Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Toetsbesluit PO i.v.m. met het realiseren van een goede onderlinge vergelijkbaarheid van de eindtoetsen in het basisonderwijs en speciaal onderwijs (Kamerstuk 31293-416)
2018D55069 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 22 oktober 2018 over het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Toetsbesluit PO i.v.m. het realiseren van een goede onderlinge
vergelijkbaarheid van de eindtoetsen in het basisonderwijs en speciaal onderwijs (Kamerstuk
31 293, nr. 416).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Alberts
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Algemeen
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
5
II
Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de brief gelezen en zien daarin
geen aanleiding voor het stellen van vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende ontwerpbesluit.
Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit
en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
van het Toetsbesluit PO i.v.m. het realiseren van een goede onderlinge vergelijkbaarheid
van de eindtoetsen in het basisonderwijs en speciaal onderwijs. Zij hebben daar nog
enkele vragen over.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het conceptbesluit. Deze leden
hebben vragen over het proces van invoering, over andere manieren van ijking dan het
systeem van ankeropgaven, over het recht om ankeropgaven aan te leveren en over de
mogelijkheden om deze opgaven op passende wijze vorm te geven.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Inleiding
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister nader toe te lichten hoe het doel van
de in het ontwerpbesluit genoemde onderlinge vergelijkbaarheid zich verhoudt tot het
feit dat de eindtoets niet bedoeld is om scholen onderling te vergelijken, maar een
tweede objectief gegeven is voor ouders en leerlingen bij het schooladvies voor het
voortgezet onderwijs. Kan de Minister in zijn toelichting aangeven of het in dit kader
dan ook niet belangrijker is dat de schooladviezen op een vergelijkbare manier tot
stand komen en onderling vergelijkbaar zijn dan de eindtoetsen?
Aanleiding
De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs aangeeft
dat het voor haar moeilijker wordt een landelijk beeld te schetsen op basis van de
resultaten van de eindtoets. Deze leden vragen de Minister nader toe te lichten wat
het belang hiervan is voor de Inspectie, want de eindtoetsen zijn toch niet ontworpen
met als doel om scholen te kunnen beoordelen? Geldt hierbij ook niet dat de eindtoets
slechts het tweede objectieve gegeven is en het daarom belangrijker is een goed landelijk
beeld van de schooladviezen dan van de eindtoetsen te krijgen?
Eindtoetsen onvoldoende vergelijkbaar
De leden vragen de Minister nader toe te lichten waarom het nodig is dat eindtoetsen
onderling vergelijkbaar zijn en of dit niet op gespannen voet staat met de wettelijke
vrijheid van scholen om te kiezen voor een eindtoets die het beste bij hen past: hetzij
de Cito-eindtoets, hetzij een alternatieve eindtoets? Deze leden vragen de Minister
of een betere onderlinge vergelijkbaarheid niet het gevaar in zich heeft van dusdanig
vergaande standaardisering dat de toegevoegde waarde van de alternatieve toetsen,
namelijk een gelijkwaardig alternatief bieden voor scholen dat beter bij hun profiel
of pedagogisch-didactische concept past dan de Cito-eindtoets, hiermee steeds kleiner
wordt? Gaarne een uitgebreide toelichting.
De leden vragen de Minister ook toe te lichten wat en op welke onderdelen de eigen
invulling voor de alternatieve toetsaanbieders zal zijn na aanname van dit Toetsbesluit?
Waarin zullen deze alternatieve eindtoetsen nog kunnen afwijken van de Cito-eindtoets?
De leden lezen in het ontwerpbesluit dat er de afgelopen jaren zorgen zijn gerezen
over hoe bij de verschillende eindtoetsen de referentiekaders als ijkpunt worden genomen;
deze bleken in de praktijk van elkaar te verschillen. Deze leden vragen de Minister
dan ook toe te lichten waarom niet samen met de toetsaanbieders en toetsafnemers en
andere betrokken deskundigen is gekeken hoe kan worden geborgd dat dit wel op een
goede wijze gaat gebeuren? Want als deze ijking goed gebeurt, dan is dat toch voldoende
waarborg voor betrouwbaarheid en goede vergelijkbaarheid door de jaren heen? Waarom
heeft de Minister dit niet gedaan, maar gelijk gekozen voor het via «ankers» beter
onderling vergelijkbaar maken, zo vragen deze leden.
Wijzigingen Toetsbesluit PO in verband met verbeteren vergelijkbaarheid eindtoetsen
De leden lezen in het ontwerpbesluit dat voortaan de toetsaanbieders gelijkluidende
categorieën van schoolsoorten gaan hanteren. Deze leden vragen een toelichting van
de Minister wat deze verschillen precies waren. Hoe konden dezelfde schoolsoorten
onder verschillende categorieën worden gehanteerd: de namen van de categorieën staan
toch vast? Tevens vragen deze leden een bevestiging van de Minister dat ook in het
nieuwe systeem een gecombineerd advies kan worden gegeven zoals bijvoorbeeld vmbo-tl/havo
of havo-vmbo.
