Stenogram : Behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht ( 33135 )
29 Crisis- en herstelwet
Aan de orde is de behandeling van:
-
het wetsvoorstel Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in
verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van
enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (
33135
),
en van:
- de motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink/Kuiken over evaluatie van de Crisis- en herstelwet
(33135, nr. 28);
- de motie-Kuiken/Houwers over een leer- en ervaringstraject (33135, nr. 29);
- de motie-Van Tongeren over opschorting van het verlengen van de Crisis- en herstelwet
(33135, nr. 30).
(Zie wetgevingsoverleg van 25 juni 2012.)
De
voorzitter:
Ik vraag de leden om compassie. Dat is een mooi begrip. Ik vraag dat ook aan de minister.
Ik hoop echt dat wij dit debat voor twaalf uur kunnen afronden. Dat betekent dat iedereen
nog eens goed naar zijn spreektijd moet kijken. Wij moeten elkaar immers ook een beetje
heel houden in deze tijden. Het woord is aan mevrouw Wiegman.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Voorzitter. De nota van wijziging op het wetsvoorstel bevat een geheel nieuw voorstel
voor de herverdeling van de milieugebruiksruimte en de wijze van omgaan met natuurgebieden.
Een dergelijk omvangrijk voorstel hoort wat de ChristenUnie betreft niet thuis in
een nota van wijziging, tenzij daar zeer breed draagvlak voor is. Ik lees echter alleen
dat een en ander is afgestemd met het IPO en de VNG en dan nog, gezien de haast, alleen
ambtelijk. Verder is er gesproken met VNO-NCW. Maar waarom is er niet ook gesproken
met bijvoorbeeld LTO?
Deze heropening is wat mij betreft niet zozeer een moment om nog eens uitvoerig met
alle collega's te debatteren, maar om nader in te gaan op vooral de nota van wijziging.
Ik heb begrepen dat deze last minute actie van de minister kwaad bloed heeft gezet
bij bijvoorbeeld natuur- en milieuorganisaties. Zij voelen zich net als mijn fractie
overvallen door een wetswijziging waarvan de consequenties nog niet zijn te overzien.
Waarom is er niet gesproken met deze organisaties? De ChristenUnie is bang dat dit
ten koste gaat van het draagvlak waaraan wordt gewerkt voor de nieuwe Omgevingswet.
Het lijkt wel alsof de minister het advies van de commissie-Elverding, waarin draagvlak
en participatie een centrale rol spelen, wel erg selectief toepast.
Meer in het algemeen vraagt mijn fractie waarom de minister deze overvaltechniek toepast
bij een toch al gevoelig wetsvoorstel in de laatste Kamerweek voor de verkiezingen.
Waarom maakt zij niet een apart wetsvoorstel of wacht zij tot de nieuwe Omgevingswet?
Kan de minister eens drie concrete voorbeelden noemen waarom deze last minute wijzigingen
nu, met spoed, nodig zijn?
Ook de stapeling van maatregelen vindt de ChristenUnie zorgelijk. De nota van wijziging
staat immers niet op zichzelf. De minister had in het wetsvoorstel al voorgesteld
om ook in het buitengebied ontwikkelingsgebieden aan te wijzen, terwijl de Kamer dit
via mijn amendement juist bewust heeft uitgesloten in de oorspronkelijke Crisis- en
herstelwet. Nu wil de minister ook nog eens de bepalingen van de Natuurbeschermingswet
voor deze gebieden flink afzwakken. Hoe wil de minister nog een zinnige discussie
voeren over de Omgevingswet als nu al even snel met een nota van wijziging alles overboord
wordt gegooid? De Raad van State ziet dit voorstel als een experimenteerbepaling,
maar de achterdeur van dit experiment staat wagenwijd open, omdat een onbeperkt aantal
gebieden aangewezen kan worden als ontwikkelingsgebied. Zo kan de uitzondering de
regel worden, terwijl nu nog niet eens duidelijk is wat de reikwijdte van deze uitzondering
is.
Voordat ik verder inga op de reikwijdte, wil ik laten weten dat mijn fractie ook grote
twijfels heeft over de vraag of deze overhaaste nota van wijziging wel past in een
zorgvuldig wetgevingsproces.
Ik heb inmiddels meerdere fouten gevonden in de verwijzingen in de memorie van toelichting
bij de nota van wijziging, waardoor deze slecht leesbaar is. Dit soort fouten geeft
mij weinig vertrouwen. Is de nota van wijziging wel waterdicht? Is deze juridisch
wel houdbaar? Het is immers de zoveelste pleister op de natuurwetgeving.
De technische correcties in de nota van wijziging zijn prima en de ChristenUnie steunt
ook het schrappen van bijlage 3 over de lex silencio positivo, die overbodig is geworden.
Ook de meer flexibele inhoudsopgave voor het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied
steunt mijn fractie.
Wel heb ik nog veel vragen over de rest van de nota van wijziging, specifiek met betrekking
tot de ontwikkelingsgebieden en de wijziging van de Natuurbeschermingswet. Ik had
deze vragen graag in een schriftelijke ronde gesteld, maar de oude coalitie staat
dit niet toe. Omdat de wet per se deze week door de Kamer moet, ben ik gedwongen om
deze vragen nu te stellen. Omdat er vanavond maar één termijn is, heb ik alvast het
amendement op stuk nr. 38 ingediend, waarmee de laatste nota van wijziging voor deze
onderdelen wordt teruggedraaid. De ChristenUnie wil graag constructief meedenken,
maar dan moet de minister vandaag wel met een heel overtuigend verhaal komen op deze
onderdelen. Op papier heb ik dat overtuigende verhaal nog niet gezien. Daarom heb
ik het amendement ingediend.
Ik zal nu ingaan op de twee kernpunten uit de nota van wijziging die in mijn amendement
worden teruggedraaid. Allereerst spreek ik over de milieugebruiksruimte. De aanpassingen
van artikel 2.3 moeten het mogelijk maken om de milieugebruiksruimte te optimaliseren.
Het aanpassen van voorschriften van bestaande vergunningen tast bestaande rechten
aan. De minister stelt dat belangen voor het totale gebied boven individuele belangen
kunnen gaan. Daarom is dit ingekaderd door de minister. Er moet sprake zijn van een
lange periode waarin er bij een bedrijf een overschot is aan rechten. Dit overschot
wordt dan afgeroomd ten behoeve van de ontwikkeling van andere bedrijven. Juist in
crisistijd kunnen bedrijven zo'n overschot hebben. Het gevaar is groot dat te veel
rechten worden afgenomen. De minister stelt dat er reële uitbreidingsmogelijkheden
moeten blijven voor het bedrijf dat de vergunningsruimte inlevert. Maar dat is arbitrair,
want wat is reëel?
Een bedrijf kiest een locatie vaak juist vanwege de uitbreidingsruimte. Daarbij gaat
het om langere termijnen dan drie jaar. Stel dat een bedrijf nu vergunningsruimte
inlevert, en deze ruimte over een paar jaar toch nodig blijkt te hebben. Hoe sterk
staat de overheid dan? In het uiterste geval zal een bedrijf dan moeten verhuizen,
waardoor de schade veel hoger zal zijn dan alleen de economische waarde van de ingeleverde
rechten. Een andere optie voor het optimaliseren van de milieugebruiksruimte die in
de nota van wijziging wordt geïntroduceerd, is het afwijken van regels in het activiteitenbesluit.
Regels in het activiteitenbesluit zijn er niet alleen vanuit milieugronden, maar ze
zijn er ook voor de veiligheid. Er is vaak een onderlinge samenhang met andere regels
in het activiteitenbesluit. Optimaliseren ten behoeve van het milieuresultaat klinkt
prima, maar dit kan indirect ten koste gaan van andere doelen, zoals veiligheid. Waarom
wacht deze minister met deze vergaande maatregelen niet tot de omgevingswet er is?
Ik heb de indruk dat met de wijziging van artikel 2.3 het bestemmingsplan de grondslag
wordt voor het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten.
Klopt het dat dit op dit moment nog niet mogelijk is? In artikel 2.31 van de Wabo
wordt het bestemmingsplan niet als grondslag voor het wijzigen van voorschriften van
de omgevingsvergunning genoemd. Hoe ziet de minister dit in het licht van de integrale
herziening van het omgevingsrecht? Is het niet veel beter om in de nieuwe omgevingswet
een zorgvuldige en integrale afweging op dit punt te maken?
Ik heb de verschillende versies van artikel 2.3 eens naast elkaar gelegd en daarbij
gekeken naar de opvallende verschillen tussen de huidige Crisis- en herstelwet, het
wetsvoorstel om deze wet permanent te maken en de nota van wijziging. Dat was nog
een hele puzzel, maar het resultaat was wel dat ik een wijziging vond die de minister
niet toelicht in de memorie van toelichting bij de nota van wijziging. Er staat momenteel
in de wet dat een gebiedsontwikkelingsplan, dat nu dus een bestemmingsplan wordt,
ingaat op de projecten om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. Daarnaast moet
echter ook worden ingegaan op werken en maatregelen ten behoefte van het tot stand
brengen van een goede milieukwaliteit. Dat laatste zinnetje heeft de minister echter
geschrapt. Werken en maatregelen worden nog wel genoemd, maar alleen in relatie tot
het benutten van milieugebruiksruimte. Dat is erg eenzijdig. Milieuruimte is er niet
louter om te gebruiken.
Het doel van de Crisis- en herstelwet is juist ook de milieukwaliteit te verbeteren.
Door het schrappen van dit zinnetje lijkt de minister van een belangrijke pijler onder
de wet af te willen. In mijn eerder genoemde amendement waarmee ik een deel van de
nota van wijziging terugdraai, wordt dit punt hersteld. Mocht hiervoor geen meerderheid
in de Kamer zijn, heb ik ook een apart amendement ingediend, het amendement op stuk
nr. 37, dat alleen dit punt herstelt.
In artikel 2.3 lid 13 nieuw, staat overigens een verwijzing naar een besluit als bedoeld
in het nieuwe lid 7. Als ik mij niet vergis, klopt deze verwijzing niet en wordt hier
niet lid 7 nieuw bedoeld, maar lid 8 nieuw. Lid 7 gaat namelijk over de mogelijkheid
om in het bestemmingsplan af te wijken van bij AMvB gegeven bepalingen op basis van
een aantal wetten. Pas in lid 8 wordt gesproken over besluiten, waaraan lid 13 lijkt
te refereren. Ik heb dit punt nog niet meegenomen in mijn amendementen omdat ik graag
eerst van de minister wil weten of het klopt dat er een fout zit in de verwijzingen.
Dan het tweede hoofdpunt uit de nota van wijziging, de natuurwetgeving. Dit is de
zoveelste ingewikkelde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Hoe denkt de minister
concrete praktijkproblemen hiermee op te lossen? Creëert zij niet weer een nieuwe
bron van jarenlange rechtszaken? De minister stelt voor om dubbele toetsing van projecten
en andere handelingen die opgenomen zijn in een bestemmingsplan dat betrekking heeft
op een ontwikkelingsgebied te schrappen, en alleen nog maar te toetsen op planniveau.
Laat ik vooropstellen, dat als we dubbele toetsingen kunnen schrappen en zo het papiercircus
rond vergunningen kunnen inperken en processen kunnen versnellen, de ChristenUnie
dat prima vindt. Heel goed. Dan moet er echter wel sprake zijn van een echte volledige
toets en ik ben er niet van overtuigd dat dat hier het geval is. Ik vraag me ook af
hoe het voorstel zich verhoudt tot de vereisten van de Europese Habitatrichtlijn en
Vogelrichtlijn. Ik heb hierover een aantal technische maar wel heel belangrijke vragen
waar ik antwoord op wil hebben. Ik verzoek de minister om deze vragen specifiek te
beantwoorden en niet zo globaal als in de memorie van toelichting is gebeurd.
Allereerst heb ik vragen over het enkel of dubbel toetsen. Begrijp ik goed dat de
minister van oordeel is dat er op dit moment bij projecten of andere handelingen binnen
ontwikkelingsgebieden überhaupt sprake is van een dubbele toetsing op natuurwaarden?
Wordt hiermee niet miskend dat een passende beoordeling van een plan een heel ander
karakter heeft en veel globaler kan zijn dan een passende beoordeling op vergunningenniveau?
Binnen de huidige wetgeving geldt al dat als alle mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden
zijn gekwantificeerd, de passende beoordeling voor het plan mag worden ingediend als
passende beoordeling van het project. Er hoeft dan dus niet tweemaal een passende
beoordeling te worden gemaakt. Als die beoordeling detaillering en concreetheid mist,
is er wel een aparte passende beoordeling nodig. Dat moet ook, want anders is er strijdigheid
met de Habitatrichtlijn, die juist deze detaillering en concreetheid eist. Ik heb
daarom de indruk dat er maar twee mogelijkheden zijn: het voorstel in de nota van
wijziging is schijnwinst omdat slechts enkele toetsing volgens de wet al kan, of de
minister probeert de Habitatrichtlijn te omzeilen en creëert een nieuw juridisch moeras
waarvan niet alleen de natuur maar ook de boeren straks het slachtoffer zullen zijn.
Dat laatste lijkt het geval te zijn, want in antwoord op de kritiek van de Raad van
State, stelt de minister letterlijk dat de beschrijving van projecten en handleidingen
in een bestemmingsplan niet concreet en gedetailleerd hoeft te zijn. Wat bedoelt de
minister hiermee? De Habitatrichtlijn eist deze details immers juist wél. Even verderop
lijkt de minister dat ook te beseffen, want daar stelt zij dat de beschrijving van
projecten en handleidingen als bijzonder onderdeel van het bestemmingsplan voor ontwikkelingsgebieden
uit zichzelf voldoende concreet zal zijn, zodat een passende beoordeling kan worden
gedaan. Natuurlijk kan er een passende beoordeling worden gedaan op planniveau, hoe
vaag het ook is, maar de vraag is of dit voldoende concreet is om de beoordeling op
projectniveau te schrappen. Hierop gaat de minister niet in.
Als de minister van de dubbele toetsing af wil, waarom schrapt zij dan niet de toets
op planniveau, zodat de toets op projectniveau gehandhaafd wordt? Hoe wordt bij het
slechts één keer globaal toetsen op planniveau verzekerd dat de instandhoudingdoelen
voor Natura 2000-gebieden worden gehaald? Welke garanties biedt de minister hiervoor?
Hoe voorkomt de minister een opeenstapeling van foutmarges? Als immers eerst op planniveau
een globale beoordeling wordt gedaan en hier vervolgens globaal aan wordt getoetst,
is het risico op foutmarges dubbel zo groot. Voldoet dit wel aan de Europese richtlijnen?
Is het juist dat het voorgestelde artikel 19 ertoe zal leiden dat projecten in ontwikkelingsgebieden
zonder nadere natuurtoets doorgang kunnen vinden? Wat zijn daarvoor de randvoorwaarden?
Moeten die randvoorwaarden niet wettelijk worden vastgelegd? Wat betekent het voorstel
voor de administratieve lasten? De Raad van State stelt dat de initiatiefnemers ook
bij het schrappen van de dubbele toets nog steeds hoge lasten kunnen hebben als ze
nog steeds veel informatie moeten aanleveren over een project zodat het bestuursorgaan
kan toetsen of wordt voldaan aan de beschrijving en het bestemmingsplan en of het
nog actueel is. De minister stelt dat het op voorhand niet aan te geven is in hoeverre
de hoeveelheid aan te leveren gegevens zal dalen, omdat dit afhankelijk is van het
project. Dat vindt de ChristenUnie een te magere basis voor zo'n omvangrijke wijziging.
Als de minister niet eens globaal kan aantonen wat de feitelijke winst is voor ondernemers
qua administratieve lasten, waarom wil zij dan zo'n wijziging doorvoeren?
Waar wil de minister in het buitengebied precies ontwikkelingsgebieden aanwijzen?
Wil zij bijvoorbeeld ook ontwikkelingsgebieden in de omgeving van Natura 2000 aanwijzen?
