillende departementen is het voor
deze leden onduidelijk welke maatregelen de regering overweegt te nemen in het geval
van een no-deal Brexit. Ook biedt dit burgers maar ook bedrijven die getroffen worden
door een no deal Brexit geen enkele zekerheid. Welke maatregelen neemt de regering
bijvoorbeeld met betrekking tot hun verblijfsrecht, maar ook de geldigheid van hun
diploma’s en beroepskwalificaties, zo vragen de leden van de D66-fractie? Deze leden
begrijpen dat eerder, gelet op de toen lopende onderhandelingen, de regering hierop
niet vooruit wilde lopen. Op dit moment zijn de onderhandelingen echter afgerond en
komt 29 maart 2019 steeds dichterbij. Het is nu onduidelijk welke voorzieningen zullen
worden getroffen ter voorbereiding op het no-deal scenario. De leden van de D66-fractie verwachten duidelijkheid van de regering omtrent
de no-deal planning: welke maatregelen zullen in dat geval genomen worden? Deze leden verwachten
een uitgebreide toelichting op dit punt.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich af waarom de bepalingen
in de artikelen I-VI van het wetsvoorstel betrekking hebben op derde landen in het
algemeen, en niet specifiek op het Verenigd Koninkrijk?
Artikel I Wijziging van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering wel de wet op de buitenlandse
vennootschappen wijzigt, maar niet aangeeft welke gevolgen er zijn als dit niet gebeurt.
Kan de regering daarop in gaan? Moeten vennootschappen juridisch omgezet worden en
zo ja, welke termijn geldt daar dan precies voor? Om hoeveel buitenlandse vennootschappen
gaat het denkt de regering, kan daarvan een overzicht gegeven worden, zo vragen deze
leden?
Artikel II Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over artikel II van de Verzamelwet Brexit
die ziet op een Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994. Deze leden vragen wat het
voor Britten in Nederland zal betekenen wanneer hun rijbewijs niet langer aangemerkt
is als een document dat is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit in een andere
lidstaat van de Europese Unie? Betekent dit dat zij binnen 185 dagen een Nederlands
rijbewijs moeten hebben, of is hun rijbewijs direct niet meer geldig? Betekent dit
voor hen dat zij hun Britse rijbewijs kunnen omruilen of dat zij opnieuw rijexamen
moeten doen? Graag een reactie.
Het komt de leden van de SP-fractie erg kinderachtig over om een rijbewijs uit het
Verenigd Koninkrijk niet meer geldig te laten zijn na de Brexit. Waarom kiest de regering
hiervoor? Is het nodig om mensen die met een Brits rijbewijs in Nederland wonen en
leven op deze manier te sarren? Zij moeten immers na een half jaar hun rijbewijs omzetten
in een Nederlands rijbewijs (of uit een ander EU-land) en de leden van de SP-fractie
vragen zich af waarom dit nodig is. Om hoeveel mensen gaat het die met een Brits rijbewijs
op de weg zitten? Maken zij meer ongelukken dan mensen met een Nederlands rijbewijs?
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe er omgegaan wordt met expats uit
derde landen en hun elders gehaalde rijbewijs. Mogen zij ook maar een half jaar op
de weg met dat rijbewijs?
Artikelen III en IV Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
In de technische briefing over deze Verzamelwet Brexit op 29 november 2018 werd duidelijk
dat wetten onder de hoede van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
veelvuldig ook van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, veelal in de uitvoeringspraktijk,
zo constateerden de leden van de SP-fractie. Aanvullend op vragen in de inleiding
over het inzichtelijk maken van de systematische analyse per ministerie, vragen de
leden van de SP-fractie of dit in het geval van het Ministerie van EZK kan worden
uitgebreid met de vraag welke uitvoeringspraktijken we hier allemaal aan moeten denken?
Artikel III Wijziging van de elektriciteitswet 1998: De leden van de SP-fractie vragen
de regering in dit kader of zij voornemens is om in het geval van een no deal Brexit met het Verenigd Koninkrijk een overeenkomst te sluiten gericht op samenwerking
en verbinden van de elektriciteitsnetwerken tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen nadere toelichting op de mogelijkheid
van een amvb om regels te stellen voor interconnectoren. Wat zijn de verwachtingen
van de regering ten aanzien van beprijzing van transport, leveringszekerheid en netbalancering?
Op welke manier worden belangrijke uitgangspunten als betrouwbaarheid en duurzaamheid
geborgd? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook naar toekomstige ontwikkelingen,
gezien het huidige belang van BritNed en het belang van grotere interconnectie met
het buitenland bij een toename van hernieuwbare energie? In de politieke verklaring
over de toekomstige relatie tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van
22 november jl. is onder meer opgenomen dat onderling wordt samengewerkt aan «cost efficient, clean and secure supplies of electricity and gas», zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Ook wordt gewerkt aan samenwerking
«in the planning and use of energy infrastructure connecting their systems». Wat betekent de Brexit voor toekomstige uitbreiding van interconnectie tussen het
Verenigd Koninkrijk en Nederland en voor het behalen van de doelen voor hernieuwbare
energie? Wat betekent de Brexit voor de uitbreiding van windparken op de Noordzee
en de daarbij behorende interconnectie tussen de verschillende landen, zo vragen deze
leden?
Artikel V Wijziging van de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst
Artikel VI Wijziging van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoeveel bedrijven onder dit wetsartikel
vallen?