De leden vragen de Minister waarom het nodig is om niet alleen dezelfde eindtoets
van jaar tot jaar met elkaar te vergelijken, maar ook verschillende eindtoetsen. Gaarne
nadere toelichting.
De leden lezen dat door de introductie van een set van opgaven die voor alle toetsaanbieders
hetzelfde moet zijn – een zogenoemd «anker» – de onderlinge vergelijkbaarheid wordt
geborgd. Deze leden vragen de Minister om een nadere toelichting, wat betekent dit
«anker» precies en in hoeverre verschilt dit van de huidige praktijk? Hoe verhoudt
deze gelijke set van opgaven zich tot de vrijheid van scholen om te kiezen voor een
toets die het beste bij hun profiel of pedagogisch-didactische concept past? Op welke
wijze is dit dan nog mogelijk na inwerkingtreding van dit ontwerpbesluit? Leidt de
invoering van dit «anker» niet tot dusdanig vergaande standaardisering dat er de facto
sprake zal zijn van «Citoïsering» van de schooltoetsen? Gaarne een uitgebreide toelichting.
De leden lezen dat de Expertgroep heeft aangegeven dat er drie opties zijn voor het
bovengenoemde «anker», te weten een gezamenlijk «anker» (gezamenlijke set aan opgaven)
invoeren in de pretests; een gezamenlijk «anker» invoeren in zowel pretests als in
operationele toetsen; of een gezamenlijk «anker» invoeren in de operationele toetsen.
Volgens de Expertgroep heeft invoering van de derde optie het grootste effect op de
vergelijkbaarheid van de toetsen. Deze leden vragen de Minister een nadere onderbouwing
te geven voor de keuze voor de derde optie alsmede een opsomming van de voor- en nadelen
van de eerste en tweede optie zodat duidelijk wordt op basis van welke argumenten
de derde optie als meest geschikt wordt beschouwd door de Expertgroep en de Minister.
De leden zien het belang van een gelijke moeilijkheidsgraad door de jaren heen van
een eindtoets. Deze leden vragen de Minister nader toe te lichten waarom hij van mening
is dat deze gelijke moeilijkheidsgraad alleen te bereiken is met het door hem gekozen
«anker» en niet door het verbeteren van de borging van de referentieniveaus als ijkpunten.
Kan de Minister ook onderbouwd aangegeven of de toegevoegde waarde van de alternatieve
eindtoetsen, te weten beter aansluiten bij het profiel of de pedagogisch-didactische
visie van de school, beter gewaarborgd wordt door het verbeteren van de borging van
de referentieniveaus als ijkpunt dan door het voorgestelde anker?
De leden lezen dat in het huidige Toetsbesluit nog staat dat volledige verversing
van alle toetsopgaven nodig is voor de validiteit van de toets, maar dat bij gedeeltelijke
herhaling van het «anker» deze validiteit ook voldoende gewaarborgd is door onder
meer de omvangrijke digitale itembanken waaruit de digitale eindtoetsen putten, waardoor
het niet van te voren bekend is welke opgaven worden gebruikt. Deze leden vragen de
Minister hoe voorkomen wordt dat dezelfde opgaven in de daaropvolgende jaren worden
gebruikt? Is het niet zo dat omdat je niet weet van te voren welke opgaven worden
gebruikt, het in theorie ook zo kan zijn dat dezelfde opgaven meerdere keren achtereenvolgend
worden gebruikt? Zo ja, is het mogelijk om ervoor te zorgen dat dit niet kan voorkomen
gedurende een bepaalde periode? Is het niet nodig om ook te voorkomen dat leerlingen
die met de oude opgaven hebben geoefend, hetzij op school hetzij via een vorm van
huiswerkbegeleiding en deze oude opgaven weer tegenkomen in hun eigen eindtoets, hier
geen voordeel van hebben ten opzichte van de leerlingen bij wie de eindtoets eerder
is afgenomen? Dat zou toch ook een effect kunnen hebben op de moeilijkheidsgraad?
Deze leden vragen de Minister tevens hoe dit geborgd wordt in het geval de eindtoets
(nog) niet digitaal wordt afgenomen. Tot slot vragen deze leden de Minister nader
toe te lichten of de ervaringen met de examens Nederlands als tweede taal op dit punt
nog aanleiding geven tot een nadere afweging.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Inleiding
De leden van de D66-fractie vinden dat in het genoemde ontwerpbesluit bij de eindtoets
teveel de nadruk ligt op meetbaar beleid en te weinig op de ontwikkeling van een kind.