Hoe ziet zij de inzet van een bestemmingsplan bij de ontwikkelingsgebieden in het
licht van de plannen voor een nieuwe Omgevingswet, waarin het bestemmingsplan waarschijnlijk
zal verdwijnen? Hoe verhoudt een dergelijk bestemmingsplan zich tot het beheerplan
in het kader van de Natuurbeschermingswet? Kan de minister daarbij specifiek ingaan
op de trend dat bestemmingsplannen steeds globaler worden, terwijl bepalingen voor
de Natuurbeschermingswetvergunningen juist veel meer details vragen? Kortom, past
het voorstel van de minister wel bij het karakter van bestemmingsplannen zoals die
de laatste jaren zijn ontstaan?
De
voorzitter:
Mevrouw Wiegman, u hebt gezegd dat u iets langer zou spreken, maar het is nu al anderhalf
keer zo lang.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Nog vijf minuten. Ik ben minder erg dan collega Koopmans afgelopen maandag.
De
voorzitter:
Helpt dat?
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, ik denk het wel.
De
voorzitter:
Nou, misschien kunt u het toch een beetje beknopter proberen te maken.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik zal dat zo goed mogelijk proberen te doen.
Voorzitter. Het voorstel om de dubbele toetsing af te schaffen kan niet los worden
gezien van de beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), maar juist
daar zit veel vertraging. De minister plakt met deze nota van wijziging de zoveelste
pleister terwijl zij beter staatssecretaris Bleker kan aansporen om de beheerplannen
snel af te ronden. Ook hierover heb ik een aantal concrete vragen. Ik heb begrepen
dat het niet lukt om in de beheerplannen alle te voorziene ontwikkelingen mee te nemen.
Dit betekent dat ondernemers nog een Natuurbeschermingswetvergunning moeten aanvragen
voor zaken die nog niet in het beheerplan zijn meegenomen. Maar hoe komt dit alles
uiteindelijk weer bij elkaar, zeker als de Natuurbeschermingswetvergunningen conform
de nota van wijziging slechts één keer globaal getoetst worden? Ontstaat zo niet het
gevaar dat de doelen van de beheerplannen niet gehaald worden? Legt dit niet weer
extra bewijslast en lastendruk bij de agrarische ondernemers? Wat gebeurt er als straks
op grond van deze nota van wijziging vergunningen zijn verstrekt waar deze toch te
ruim blijken te zijn om te voldoen aan de beheerplannen? Wie moet in dat geval de
schade betalen, de boer of de overheid?
Het nieuwe artikel 19db gaat, als ik het goed begrijp, alleen over de passende beoordeling
en de beheerplannen. Deze redenering doortrekkend vraag ik mij af hoe het zit met
de PAS, want daarin is zo'n koppeling tussen plannen en projecten er nog niet en blijven
er dus twee toetsmomenten. Gezien mijn kritische opmerkingen over de nota van wijziging
zal duidelijk zijn dat ik hier op dit moment zeker niet voor pleit, maar het geeft
maar aan hoe selectief we op dit moment bezig zijn zonder dat er naar het totaalplaatje
wordt gekeken.
Het voorstel gaat niet alleen over het al dan niet dubbel toetsen. De minister kiest
ervoor om in ontwikkelingsgebieden, indien kenmerken van projecten maar zijn beschreven
in een bestemmingsplan, niet alleen de tweede toets af te schaffen, maar de hele vergunningplicht.
Ook dit roept een aantal vragen op. Stel dat er een belanghebbende die het niet eens
is met een project tot handeling. Omdat er geen vergunning meer is, kan deze persoon
of organisatie alleen nog maar een handhavingsverzoek doen, waardoor geen bezwaar
of beroep mogelijk is, zoals tegen een vergunning. Is de minister het met mij eens
dat dit wel een erg omslachtige route is, dat dit minder rechtszekerheid biedt en
dat je dan beter een passende beoordeling door de overheid kunt hebben, waarvan de
kaders voor iedereen helder zijn? Kan de minister ingaan op de vrijstelling van de
vergunningplicht in relatie tot de Vogel- en habitatrichtlijn? Kan dat wel? En creëert
de minister hiermee niet nieuwe onzekerheden bij initiatiefnemers? Hoe weten zij immers
100% zeker dat ze vrijgesteld zijn van een vergunningplicht of niet? Bij een vergunning
die onherroepelijk is, weet je tenminste waar je aan toe bent.
Hoe moet ik dit alles zien in de tijd? Er kan immers veel tijd zitten tussen het bestemmingsplan
en het concrete project. In die tijd mogen er geen andere initiatieven in de omgeving
zijn met effecten op de relevante Natura 2000-gebieden, want dan kloppen de berekeningen
in het bestemmingsplan niet meer, omdat de cumulatie er niet goed in zit. Is de voorwaarde
voor de vrijstelling dat de uitgevoerde passende beoordeling van het plan actueel
is, voldoende robuust verwerkt in het wetsvoorstel?
Nu lijkt het bestuursorgaan wel erg veel beoordelingsruimte te hebben en ook dit lijkt
mij een bron van rechtszaken. Wat gebeurt er immers als een belanghebbende het oordeel
van het bestuursorgaan aanvecht? Dan ontstaat er toch ook langdurige onzekerheid voor
de initiatiefnemers? Wat gebeurt er bovendien als het bestuursorgaan de zaak verliest?
De minister heeft in een brief gereageerd op mijn amendement op stuk nr. 27, waarin
ik verzoek om de EPC-norm aan te scherpen. De minister vindt deze aanscherping te
snel in verband met de notificatie bij Brussel en de benodigde afstemming met de markt.
Ik ben bereid om mijn amendement aan te passen, zodat er meer tijd is voor deze notificatie
en afstemming door de eerste wijziging pas in te laten gaan per 1 januari 2014. Ik
teken daarbij aan dat de markt graag duidelijkheid wil over de te bereiken normen,
omdat dit juist de toepassing van nieuwe technieken en de innovatie stimuleert. Juist
in deze crisistijd is zo'n duidelijk perspectief voor de markt van belang. Ik vraag
daarom om meer ambitie van de minister en om een meer constructieve opstelling. Misschien
kan de minister ons vertellen welke stip op de horizon en welk tijdpad zij wel haalbaar
vindt.
De heer
Koopmans (CDA):
Ik ben benieuwd of mevrouw Wiegman zelf ook heeft laten bekijken wat dit allemaal
gaat kosten voor mensen die moeten verbouwen of kopen.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
In de behandeling tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister heel duidelijk gezegd
dat zij de Crisis- en herstelwet graag wil gebruiken voor verduurzaming. Als er versnelling
mogelijk is, wil zij daar ook ruimte voor geven. Met dit amendement doe ik een suggestie.
Wellicht kan het op dat terrein. Ik ben echter best bereid om zaken aan te passen,
zodat het meer haalbaar is en er meer draagvlak voor is. Ik hoor dan ook graag suggesties
van de minister in dit verband. Ik heb nu namelijk alleen een brief met een kort samengevat
een "dik nee" gekregen. Ik wil daar dus graag rekening mee houden. Ik weet dat er
behoefte is aan een stip op de horizon. Als wij dit kunnen regelen in een amendement
dat haalbaar en betaalbaar is, zou dat heel mooi zijn.
De heer
Koopmans (CDA):
Mevrouw Wiegman kan het een stip op de horizon noemen, maar als zij niet weet wat
dit kost, kan het ook gewoon een lat zijn waar niemand overheen of onderdoor kan.
Dat is een beetje het risico bij dit amendement.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Ik ben het zeker tijdens dit debat niet zo vaak met de heer Koopmans eens, maar in
dit geval ben ik het roerend met hem eens. Mevrouw Wiegman weet toch ook dat het debat
over de aanscherping van de EPC-waarden gevoerd wordt in de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken? Het gaat namelijk over het Bouwbesluit. Daar wordt al jarenlang gesproken over
dit soort onderwerpen. Er zijn ook allerlei afspraken gemaakt over hoe zorgvuldig
je omgaat met veranderingen. Ik loop zelf ook regelmatig tegen dit probleem aan. Is
het niet veel verstandiger om gewoon voor de koninklijke route te kiezen in plaats
van voor deze U-bochtconstructie?
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit gaat over de twee verschillende plekken waar het onderwerp "energie" een plek
heeft gekregen. Wellicht zou het goed zijn om straks in een nieuwe kabinets- en Kamerperiode
de energievraagstukken meer te bundelen, zodat die niet verspreid zijn over verschillende
commissies.
Ik sta open voor vragen zoals "Wat zegt de markt?" en "Wat vraagt de markt?". Ik ga
daar graag over in overleg. Ik kom nu terug op mijn amendement. Ik ben bereid om het
amendement aan te passen aan redelijkheid, haalbaarheid, betaalbaarheid en noem maar
op. Ik ontvang daarom graag suggesties van de minister in antwoord op de vraag op
welke wijze je dit kunt doen in plaats van alleen maar een brief met daarin een heel
"dik nee".
De heer
Paulus Jansen (SP):
Mevrouw Wiegman of haar collega van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken weet
dat bijvoorbeeld een onderzoek naar de aanscherping van de isolatiewaarde van de gebouwschil
naar aanleiding van de aangenomen motie-Jansen c.s. een halfjaar heeft geduurd. Dit
soort procedures duurt gewoon heel lang. Daarna kun je pas een fatsoenlijk standpunt
innemen over de vraag of dit wel of niet verstandig is. Zou het in dit geval niet
verstandiger zijn om het toch iets rustiger aan te pakken?
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Daarom stel ik als wijziging van het amendement ook voor om een andere termijn in
het amendement op te nemen, dus niet 1 januari 2013, maar bijvoorbeeld 1 januari 2014.
De ChristenUnie heeft veel zorgen over de nieuwe bevoegdheden voor de ontwikkelingsgebieden
en het schrappen van de dubbele toets in de Natuurbeschermingswet. Mochten deze wijzigingen
toch worden doorgevoerd, dan vraag ik de minister of zij bereid is, deze bevoegdheden
zeer terughoudend toe te passen. De ChristenUnie vraagt dan van de minister om niet
alleen in woord maar ook in daad te bewijzen dat het hier gaat om een maatregel met
een experimenteel karakter en dus slechts een zeer beperkt aantal gebieden aan te
wijzen.
Is de minister bereid om vandaag een maximumaantal gebieden te noemen waarop zij dit
de komende vier jaar gaat toepassen, zeg maar tot de komst van de omgevingswet?
De heer
Houwers (VVD):
Welke criteria wil mevrouw Wiegman daarbij hanteren? Of wil zij alleen het aantal
gebieden beperken? Waarom stelt zij zich zo zuinig op? Wij willen er via de Crisis-
en herstelwet toch juist voor zorgen dat er weer meer actie en werkgelegenheid komt
of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik merk het volgende op over zuinigheid. Wij zullen de zaken echt goed regelen in
de omgevingswet. De Crisis- en herstelwet is niet voor de eeuwigheid of eindigheid
bedoeld. Als wij op zoek zijn naar tijdelijke versnellingsmaatregelen totdat de omgevingswet
er is, dan moeten wij dat ook laten zien. Dan is er dus alleen ruimte voor experimenteren
en kan dus niet zomaar alles zonder enkele randvoorwaarde worden toegelaten. Ik heb
talloze vragen gesteld, met name over ontwikkelingen rondom kwetsbare natuurgebieden.
Je kunt je afvragen of de Crisis- en herstelwet daarvoor echt helpt. Ik zou zeggen:
beperk je tot bepaalde heel belangrijke economische gebieden, bijvoorbeeld de Rotterdamse
haven, in plaats van dat er onbeperkt van deze wet gebruik kan worden gemaakt.
De heer
Houwers (VVD):
Volgens mij krijg ik niet echt antwoord op mijn vraag. Natuurlijk is de Crisis- en
herstelwet niet voor de eeuwigheid bedoeld, maar ik wil graag van mevrouw Wiegman
weten aan welke gebieden zij denkt. Zij noemt de Rotterdamse havens, maar er zijn
natuurlijk veel meer plekken in Nederland waar gelukkig economische en andere activiteiten
plaatsvinden die hiermee geholpen kunnen zijn. Wil mevrouw Wiegman dat dan onmogelijk
maken? Dat beluister ik namelijk in haar betoog.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik wil graag heel veel mogelijk maken, maar ik vraag mij oprecht af of de nota van
wijziging al die mogelijkheden waarmaakt. Ik heb een hele rij kritische vragen gesteld.
Ik kan mij sowieso voorstellen dat je bepaalde gebieden uitsluit en zegt: je moet
het daar niet doen. Ik heb een aantal punten genoemd hoe je daar een bepaalde versnelling
kunt realiseren, namelijk door beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof.
Die zaken zijn echter allemaal op de lange baan geschoven. Daarom zou ik zeggen: beperk
je en focus op de belangrijke economische gebieden waar je met deze wetgeving, in
het kader van experimenteren, aan de slag gaat.
De heer
Koopmans (CDA):
Mevrouw de voorzitter. De Crisis- en herstelwet is in de ogen van de CDA-fractie een
goede wet. Vorig jaar is die wet op een goede wijze gewijzigd op het gebied van het
bestuursprocesrecht. Nu ligt er weer een goed wijzigingsvoorstel voor om de Crisis-
en herstelwet permanent te maken en te verbeteren. Wij hebben daarover een goed debat
gevoerd. Deze goede minister heeft daarin een goed antwoord gegeven op een eveneens
goede inbreng van mijn kant.
Ik ben blij dat een meerderheid in de Kamer ons de gelegenheid geeft om in derde termijn
nog een aantal opmerkingen te maken. De goede nota van wijziging biedt de mogelijkheid
om integrale gebiedsontwikkelingen op een snellere manier te realiseren. Dat is goed
en dat helpt ook in Rotterdam. Als het wat lang duurt, zeggen Rotterdammers: let op,
zorg dat er geen gras op de kade gaat groeien. Deze nota van wijziging zal voorkomen
dat er onbedoelde plekken gras gaat groeien.
Wij zijn het eens met de nota van wijziging, maar ik wil nog wel een laatste punt
maken. Ik heb mevrouw Van Tongeren in het debat een handreiking gedaan. Onderdeel
van het verkiezingsprogramma van GroenLinks is namelijk meer mogelijkheden bieden
voor de ombouw van kantoren tot woningen. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bewoners en ondernemers in Nederland als het gaat om verbouw (transformatie)
van kantoren tot woningen met veel ingewikkelde regelgeving te maken kunnen hebben;
overwegende dat in deze economische crisis mogelijkheden moeten worden aangegrepen
om verbouw (transformatie) van kantoren tot woningen niet door complexe regelgeving
in de weg te laten staan;
overwegende dat de mogelijkheid bestaat om, zowel op grond van de Crisis- en herstelwet
als de Woningwet, regelgeving buiten werking te stellen en voorschriften van het Bouwbesluit
voor concrete projecten buiten toepassing te verklaren;
verzoekt de regering om regelgeving met betrekking tot verbouw (transformatie) van
kantoren tot woningen buiten werking te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De
voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koopmans. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (33135).
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
De heer Koopmans heeft mij in het vorige debat inderdaad allerlei fantastische voorstellen
voor amendementen gedaan. Ik heb bij mijn mail en mijn telefoon zitten wachten en
ik heb zelfs naar blauwe briefjes in gele bakjes gezocht, maar er kwam helemaal niks.
Bij de vorige behandeling van de Crisis- en herstelwet heb ik een amendement ingediend
opdat Rijkswaterstaat en de waterschappen meer medewerking zouden verlenen aan de
aanleg van windmolens, maar zelfs dat heeft de CDA-fractie niet gesteund. Was het
een holle belofte van de heer Koopmans om het debat wat gezelliger te maken? Waar
zit de inhoud van het samenwerken met GroenLinks op groene projecten?