Artikel VII Tijdelijke delegatiegrondslag met betrekking tot socialezekerheidswetten
Hoe oordeelt de regering over het alternatieve tekstvoorstel voor Artikel VII van
professor De Lange, te weten: «Bij algemene maatregel van bestuur kan het Verenigd
Koninkrijk voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld met een EU-lidstaat
voor een periode van ten hoogste 1 jaar, te rekenen vanaf 29 maart 2019.», zo vragen
de leden van de VVD-fractie zich af. Bij artikel VII staat dat zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen acht weken na vaststelling van de amvb een wetsvoorstel ter
goedkeuring van deze wet zal worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Kan dat niet
sneller vragen de leden van de VVD-fractie? Hoeveel sneller zou kunnen?
De leden van de PVV-fractie hebben vragen aan de regering over Artikel VII lid 1 «na
afloop van die periode». Deze leden vragen op welke Brexit-scenario’s dit artikel
van toepassing is?
Op welke periode wordt hier gedoeld? En hoe lang kan die periode duren, zo vragen
deze leden?
De leden van de SP-fractie merken in het algemeen op dat dit artikel omgeven is met
heel veel onzekerheden. Deze leden stellen vast dat dit artikel niet gaat om een tijdelijke
delegatiegrondslag, maar om een bevoegdheid tot wijziging van diverse wetten door
middel van een algemene maatregel van bestuur. De leden van de SP-fractie vragen zich
af of dit voorstel recht doet aan de grondwettelijke grondverdeling tussen regering
en Staten-Generaal? Wat wordt precies bedoeld met het in lid één genoemde «afloop
van die periode»? Over welke periode wordt precies gesproken? Indien het Verenigd
Koninkrijk na 29 maart 2019 in de overgangsperiode nog blijft functioneren als EU-lidstaat,
waarom is dit overgangsrecht dan nog nodig? Niet alleen heeft de manier van uittreding
van het Verenigd Koninkrijk invloed op invulling van de socialezekerheidswetten, vervolgens
blijkt uit de memorie van toelichting dat de gevolgen van uitkeringsgerechtigden voor
hun bestaande of nieuwe uitkeringsrechten ook nog worden besloten op EU-niveau. De
leden van de SP-fractie roepen de regering haar nationale bevoegdheid omtrent socialezekerheidswetten
te gebruiken en te garanderen dat uitkeringsgerechtigden niet in de financiële problemen
raken door plotselinge stopzetting van hun uitkering in het geval een no deal Brexit, maar een overgangsperiode te voorzien gedurende de tijd die nodig is voor
Britten met (voorheen) verblijfsrecht in Nederland om maatregelen kunnen treffen deze
opnieuw te verkrijgen. Bovendien geeft dit ook de tijd om een gewone wetswijzigingsprocedure
te doorlopen voor de Staten-Generaal. Graag een reactie, zo vragen de leden van de
SP-fractie.
De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks hebben kritische vragen over de
tijdelijke delegatiegrondslag met betrekking tot socialezekerheidswetten. Zij vragen
zich af waarom er voor verschillende onderwerpen voor verschillende constructies worden
gekozen, en willen hier graag meer toelichting over. Daarbij vragen zij de regering
waarom er is gekozen voor een tijdelijke delegatiegrondslag waarbij de Tweede Kamer
vrijwel geen mogelijkheden heeft als medewetgever op te treden, zoals dat gebruikelijk
is bij de behandeling van nieuwe wetgeving? Is de regering bereid deze wijze te herzien
en met een nieuw voorstel te komen waardoor de democratische controle en medewetgevende
taak gewaarborgd is? De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen zich af
wat het nut is van het in artikel VII genoemde overgangsrecht, als het Verenigd Koninkrijk
al tijdelijk zal worden aangemerkt als EU-lidstaat?
De in dit artikel opgenomen bepalingen betekenen een beperking van de bevoegdheden
van de Staten-Generaal als medewetgever, zo constateren de leden van de 50PLUS-fractie.
Deze voorziening biedt immers de mogelijkheid om wijziging van bestaande wettelijke
kaders door te voeren die pas achteraf aan het parlement voorgelegd zullen worden.
In zijn op verzoek van de commissie voor Europese Zaken opgesteld staatsrechtelijk
oordeel over het wetsvoorstel voor deze Verzamelwet Brexit doet prof. dr. Roel de
Lange een voorstel voor de aanpassing van dit artikel. De leden van de fractie van
50PLUS kunnen zich vinden in deze suggestie en zien graag een reactie daarop van de
regering. In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen dat via een algemene maatregel
van bestuur het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van de in dit artikel aan de
orde zijnde wetten gedurende aan bepaalde periode als EU-lidstaat zal worden aangemerkt.
Deze leden vragen zich af of deze mogelijkheid ook kan worden toegepast in andere
wetten, zodat ingrijpender maatregelen wellicht niet nodig zijn?