Kan de Minister nader toelichten wat hij bedoelt met dat eindtoetsen in de praktijk
onvoldoende vergelijkbaar zijn en dit op orde moet worden gebracht? Deze leden menen
dat verschillende meetinstrumenten juist bijdragen aan de validiteit en betrouwbaarheid
van resultaten. Graag een reactie hierop van de Minister.
Aanleiding
De leden lezen dat een gezamenlijk «anker» in de eindtoetsen de onderlinge vergelijkbaarheid
vergroot. Deze leden vrezen dat hierdoor de momentopname van de eindtoetsen een te
grote rol gaat spelen in de beoordeling van kwaliteit van het onderwijs en de school.
Graag een reactie van de Minister.
Eindtoetsen onvoldoende vergelijkbaar
De leden menen dat het meten van referentieniveaus voldoende ijkpunt vormt om de onderlinge
vergelijkbaarheid te vergroten zonder de diversiteit uit de meetinstrumenten te halen.
De Minister geeft aan dat uit praktijkervaring blijkt dat verschillende eindtoetsen
er niet in zijn geslaagd op gelijke wijze referentieniveaus te meten. Deze leden vragen
de Minister om eerst de producenten van de eindtoetsen aan te spreken op dit gebrek,
alvorens een wijziging toe te passen in de wet.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
Aanleiding
De onvergelijkbare eindtoetsen bemoeilijkten het voor de Inspectie om een landelijk
beeld van de resultaten van de eindtoets te schetsen. In hoeverre heeft deze onvergelijkbaarheid
ook effect gehad op de beoordeling van scholen op basis van de resultaten van de eindtoets,
zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan het zijn dat scholen benadeeld zijn? Is
de Minister daarnaast van mening dat het resultaat van de eindtoets het juiste middel
is om te beoordelen of de resultaten van een school voldoende zijn? Deze leden vragen
de Minister, zijn antwoord toe te lichten.
Eindtoetsen onvoldoende vergelijkbaar
De leden vragen de Minister of het daadwerkelijk zo is dat de eindtoets als tweede,
objectief gegeven dient bij het schooladvies voor het voortgezet onderwijs, terwijl
uit cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat in schooljaar
2016–2017 bijna 58.000 leerlingen na de uitslag van de eindtoets in het reguliere
basisonderwijs in aanmerking kwamen voor een bijstelling naar boven van het oorspronkelijke
leerkrachtadvies, maar dit advies slechts bij twee op de tien daadwerkelijk naar boven
is bijgesteld. Wat vindt de Minister van deze cijfers en welke oorzaken ziet hij,
zo willen deze leden weten.
Wijzigingen Toetsbesluit PO in verband met verbeteren vergelijkbaarheid eindtoetsen
De verschillende eindtoetsen dienen in hun toetsadviezen dezelfde categorieën te hanteren
van schoolsoorten voor het vervolgonderwijs. De voornoemde leden vragen de Minister
waarom het praktijkonderwijs niet als advies uit de eindtoets kan komen.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
Aanleiding
De leden vragen de Minister in te gaan op de verhouding tussen twee doelen van de
eindtoets, namelijk enerzijds het in kaart brengen van de resultaten van de leerling
ten opzichte van de referentieniveaus en anderzijds het geven van een advies ten aanzien
van het vervolgonderwijs. Zij constateren dat deze doelen op gespannen voet met elkaar
staan en dat het voorgenomen besluit juist de functie van de eindtoets ten behoeve
van de individuele leerling onder druk lijkt te zetten. Terwijl bij het eerste doel
het belang van vergelijkbaarheid wordt benadrukt, is het tweede doel juist gebaat
bij ruimte voor differentiatie. Deze leden merken allereerst op dat differentiatie
reeds onder druk staat door het beperkte aantal vaardigheden uit het referentiekader
dat getoetst wordt. Door de dominante rol van de ankeropgaven wordt bovendien de differentiatie
in de wijze van toetsen verder ingesnoerd door een eenzijdige psychometrische benadering.
Waarom wordt het belang van een breed schooladvies zo sterk onder druk gezet door
een beperkte definitie van vergelijkbaarheid, zo vragen zij. Deze leden vragen ook
waarom de afweging van deze belangen niet bij uitstek een thema is dat thuis hoort
in de beleidsreactie op de evaluatie van de wet, mede gelet op de aangenomen motie
van de leden Bisschop en Rog1. Uit de scenario’s voor ijking aan de referentieniveaus blijkt dat ook kwalitatieve
winst te behalen valt zonder vooralsnog tot verplichte ankeropgaven over te gaan.