De heer
Koopmans (CDA):
Er zijn twee punten. Allereerst was de verwachtingsvolle blik van mevrouw Van Tongeren
de afgelopen dagen een feest om mee te maken. Maar dat terzijde. Belangrijker is dat
ik naar aanleiding van de handreiking die ik in het debat deed, heb uitgezocht hoe
je een en ander precies kunt doen. Ik dacht dat het noodzakelijk was om dit per amendement
te doen. Ongeveer anderhalf uur voor het debat is ons echt duidelijk geworden dat
in het recent vernieuwde Bouwbesluit de mogelijkheid is opgenomen om voor de ombouw
van kantoren naar woningen gebruik te maken van de oude bepalingen van het Bouwbesluit.
De regelgeving die er nu is, bijvoorbeeld dat een deur 2,20 meter moet zijn, hoeft
daar niet van kracht te zijn. Het bevoegd gezag kan die buiten toepassing verklaren.
Bovendien zit er in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid om andere regelgeving
buiten toepassing te verklaren. Dat moet je wel doen en deze motie verzoekt de regering
om dat te doen. Daarmee krijgt de handreiking die ik mevrouw Van Tongeren tijdens
het debat heb gedaan, vorm en inhoud die passen bij de vigerende wetgeving.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Dat is een dode muis. Als de heer Koopmans met GroenLinks groene projecten wil steunen,
waarom heeft de CDA-fractie dan tegen het amendement gestemd waarin wij vragen om
Rijkswaterstaat en waterschappen medewerking te laten verlenen aan het plaatsen van
windmolens op dijklichamen waar dat mogelijk is? Daarmee heeft de CDA-fractie dit
onmogelijk gemaakt.
De heer
Koopmans (CDA):
Een dode mus vind ik altijd jammer, maar een dode muis vind ik altijd prachtig. Ik
houd niet van levende muizen in huis.
Dan het voorgestelde amendement. In het oorspronkelijke debat, ook bij de vier tranches
die eerder aan de orde zijn geweest, heeft het CDA op tal van punten meegedaan met
de heer Samsom en mevrouw Wiegman om allerlei duurzame projecten binnen de Crisis-
en herstelwet te krijgen. Wij zullen elke keer naar voorstellen kijken. Ik ken het
amendement waarover mevrouw Van Tongeren spreekt, niet meer precies uit mijn hoofd.
Telkens zullen wij dergelijke moties beoordelen op de inhoud.
De
voorzitter:
U bent goed bezig, mijnheer Koopmans, maar iets korter antwoorden is nog beter.
De heer
Koopmans (CDA):
Ik had ook een heel korte tijd en bovendien zijn het heel goede vragen.
De
voorzitter:
Dat is waar, maar toch.
De heer
Paulus Jansen (SP):
De heer Koopmans wil het verbouwen van kantoren tot iets anders eenvoudiger maken.
Nu is het Bouwbesluit inderdaad recent aangepast. Bijna alle regels voor transformatie
zijn afgeschaft. De regels van het moment waarop het gebouw is neergezet, gelden.
Een kantoorgebouw uit 1960 moet in de transformatie dus voldoen aan de eisen van 1960.
Die zijn virtueel nihil. Wat mankeert er aan de mogelijkheden? Wat zou de heer Koopmans
nog meer willen schrappen?
De heer
Koopmans (CDA):
Uit het convenant dat de minister recent met een aantal partijen heeft opgesteld met
betrekking tot de ombouw van de kantoren, blijkt dat er nog steeds sprake is van knellende
regelgeving. Ik heb gezocht naar de snelste manier om iets te doen aan de complexe
regelgeving die er ook na de vernieuwing van het Bouwbesluit nog is, of die er wellicht
slechts lijkt te zijn voor sommige aanvragers en beoordelaars. Het kan namelijk ook
zijn dat er hier en daar nog sprake is van een wat taaie manier van omgaan met de
nieuw gecreëerde mogelijkheden en het gewijzigde Bouwbesluit. De CDA-fractie heeft
het, in lijn met datgene wat wij in het debat hebben gezegd en omdat die mogelijkheid
in de Crisis- en herstelwet staat, echter dienstig geoordeeld om daar nog een schepje
bovenop te doen. Ik zou geen tegenvraag willen stellen en ik noem het daarom maar
een verzuchting: wat is erop tegen om dit te doen?
De
voorzitter:
Dat is een retorische vraag. Mijnheer Jansen, tot slot.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Daar is op tegen dat je bij verbouwing ook bepaalde kwaliteitseisen zou moeten stellen,
bijvoorbeeld om met eisen inzake milieu, veiligheid en functionaliteit – de basiskwaliteitseisen
uit het Bouwbesluit – een bepaalde bodem in de markt te leggen. Vindt de heer Koopmans
het overbodig dat wij in Nederland eisen stellen aan de kwaliteit van gebouwen, ook
als het om bestaande gebouwen gaat?
De heer
Koopmans (CDA):
Ik denk dat elke verbouwing van een kantoorpand tot woning geld kost en slechts plaatsvindt
indien er daarna een vermarktbaar product is, een product waar vraag naar is. De CDA-fractie
constateert, met degenen die het convenant hebben ondertekend, dat er nog steeds problemen
zijn en dat er tal van plekken zijn waar het mooi zou zijn als daar een verbouwing
zou plaatsvinden. Wij zijn er dus voor dat er meer mogelijkheden komen. Betekent dit
dat er geen enkele kwaliteit meer aan de orde zou moeten zijn? Dat lijkt mij niet
verstandig, want dat lijkt mij niet vermarktbaar aan wie of wat dan ook.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik had graag gezien dat ik vanavond net zo zou kunnen samenwerken met de heer Koopmans
of hem net zo zou kunnen aanvullen als afgelopen maandag. Toen heeft hij namelijk
een initiatiefvoorstel helemaal uitgeplozen op allerlei juridische punten. Het enige
wat ik toen heb gedaan, was een korte samenvatting geven. Nu lijken de rollen omgedraaid.
Ik heb heel veel uitgeplozen, maar de heer Koopmans komt zelfs niet met een samenvatting.
Deelt de heer Koopmans mijn zorgen? Ik wijs erop dat de Raad van State nadrukkelijk
waarschuwt: die versnelling met de Crisis- en herstelwet lijkt leuk, maar er dreigt
een juridisch moeras, met een verhoging van de lasten.
De heer
Koopmans (CDA):
Mijn samenvatting van de nota van wijziging is dat het een goede nota van wijziging
is. Mijn samenvatting van het advies en de conclusie van de Raad van State is dat
de nota van wijziging de kritiek goed kan doorstaan. Dit schept nieuwe mogelijkheden
die noodzakelijk zijn om een aantal ontwikkelingen in Nederland sneller van de grond
te krijgen. In het verleden, bij de oorspronkelijke behandeling van de Crisis- en
herstelwet en bij de wijziging van het bestuursprocesrecht, zijn hier telkens, vooral
van de linkerkant en minder van u, geweldig zware woorden gevallen over de juridische
houdbaarheid daarvan. Intussen is gebleken dat de juridische houdbaarheid van deze
wet en van de besluiten die op grond van deze wet tot stand zijn gekomen, uitstekend
is en de toets der kritiek geweldig kan doorstaan.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dan wijs ik de heer Koopmans er toch op dat behoorlijk wat zaken juridisch nog verder
uitgezocht moeten worden en dat de wachttijden zijn toegenomen. Daar is ook extra
geld naartoe gegaan om die wachttijden weg te halen. In de vorige periode hebben wij
samen aan verbetering van de kwaliteit gewerkt. Daartoe kwam de heer Koopmans toen
ook zelf met allerlei amendementen. Daarom vraag ik hem of hier een juridisch moeras
dreigt. Ik krijg daarop graag een concreet antwoord en niet alleen de opmerking dat
dit de CDA-fractie een goede wet lijkt. Ik verwacht echt argumenten waarom het allemaal
niets uitmaakt als in bestemmingsplannen vage omschrijvingen staan, terwijl dat haaks
kan staan op de concreetheid waaraan in beheerplannen vorm moet worden gegeven. Hoe
is dit ook te rijmen met een enkele toetsing? Is de heer Koopmans bereid om te zeggen
dat, waar dubbele toetsing eraf kan, daar al wettelijke mogelijkheden voor zijn of
dat wij het nog zodanig amenderen of verscherpen? Op die manier kunnen we tot een
goede juridische finishing touch komen.
De heer
Koopmans (CDA):
Ik ben natuurlijk, evenals mevrouw Wiegman, benieuwd naar de antwoorden van mevrouw
de minister op de door mevrouw Wiegman gestelde vragen. Mijn zorgen zijn echt aanzienlijk
minder groot. Ik denk oprecht dat mevrouw Wiegman bij de mogelijkheden die in de nota
van wijziging zitten veel te grote beren op de juridisch weg ziet. Ik heb ook mijn
mailbox nog eens nagekeken op het maatschappelijke verzet dat door sommigen hier wordt
genoemd. Ik kijk ook naar de publieke tribune. Het is hier weer "hartstikke druk".
Iedereen is uiterst bezorgd. Al dat leidt ertoe dat onze fractie zegt – natuurlijk
wachtend op de antwoorden – dat wat er nu ligt een goed voorstel is.
De
voorzitter:
Wij gaan nu luisteren naar …
De heer
Van Bemmel (PVV):
Een puntje van orde. De heer Koopmans heeft ingeschreven voor 1 minuut spreektijd
en zit nu op 1300% daarvan. Ik vraag u dezelfde coulance te betrachten bij de andere
sprekers.
De
voorzitter:
Dat zal moeite kosten! Men kent mijn voorkeur, vooral vanavond, voor de heer Koopmans.
Die is algemeen bekend, al kan die zomaar omslaan.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in, zo belooft het spreekwoord.
Zo niet voor de eeuwige vervuilingscoalitie onder aanvoering van het CDA. In de kuil
die zij graven duwen zij natuur, dier en mensen in het buitengebied, vier miljoen
mensen die lid zijn van natuur- en milieuorganisaties, dierbeschermingsorganisaties
en de mensen die het inderdaad, gewoon met een baan overdag, niet kunnen opbrengen
om al die uithollingstrategieën van het CDA tegen te houden of op de publieke tribune
te komen zitten. Alles van waarde is weerloos. De heer Koopmans onderstreepte dat
zojuist nog maar even.
De vee-industrie ligt onder zwaar maatschappelijk vuur. Het valt mij trouwens op dat
staatssecretaris Bleker het niet de moeite waard vond om vanavond naar dit debat te
komen. Alsof hij de Natuurbeschermingswet prima heeft geïmplementeerd qua Vogel- en
Habitatrichtlijn. Alsof de beloofde programmatische aanpak stikstof is uitgevoerd.
Alsof er sluitende beheerplannen zijn. Hij is kennelijk niet geïnteresseerd.
De heer
Koopmans (CDA):
Een punt van orde. Het verzoek van mevrouw Ouwehand om de staatssecretaris uit te
nodigen is niet door een meerderheid van de Kamer gesteund.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Nee. Ik heb echter wel aangekondigd heel veel vragen te stellen over zijn dossier.
Hij is immers de eindbaas van de natuur in Nederland. Ik had daar ook liever iemand
anders gezien. Die taak is hem nu eenmaal toegeschreven en een ruime meerderheid van
de Kamer wilde dat, zeer tot mijn verdriet, ook zo houden. Ik hoop dat de minister
alle gedetailleerde vragen over de Natuurbeschermingswet vanavond beantwoordt. Wij
zullen zien.
De vee-industrie ligt onder zwaar maatschappelijk vuur. De schadelijke gevolgen van
de intensieve veehouderij worden steeds tastbaarder en dat wordt niet gepikt. Burgers
ondertekenen massaal burgerinitiatieven tegen de komst van nog meer stallen, varkenflats,
kippentorens en megastallen. Zij vinden geheel terecht dat dieren op een beschaafdere
manier behandeld moeten worden en dat ons milieu effectief beschermd moet worden in
plaats van op papier. Burgers zien immers dat de weinige natuur in ons land bijna
bezwijkt onder de enorme ammoniakuitstoot van de stallen. Zij zitten in de stank,
alleen maar omdat de politiek het, onder leiding van het CDA, veel belangrijker vindt
om één megastallencowboy alle ruimte te geven dan gezinnen te beschermen tegen de
stinkende en ziekmakende dampen van de veefabrieken.
Er lijkt zich een paradox af te tekenen. De protesten, het verzet en het groeiende
maatschappelijk besef dat er een einde moet komen aan de bio-industrie lijken gelijk
op te lopen met het versoepelen van de regels die de vee-industrie nog een beetje
binnen de perken zouden kunnen houden. De schadelijke gevolgen die de intensieve veehouderij
met zich brengt worden steeds manifester. Juist in deze tijden geeft dit demissionaire
kabinet deze bedrijven alle ruimte. Dat is op zich niet nieuw. Het kabinet-Rutte heeft
het ontmantelen van de wetten die burgers, natuur en milieu moeten beschermen in de
vijfde versnelling gezet.
Voordat de als tijdelijk verkochte Crisis- en herstelwet onder valse voorwendselen
door de Kamer werd gedrukt, was er al een lange route afgelegd onder aanvoering van
het CDA en de eeuwige meelopers van de VVD. Ik herinner het mij nog goed, het was
midden in de nacht en ook toen kreeg ik het verzoek om niet zo lang te spreken, maar
er is veel te zeggen. De natuur- en milieuwetten, zo denken die partijen, zitten de
industriële boeren lelijk in de weg en ze moeten daarom zo veel mogelijk worden uitgehold.
De vergaande aanpassing van de Natuurbeschermingswet die er door het CDA handig was
ingefietst, werd met klem ontraden door de Raad van State. De raad merkte terecht
op dat de Natuurbeschermingswet, doordat hij door de VVD en het CDA in de loop van
de jaren is opgetuigd met alle bureaucratie, regels en gedoe van dien, al zo uit het
lood lag dat deze ingreep daar nog eens bovenop, volstrekt onverantwoord moest worden
geacht.
Dit heeft een lange geschiedenis. Bij de overheid berust de grondwettelijke zorgplicht
voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Hieruit volgt de verantwoordelijkheid
om de effecten vanwege de veehouderij in evenwicht te brengen en te houden met de
overige belangen, waaronder wonen en milieu. Zo hebben buren van een veehouderij het
recht gevrijwaard te blijven van een onaanvaardbare stankhinder en dient onevenredige
schade aan natuurwaarden vanwege te hoge ammoniakemissies te worden voorkomen. Beide
genoemde zaken zijn al lange tijd onderwerp van actief beleid van met name de rijksoverheid.
Volgens het nationaal geurbeleid wordt gestreefd naar terugdringing van het aantal
geurgehinderden door verkeer, industrie en landbouw. In 2010 zou geen ernstige stankhinder
meer mogen voorkomen. Kijkt u eens op het platteland in Brabant, zou ik zeggen.
Ook van de ammoniakemissies staat vast dat die in veel gevallen verregaand gereduceerd
moeten worden om de bestaande natuurwaarden te behouden. Er geldt een Europeesrechtelijke
verplichting. Hoe heeft die geurhinder- en ammoniakemissieregelgeving zich in de afgelopen
decennia ontwikkeld waardoor keer op keer wordt gezegd dat het toch zo noodzakelijk
is om die regels opnieuw aan te passen?
In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn met de brochure Veehouderij en Hinderwet
geurnormen gesteld. Afhankelijk van stankvolume en stankgevoeligheid van omliggende
gebouwen zijn daartoe minimum aan te houden afstanden gesteld tussen de veehouderij
en stankhindergevoelige objecten waaronder woonhuizen. Het stankvolume wordt in de
brochure uitgedrukt in aantallen mestvarkeneenheden: mve's. De stank van overige dieren
wordt omgerekend naar mve's via vaste omrekenfactoren. Zodoende kan de stank worden
opgeteld. Afhankelijk van het totale stankvolume kan een algemeen geldende afstandnorm
worden gesteld.
De brochure onderscheidt hierbij vier geurhindercategorieën in afnemende bescherming
van categorie 1, woningen in de bebouwde kom, tot categorie 4, agrarische bedrijfswoningen.