Artikel VIII en IX Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet
De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks lezen in de memorie van toelichting
dat personen alleen voor vergoeding in aanmerking komen wanneer de zorg is verleend
in de periode tot uiterlijk zes maanden na de datum van terugtrekking. Zal er een
mogelijkheid zijn voor betrokkenen om, in het geval van buitengewone omstandigheden
waardoor behandelingen niet binnen zes maanden voltooid kunnen worden, alsnog aanspraak
te kunnen maken op de vergoeding? Wat zijn de mogelijkheden voor betrokkenen om in
bezwaar te gaan tegen een afgewezen verzoek tot vergoeding, zo vragen deze leden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandig om aan de Zorgverzekeringswet
een delegatiegrondslag toe te voegen om bij ministeriële regeling te bepalen dat het
CAK voormalig verdragsgerechtigden tijdelijk een vergoeding kan verstrekken. Zo kan
worden voorkomen dat Nederlandse inwoners van het Verenigd Koninkrijk die buiten het
Verenigd Koninkrijk worden behandeld, tegen onverwachte zorgkosten aanlopen. Deze
leden hebben hierover twee vragen. Ten eerste vragen deze leden hoe de doelgroep van
deze overgangsbepaling (voormalig verdragsgerechtigden) worden geïnformeerd over de
voorwaarden van deze tijdelijke vergoeding? Hoe weten zij bijvoorbeeld dat zij zich
van tevoren moeten aanmelden bij het CAK en de verschuldigde verdragsbijdragen moeten
betalen? Ten tweede vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wanneer zij de ministeriele
regeling kunnen verwachten, aangezien hierin pas duidelijk wordt welke regels worden
gesteld aan de vergoeding.
Artikel X Regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties
Daar het de eerste keer is dat een lidstaat heeft besloten de Europese Unie te verlaten,
realiseren de leden van de VVD-fractie zich dat er ondanks alle inspanningen op elk
denkbaar scenario voorbereid te zijn, er zich uiteindelijk toch nog een onvoorziene
situatie voor zou kunnen doen. Eerder genoemde inventarisatie van wetgeving, zowel
op nationaal als EU niveau, moet er wat de leden van de VVD-fractie in voorzien dat
Artikel X bij voorkeur niet en anders slechts in uitzonderlijke gevallen ingezet zal
worden, en dan omkleed met de nodige waarborgen. De leden van de VVD-fractie hebben
daarom een aantal vragen over de voorgestelde machtigingsbepaling. Voornoemde leden
vragen de regering waarom in Artikel X is gekozen voor de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de wet? Is het niet voldoende
om deze mogelijkheid slechts te creëren bij algemene maatregel van bestuur? In welke
situaties zou het opstellen van een amvb, zelfs met een spoedadvies van de Raad van
State, niet snel genoeg kunnen plaatsvinden waardoor een ministeriële regeling noodzakelijk
is? En waarom is er in Artikel X geen nahangprocedure voorzien, zo vragen de leden
van de VVD-fractie. Het derde lid van artikel X bepaalt dat bij een structurele afwijking
van de wet zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel wordt ingediend dat ertoe strekt de
wet zodanig te wijzigen dat de voorziening, zijnde de lagere regelgeving waarbij wordt
afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de wet, niet langer noodzakelijk is. Waarom
is dit alleen het geval bij een structurele afwijking van de wet? Ook een enkelmalige,
niet structurele afwijking van de wet vergt toch een nieuwe voorziening om de afwijking,
structureel of niet, ongedaan te maken, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Als
het voorstel van wet op grond van lid 3 of 4 van artikel X niet wordt aangenomen,
wat is dan de status van de besluiten die zijn genomen op basis van de algemene maatregel
van bestuur of de ministeriële regeling die op grond van het eerste of tweede lid
van artikel X zijn genomen? Worden die besluiten achteraf nietig verklaard? Zo ja,
wat zijn de gevolgen hiervan? Zo nee, waarom niet? Kan de regering voorbeelden geven
van soortgelijke wetgeving waarbij de regering het nodig heeft geacht om niet voorziene
maatregelen te treffen op een dermate korte termijn dat een normaal wetgevingsproces
niet mogelijk is, zoals in onderhavige Brexit-wet het geval is, zo vragen de leden
van de VVD-fractie? De leden van de fractie van de VVD vragen de regering hoe de onderhavige
wet zich verhoudt tot artikel 103 van de Grondwet en tot de Coördinatiewet Uitzonderingstoestanden?
Op welke wijze gaat de onderhavige wet verder of minder ver dan de Coördinatiewet
Uitzonderingstoestanden? Was het niet mogelijk geweest de Coördinatiewet Uitzonderingstoestanden
aan te passen op de Brexit-situatie, in plaats van een geheel nieuw wetsvoorstel op
te stellen? In de artikelsgewijze toelichting (pagina 18 van de memorie van toelichting)
lezen de leden van de VVD-fractie dat het denkbaar is dat in zeer bijzondere gevallen
de totstandkoming van een wetswijziging of een amvb niet kan worden afgewacht. Wanneer
is er naar de mening van de regering sprake van een zeer bijzonder geval? Hoe bepaalt
de regering of een geval dusdanig bijzonder is dat een wetswijziging niet kan worden
afgewacht? Welke criteria worden hiervoor gehanteerd? Kan een Minister alleen bepalen
of een geval dusdanig bijzonder is dat dit artikel moet worden afgewacht of is daarvoor
overleg met collega-ministers of de Minister-President wenselijk?
Artikel X lid 2: De leden van de VVD-fractie willen graag de criteria van hetgeen
de regering verstaat onder spoedeisend. Dat zelfde geldt voor het begrip onaanvaardbare
gevolgen.
Artikel X lid 3: Wat verstaat de regering onder zo spoedig mogelijk, zo vragen de
leden van de VVD-fractie.
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen aan de regering over Artikel
X: Artikel X algemeen: Welke afwegingen lagen ten grondslag aan het opnemen van de
mogelijkheid tot een ministeriële regeling? Aan welke situaties wordt daarbij gedacht?
Wat is er nu exact aangepast na het advies van de Raad van State Ten aanzien van het
artikel X?