Vergelijkbaarheid eindtoetsen
De voornoemde leden lezen dat de veronderstelling van de wetgever was dat ijking van
de eindtoetsen aan de referentieniveaus voldoende waarborg zou vormen voor betrouwbaarheid
en vergelijkbaarheid. Zij constateren dat de Minister met dit conceptbesluit meteen
ook grijpt naar het instrument van ankeropgaven ondanks het feit dat alternatieven
bestaan die beter aansluiten bij de bedoeling en verwachting van de wetgever. Hoe
is dit vanuit het oogpunt van proportionaliteit te rechtvaardigen en waarom is het
niet geboden om op basis van de evaluatie, waarin ook de door de Kamer gevraagde alternatieven
aan bod komen, eerst ten principale de bedoeling van de wet te bespreken?
Wijzigingen Toetsbesluit PO
Deze leden hebben de indruk dat de keuzes ten aanzien van de ankeropgaven leiden tot
een rekolonisatie van de eindtoets door Cito. Deze leden hebben namelijk begrepen
dat de inhoud van de ankeropgaven in ieder geval het eerste jaar afkomstig is geweest
van Cito. Zij vragen waarom niet in een zoveel mogelijk gelijkwaardige positie van
toetsaanbieders wordt voorzien als het gaat om ankeropgaven, zoals voorgesteld in
de scenario’s voor ijking van eindtoetsen. En indien dat voornemen voor de toekomst
wel bestaat, waarom wordt niet in het besluit gewaarborgd dat alle aanbieders, mogelijk
naar rato van hun aandeel, kunnen voorzien in een deel van de ankeropgaven, zo vragen
deze leden de Minister.
De leden vragen een toelichting op de legitimatie van het voorstel in het licht van
de tekst en de bedoeling van de wet. Deze leden merken dat voortdurend wordt gewezen
op het belang van het ijken van toetsen aan de referentieniveaus. Zonder af te doen
aan het belang van het relateren aan de referentieniveaus constateren zij dat deze
verplichting tot op heden nog steeds niet in werking is getreden. Zij vragen hoe het
te rechtvaardigen is dat via de route van het Toetsbesluit aanpassingen worden verricht
die uitgaan van een verplichting die niet bestaat. Uit het feit dat de wetgever kennelijk
heeft gemeend dat de beoogde relatie tussen de referentieniveaus en de toetsresultaten
nog niet in werking dient te treden maken de leden op dat een grondslag voor het stellen
van eisen in het Toetsbesluit dienaangaande ontbreekt. Zij zijn ook van mening dat
de thematiek zozeer raakt aan de essentie van het systeem van de eindtoets dat het
inmiddels voor de hand ligt deze eerst integraal te bespreken in het kader van de
evaluatie.
De leden vragen of de Minister onderkent dat ook de wijze van toetsen en presenteren
van opgaven een belangrijk argument was voor het toelaten van alternatieve eindtoetsen.
Deze leden vragen de Minister, zeer concreet te beschrijven welke ruimte de toetsaanbieders
hebben om de ankeropgaven zodanig vorm te geven dat zij passen bij het onderscheidende
karakter van hun toets. Eveneens vragen zij waarom het besluit hieromtrent geen bepalingen
bevat.
De voornoemde leden vragen een reactie op het risico dat de meerjarige aanwezigheid
van ankeropgaven de betrouwbaarheid van toetsen aantast. Weliswaar zal de bekendheid
met de inhoud van de ankeropgaven voor leerlingen en buitenstaanders beperkt zijn,
maar dat geldt naar de mening van deze leden niet voor de leraren. Leraren zullen
na verloop van jaren in beeld hebben wat de inhoud van ankeropgaven is en aan de hand
van hun kennis en ervaring hun leerlingen, al dan niet bewust, voorbereiden op de
toets. In hoeverre kan de status van het anker op termijn worden ondergraven, zo vragen
zij.
Artikel II. Inwerkingtreding
Deze leden constateren dat het voornemen is de ankeropgaven per 1 augustus te verplichten,
terwijl deze opgaven al met het oog op het schooljaar 2018–2019 als verplicht zijn
gepresenteerd2. Deze leden vragen waarom zonder rechtsgrond wezenlijke veranderingen in de toets
zijn aangebracht die de vrijheid van de aanbieders van alternatieve toetsen beperken.
De toelichting vermeldt weliswaar dat de huidige aanbieders de maatregel steunen,
maar dat doet niets af aan het feit dat deze maatregel door de toetsaanbieders publiekelijk
als een beperking van de ruimte voor eigen keuzes is benoemd. Zij constateren dat
de gang van zaken veel trekken vertoont van het verschijnsel fantoomwetgeving dat
door de commissie Dijsselbloem gewraakt is en zij vragen de Minister kritisch te reflecteren
op dit proces en de lessen die eruit getrokken dienen te worden.
II Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.