Categorie 1 geniet de hoogste bescherming en hiervoor geldt, afhankelijk van de emissieomvang,
de grootste stankcirkel rond het beoogde bedrijf ter voorkoming van hinder. Categorie
4 geniet de laagste bescherming, overeenkomend met de kleinst aan te houden stankcirkel.
Op basis van de toen geldende rechtspraak diende de afstand gemeten te worden van
de gevel van de stal tot de gevel van het stankgevoelige object. Ook als in de stal
een hermetisch afgesloten ruimte zonder dieren was of als de stallucht geheel geventileerd
werd via emissiepunten aan het ander uiteinde van de stal, diende de afstand vanaf
de dichtst bijzijnde gevel te worden gemeten.
De brochure Veehouderij en Hinderwet toetste uitsluitend de stank veroorzaakt door
een individueel veehouderijbedrijf. Om ook woningen bescherming te bieden die omringd
zijn door meerdere veebedrijven en die juist door die optelsom van geuremissies ernstig
belast worden, is in de jaren tachtig een aanvullende beoordelingsmethodiek ontwikkeld:
de publicatiereeks Lucht 46.
De heer
Koopmans (CDA):
Voorzitter. Ik heb een puntje van orde. Waar vindt het betoog van mevrouw Ouwehand
over de geurproblematiek van de veehouderij zijn weerslag in deze wet? Haar betoog
gaat over de Wet geurhinder en veehouderij. Die is al veel eerder behandeld en staat
nu niet op de agenda. De Crisis- en herstelwet heeft wettelijk gezien geen enkele
relatie met deze wet.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Behalve dan dat in de wet de experimenteerruimtes voor het landelijk gebied gaan gelden
waar de vorige Kamer dat er nog expliciet had uitgeamendeerd.
Zoals u weet, gaan er wetten aan de kant, om tien jaar lang mensen te kunnen laten
doen wat ze willen.
De heer
Koopmans (CDA):
De Wet geurhinder en veehouderij wordt niet buiten werking gesteld. Misschien kan
de minister dat in één zinnetje zeggen. Ik vind het altijd fantastisch om naar mevrouw
Ouwehand te luisteren, maar voor je het weet luisteren we een halfuur naar een betoog
dat op geen enkele wijze verband houdt met de wet die nu aan de orde is.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
De heer Koopmans zal nog aangenaam verrast worden over hoe mijn betoog verband houdt
met deze wet. Ik zie hem inmiddels afdruipen.
De heer
Koopmans (CDA):
Ik heb een oprecht punt van orde gemaakt. Misschien kunt u met het einde beginnen,
zodat wij weten waar het zijn weerslag krijgt.
De
voorzitter:
Dat vind ik een goed voorstel van de heer Koopmans. Graag wat meer to the point.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Ik vind dat we hier de tijd moeten nemen om stil te staan bij de uitholling van natuur-
en milieuregels onder aanvoering van het CDA van de heer Koopmans, en bij de voortdurende
druk, die nog steeds vanuit die partij komt en die wordt overgenomen door dit kabinet,
om maar verder en verder te gaan, omdat – zo zeggen diezelfde partijen – de natuur-
en milieuregels zo vervelend zouden zijn voor de ondernemers. Alle wijzigingen die
ik ga bespreken, tonen aan dat de bureaucratie die onder de noemer van deze wet wordt
doorgedrukt, door het CDA zelf is veroorzaakt. Ik vind het mijn plicht, voor de parlementaire
geschiedenis, voor de mensen die hierdoor worden geraakt, voor de dieren, voor de
natuur en het milieu, om deze verhandeling hier te houden. Eerlijk gezegd snap ik
het punt van orde van de heer Koopmans niet zo goed. Vandaag is het dinsdag. Zat u
niet gisteren gewoon integraal de pleitnota van de nertsenfokkers voor te lezen in
het debat?
De
voorzitter:
Niet rechtstreeks, wij spreken via de voorzitter. En wij hebben een haakje gevonden
in de memorie van toelichting, mijnheer Koopmans. We kunnen dus niet zeggen dat dit
onderwerp helemaal niet aan de orde is, maar het is wel summier aan de orde. Mevrouw
Ouwehand zet haar betoog nu voort.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Dank u, voorzitter.
Aangezien er geleidelijk nieuwe, met name op ammoniakemissiereductie gerichte staltechnieken
beschikbaar kwamen, bestond het toen nog niet onderzochte vermoeden dat die stallen
minder geuremissie zouden veroorzaken. Hierover heeft de minister van VROM in 1994
een voorlopig standpunt bekendgemaakt, waarin soepelere stank-omrekenfactoren voor
deze emissiearme groenlabelstallen bekend werden gemaakt. Deze stank-omrekenfactoren
– de heer Koopmans kan nu misschien even opletten – zijn in de jaren negentig door
de Raad van State verworpen in beroepsprocedures, omdat niet kon worden aangetoond
dat de emissiefactoren waren gebaseerd op deugdelijk onderzoek. In de herziene Nota
Stankbeleid wordt gesteld dat afgerond onderzoek naar de relaties tussen geuremissies
uit stallen en geurhinder aantoont dat de uitgangspunten van de afstandsgrafiek, kortom
het niveau van stankhinderbescherming, juist zijn. Een aanpassing van de brochure
Veehouderij en Hinderwet werd daarom niet overwogen.De herziene Nota Stankbeleid stelt
ook een helder beleidsdoel, dat ik al noemde: in 2010 mag er niet langer sprake zijn
van ernstige stankhinder. Heeft de minister op enigerlei wijze de indruk dat dit doel
is gehaald? Hoe verklaart zij dan dat vele mensen in het buitengebied zeggen: ik woon
hier al 30 jaar, maar nu kan ik niet meer buiten zitten, kan ik mijn raam niet meer
opendoen, kan ik mijn was niet meer buiten hangen?
Er wordt een concrete norm voor stankgehinderden genoemd: bij een stankbelasting van
meer dan 10 geureenheden, overeenkomend met de thans gangbare waarde van 5 odour units,
dient volgens die rijksnota te worden gesproken van ernstige geurhinder. Onthoud dit.
De nota stelt: ligt de concentratie boven de 10 geureenheden per kubieke meter, dan
kan er zonder meer van worden uitgegaan dat de bevolking ernstige geurhinder ondervindt.
Voor het realiseren van de beleidsdoelstelling blijft op dat moment niet veel tijd
meer over.
Haaks op die doelstelling van de nota worden midden jaren negentig door de rijksoverheid
een aantal wijzigingen doorgevoerd in het geurhinderbeleid vanwege veestallen, met
overwegend een sterk verminderde bescherming tot gevolg. Dat gaat in drie stappen.
De eerste is de richtlijn veehouderij en stankhinder. In 1996 is een nieuwe richtlijn
bekendgemaakt ter vervanging van de brochure Veehouderij en Hinderwet en de publicatiereeks
Lucht nr. 46; de richtlijn veehouderij en stankhinder 1996.
De stankbescherming zou op de volgende punten effectief verminderen. De categorie-indeling
wordt zodanig gewijzigd, dat globaal gesproken de omwonenden een beschermingsniveau
dalen. Dit lagere beschermingsniveau komt overeen met het toestaan van ongeveer twee
tot drie maal zoveel stankemissies bij de buren van veebedrijven. De methodiek van
berekening volgens de publicatiereeks voor de cumulatie van stank wordt sterk vereenvoudigd,
met eveneens een sterk verminderde stankbescherming tot gevolg. Het aantal in de geurberekening
te betrekken bedrijven wordt sterk beperkt. De door de Raad van State verworpen soepeler
omrekenfactoren voor emissiearme stallen worden alsnog in de richtlijn opgenomen.
Dit betekent dat de veehouder binnen een gegeven stankhinderafstandsnorm fors meer
dieren kan gaan houden, zonder dat een daarvoor aangevraagde milieuvergunning zal
worden geweigerd.
De heer
Houwers (VVD):
Mevrouw Ouwehand houdt een enorm betoog over de onleefbaarheid, bijna de onbewoonbaarheid,
van het platteland. Kan zij mij uitleggen hoe het mogelijk is dat wij van gemeenten
en provincies het verzoek hebben gekregen om meer mogelijkheden te bieden voor het
bewonen van het platteland, bijvoorbeeld door plattelandswoningen aan te wijzen? Hoe
is dat te rijmen met haar complete betoog over al die verschrikkelijke stank?
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Ik denk dat de heer Houwers niet zo bekend is met de grote bezwaren die de Partij
voor de Dieren altijd heeft aangevoerd tegen het decentraliseren van het natuur- en
milieubeleid. Plaatselijk, en met name in het buitengebied, zijn bestuurders relatief
vaak – laat ik het voorzichtig zeggen – mensen die de buurman of de zwager zijn van
mensen met belangen in de vee-industrie. Ik ben, anders dan de heer Houwers blijkbaar,
helemaal niet gerustgesteld als de Kamer van een aantal gemeenten het verzoek krijgt
om wonen in het buitengebied wat gemakkelijker te maken. Dat zegt op geen enkele wijze
dat mensen die in het buitengebied wonen, geen last hebben van de stank van de vee-industrie.
De heer
Houwers (VVD):
Ik constateer dat mevrouw Ouwehand in haar betoog de enkele signalen die zij krijgt,
maar die wij allemaal niet krijgen, of in ieder geval niet in die mate, enorm overdrijft.
Op het moment dat ik hier duidelijk maak dat gemeenten en provincies namens heel velen
dit soort vragen stellen, bagatelliseert zij dat. Ik heb daar wat problemen mee.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Dan is het des te beter dat ik deze analyse en deze geschiedenis van de uitholling
van natuur- en milieuregels even voorlees voor de heer Houwers. Dan heeft hij dat
signaal tenminste voor het eerst in zijn leven ook gekregen.
Ik kom op het vierde punt waarbij de stankbescherming werd verminderd. De afstand
tot stankgevoelige objecten wordt niet langer gemeten vanuit de gevel van de stal,
maar vanuit het emissiepunt. Dat betekent dat bij geforceerde ventilatie wordt gemeten
vanaf de emissieventilator, hetgeen aan de andere kant van de stal kan zijn. Ook hiermee
ontstaat binnen de gestelde stankhinderafstandsnormen extra ruimte voor uitbreidingen.
Aldus aangevraagde milieuvergunningen zouden niet langer worden geweigerd. Deze richtlijn
– let u op! – is in een reeks uitspraken door de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State op belangrijke onderdelen buiten recht verklaard. De versoepelde
categorie-indeling en de versoepelde cumulatiebeoordeling zijn verworpen, omdat er
in de richtlijn een onvoldoende milieutechnische of milieuhygiënische onderbouwing
wordt gegeven. Het gevolg hiervan is geweest dat in de milieuvergunningbesluitvorming
werd teruggevallen op de brochure Veehouderij en Hinderwet en de Publicatiereeks Lucht
46. Hiermee was voorlopig een belangrijk deel van de verminderde stankbescherming
door de rechter voorkomen. Op zulke scenario's kunnen wij opnieuw terugvallen, zeg
ik tegen de heer Koopmans en de heer Houwers.
De soepeler stankomrekenfactoren voor emissiearme stallen werden ditmaal wel door
de Raad van State geaccepteerd en ook de afstandsbepaling vanuit het emissiepunt passeert
de rechterlijke toets. Maar dat heeft verstrekkende gevolgen gekregen voor de milieuvergunningpraktijk.
Sindsdien hebben veehouders met gevelventilatoren op de achterzijde van de veestallen
tot op veel kortere afstand van de buren kunnen uitbreiden. Mechanische ventilatie
is, ondanks het hoge energieverbruik, inmiddels tot een vaste praktijk uitgegroeid
en wordt dik gesubsidieerd.
Dan kom ik nu op de tweede stap: de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden. De minister van VROM wenst onverminderd vast te houden aan
de versoepeling van zowel de categorie-indeling als de versoepelde cumulatieregeling.
De kritiek van de bestuursrechter op het gebrek aan onderbouwing van de versoepelde
categorie-indeling en de cumulatiebeoordeling wordt gepasseerd door de geurregeling
voor veehouderijen geheel op te nemen in een rijkswet, als lex specialis van de Wet
milieubeheer.
In 2004 werd aldus de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en
verwevingsgebieden van kracht. Hiermee is de door de Afdeling bestuursrechtspraak
verworpen categorie-indeling uit de richtlijn van 1996 in de wetstekst gecodeerd,
met als gevolg dat de normstelling tot recht is verheven. De cumulatiebescherming
is in deze wet zelfs geheel afgeschaft. Beleidslijnen zoals de Richtlijn Veehouderij
en Stankhinder kunnen vanwege hun status als beleidslijnen in de rechtszaal wel aan
een juridische toets worden onderworpen, maar dat geldt niet voor rijkswetten zoals
de Wet stankemissie, aangezien hiervan wordt verondersteld dat de betrokken belangen
in het wetgevingsproces afdoende zijn afgewogen. Dat in dit wetgevingsproces de belangen
van potentieel stankgehinderden nauwelijks een woordvoerder hebben gehad, is een publiek
geheim. Een lobbyclub voor bewoners in het buitengebied bestond niet en ook nu nog
hebben burgers grote moeite om hun stem en hun belang te laten horen in de beslissingen
die genomen worden. De belangen van de veehouders lieten en laten zich daarentegen
robuust horen, met vaak onevenwichtige wetgeving als gevolg, zoals ook vandaag weer.
De werking van de genoemde wet is vooralsnog beperkt tot de gebieden waarvoor een
reconstructieplan bekend is gemaakt en ook zijn in de Wet stankemissie nieuwe, beter
onderbouwde stankomrekenfactoren toegevoegd, ditmaal wel op basis van wetenschappelijk
onderzoek. Van bepaalde diercategorieën was vastgesteld dat deze meer stinken dan
eerder werd aangenomen. Met name de stank vanwege biggen en fokvarkens bleek eerder
te zijn onderschat. Voor deze diercategorieën waren de nieuwe omrekenfactoren strenger,
waardoor de effecten van de versoepelde categorie-indeling gedeeltelijk werden gecompenseerd.
Stap drie, de Wet geurhinder en veehouderij. In 2007 treedt de Wet geurhinder en veehouderij
in werking en met die wet komt er een geheel gewijzigde beoordelingssystematiek van
stankhinder te gelden. In plaats van de mestvarkeneenheden wordt er een nieuwe geureenheid
geïntroduceerd, de odour unit per kubieke meter. De veehouderij moet onveranderd binnen
een bepaalde geurbelastingsnorm voor omliggende woningen blijven. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van een digitaal verspreidingsmodel dat meer recht doet aan de werkelijkheid
van de overheersende zuidwestenwind dan de stankcirkels uit de oude systematiek. De
normstelling is daarbij zo genomen dat die toch zoveel mogelijk aansluit bij de voorheen
geldende bescherming. Op basis van de inzichten van de herziene Nota stankbeleid blijkt
bij alle woningen buiten de bebouwde kom een norm te worden gesteld die ernstige stankhinder
toelaat. Bij alle woningen in het buitengebied wordt namelijk een stankhinderniveau
toegelaten van ruim meer dan vijf odour units. Eerder is dus opgemerkt dat de herziene
Nota stankbeleid omgerekend naar de units een hoger criterium noemt voor ernstige
stankhinder. Deze wet betekent dus ook een verdere versoepeling.
De wet geldt, in tegenstelling tot de Wet stankemissie, nu voor heel Nederland en
met deze wet wordt de bescherming tegen cumulatie van stank nu voor heel Nederland
afgeschaft. Ook vormt de Wet geurhinder een versoepeling, omdat er minder objecten
als geurgevoelig object beschermd worden. Alleen gebouwen worden nog beschermd. Campings
bijvoorbeeld die zonder enige twijfel een groot belang hebben om van overmatige stankhinder
verschoond te blijven, verliezen elke bescherming. Welke ondernemer gaat er dan voor?