Artikel X lid 1: De leden van de PVV-fractie vragen de regering welke afwegingen en
argumentatie ten grondslag liggen aan de keuze voor een periode «tot een jaar na terugtrekking»?
Aan welke situaties denkt de regering voor de toepassing van artikel X?
Artikel X lid 2: De leden van de PVV-fractie vragen de regering op welke bindende
EU-rechtshandelingen met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk
hier gedoeld wordt? Kan de regering daar een limitatieve opsomming van geven, zo vragen
deze leden?
Artikel X lid 3: De leden van de PVV-fractie vragen de regering wat bedoeld wordt
met «structurele afwijking» van de wet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er voldoende oorzaak is en daar
de argumentatie voor te geven om van de normale wetgevingsprocedures af te wijken.
Tevens vragen deze leden de regering of het aangaande Artikel 10 van de Verzamelwet
Brexit het volgende citaat deelt, dat dit artikel «een inconstitutionele inbreuk op de bevoegdheden van de wetgevende macht» is?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven welke alternatieven deze
ziet voor Artikel 10. Daarbij vragen deze leden de regering om aan te geven waar volgens
de regering de snelheid van normale wetgevingsprocedures te wensen over laat en welke
alternatieven de regering, naast het voorstel uit Artikel 10, ziet om het wetgevingsproces
te versnellen? Immers zelfs bij het hoogtepunt van de bankencrisis volstond de normale
wetgevingsprocedure om zeer ingrijpende en snelle maatregelen te nemen. De instituties
zijn zeer wel in staat om snel te handelen wanneer dat nodig is, zo menen de leden
van de CDA-fractie.
Nederland kent al de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden uit 1996, waarmee de noodtoestand
afgekondigd wordt, zo weten de leden van de CDA-fractie. Deze wet is feitelijk de
uitwerking van artikel 103 van de Grondwet, die luidt:
«1. De wet bepaalt in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid
bij koninklijk besluit een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand
kan worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen.
2. Daarbij kan worden afgeweken van de grondwetsbepalingen inzake de bevoegdheden van
de besturen van provincies, gemeenten, openbare lichamen als bedoeld in artikel 132a
en waterschappen, van de grondrechten geregeld in de artikelen 6, voor zover dit de
uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven
recht betreft, 7, 8, 9, 12, tweede en derde lid, en 13, alsmede van artikel 113, eerste
en derde lid.
3. Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet
bij koninklijk besluit is opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen beslissen
de Staten-Generaal omtrent het voortduren daarvan; zij beraadslagen en besluiten ter
zake in verenigde vergadering.»
Kan de Nederlandse regering met in achtneming van bovenstaande uiteenzetten en op
de volgende vragen precies antwoordt geven, zo vragen de leden van de CDA fractie:
1. Kan de regering een vergelijking geven tussen de waarborgen in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden
en de waarborgen in de voorliggende wet? Waarom zijn er minder waarborgen in de voorliggende
wet?
2. Waarom heeft de regering geen gevolg gegeven aan haar belofte om bij elk wetsvoorstel
een kopje constitutionele aspecten te voegen ((Kamerstuk 35 000 VII, nr. 38)? Die zou in dit wetsvoorstel toch op zijn plaats zijn. Kan de regering die beloofde
paragraaf alsnog schrijven?
3. Welke maatregelen neemt het Verenigd Koninkrijk zelf in het geval er een chaotische
Brexit is?
4. Welke machtigingen staan er in de Brexit wetten van Frankrijk, België en Ierland?
Het moge duidelijk zijn dat de leden van de CDA-fractie verwachten dat de regering
zelfstandig besluit tot een nota van wijziging op deze volstrekt doorgeschoten machtiging
en het volstrekt ontoereikende antwoord tot nu toe.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de situatie rondom de Brexit uniek is en
om voorbereidingsmaatregelen vraagt. In een noodsituatie moet gehandeld kunnen worden.
De leden van de D66-fractie hebben hier echter twee bezwaren bij. Ten eerste is het
van belang dat één van de constitutionele kernbeginselen van ons bestel – het primaat
van de wetgever – ook in een noodsituatie gehandhaafd blijft. Daar stellen de leden
van de D66-fractie nu vraagtekens bij. De leden van de D66-fractie zijn van mening
dat Artikel X van de Verzamelwet Brexit verstrekkend is, vooral vanwege het feit dat
Ministers bij ministeriële regeling – en dus zonder instemming van het gehele kabinet,
advies van de Raad van State of een meerderheid in het parlement – een ruime bevoegdheid
krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande
regels kunnen afwijken. Hoe verhoudt deze bevoegdheid zich tot het primaat van de
wetgever? Kan de regering reageren op de opvatting van de hoogleraren Voermans en
de Lange die stelden in het rondetafelgesprek over dit wetsvoorstel dat deze bevoegdheden
inconstitutioneel zijn? Deze leden wijzen erop dat meepraten over wetgeving achteraf
op regels die al in werking zijn getreden niet voldoen aan de eisen die dat primaat
stelt. Daarnaast geldt in zijn algemeenheid dat de mogelijkheid voor delegatie van
een regelgevende bevoegdheid aan een individuele Minister vanuit democratisch-rechtsstatelijk
perspectief, uiterst klein is. Deze dienen slechts voor regelingsdetails waarin eigenlijk
geen politieke of beleidskeuzes worden gemaakt. Bij besluiten die naar aanleiding
van de Brexit worden genomen worden vanzelfsprekend wél degelijk politieke en beleidskeuzes
gemaakt. Waarom is niet gekozen voor een regeling waarbij het parlement alsnog vooraf versneld kan instemmen, zo vragen de leden van de D66-fractie? Is de regering bereid
de ministeriële regeling uit Artikel X te schrappen? Graag een reactie.
Ten tweede zijn de leden van de D66-fractie van mening dat op dit moment Artikel X
van de Verzamelwet Brexit onvoldoende wordt begrensd. In het tweede lid van dit artikel
wordt duidelijk dat van wetgeving mag worden afgeweken voor zover dit nodig is voor
een goede tenuitvoerlegging van bindende Europese regels of ter voorkoming van «onaanvaardbare
gevolgen» van de Brexit. Deze leden vinden het van groot belang dat bij een delegatie
van een regelgevende bevoegdheid deze bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk
begrensd wordt wanneer deze kan worden ingeroepen. Wat wordt verstaan onder «onaanvaardbare
gevolgen», zo vragen de leden van de D66-fractie? Waarom is gekozen voor deze ongeclausuleerde
bevoegdheid? Is de regering bereid dit lid verder te concretiseren en de noodsituatie
nauwkeurig te omschrijven?
Ook horen de leden van de D66-fractie graag in hoeverre de bestaande Coördinatiewet
Uitzonderingstoestanden van toepassing zou kunnen zijn bij een no deal Brexit. Zou deze wetgeving al kunnen voldoen? Daarnaast vragen deze leden de regering
te analyseren in hoeverre dit voorstel voldoet aan de jurisprudentie van de Hoge Raad
op dit punt. Is de regering het met het standpunt van de hoogleraren Voermans en De
Lange eens dat de jurisprudentielijn van de Hoge Raad van de afgelopen 140 jaar de
andere kant uit gaat dan die van het voorstel? Ook vragen deze leden of van de bevoegdheid
in Artikel X gebruik gemaakt kan worden wanneer er een geratificeerd uittredingsakkoord
is gesloten tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk? Is deze bepaling dan nog noodzakelijk,
zo vragen deze leden?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA willen een herziening van artikel
X Regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties. Deze leden zijn van
mening dat dit artikel disproportioneel vergaande bevoegdheden aan de regering geeft
waardoor democratische controle en medewetgevende taak door de Tweede Kamer zeer onvoldoende
gewaarborgd is. Deze leden vragen de regering of het de redenering van onder andere
professor Roel de Lange in zijn wetenschappelijk factsheet deelt dat het gehele artikel
X kan worden gemist als wordt vastgesteld dat de normale wetgevingsprocedure adequaat
is voor de bijzondere situaties die ontstaan (of kunnen ontstaan) in verband met de
terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Deze leden vragen zich ook af of de regering kan verduidelijken welk type bindende
EU-rechtshandelingen bedoeld worden met «goede tenuitvoerlegging van een bindende
EU-rechtshandeling met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk»
in lid 2? De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen zich ook af na
hoeveel tijd de regering verwacht dat het gebruik van normale wetgevingsprocedures
na een cliff edge Brexit kan worden ingesteld? Tot slot vragen deze leden zich af wat wordt bedoeld
met «structurele afwijking van de wet» in lid 3? Heeft de regering internationaal
gangbare alternatieven onderzocht voor het nemen van «noodbesluiten», zo vragen de
leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zich af? Zo ja, welke afweging heeft
de regering gemaakt om toch tot deze regeling te komen? Zo nee, waarom niet? Is de
regering het met voornoemde fractieleden eens dat er een relatief groot risico bestaat
dat de rechter een streep zet door ministeriële regelingen die hogere regelingen teniet
trachten te doen?
De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over dit artikel. Naast de schriftelijke
vragen (nummer 2018Z23178) die reeds gesteld zijn, mede ondertekend door de SP, stellen deze leden vraagtekens
bij de argumentatie waarom deze verstrekkende bevoegdheden die de regering worden
toegekend. Zoals de hoogleraren staats- en/of bestuursrecht prof. Roel de Lange en
prof. Wim Voermans hebben aangekaart, vragen de leden van de SP-fractie zich af of
de in dit artikel geregelde bevoegdheden noodzakelijk zijn en onder welke omstandigheden
zij uitgeoefend zouden worden?2 Bovendien stellen deze leden vast dat de normale wetgevingsprocedure adequaat is
voor bijzondere situaties die ontstaan, waardoor deze machtsbepaling onnodig is. Graag
een reactie. Om volledig inzicht te krijgen in de bestaande mogelijkheden voor noodmaatregelen
vragen de leden van de SP-fractie om een uiteenzetting van de werking van noodbepalingen
in bestaande wetgeving, zoals de Coördinatiewet onvoorziene omstandigheden, de comptabiliteitswet,
de omgevingswet en de gemeentewet?
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat artikel X van het wetsvoorstel
raakt aan de wetgevende bevoegdheid van de Staten-Generaal zoals neergelegd in artikel
81 Grondwet. Het artikel bevat een vergaande machtigingsbepaling, vooral daar waar
Ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften
vast te stellen en daarmee ook van bestaande (hogere) regels af te wijken. Het betreft
een zelfstandige bevoegdheid van één of meer Ministers, de ministeriële regeling.
De ministerraad en de Eerste- en Tweede Kamer worden hierbij niet betrokken. De leden
van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering in te gaan op de stelling
dat door middel van artikel X (eerste tot en met vierde lid) en deze ruime bevoegdheid
het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt.