Dat wil ik aan de VVD-fractie vragen, maar ik vraag het aan de minister. Dit is het
gevolg van de definiëring van het begrip "geurgevoelig object" in artikel 1 van de
wet. Ook is de categorie-indeling verdwenen en vervangen door het enkele onderscheid
binnen en buiten de bebouwde kom. Dit is vooral nadelig voor kleine buurtschappen
of lintbebouwing buiten de bebouwde kom.
Verder geldt de zeer minimale bescherming die de Wet stankemissie bood voor woningen
bij andere intensieve veehouderijen nu voor alle veehouderijen, waardoor met name
melkveehouders en hobbyboeren nog slechts een zeer geringe bescherming kennen tegen
stankhinder vanwege een intensieve veestal. Ten slotte biedt de wet de mogelijkheid
om via gemeentelijke verordeningen de geurnorm te wijzigen. Daarmee is dus nogmaals
een verdere versoepeling mogelijk. Op basis van deze wet worden in heel Nederland
vergunningen verleend voor de intensieve veehouderij.
De conclusie van dat alles is dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw
een voor iedereen transparant geurhinderbeleid gold dat voldoende ruimtelijke spreiding
bood tussen veehouderijbedrijven en omwonenden. Dat moest echter anders. Vanaf midden
jaren negentig is er haaks op de eigen beleidsdoelstellingen een nieuwe beleidstrend
ingezet, als gevolg waarvan de omgeving van veehouderijbedrijven aanzienlijk minder
bescherming komt te genieten tegen stankhinder vanwege stalemissies.
Dat verhoudt zich dus niet tot de beleidsdoelstelling om het aantal geurgehinderden
te verminderen. Dat zegt iets over de goede voornemens waarmee dit wetsvoorstel ook
weer ingrijpt in de natuurbescherming. Mooie beloftes, ze worden niet waargemaakt.
Keiharde wettelijke bescherming moeten we hebben, want anders druist het CDA er wel
doorheen. Het geurbeleid bindt de sector niet aan extra eisen. Veehouderijbedrijven
hebben door de gewijzigde geurnormen veel extra uitbreidingsmogelijkheden gekregen,
onder meer doordat lagere milieunormen werden gesteld of milieunormen zelfs werden
opgeheven.
Het laat zich raden: een soortgelijke beleidsontwikkeling heeft zich voorgedaan in
het ammoniakbeleid. Sinds de jaren tachtig is de conclusie onontkoombaar dat overmatige
ammoniakemissies veel natuurwaarde potentieel ernstig aantasten. Vanaf 1987 wordt
beleid ontwikkeld om de ammoniakemissie veroorzaakt door de veehouderij te reguleren.
De voorlopige uitkomst van twintig jaar beleid is dat momenteel op twee derde van
de oppervlakte voor natuur de ammoniakdepositieniveaus tot in 2020 nog fors te hoog
zullen blijven. Onze natuur wordt te zwaar belast door ammoniak, hoewel wij al sinds
1987 proberen om, al dan niet met goede wil of goede bedoelingen, daar beleid op te
zetten.
De regering weet dat, want zij schrijft dat in de memories van toelichting van de
Interimwet ammoniak en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij. Onder de interimwet
en als gevolg van jurisprudentie ook onder de voorloper, de richtlijn Ammoniak en
Veehouderij, kunnen de stalemissies van de individuele bedrijven in de meest veedichte
provincies in de meeste gevallen niet zonder compensatie toenemen. Compensatie vindt
dan plaats door aankoop van ammoniakemmissierechten, dus saldering. De interimwet
regelde op welke wijze ammoniakemissies en -deposities beoordeeld dienden te worden,
als onderdeel van een milieuvergunningprocedure. In de milieuvergunningbeoordeling
van de bedrijfsplannen conform de interimwet is de ligging van de voor verzuring gevoelige
gebieden een beslissende factor. Naarmate wettelijk beschermde gebieden verder weg
liggen, kan gemakkelijker met aankoop van emissierechten worden uitgebreid. Het is
een depositiespoor, een depositiebeoordelingsbeleid.
Op basis van de richtlijn Ammoniak en Veehouderij golden als voor verzuring gevoelig
gebied alle bos- en natuurgebieden op voor verzuring gevoelige grond groter dan twee
hectare, of gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vielen, die onder beheer waren
bij een natuurbeschermende organisatie of die in het bestemmingsplan waren beschermd.
Overige gebieden konden in een aparte verordening worden aangewezen. De bedrijven
in een straal van 3000 m rondom deze natuurgebieden werden, afhankelijk van de depositiegrootte,
aan beperkingen gebonden. In de praktijk zagen de meeste bedrijven in de mestoverschotgebieden
zich hierdoor geconfronteerd met een depositieplafond. Zij konden alleen uitbreiden
middels toepassing van emissie- en/of depositiereducerende technieken.
Wat is er sindsdien in het natuurbeschermingsbeleid gebeurd en hoe komt het dat wij
hier vandaag staan, zonder de Programmatische Aanpak Stikstof en beschermde natuur?
Het eerste is de Interimwet ammoniak en veehouderij. De te beschermen voor verzuring
gevoelige natuurgebieden worden in de interimwet vastgelegd in een uitvoerigsregeling.
Met de wet wordt de minimumomvang waarboven het gebied bescherming geniet verhoogd
van 2 naar 5 ha. Daarnaast blijven alleen de kleinere gebieden beschermd die onder
de Natuurbeschermingswet vallen, in beheer zijn bij een natuurbeschermde organisatie
of in het bestemmingsplan worden beschermd. Weliswaar wordt de mogelijkheid in de
wet opgenomen om via een verordening kleinere natuurgebieden en landschapselementen
aan te wijzen, maar daar wordt slechts spaarzaam gebruik van gemaakt. Conclusie: de
omvang van beschermde gebieden neemt af.
En dan de tweede wijziging van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij. Daarmee
wordt het aantal beschermde voor verzuring gevoelige gebieden nagenoeg beperkt tot
gebieden groter dan 5 ha doordat de uitzonderingen waaronder kleine gebieden worden
beschermd, komen te vervallen. Als uitzondering geldt alleen nog de spaarzaam gebruikte
mogelijkheid om deze gebieden onder een gemeentelijke verordening aan te wijzen. Met
het verminderen van het aantal voor verzuring gevoelige gebieden verminderde andermaal
het aantal veehouderijen dat zich met beperkingen geconfronteerd zag vanwege ligging
in een zone van 3 km rond die gebieden.
In 2002 wordt de Interimwet ammoniak en veehouderij vervangen door de Wet ammoniak
en veehouderij. Dat was een grote klap. Balkenende was aangetreden. Waar onder de
interimwet bedrijven tot 3 km rondom natuurgebieden werden gebonden aan emissiebeperkingen,
wordt dat beperkt tot 250 m.
De emissie van bedrijven buiten een straal van 250 meter rondom de beschermde natuurgebieden
kan over het algemeen toenemen, voor zover het geen bedrijven zijn die vallen onder
de IPCC-richtlijn en een belangrijke verontreiniging veroorzaken. Ook wordt het aantal
te beschermen gebieden fors beperkt. Alleen de gebieden die binnen de ecologische
hoofdstructuur vallen, komen nog bescherming toe als kwetsbaar gebied. Hiermee worden
natuurgebieden alleen nog beschermd als ze én voor verzuring gevoelig waren volgens
de interimwet, én binnen de ehs vallen. In de zone van 250 meter wordt het regime
wel strenger dan onder de interimwet, maar het effect daarvan blijft zeer beperkt
omdat het aantal betrokken bedrijven nog slechts een fractie is van het aantal dat
zich voorheen aan emissiebeperkingen gebonden zag. Er blijven niet heel veel veehouderijbedrijven
over die echt binnen een straal van 250 meter van beschermde natuur liggen.
Nummer vier is de wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij. Daarin wordt het aantal
te beschermen gebieden opnieuw verkleind tot in principe de zogenoemde "zeer kwetsbare
gebieden groter dan 50 ha". Gebieden kleiner dan 50 ha komen alleen nog bescherming
toe indien het gebieden zijn met zeer grote natuurwaarde. De strekking van de wetswijziging
is andermaal een forse beperking van het oppervlak wettelijk beschermde natuur. Provinciale
Staten in Limburg heeft bijvoorbeeld 40% van de nog resterende wettelijk beschermde
Limburgse natuur de beschermde status ontnomen. Hiermee zijn andermaal voor veel veehouderijbedrijven
emissiebeperkingen op bedrijfsniveau weggenomen. Uit diverse uitspraken van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State weten wij dat er met name in de gebieden
met mestoverschot en met een hoge achtergronddepositie van ammoniak, veelal sprake
is van belangrijke verontreinigingen in de zin van artikel 4 en 6, lid 2 van de Wet
ammoniak en veehouderij. Ook deze weigeringsgrond voor toenames van ammoniakemissies
wordt in deze wetgevingsgrond verwijderd. Er komt een soepeler toets voor in de plaats,
namelijk de zogenoemde Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing. Deze toets houdt in dat
aan de meer omvangrijke bedrijven bij grootschalige uitbreidingen extra eisen inzake
emissiereducerende technieken dienen te worden gesteld. Er wordt echter geen plafond
gesteld aan de totale ammoniakemissie per bedrijf.
Ik kom op het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Daarbij gaan we van
het depositiespoor naar het emissiespoor. Er is kennelijk weinig politieke discussie
over het feit dat er nog weinig beperkingen aan de sector worden opgelegd. Het politieke
credo bij de inwerkingtreding van die wet was ook juist, om het depositiebeleid, waarin
gebiedsbescherming het leidend beginsel is – mind you, dat geldt dus vanwege de Vogel-
en Habitatrichtlijn – te vervangen door een emissiebeleid, omdat het depositiebeleid
op weerstand stuitte bij het landbouwbedrijfsleven. Er zouden strengere emissienormen
komen per dierplaats. Ten behoeven van bescherming van natuurwaarden zou kunnen worden
volstaan met het aanvullend zoneringsbeleid uit de Wet ammoniak en veehouderij. Overigens
is pas na jarenlange vertraging de Wet milieubeheer in genoemde zin aangepast en is
pas in 2008 het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in werking getreden.
Daarmee is alleen nog emissiearmere stalbouw toegestaan. Daarmee worden weliswaar
beperkingen gesteld aan de ammoniakemissie per dierplaats, maar worden geen wezenlijke
beperkingen gesteld aan de emissie op bedrijfsniveau. Juist dat is belangrijk om de
Europeesrechtelijke natuurverplichtingen te halen. De emissiearme stalbouw vloeide
echter voor een belangrijk deel ook nog voort uit Europeesrechtelijke verplichtingen,
de IPPC. Als gevolg van de wets- en beleidswijzigingen gelden nog nauwelijks emissiebeperkingen
op bedrijfsniveau. Er vinden, zelfs met subsidie voor de realisatie van luchtwassers,
ingrijpende bedrijfsontwikkelingen plaats. Die vinden ook onverminderd plaats op minder
geschikte locaties op korte afstand van natuurgebieden in regio's die door een hoge
achtergrond van ammoniakdepositie al heel lang zijn overbelast.
Ik kom op de Natuurbeschermingswet. Daarmee zou een goede implementatie van de Vogel-
en Habitatrichtlijn moeten worden geregeld en daarmee zou een einde moeten worden
gemaakt aan alle trucjes die ik zojuist noemde. Want de bovengenoemde stappen hebben
het milieubeleid inzake de stalammoniakemissies beschreven en min of meer gelijktijdig
heeft de wijziging van de Natuurbeschermingswet plaatsgevonden. Die is per 2005 in
werking getreden. Met deze wet wordt een kleine selectie bijzondere natuur een Europeesrechtelijke
beschermingsstatus toegekend. Het gaat om Natura 2000-gebieden of gebieden die vallen
onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daar zien wij natuurlijk dezelfde ammoniakproblematiek.
Daar zien wij dat het verlaten van het depositiespoor voor grote problemen zorgt.
Dat is precies nog steeds wat met de voorliggende Crisis- en herstelwet wordt getracht.
De ammoniakemissie is onverminderd actueel en problematisch. Feit is dat buiten het
verbod op traditionele stalbouw, anders dan in de jaren negentig, de veehouderij nog
slechts in beperkte mate gebonden wordt door emissiebeperkingen op bedrijfsniveau.
En nog is het niet genoeg. De eerder geldende beperkingen krachtens de Wet milieubeheer
en bijbehorende wetgeving zijn tot een minimum teruggebracht. Het politieke debat
over de overmatige ammoniakdeposities heeft zich nagenoeg geheel verplaatst van de
Wet milieubeheer naar de uitvoering van de Natuurbeschermingswet. De conclusie is
dat het overgrote deel van onze natuurgebieden nog altijd veel te zwaar wordt belast
door ammoniak uit de stallen van de vee-industrie.
Voorzitter. Ik doe u een plezier en sla een deel over. Ik constateer dat ondanks de
toepassing van luchtwassers, de beoogde bedrijfsuitbreiding steeds weer tot een structurele
belasting van de natuurgebieden zal leiden. De minister van VROM is op zeker moment
van mening dat er nog verder gesneden dient te worden in de milieuregulering van veehouderij.
De minister wil alle veebedrijven die niet onder de IPPC-richtlijn vallen – bedrijven
kleiner dan 2000 mestvarkens en 40.000 kippen, in totaal 7500 van de 10.000 intensieve
veehouderijbedrijven – onder de werkingsfeer brengen van het Besluit landbouw. Dat
betekent dat voor deze categorie bedrijven niet langer een vergunningplicht zal gelden.
Zolang het bedrijf niet groter is dan de zojuist genoemde omvang, geldt niet langer
preventief een ambtelijke milieubeoordelingsplicht van beoogde bedrijfswijzigingen.
Voldoen aan de algemeen geldende regels wordt dan primair de verantwoordelijkheid
van de ondernemer, en die toetst dat. Aldus wordt kennelijk het risico genomen terug
te keren naar de situatie van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, toen
illegale bedrijfsuitbreidingen zo dikwijls voorkwamen dat er een wettelijke legalisatieregeling
aan te pas moest komen om de feitelijke situatie weer in overeenstemming te krijgen
met de wet. Ik wil van de minister weten of zij een dergelijke situatie voorziet en
of zij, als zij negatief antwoordt, kan onderbouwen waarom zij denkt dat het zover
niet zal komen. Als wij weer rechtstreeks aan de Vogel- en Habitatrichtlijn moeten
toetsen, gaat daar veel belastinggeld in zitten.
In de laatste jaren is er ook meer aandacht gekomen voor de fijnstofemissies. Veehouderij
blijkt de bron van circa 20% van de nationale fijnstofemissies. Vooral grondhuisvesting
van pluimvee neemt een flink deel voor haar rekening. De bijdrage van het individuele
veehouderijbedrijf is meestal beperkt en leidt niet tot overschrijding van de normstelling
voor fijnstof. Maar dat neemt niet weg dat de optelsom van de emissies van duizenden
bedrijven een flinke bijdrage levert aan fijnstofemissies. Hoewel in de grote bijdrage
aan de fijnstofemissies vanwege de veehouderijsector aanleiding kan worden gezien
om op bedrijfsniveau meer specifieke reductiemaatregelen voor te schrijven, is daar
tot nu toe van afgezien. Fijnstofemissiereductiebeleid lift mee met het ammoniakemissiebeleid
en de vraag is of dat terecht is. Met de toepassing van ammoniakluchtwassers hoopt
de overheid ook de fijnstofemissies te beperken. Een strengere inpassingsverplichting
voor emissies, met name voor ammoniak, is echter niet afkomstig van de Nederlandse
overheid, maar van Brussel: de IPPC-richtlijn. In de praktijk beperkt de invloed van
de IPPC-richtlijn zich meestal tot de eis dat de stallen voldoen aan de best beschikbare
techniek. Deze norm komt overwegend overeen met de eisen zoals neergelegd in het Besluit
huisvesting en bindt de sector in de praktijk dan ook niet aan verdergaande eisen.
De bescherming is zeer twijfelachtig.