In Aanwijzing 2.23 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is geregeld dat delegatie
van regelgevende bevoegdheid in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig
mogelijk wordt begrensd. Is de regering met de leden van de fractie van de ChristenUnie
van mening dat artikel X van de Verzamelwet Brexit niet voldoet aan het vereiste van
zo concreet en nauwkeurig mogelijke begrenzing van de delegatie van regelgevende bevoegdheid?
De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering met een nota van
wijziging te komen waarin in artikel X wordt gewaarborgd dat de afwijkingsbevoegdheid
slechts kan worden ingezet voor een vooraf zo concreet en nauwkeurig mogelijk omschreven
noodsituatie. Deze leden verzoeken de regering tevens te voorzien in een wijziging
van artikel X van het wetsvoorstel waarbij wordt afgezien van de mogelijkheid de ministeriële
regeling in te zetten, maar te voorzien in rechtsstatelijke waarborgen, bijvoorbeeld
door alleen bij algemene maatregel van bestuur regelgeving en afwijkende regelgeving
toe te staan.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie onderschrijven de vaststelling van de
Raad van State dat een machtiging om bij ministeriële regeling van de wet in formele
zin af te wijken is, zeker nu de wetten waarvan afgeweken kan worden niet bepaald
zijn, hoogst ongebruikelijk is en, gelet op het primaat van de wetgever, zeer onwenselijk.
In de ogen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie kan een dergelijke kwalificatie
door de Raad van State alleen maar betekenen dat dit artikel niet in de wet kan worden
opgenomen. Dit geldt zowel voor delegatie door middel van de amvb als de ministeriële
regeling.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onacceptabel dat het primaat
van de wetgever wordt geschonden. Het primaat van de wetgever is een fundamenteel
principe van de Nederlandse democratie. Hoogleraar staatsrecht Wim Voermans schrijft
hierover:
«Het primaat van de wetgever gaat niet zomaar over een dingetje, of een stukje wetgevingstechniek.
Het is de uitermate principiële en fundamentele democratisch-rechtsstatelijke richtsnoer
die ons vertelt wanneer en hoe het parlement, onze volksvertegenwoordigers, meepraten
over de inhoud van de wetten waaraan wij als vrije burgers in een vrije samenleving
gebonden zijn. Een soort zelfbeschikkingsrecht van vrije burgers op het terrein van
vrijheidsbeperking. Meepraten achteraf, of commentaar leveren op regels, die al zijn
vastgesteld – via democratische controle – voldoet niet aan de eisen die dat primaat
stelt.»3
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering of Artikel X in deze
Verzamelwet Brexit een vergelijkbare bepaling in bestaande wetgeving kent? Naar de
mening van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gaat er een zeer onwenselijke
precedentwerking uit van dit artikel. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen verder hoe Artikel X zich verhoudt met Europese wetgeving, internationale verdragen
en de Grondwet? Waarom wordt in de wet zelf niet benoemd dat internationale verplichtingen
van de staat en de Grondwet deze Verzamelwet Brexit inkaderen maar wordt hier alleen
in de memorie van toelichting gewag van gemaakt? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen de regering in hoeverre bestaande rechten van mensen en dieren door dit Artikel
X kunnen worden ingeperkt?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering voorts welke mogelijke
gevolgen aan de Brexit kunnen worden toegeschreven en welke gevolgen vervolgens als
onacceptabel geclassificeerd worden. Aangezien er geen duidelijke afbakening is, zou
alles dat tot een jaar na de Brexit plaatsvindt als een onacceptabel gevolg van de
Brexit geclassificeerd kunnen worden.
Zo is het niet ondenkbaar dat door de Minister van Financiën wordt vastgesteld dat
door de Brexit de rentes op staatsobligaties van eurolanden oplopen, waardoor bepaalde
eurolanden in financieringsproblemen komen. De Nederlandse bijdrage aan het Europees
Stabilisatiemechanisme (ESM), die nu wettelijk is vastgelegd, zou vervolgens zonder
inspraak van de beide Kamers, de Raad van State en de ministerraad verhoogd of verlaagd
kunnen worden, al naar gelang welk gevolg de Minister van Financiën als onacceptabel
typeert. Kan de regering bevestigen dat het hierboven beschreven besluit van de Minister
van Financiën door Artikel X uit de Verzamelwet Brexit wettelijk mogelijk wordt gemaakt,
zo vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie? Door de ministeriële regeling
voorgesteld in dit artikel worden enkele checks & balances die bij een amvb wel van toepassing zijn, zoals door de garantie van intercollegiaal
overleg over ontwerpen voor amvb’s in de ministerraad en advisering door de Raad van
State, achterwege gelaten. Kan de regering uitleggen waarom zowel voor delegatie via
een amvb als een ministeriële regeling is gekozen, zo vragen deze leden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat een zelfstandige
amvb een voldoende instrument is om onvoorziene gevallen te kunnen ingrijpen, zoals
dat geregeld is in artikel 2.22 in de Aanwijzingen voor regelgeving. Voor een zelfstandige
amvb is geen wetswijziging nodig. Bestaande wetgeving en de artikelen I t/m IX uit
deze Verzamelwet in combinatie met de zelfstandige amvb zijn afdoende garantie voor
het voorkomen van voorziene en onvoorziene problemen. Artikel X schendt dan ook het
proportionaliteitsbeginsel, dat van fundamentele waarde voor het wetgevingsproces
is, zo menen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.
De fractie van 50PLUS vraagt zich af wat de regering ertoe heeft gebracht met een
voorstel te komen dat de Raad van State «hoogst ongebruikelijk» en «zeer onwenselijk»
heeft genoemd. Een voorstel dat door twee hoogleraren staatsrecht is bestempeld als
«ongebruikelijk en ongewenst» (prof. Dr. Roel de Lange) en «paniekvoetbal» (prof.
Dr. Wim Voermans). Daarbij gaat het vooral om de in dit artikel opgenomen machtigingsbepalingen.
Deze leden vragen zich ook af waarom een dergelijk verstrekkend artikel is opgenomen
in een «Verzamelwet Brexit» en waarom er niet voor is gekozen een afzonderlijke «machtigingswet»
in te dienen.
De leden van de fractie van 50PLUS delen het standpunt van beide hoogleraren dat in
Artikel X sprake is van een tijdelijk buitenspel zetten van het parlement en het voorbijgaan
aan het wezenlijke constitutionele principe van het primaat van de wetgever. Deze
leden hebben grote bezwaren tegen het geven van in feite open machtigingen aan de
regering of individuele Ministers. De leden van de fractie van 50PLUS achten het onjuist
Ministers een heel ruime bevoegdheid te geven om algemeen verbindende voorschriften
vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere – regels af te wijken.
Het primaat van de wetgever dient voorop te staan.
De in dit artikel voorgestelde machtigingsbepaling is door het ontbreken van duidelijk
omschreven grenzen of beperkingen voor een Minister om regelend op te treden, in feite
een open en ongeclausuleerde machtiging, zo menen de leden van de 50PLUS-fractie.
De onderbouwing van de noodzaak daarvan vinden de leden van de fractie van 50PLUS
onvoldoende. Er zijn geen duidelijke criteria gegeven over de feitelijke omstandigheden
waarin een dergelijke maatregel gerechtvaardigd zou zijn. Ook is er geen risicoanalyse
opgenomen waaruit blijkt om welke situaties het zou kunnen gaan. Het verbaast deze
leden verder dat ondanks de volgens de regering grondige voorbereiding er blijkbaar
nog zo veel zaken zijn die volgens de regering onvoorzienbaar zijn.
De in de memorie van toelichting opgenomen verwijzing naar artikel 22 Invoeringswet
BES-eilanden is in de ogen van de leden van de 50PLUS-fractie niet relevant aangezien
het om een volstrekt onvergelijkbare situatie gaat waarbij ook de verhoudingen tussen
betrokken partijen verschillend zijn.
De leden van de fractie van 50PLUS sluiten zich aan bij de conclusie van prof. Voermans
dat de voorgestelde maatregelen in feite betrekking hebben op de invoering van een
(beperkte) noodtoestand. Deze leden vragen de regering de mogelijkheid te overwegen
dit artikel in zijn geheel te schrappen of anders het artikel zo aan te passen dat
de in dit artikel voorgestelde maatregelen alleen kunnen worden genomen in de vorm
van een algemene maatregel van bestuur, met voorhang.
Het tijdens een ambtelijke briefing op 29 november jl. naar voren gebrachte argument
dat dit vanwege de vereiste advisering door de Raad van State teveel tijd vergt, snijdt
naar het oordeel van de leden van de 50PLUS-fractie geen hout. Met goede afspraken
en een goede voorbereiding zal de Raad van State wel degelijk in staat kunnen zijn
snel en goed te adviseren. Daarnaast zouden deze maatregelen beperkt moeten blijven
tot gevallen waarin de mogelijkheid bestaat dat er grote en onomkeerbare nadelige
gevolgen zullen optreden voor Nederlandse burgers, bedrijven of staatsbelangen. Is
de regering bereid – indien het vasthoudt aan artikel X – hiervoor een nota van wijziging
in te dienen, zo vragen deze leden?
Artikel XI Inwerkingtreding
Moet de terugwerkende kracht op grond van artikel XI zo worden gelezen dat de regering
zich het recht voorbehoudt op grond van het onderhavige wetsvoorstel besluiten te
nemen, ook als dit wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft gekregen, waarna de
besluiten na inwerkingtreding van de wet dankzij de terugwerkende kracht alsnog rechtsgeldig
zullen zijn geworden, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Artikel XI voorziet in
de flexibiliteit om de inwerkingtreding van een onderdeel van de wet uit te stellen,
achterwege te laten of bijvoorbeeld terugwerkende kracht te verlenen. Kan de regering
per artikel uiteenzetten wat de verschillende momenten van gewenste inwerkingtreding
zijn, ook gezien het feit dat er op dit moment een concept terugtrekkingsakkoord op
tafel ligt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn er onderdelen die komen te
vervallen wanneer het terugtrekkingsakkoord wordt aangenomen? Kan de regering tevens
bevestigen dat de Verzamelwet Brexit vervalt indien de uittreding van het Verenigd
Koninkrijk uit de Europese Unie wordt herroepen?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering waarom besloten is om alleen de toelichting
aan te passen ten aanzien van de terugwerkende kracht, maar niet de wetstekst zelf?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van artikel XI van de Verzamelwet
Brexit. In het tweede lid lezen deze leden dat in het koninklijk besluit kan worden
bepaald dat de Verzamelwet Brexit of onderdelen daarvan terugwerken. Is de regering
het eens dat bepalingen met terugwerkende kracht in principe op gespannen voet staan
met het rechtszekerheidsbeginsel en om die reden terughoudend moeten worden toegepast?