De stelling dat de natuurregels zo verschrikkelijk zouden zijn voor de ondernemers,
houdt geen stand, zoals men heeft kunnen opmaken uit mijn betoog. Het zijn het CDA
en de VVD met afwisselend D66 en de PvdA geweest die ervoor hebben gezorgd dat wij
staan waar wij nu staan. Als het kennelijk vervelend uitpakt voor de ondernemers,
dan is het aan de wetgever te danken, de wetgevers die er toen zaten en die best verantwoording
mogen afleggen dat wij staan waar wij nu staan. Op zijn minst moet je de natuurbeschermingsregels
herstellen en niet vragen om nog verdere versoepeling. Maar de Crisis- en herstelwet
van Balkenende deed dat toch. Het moest allemaal gaan om economische groei. Regels
die in de weg van welke schop dan ook stonden, moesten aan de kant, want die schop
moest in de grond.
Onder het mom dat deze crisiswet ook goed zou zijn voor duurzame ontwikkeling en dat
er erg veel windmolens gebouwd zouden kunnen worden, ging de Partij van de Arbeid
maar akkoord met deze draconische wet. Ik weet niet wat de motieven van de ChristenUnie
waren, maar zij ging ook akkoord. Deze wet schuift niet alleen milieu- en natuurwetten
in ons land nog verder aan de kant, maar maakt het burgers ook bijna onmogelijk om
daartegen te protesteren en om naar de rechter te stappen om hun belang te verdedigen.
Dit is een trend die jaren geleden al is ingezet en die in de Crisis- en herstelwet
zijn voorlopige hoogtepunt kent. Je zou het ook een dieptepunt kunnen noemen. Het
inperken van inspraakmogelijkheden van bezorgde burgers is een traject dat al jaren
loopt. Milieuclubs de mond snoeren staat al langer hoog op de verlanglijstjes van
een aantal personen die met dit wetsvoorstel op hun wenken worden bediend. Tot 2005
mocht iedereen een beroepsschrift indienen als een milieuvergunning werd verleend,
want het milieu is in het belang van iedereen. Die wetgeving werd op initiatief van
het CDA aangescherpt. Nu is het recht voorbehouden aan belanghebbenden en sindsdien
is met man en macht gewerkt aan het verder inkaderen en beperken van dit begrip. Na
het schrappen van de actio popularis in 2005 werd de rechtsbijstand voor milieuorganisaties
geschrapt en werden vergoedingen voor gesubsidieerde rechtshulp beperkt. VVD en CDA
vroegen vervolgens met grote steun van de Kamer om voorstellen voor invoering van
een relativiteitsvereiste. Deze hebben hun beslag gekregen in de Crisis- en herstelwet,
die tijdelijk zou zijn, maar helaas al permanent is.
Tijdens het wetgevingsoverleg vorige week maandag heb ik al uitvoerig gesproken over
de consequenties van het afschaffen van het pro-formaberoep en het aanvullen van de
beroepsgronden. Ik zal dit nu niet allemaal herhalen, maar uit de evaluatie blijkt
ook dat dit de rechtsbescherming van burgers fors aantast. Ik kom daar nog op terug
bij mijn opmerkingen over de nota van wijziging, die er op het laatste moment nog
aan toegevoegd is.
In de Crisis- en herstelwet worden ook de regels voor milieueffectrapportages veranderd.
Bij de uitvoering van een m.e.r. is er geen verplichting meer voor een advies van
de Commissie voor de m.e.r. en voor een alternatievenonderzoek. De Commissie voor
de m.e.r. is daar ongelukkig mee. En geloof me, zij kan het weten. Het is van groot
belang dat alternatieven voor plannen en projecten in kaart worden gebracht. Dat gebeurt
nu simpelweg niet meer. Bij de ontwikkelingsgebieden mag tien jaar lang afgeweken
worden van de geldende milieu- en geluidsnormen, met alle gevolgen van dien voor de
omwonende burgers.
De grootste klap die de Crisis- en herstelwet maakte, was die tegen de natuur. Als
een duveltje uit een doosje is de Natuurbeschermingswet toegevoegd. Dat gebeurde niet
omdat deze zoveel te maken heeft met het versnellen van projecten, maar gewoon omdat
een aantal partijen dat heel lang en graag wilde. Dat zijn uiteraard het CDA, de meelopers
van de VVD en de mee-meelopers van de PVV. Er zijn veel beloften gedaan en mooie woorden
gesproken over de bescherming van Natura 2000-gebieden in Nederland. Ondanks dat worden
de gebieden nauwelijks beschermd. Het is Europese topnatuur, met de handtekening van
het CDA en de VVD eronder, en we beschermen deze natuur nauwelijks. Het lijkt wel
alsof de regering, welk kabinet er ook zit, doelbewust een mist creëert waardoor het
lijkt alsof de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn heel ingewikkeld is. Daarmee
kan de echte aanpak van het probleem steeds worden vooruitgeschoven, met als gevolg
dat we inderdaad in een situatie zitten die nauwelijks meer hanteerbaar is. Nog steeds
zijn er veel te hoge stikstofdeposities, veroorzaakt doordat de intensieve veehouderij
rondom de Natura 2000-gebieden ongestoord is gelaten en alle ruimte heeft gekregen.
Dit zal mogelijk rechtsgevolgen hebben. Het zal niet de eerste keer zijn dat we weer
rechtstreeks moeten toetsen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hoe schat de minister
dit in? Natura 2000 stelt inderdaad beperkingen aan de intensieve veehouderij en dat
moeten we accepteren. Ondernemers moeten dit ook doen. Zij moeten zich netjes voorbereiden
op de natuurbescherming die we zelf gewild hebben. Waar is het plan en waar blijft
de afbouw van de intensieve veehouderij, die een echte depositiedaling zal bewerkstelligen?
Tijdens de behandeling van de oorspronkelijke crisiswet werd via een amendement van
de heer Koopmans, hierbij geholpen door nota bene de Partij van de Arbeid, de Programmatische
Aanpak Stikstof tot leven gebracht. Nou ja, tot leven – we zijn nu twee jaar verder
en die PAS is er nog steeds niet. Er is dus al twee jaar niets gedaan aan de veel
te hoge uitstoot van stikstof door de veehouderij in ons land. Het enige wat gebeurt,
is dat de natuur achteruitholt en er steeds duurdere beheermaatregelen genomen moeten
worden om de vele voedingsstoffen uit onze waardevolle natuur te plaggen. Ik vraag
de minister nog een keer hoe het is gegaan met de naleving van de Natuurbeschermingswet
en de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn door het bevoegd gezag, dat
destijds nog de rijksoverheid was en dat daarna, na de overdracht in 2005, de provincies
waren.
Waarom krijgt de Kamer daar geen inzicht in? Hoe moet de Kamer steeds verdere wijzigingen
van de Natuurbeschermingswet beoordelen als zij niet kan zien hoe deze wet eerder
is nageleefd en gehandhaafd? Wat ik weet is dat organisaties, dappere burgers die
wonen in de buurt van veehouderijgebieden die kwetsbare natuur bedreigen, voorturend
handhavingverzoeken hebben moeten doen. Met andere woorden: het beeld bestaat dat
de overheid niet handhaafde en dat alleen als een groep gemobiliseerde en gemotiveerde
burgers in het verweer kwam men aan de gang ging met de verplichte vergunningprocedure,
via dwang van de rechter.
We zijn meer dan twee jaar en vijf tranches verder met de Crisis- en herstelwet. Van
herstel bleek geen sprake en de crisis voor natuur en milieu is niet te overzien.
Gedurende die twee jaar is aan de lange rij wetten die werd uitgeschakeld door deze
tijdelijke wet ook de Waterwet toegevoegd. We hebben gezien waarvoor deze wet was
bedoeld: het doorduwen van controversiële projecten, projecten die burgers niet willen
en waar natuur en milieu van kapotgaan, zoals de omstreden en gevaarlijke gasopslag
in Bergen, Vliegveld Twente en de Rotterdamsebaan. Ook het Stortbesluit bodembescherming
werd gewijzigd. Industriële mestvergisters werden toegevoegd. Alleen dankzij een motie
van collega Koopmans en mij – hoe kan het bij deze wet, maar het is toch echt gebeurd
– is nog net voorkomen dat de IJzeren Rijn ook onder het schrikbewind van de Crisis-
en herstelwet zou vallen. Ik zou dit rijtje geen duurzame ontwikkeling willen noemen.
Toen de Crisis- en herstelwet als tijdelijk werd gepresenteerd, waren wij al bang
dat het natuurlijk de bedoeling was dat deze wet permanent zou worden. Een vernietigend
advies van de Raad van State, de val van het kabinet, een ongemeen kritische evaluatie
van de eerste twee jaar van deze wet, niets zal de machtspolitici ervan weerhouden
om nog over haar graf heen te regeren en de natuur- milieu- en inspraakregels van
ons land permanent terzijde te schuiven.
Dit gevallen kabinet had nog ambitieuzere plannen dan het vorige voor het uitkleden
van de wetten die de natuur, ons milieu en onszelf beschermen tegen de meest vernietigende
bedrijfstak, de vee-industrie. Met de laatste wijziging van het Activiteitenbesluit
stelde de staatssecretaris van milieu nota bene de intensieve veehouderij vrij van
de vergunningsplicht. 6400 intensieve veehouderijen hoeven geen vergunning meer aan
te vragen voor een stal. Een bedrijf met 1999 vleesvarkens of 39.999 kippen is niet
weg te badineren door het "klein" te noemen.
Het punt is hier natuurlijk ook dat er geen actief besluit meer genomen hoeft te worden
in de vorm van het afgeven van een vergunning. Dan is er dus ook geen "nee" meer mogelijk.
Het laten vervallen van de vergunningplicht heeft ook als gevolg dat burgers geen
bezwaar meer kunnen aantekenen tegen de komst of de uitbreiding van bijvoorbeeld een
varkensstal in hun buurt. Dat is onacceptabel. Het is een schending van de rechten
van de burgers in ons land en druist in tegen artikel 21 van de Grondwet. Tegen een
bedrijfstak die zo veel negatieve effecten voor de directe leefomgeving met zich meebrengt,
moet een burger zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. Maar niets van dat alles. Het
kabinet veegde een set regels die de intensieve veehouderij een doorn in het oog was
van tafel.
De VVD, het CDA en de PVV hadden moeten weten, of hadden in ieder geval op zijn minst
kúnnen weten, dat zij een onverstandige weg zijn ingeslagen met hun continue veranderingen
van de wetten die onze natuur beschermen, zelfs als het je niet om de natuur te doen
is. Kees Bastmeijer, hoogleraar natuurbeschermings- en waterrecht aan de Universiteit
van Tilburg, heeft dit prachtig en doeltreffend samengevat in een presentatie bij
groene organisaties laatst. De genoemde partijen waren er, geloof ik, niet. Ik zal
uiteenzetten waar de presentatie op neerkomt. Er wordt continu gezocht naar rek en
ruimte. De vele wijzigingen leiden op hun beurt tot onduidelijkheden in de wet. Het
gevolg is dat er meer rechtszaken komen en dat decentrale overheden de stroom aan
wijzigingen niet aankunnen, de wet niet begrijpen en vergunningen verlenen die geen
stand houden. We zien dat er in Brabant vergunningen zijn verleend voor een mestvergister
waar de provincie maar aan vast wilde blijven houden, ondanks kritiek van de Raad
van State en nog een tweede ronde. Er wordt nu € 240.000 van de belastingbetaler uitgegeven
aan schadevergoedingen voor de ondernemer, die ten onrechte een vergunning heeft gekregen.
Zou je dat als bestuur niet beter moeten doen? Zou je de zaken niet echt moeten versimpelen?
Dat kan door de natuur echt te beschermen. Dat is de echte paradox.
Als de natuurkwaliteit achteruitgaat, gaan de regels strenger knellen en wordt het
lastiger om vergunningen te verlenen. Dat is waar de genoemde partijen voortdurend
over klagen, maar wat ze zelf hebben veroorzaakt. Wanneer gaan we van het kabinet
horen dat het zo in elkaar zit? Wanneer gaan we van het kabinet horen dat het de afgelopen
vijftien, twintig jaar een en ander niet zo verstandig heeft aangepakt? Wanneer komt
er een eerlijk verhaal naar ondernemers dat de situatie niet sluitend te krijgen is
als we niet met een saneringsplan komen om de natuur te beschermen? Wanneer krijgen
ondernemers ook eens te horen dat het voortdurend een worst is geweest die hen voor
de neus is gehouden en dat het onhoudbaar is om met zo veel vee-industrieën de natuur
nog proberen te redden? Dat gaat niet lukken en het zal niet lukken, ook met deze
wijziging niet. Wie draait er uiteindelijk voor op? Wie heeft uiteindelijk al deze
kosten betaald? Hoeveel werk is er vanuit de ministeries in de uitholling van de natuur-
en milieubescherming gaan zitten? Hoeveel ambtenaren zijn daar al die jaren mee bezig
geweest, terwijl het zo simpel had gekund? Ik wil graag een kostenoverzicht.
Ondernemers vinden dat er steeds meer ruimte komt voor hun plannen. Zoals VVD en CDA
vele malen hebben aangehaald is het gevolg dat de Natuurbeschermingswet meer en meer
ontwikkelingen op slot moet zetten om de natuur te kunnen beschermen. Tegelijkertijd
groeit het verzet onder de bevolking, krijgt de natuur de schuld en met name de natuurorganisaties
die het in hun hoofd halen om naar de rechter te stappen om te vragen of wij of de
provincies het werk wel goed hebben gedaan. Daar maken CDA en VVD, en ook de PVV,
dankbaar gebruik van om de natuur verder te ridiculiseren en de natuurbeschermingsorganisaties
zwart te maken. Ze maken misbruik van de door hen zelf gecreëerde situatie om de Natuurbeschermingswet
nog weer verder te kunnen versoepelen, te ontduiken en te roepen: het kan toch niet
zo zijn dat de natuur alles op slot zet?
De regering zit gevangen in dit cirkeltje, maar zij lijkt het daar wel prima te vinden,
omdat zij denkt dat burgers en ondernemers daar in blijven trappen. Maar dat zal een
keer ophouden. Waarom neemt zij de adviezen van hoogleraar Bastmeijer niet ter hand?
Wanneer natuurwaarden teruglopen – dat is al veel te lang het geval – wordt het recht
strikter en het verzet groter. Dan zou er juist extra inzet moeten zijn op het vergroten
van de effectiviteit van het huidige natuurbeleid en de natuurwetgeving. Niet verder
op de doodlopende weg, die zo lang geleden al is ingeslagen. Waarom negeert de minister
belangrijke adviezen van mensen die er wel verstand van hebben? Er moet meer en betere
inzet komen voor het behoud en herstel van natuurwaarden, want anders blijft het knellen.
Onderschrijft de minister die analyse? De huidige situatie moet doorbroken worden.
Alleen dan voorkom je dat het keer op keer alleen maar erger wordt. Bas Meijer zet
de huidige knelpunten op een rij. Ik wil de minister die best toesturen, maar het
komt op het volgende neer. Er is sprake van versmalling tot het bedreigde; er wordt
steeds smaller gekeken wat echt moet worden beschermd en wat niet meer hoeft. Toezicht
en handhaving zijn zwak als gevolg van het afschaffen van de veldpolitie. Er is weinig
capaciteit en kennis bij de gewone burger, die in het bestuursrecht toch al niet ontvankelijk
is. Door deze zaken ontstaat de neiging tot het acceptabel achten van gevolgen, waardoor
het aantonen van nut en noodzaak van economische activiteiten helemaal niet gebeurt
en er continu uitwijkmogelijkheden worden ingebouwd. Bestaande activiteiten en normale
groei worden uitgeroepen tot heilige huisjes, waardoor de druk op het toestaan van
activiteiten toeneemt. Dat zijn belangrijke knelpunten die weggenomen hadden moeten
worden door een kabinet zegt de natuurbescherming te willen versimpelen. Maar niets
van dat alles. Ik heb amendementen ingediend om de PAS, die bewezen niet van de grond
komt, uit de wet te halen en om bestaand gebruik, een verzinsel van Nederland, te
schrappen.