Kan de regering toelichten waarom ook hier gekozen is voor een ongeclausuleerde bevoegdheid
en deze niet begrensd is? Ook vragen deze leden een verduidelijking op de relatie
tussen het tweede en het derde lid van dit artikel, aangezien deze op ingewikkelde
wijze met elkaar samenhangen. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of het klopt
dat of en hoe er terugwerkende kracht wordt verleend en in welke mate, alleen de regering
bepaalt? Hoe verhoudt dit zich tot het primaat van de wetgever?
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen zich af wat er exact bedoeld
wordt in artikel XI? Kunnen Ministers straks terugwerkende kracht geven aan al hun
maatregelen zolang de Brexit-wet in werking is?
De leden van de SP-fractie vragen zich bij dit artikel af hoe de eerste twee leden
zich tot elkaar verhouden. In het eerste lid wordt vastgesteld dat deze wet of onderdelen
daarvan op verschillende momenten in werking kunnen treden, terwijl in het tweede
lid dat verschillende onderdelen met terugwerkende kracht kunnen gaan gelden. De leden
van de SP-fractie willen graag helderheid: niet alleen kan het tijdstip van besluit
voor inwerking treden op verschillende onderdelen variëren, maar ook het tijdstip
van inwerkingtreding? De leden van de SP-fractie vragen zich af of hiermee het principe
van de rechtszekerheid niet in het geding komt? Bovendien vragen deze leden zich af
of hiermee ook weer een niet noodzakelijk brede bevoegdheidsoverdracht wordt geclaimd?
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de memorie van toelichting dat
de regering stelt dat het verlenen van terugwerkende kracht slechts aan de orde zal
zijn in geval vooruitlopend op deze wet reeds besluiten zijn voorbereid of regelingen
zijn opgesteld met een neutraal of begunstigend karakter voor de belanghebbende hoewel
daar op dat moment nog geen wettelijke basis voor bestond. De terugwerkende kracht
strekt er in dat geval toe de genomen maatregel alsnog van een deugdelijke wettelijke
basis te voorzien. De eventuele verlening van terugwerkende kracht aan onderdelen
van dit voorstel zal gemotiveerd worden bij het inwerkingtredingsbesluit. Terugwerkende
kracht staat vrijwel altijd op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel en
dient om die reden steeds zo terughoudend mogelijk te worden toegepast. De leden van
de fractie van de ChristenUnie betwijfelen of de memorie van toelichting ten aanzien
van terugwerkende kracht van het wetsvoorstel voldoet aan de elementaire eisen van
rechtszekerheid. Deze leden verzoeken de regering hier nader op in te gaan.
De leden van de fractie van 50PLUS hebben grote moeite met de in dit artikel opgenomen
mogelijkheid van terugwerkende kracht. Vanwege rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel
kan dit middel naar het oordeel van deze leden slechts in uitzonderlijke gevallen
worden geaccepteerd. Zij zijn het eens met de kritiek zoals geuit in de bijdragen
van de heren Voermans en De Lange. Het verlenen van terugwerkende kracht kan wel worden
toegepast als er sprake is van het dienen van belangen van burgers (De Lange), maar
als er sprake is van regelingen die (deels) belastend zijn, is dit slechts in uitzonderlijke
gevallen acceptabel. In het onderhavige artikel is geen sprake van clausering. Daarnaast
is het de leden van de fractie van 50PLUS niet duidelijk wat nu precies de relatie
is tussen het tweede en derde lid van dit artikel. Verder vragen deze leden zich af
waarom de memorie van toelichting op basis van het advies van de Raad van State aangeeft
dat terugwerkende kracht bij voor belanghebbenden belastende bepalingen niet de bedoeling
is, terwijl de wetstekst niet in die zin is gewijzigd.
De leden van de SGP-fractie lezen dat met de wijze waarop inwerkingtreding in het
voorstel geregeld wordt, voorzien wordt in flexibiliteit om de inwerkingtreding van
een onderdeel daarvan uit te stellen of achterwege te laten. Voor welke delen van
het wetsvoorstel valt met zekerheid te voorspellen, dan wel met een zekere waarschijnlijkheid
te voorzien, dat zij in het geval van een cliff edge Brexit vanaf 30 maart 2019 onverwijld in werking treden, en welke delen van het wetsvoorstel
vereisen daarentegen nadere aanpassing of invulling, zo vragen deze leden?
III. RONDETAFELGESPREK
Bij het rondetafelgesprek over de Verzamelwet Brexit op woensdag 5 december jl. waren
professor de Lange en professor Voermans aanwezig. Na het rondetafelgesprek heeft
professor de Lange een wetenschappelijk factsheet over de constitutionele aspecten
van Verzamelwet Brexit naar de Kamer gestuurd waarin hij concludeert dat de machtigingen
in artikel VII en artikel X van het wetsvoorstel constitutioneel problematisch zijn.
Ook schrijft hij dat er onvoldoende zicht bestaat op de risicoanalyses die aan het
wetsvoorstel ten grondslag liggen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering
om een appreciatie per onderdeel van het factsheet. Ook professor Voermans heeft na
het rondetafelgesprek een gewijzigd wetenschappelijk factsheet over de constitutionele
aspecten van Verzamelwet Brexit naar de Kamer gestuurd. Ook hier vragen de leden van
de VVD-fractie per onderdeel om een kabinetsappreciatie.
De voorzitter van de vaste commissie, Van Oosten
De adjunct-griffier van de vaste commissie, Buisman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. van Oosten, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Tegen |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.