De nota van wijziging heeft als belangrijkste crux de combinatie met de quick wins
van permanentmaking van de Crisis- en herstelwet. In het wetsvoorstel om de wet permanent
te maken kwam als een duveltje uit een doosje het ontwikkelingsgebied op het platteland
weer terug. De wet breidt dus de mogelijkheid uit om te experimenteren op het platteland.
Hierdoor kan in het landelijk gebied een groot aantal wetten opzij worden geschoven,
namelijk de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Wet ammoniak en veehouderij,
de Wet bodembescherming, de Wet inzake geurhinder en veehouderij – de heer Koopmans
was daarin geïnteresseerd – en de wetten inzake luchtverontreiniging en milieubeheer.
Dat stond ook in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat is ingediend ten tijde van het
kabinet-Balkenende, maar de ChristenUnie en de Partij van de Arbeid hebben dat met
ruime steun eruit geamendeerd. Zij beargumenteerden terecht dat die experimenteergebieden
in het landelijk gebied veel problemen zouden opleveren, omdat de regelgeving daar
nu al onoverzichtelijke kluwen oplevert. In het debat van vorige week heb ik net als
mijn collega's van de ChristenUnie en de SP daar veel vragen over gesteld. Ik heb
mijn zorgen geuit dat de gemeenten en de provincies met deze bepalingen de intensieve
veehouderij nog meer ruimte zullen geven dan zij nu al doen of in elk geval kunnen
doen. Zij kunnen hiermee ook nieuwe landbouwontwikkelingsgebieden aanwijzen waar ongelimiteerd
megastallen kunnen worden gebouwd, zonder rekening te houden met de geluids- en geuroverlast
voor omwonenden en met de gevolgen voor natuur en milieu.
In antwoord op voortdurende vragen van de Partij voor de Dieren bleef de minister
lang volhouden dat zij die vrees niet deelde. Ze maakte echter niet duidelijk welke
ontwikkelingen zij dan wel voor zich zag in die gebieden en waarom het dus nodig zou
zijn om de experimenteerruimte uit te breiden naar het landelijk gebied. Uiteindelijk
antwoordde de minister dat de reden voor de opheffing van de beperking van de ontwikkelingsgebieden
tot stedelijke gebieden, het creëren van mogelijkheden voor duurzame energie zou zijn.
De minister ging er maar even niet op in dat je daarvoor de Wet geurhinder en veehouderij
niet opzij hoeft te schuiven. De minister beloofde een briefje te sturen aan de Kamer
waarin zij enkele voorbeelden zou uitwerken.
Er heeft een uitvoerige schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel plaatsgevonden.
Na lang aandringen kwam inderdaad de aap uit de mouw. Het gaat natuurlijk om het sjoemelen
met onze natuurgebieden en om het sjoemelen met rechten van bewoners. De minister
heeft het over patstellingen tussen agrarische bedrijven en bewoners van steden en
dorpen. Dit instrument zal wel even helpen om deze patstellingen te beslechten; in
het voordeel van de boer, laat dat duidelijk zijn. De wetten die de burger beschermen
tegen stankoverlast worden tien jaar buiten werking gesteld. Wij hebben zojuist al
kunnen horen dat die wetten toch al niet zoveel voorstellen, maar nu worden ze nog
helemaal aan de kant geschoven ook. De burger zoekt het verder maar uit! Datzelfde
geldt voor de wetten die de natuur beschermen tegen ammoniakuitstoot van de stallen,
voor zover die nog enige bescherming bieden.
De nota van wijziging, die wij vijf minuten voor aanvang van het debat vorige week
maandag ontvingen, komt daar nog eens bovenop. Middels deze nota van wijziging worden
nog meer nieuwe stallen en uitbreidende veeboeren – in de nota eufemistisch "projecten"
genoemd – vrijgesteld van vergunningplicht. Opnieuw wordt de Natuurbeschermingswet
uitgekleed. In plaats van een individuele vergunning voor deze projecten te verlenen,
worden ze meegenomen in het bestemmingsplan van het landbouwontwikkelingsgebied –
dat is het namelijk – en voilà, weg is het probleem! Dit lijkt het CDA te denken,
want de heer Koopmans dacht tijdens het debat kennelijk dat ik hierin zou trappen.
Alsof er überhaupt zoiets zou zijn als een dubbele natuurtoets die af te schaffen
zou zijn. In het bestemmingsplan zouden de projecten zo gedetailleerd beschreven moeten
kunnen worden dat een eventuele passende beoordeling van het bestemmingsplan moet
voorkomen dat projecten individueel moeten worden getoetst en eventueel passend beoordeeld.
Ik leg de minister een casus voor. Ik had deze ook graag aan de staatssecretaris voorgelegd.
Ik verwacht in elk geval antwoord van de minister op mijn vragen in dezen, nu de staatssecretaris
er niet is. Stel dat de gemeente Nederweert een landbouwontwikkelingsgebied nieuwe
stijl aanwijst op haar grondgebied en dat ze volgens het nieuwe uitgebreide artikel
2.3 een bestemmingsplan opstelt. Dit plan omvat onder andere de uitbreiding van een
aantal veehouderijen. Die worden opgenomen in het plan en daarmee zijn ze dus vergunningvrij,
volgens de plannen van de minister. Wat is precies de juridische status van deze bedrijven?
Ik noem deze gemeente natuurlijk niet zomaar. Nederweert ligt aan de rand van het
unieke natuurgebied de Groote Peel. De ambtenaren zeggen het volgende over dit prachtige
gebied: "De Groote Peel is een hoogveengebied in Zuidoost-Nederland. Het ligt op de
grens van de provincies Noord-Brabant en Limburg. Het is aangewezen als Natura 2000
gebied, omdat het bijzondere en zeldzame natuurwaarden herbergt. Uniek zijn de restanten
hoogveen. Ook is het een waardevol terrein voor grond- en oppervlaktewater. Daarnaast
is de Groote Peel een waardevol voedselzoekgebied voor vogels, amfibieën, reptielen,
libellen en vlinders." Verder schrijven de ambtenaren: "De maatregelen in het beheerplan
zijn met bestaande plannen en regelgeving afgestemd." Juist. In deze casus maakt Nederweert
dus een landbouwontwikkelingsgebied nieuwe stijl, en dan? Hoe worden de cumulatieve
effecten van deze beide plannen en de gevolgen daarvan voor het stikstofgevoelige
gebied in kaart gebracht en door wie?
Welk plan heeft eigenlijk voorrang, het beheerplan of het bestemmingsplan van het
ontwikkelingsgebied? Hoe wordt de Raad van State geacht ermee om te gaan? Stel dat
beide plannen in beroepsprocedures bij de Raad van State op het bord komen. Hoe moet
zo'n bestemmingsplan worden opgesteld als het beheerplan nog niet is opgesteld, maar
wel in de maak is? En andersom: hoe wordt het beheerplan vastgesteld en de effecten
van de daarin opgenomen projecten getoetst als er in een naburige gemeente tegelijkertijd
een bestemmingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied in de maak is? Wat moet waarin
worden opgenomen, wie bepaalt dat en wie heeft het totale overzicht?
Hoe verhoudt het nieuwe instrument zich tot de Programmatische Aanpak Stikstof? Met
wacht voor bestemmingplannen op de PAS omdat de staatssecretaris geen paal en perk
wil stellen aan de hoeveelheid vee, waardoor de stikstofparagraaf dus een probleem
blijft. Hoe hangen deze ontwikkelingsgebieden samen met de PAS? Wat gebeurt er als
het bestemmingsplan passend beoordeeld is, maar daarbij niet goed is ingeschat of
beschreven projecten significante effecten zouden hebben? Wat gebeurt er als het project
vijf jaar later precies volgens de beschrijvingen in het bestemmingsplan wordt uitgevoerd,
maar dat intussen is gebleken dat de natuur achteruit is gegaan en dat er sprake is
van veranderingen in de overige activiteiten? Wie staat er dan op om te zeggen dat
de zekerheid die toen over het niet-optreden van significante effecten is verkregen,
niet langer bestaat? Wat doet dat met de positie van de ondernemer, die vergunningvrij
is gesteld?
Een vergunning heeft een harde juridische status. Ik heb er al vaker op gewezen: een
beheerplan heeft dat dus niet. Een beheerplan wordt voor zes jaar opgesteld, waarna
er onvermijdelijk nieuwe investeringen nodig zijn, als het het bevoegd gezag al niet
duidelijk is geworden dat er simpelweg minder dieren in het gebied kunnen worden gehouden.
Hier komt dus nog een planfiguur naast waarvoor hetzelfde zal gelden. Ondernemers
kunnen hier geen enkele juridische zekerheid aan ontlenen. Kan de minister dat bevestigen?
Worden ondernemers wel naar de bank gestuurd omdat zij investeringen moeten betalen,
terwijl zij geen zekerheid krijgen? Dan zegt de bank: ik wil best geld lenen, maar
dan moet je ook uitbreiden; ik wil dat je aantoont dat je het kunt terugbetalen. Dan
doen ondernemers dus investeringen waardoor hun financiële verslechtert en komen er
meer dieren in een gebied dat dit niet aankan, terwijl er geen juridisch eind aan
zit.
Ook wordt de lijn van het aantasten van het recht van de burger om op te komen voor
zijn eigen belang vergaand aangetast. Een burger kan alleen nog maar bezwaar en beroep
aantekenen tegen het bestemmingsplan, maar niet meer tegen het individuele project
zelf. Bevestigt de minister die lezing? Als een burger bezwaar wil maken tegen zo'n
plan, gelden ook de moeilijkheden die ik al eerder heb genoemd. Hij mag namelijk geen
pro forma beroep aantekenen en hij mag geen beroepsgronden aanvullen. Is het volgens
de minister reëel om van een burger te verwachten dat hij alles kan overzien wat in
zo'n plan staat, wat de gevolgen ervan zijn en dat hij in een paar weken een allesomvattend
beroepschrift kan opstellen? Ik denk van niet, niet omdat die burger zo achterlijk
zou zijn, maar omdat burgers druk zijn, geen specialisten op het gebied van de geldende
milieu- en natuurwetten zijn en alle andere wetten die van toepassing zijn op zijn
bescherming en de bescherming van zijn woonomgeving.
Het buitengebied wordt vogelvrij. De veehouderij krijgt het voor het zeggen en de
burger heeft het nakijken. Het bestemmingsplan voor landbouwontwikkelingsgebieden
is net als het beheerplan tijdelijk, bedoeld om nog meer rek en ruimte te vinden terwijl
wij nu al weten dat geen enkele rek mogelijk is. Wees daar eerlijk over. De Vogel-
en Habitatrichtlijn biedt geen ruimte, maar belangrijker: de ernstig slechte staat
van onze natuur biedt geen ruimte meer. En dat is de klem waar wij dus zelf om hebben
gevraagd.
Een waardevol en uniek hoogveengebied als De Peel kan maar 400 mol aan ammoniakdepositie
verdragen, maar de huidige belasting is 3500 mol. Je hoeft geen wiskunde te hebben
gestudeerd om in te zien dat de situatie simpelweg onhoudbaar is. Binnenkort is juridisch
moeras de enige natuur die wij nog overhebben in Zuid-Nederland. Wij worden erin geduwd
door het CDA, de VVD, de PVV en de SGP.
Wie voert de natuurtoets uit voor de projecten die in het bestemmingsplan voor het
landbouwontwikkelingsgebied "nieuwe stijl" worden opgenomen? Welke rol spelen de gemeenten
en de provincies hierbij. Wat gebeurt er als een provincie op een gegeven moment concludeert
dat de ammoniakdepositie in Natura 2000-gebied niet daalt en zij besluit om haar aanschrijvingsbevoegdheid
te gebruiken? Welke rechten kunnen projectondernemers dan aan het bestemmingsplan
ontlenen? Welke garanties kan de minister of de staatssecretaris geven?
Kan de provincie haar aanschrijvingsbevoegdheid gebruiken om de stikstofemissie te
doen dalen? Hoe verhoudt dit zich tot het vastgestelde bestemmingsplan?
Het lijkt lastig in te schatten hoe de verschillende regelingen samenhangen en wat
de juridische status is, laat staan dat decentrale overheden dat wel even kunnen.
We zien nu al dat het heel vaak fout gaat. Bovendien interpreteren decentrale overheden
de wet vaak op geheel eigen wijze. Je kunt ze dat niet kwalijk nemen, want het is
ingewikkeld gemaakt, maar we hebben ook sterk de indruk dat ze op zoek zijn naar de
mazen in de wet. We kunnen dat zien in de Eilandspolder. Ondanks twee uitspraken van
de Raad van State is de provincie Noord-Holland nog steeds van mening dat het uitrijden
van drijfmest niet vergunningplichtig is, nota bene in een beschermd Natura 2000-gebied!
Zij zou dat laten vallen onder bestaand gebruik. Terwijl de kritische depositiewaarde
daar allang wordt overschreden, denkt de provincie dat er geen enkele kans is op een
significant verslechterend effect als gevolg van het uitrijden van drijfmest.
Dat zullen we hier nu weer gaan zien. In de wet is een mogelijkheid ingebakken om
onder de vergunningplicht uit te komen. Wie gaat daarop controleren? Wie gaat controleren
of de projecten voldoende in het bestemmingsplan zijn omschreven, de passende beoordeling
van het bestemmingsplan wel kan worden gebruikt en het project vergunningvrij kan
worden verklaard? In de Eilandspolder zit een goede stichting. Die houdt zich druk
bezig met de natuur, maakt zich daar zorgen om, zorgt ervoor dat zij op de hoogte
is en procedeert, maar hoeveel activiteiten gaan straks stilletjes gedoogd worden
terwijl ze schade aanrichten aan natuur en terwijl ze helemaal niet hadden mogen plaatsvinden?
We hebben niet overal clubjes mensen die al hun vrije tijd inzetten om naar de rechter
te stappen. Dat zouden we ook niet van onze burgers moeten vragen. Wij, het bevoegd
gezag, provincies en wetgevers moeten zelf zorgen dan we ons huiswerk goed doen. Je
schaamt je toch de ogen uit je hoofd, iedere keer dat de Raad van State een streep
zet door weer een onterecht verleende vergunning?
Dan zijn er nog de artikelen 19g en 19h in de Natuurbeschermingswet. Voor projecten
met significante effecten kan toch vergunning verleend worden om dwingende reden van
groot openbaar belang. Dat is nu niet zo snel het geval, maar met de nota van wijziging
worden projecten voor ontwikkelingsgebieden ondergebracht in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt in zijn geheel getoetst, passend beoordeeld. Vanwege de
ruime omvang van het bestemmingsplan is het veel waarschijnlijker dat het noodzakelijk
wordt geacht om een bestemmingsplan uit te voeren en veel sneller zal bij zo'n bestemmingsplan
genoemd worden dat het van groot openbaar belang is. Zijn de projecten die onder het
bestemmingsplan vallen hiermee ook ineens van groot openbaar belang worden, hoewel
ze grote significante effecten hebben? Is de situatie denkbaar dat een megastal met
300.000 kippen ineens van groot openbaar belang is omdat deze in een groter bestemmingsplan
is opgenomen? Is dit een nieuw trucje van de regering om individuele gevallen, die
anders nooit een vergunning zouden krijgen, ineens vergunningvrij te verklaren? Ik
kan mij niet aan die indruk onttrekken.
Ik wil opheldering over de vraag hoe deze artikelen straks moeten worden gezien in
het licht van het bestemmingsplan voor landbouwontwikkelingsgebieden. Hoe kan deze
nieuwe regeling überhaupt bijdragen aan het verlagen van de regeldruk? Het is helemaal
niet realistisch om te denken dat het bestemmingsplan in voldoende detail projecten
of handelingen die deel uitmaken van een project, zo zou kunnen beschrijven om in
de toekomst projecten vergunningvrij te verklaren. De passende beoordeling voor het
plan laten gelden voor projecten binnen zo'n gebied kan alleen als je een plan zo
gedetailleerd en concreet maakt dat alle mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden
te kwantificeren zijn. Het is niet realistisch om te denken dat je dit voor elkaar
krijgt; denk aan geluid en uitstoot. Vanwege de looptijd van het bestemmingsplan kan
het gaan over projecten die pas over enkele jaren zijn voorzien. Kan de minister dat
bevestigen? Kan zij bevestigen dat het in de lijn der verwachting ligt dat alle effecten
op de natuur vooraf niet goed in beeld te krijgen zijn?
De passende beoordeling van het bestemmingsplan zal in de praktijk helemaal niet gebruikt
worden om projecten vergunningvrij te verklaren, want de passende beoordeling kan
tenslotte geen rekening houden met beheerplannen die er nog niet zijn, omdat zij wachten
op de PAS. Ze kan ook geen rekening houden met ontwikkelingen die zich in de toekomst
nog gaan voordoen. Hoe kan een passende beoordeling van het bestemmingsplan rekening
houden met de situatie in de toekomst? Het bestemmingsplan wordt namelijk vastgesteld
voor de komende tien jaar. Of moeten er zo veel mogelijk handelingen van een zo groot
mogelijke omvang worden beschreven? Dan ondervang je dat er zo veel mogelijk projecten
onder het bestemmingsplan kunnen worden geschaard, maar zal het nooit lukken om met
zekerheid vast te stellen dat al deze handelingen van een zo groot mogelijke omvang
geen significante effecten tot gevolg hebben.
De
voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, uw tijd is om.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Ik zie het.
Ik heb het goed ingeschat. Ik heb nog twee alinea's.
De
voorzitter:
U wilt toch niet dat ik u ga prijzen?
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Nee hoor, voorzitter, ik wil eigenlijk maar één ding, namelijk dat wij deze wet van
tafel vegen en dat de natuur nu eens echt beschermd wordt. Eigenlijk wil ik best veel
dingen, maar het komt allemaal op hetzelfde neer: zorgvuldiger omgaan met onze leefomgeving
en artikel 21 van de Grondwet respecteren.
Voorzitter, ik kan u in elk geval gelukkig maken, want ik ga afronden. Op geen enkele
manier is aan te tonen dat deze regeling ook maar enig lastenverlichtend effect zal
hebben. Je zou het tegenovergestelde kunnen voorzien: de Raad van State zal het drukker
krijgen. Zoals ik al eerder heb gezegd, is dit nu al het geval na de wijzigingen als
gevolg van de Crisis- en herstelwet. Dit zal alleen maar erger worden.
Ik heb sterk de indruk dat een groot deel van de Nederlandse burgers maar ook van
de ondernemers er niet langer in trapt. Het heeft lang genoeg geduurd; 25 jaar CDA
op natuurbeleid en landbouw, en ondernemers hebben het moeilijk. Dank je de koekoek!
Goed gedaan!
De heer
Koopmans (CDA):
Mag ik mevrouw Ouwehand bedanken voor de feitelijke opsomming die zij in het afgelopen
uur heeft gegeven van de regelgeving? Ik zie dat als een soort verzamelde goede werken
van het Kamerlid Koopmans, geschreven en gemaakt door E. Ouwehand. Ik zal het nog
weleens teruglezen. Ik dank mevrouw Ouwehand.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Ik hoopte al dat de heer Koopmans er blij mee zou zijn dat ik er in het laatste grote
debat dat wij samen voeren, voor heb gezorgd dat de verzamelde werken en de resultaten
van de inzet van de heer Koopmans uitvoerig in de Handelingen terechtkomen. Het is
zeer de vraag of Nederland daarmee is gediend, maar het staat in elk geval zwart op
wit.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Voorzitter. Ik hoorde zojuist dat ik mijn collega van de VVD ga teleurstellen, want
hij hoopte ook bij mij op een uur, maar ik ga het ruim binnen de tien minuten halen.
Klein rechts wil nog even genieten van haar kleine meerderheid in het parlement. Het
kabinet mag dan gevallen zijn, helaas is er nog steeds een rechtse meerderheid in
dit huis. Zij moet echter wel opschieten, nu de PVV steeds verder uit elkaar valt.
Maar goed, we zijn hier vandaag niet bij elkaar om over de politieke crisis te praten.
Nee, we willen het hebben over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Dat
is een bijzonder slecht plan. Deze wet werd al gebruikt om gemeenten en milieuorganisaties
buitenspel te zetten, maar vorige week probeerde de minister ook de Kamer buitenspel
te zetten door vijf minuten voor het debat nog een ingrijpende nota van wijziging
te sturen. We hebben intussen iets meer tijd gekregen om die nota van wijziging door
te spitten, maar wat wij hebben gelezen, heeft mij allerminst gerustgesteld. Ik heb
nog steeds geen enkel antwoord op de vraag wat de urgentie hiervan is en waarom dit
nu met stoom en kokend water voor het zomerreces erdoorheen moet worden gejast. Zou
de minister toch nog een poging kunnen doen om dat duidelijker te maken?
Het voorstel van de minister maakt het mogelijk om in landelijke gebieden tien jaar
lang van het bestemmingsplan af te wijken. Dat klinkt tijdelijk, maar in tien jaar
zijn de meeste mensen van baan, van huis en sommigen van ons ook van relatie gewisseld.
Het klinkt misschien leuk als je jezelf blind staart op het verkorten van procedures,
maar bedenk eens wat dit betekent voor de bewoners op het platteland. Er zal met dit
voorstel maar een bedrijventerrein met megastallen in je achtertuin aangelegd worden!
Of je komt midden in stank en lawaai te zitten van de een of andere grootschalige
activiteit die er eigenlijk niet had mogen komen, maar die door deze Crisis- en herstelwet
er toch even snel doorheen gejast kan worden. Heeft de minister überhaupt aan deze
mensen en aan de balans tussen bewoners en economische activiteiten gedacht? Of gaat
het echt alleen om economische activiteiten en moet de rest het maar uitzoeken? Wat
is nu nog de waarde van een bestemmingsplan? Zou de minister dat duidelijk kunnen
maken? Zoals wij het lezen, is de waarde van het bestemmingsplan verdwenen.
De Crisis- en herstelwet is door het toenmalige kabinet-Balkenende verkocht als een
tijdelijke wet die de economie zou aanjagen. Van beide is weinig terechtgekomen. Onze
economie loopt vreselijk achter bij bijvoorbeeld de Duitse. En wat het tijdelijke
karakter betreft: sommige collega's waren aan het begin al zo cynisch om te vermoeden
dat "tijdelijk" onmiddellijk "permanent" zou moeten worden en nu wordt inderdaad voorgesteld
om deze tijdelijke wet permanent te maken.
Met steun van mijn vrienden van de PvdA zijn de betonmolens aan het draaien gegaan
en is er gewerkt aan de uitbreiding van verschillende, onnodige regionale luchthavens.
Maar vergroening van de economie? Ho maar. Ik hoop dat wij nu in elk geval op de PvdA
kunnen rekenen om deze wet niet permanent te maken. Volgens mij geloven ze bij de
PvdA ook niet in een permanente crisis.
Mijn teleurstelling dat er geen amendement met de heer Koopmans komt, heb ik net al
geuit. Dat stukje sla ik over.
Ik heb een motie gemaakt, waarbij ik wel hoop op steun van de heer Koopmans dan wel
de CDA-fractie, over de eerdere vraag of Rijkswaterstaat en de waterschappen niet
wat meer medewerking kunnen verlenen bij de vergunningverlening voor de aanleg van
windmolens op dijken of in de buurt van dijklichamen.
Collega Wiegman en ik proberen het vandaag met frisse moed opnieuw. Wij hebben een
amendement ingediend om de EPC-norm aan te scherpen. Daarover is al eerder een klein
interruptiedebat gevoerd. Die richting lijkt ons nu juist goed, niet alleen voor het
milieu. Het zorgt ook voor een lagere energierekening en voor groene banen. Daarvoor
zou een tijdelijke crisiswet juist geschikt moeten zijn. De bouwsector is hard getroffen
door de economische crisis en zou veel beter kunnen overgaan op duurzaam en milieuvriendelijk
werk. Overigens betekent het indienen van dit amendement allerminst dat mijn fractie
deze wet steunt. Wij blijven principiële bezwaren houden tegen het inperken van de
beroepsmogelijkheden. Ik heb het in eerdere debatten over deze wet ook al gezegd.
Nog steeds heb ik geen sluitend antwoord gekregen van de minister.
Heel formeel zegt de minister dat de milieuclubs nog steeds naar de rechter kunnen
stappen, maar een en ander is zodanig aangescherpt dat het in de praktijk heel erg
moeilijk is geworden. En dat terwijl Nederland een van de voorvechters was van het
Verdrag van Aarhus, waarin specifiek milieuorganisaties in het algemeen belang meer
mogelijkheden en rechten krijgen. Echt een teleurstellende draai dus. Er is een krappe
meerderheid voor deze wet. Ik kan tellen.
Mijn collega van de ChristenUnie heeft het punt van de dubbele toetsing volstrekt
helder gemaakt. Ik sluit mij daarbij aan en vraag vooral het volgende. Overbodige
en dubbele regels moet je schrappen, maar is dit echt een dubbele toetsing of is het
een algemene toetsing in de plaats van heel specifieke en terecht gedetailleerde toetsingen?
Waarom is het permanent maken van deze Crisis- en herstelwet en deze plotselinge nota
van wijziging niet in goed overleg met de medeoverheden voorbereid? Die maken zich
zorgen dat al die veranderingen in het omgevingsrecht niet meer bij te benen zijn.
En terecht. Waarom niet in een keer en in goed en zorgvuldig overleg met de bestuurders
van gemeenten en provincies de omgevingsregels aanpassen? Dat zou toch een stuk zorgvuldiger
zijn. Wederom de vraag waarom het in dit ijltempo moet. Het punt dat wij eerder hebben
gemaakt is wat mij betref ook onvoldoende beantwoord. Hoe kun je varen op een evaluatie
die gemaakt wordt terwijl delen van de wet nog niet eens van kracht waren? GroenLinks
maakt zich grote zorgen over de aantasting van natuur en milieu als gevolg van deze
permanente Crisis- en herstelwet. Ik zou het dus ook goed vinden als het Planbureau
voor de Leefomgeving in samenwerking met gemeenten en provincies in kaart brengt wat
het permanent maken van deze wet betekent voor mens en milieu. Ik heb op dit punt
een motie.
De minister mag dan wel zeggen dat alle projecten aan de geldende wet- en regelgeving
voldoen, maar de Crisis- en herstelwet zoekt expliciet maximale ruimte om de normen
op te rekken. Zo wordt de stikstofregeling versoepeld, zoals uitgebreid toegelicht
door mijn collega van de Partij voor de Dieren. Kan de minister garanderen dat het
permanent maken van de Crisis- en herstelwet niet leidt tot meer stikstofuitstoot?
Die is op dit moment namelijk al te hoog in Nederland, ook zonder Crisis- en herstelwet.
In de nota van wijziging die vandaag voorligt, tracht de minister de natuurbeschermingsregels
op te rekken. Kan de minister garanderen dat dit op geen enkele manier ten koste zal
gaan van de bescherming van mens en natuur? Zij zal daar ja op zeggen, maar hoe gaat
zij daar dan zorg voor dragen? Waarom moet het nu, net voor het zomerreces, zonder
de mogelijkheid om hoorzittingen te regelen of verder schriftelijk overleg?
De Crisis- en herstelwet is ooit verkocht als iets tijdelijks, maar blijkbaar verwacht
het kabinet dat Nederland permanent in crisis zal verkeren. Waarom heb je anders een
permanente Crisis- en herstelwet nodig?
De Raad van State heeft in diplomatieke bewoordingen gehakt gemaakt van dit wetsvoorstel
en dat doet hij niet zo maar. Waarom neemt de minister het advies van de Raad van
State niet serieuzer? En wederom: waarom nu? De wet bevat kortetermijnmaatregelen
om zo veel mogelijk asfalt en beton over Nederland uit te storten, maar dat zijn geen
echte oplossingen voor de ecologische en economische crisis die wij hebben. Wij zouden
moeten inzetten op vergroening van de economie door groepen burgers in staat te stellen
bijvoorbeeld om samen belastingvrij stroom op te wekken. Wij zouden ervoor moeten
zorgen dat er een eerlijk speelveld komt voor schone energie door eindelijk de 5,8
mld. staatssteun af te bouwen die jaarlijks naar fossiele energie gaat. Wij zouden
ervoor moeten zorgen dat grootschalige woningisolatie mogelijk is, maar ook energiezuinige
kantoren en industrie. Wij zouden moeten zorgen voor snellere procedures voor windenergie
en een stopcontact op zee. Maar van al deze maatregelen die meerdere crises in een
keer aanpakken, niets of nauwelijks in deze wet.
Kortom, de inhoud van de wet, de inhoud van de nota van wijzigingen, het proces dat
eraan voorafging, ze zijn allemaal uitermate zwak. Mijn fractie zal dan ook vol overtuiging
tegenstemmen. De minister en het CDA hebben de mond vol over "meer draagvlak voor
de wet zoeken", maar dat doe je niet met een grote-stappen-snel-thuisaanpak. Jammer,
echt een gemiste kans, want ik had graag samen met de collega's en samen met de minister
van gedachten willen wisselen over een echte crisiswet. Een wet die de ecologische
en de economische crisis echt aanpakt, die dus ruim baan biedt aan groene ondernemers
en burgers. Dit wetsvoorstel doet dit helaas niet. Constructief van gedachten wisselen
doe je ook niet om half twaalf 's avonds met het mes op de keel. Als snelheid voor
zorgvuldigheid komt, haak ik af. Daarvan krijg je geen goede wetgeving. Het politieke
landschap ziet er na 12 september vast anders uit. Daar reken ik op. Dan kunnen wij
eindelijk bouwen aan de toekomst van Nederland; aan een groen Nederland met eerlijke
kansen voor iedereen.
Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het permanent maken van de Crisis- en herstelwet procedures versnelt
en de mogelijkheid biedt om in ontwikkelingsgebieden tijdelijk van bestemmingsplannen
en andere regels af te wijken;
verzoekt de regering, onafhankelijk in kaart te laten brengen wat de verwachte effecten
van dit wetsvoorstel zijn op mens, milieu, dier en natuur, en daarbij in elk geval
de expertise van gemeenten, provincies en het Planbureau voor de Leefomgeving in te
schakelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De
voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (33135).
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Dan een motie die ik hoopte samen met de heer Koopmans in te dienen. Hij is helaas
op dit moment afwezig en hij wilde de motie niet mede onderschrijven.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat Rijkswaterstaat en de waterschappen waar
mogelijk meer medewerking verlenen bij de aanleg van windmolens op of bij dijklichamen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De
voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (33135).
De heer
Verhoeven (D66):
Voorzitter. Gelukkig krijgen wij vandaag de kans om te spreken over de ingrijpende
nota van wijziging op het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Gelukkig zeg
ik, maar eigenlijk had dit vanzelfsprekend moeten zijn. Vorige week maandag ontvingen
wij vijf minuten voor aanvang van het debat de nota van wijziging op de Crisis- en
herstelwet. Het was onmogelijk om die nog mee te nemen in het debat. Het spreekt voor
zichzelf dat een zorgvuldig en goed wetgevingsproces ook niet is gebaat bij een voorbereidingstijd
van 4 minuten. Kortom, dit proces verdient geen schoonheidsprijs. Je zou beter kunnen
zeggen dat dit proces en deze Crisis- en herstelwet de lelijkste jongetjes van de
klas zijn. Het is positief dat de minister deze nota van wijziging naar de Raad van
State heeft gestuurd, maar dit lijkt dan ook het enige lichtpuntje te zijn in de behandeling
van deze wet.
Ik vraag mij af waarom de minister deze wijziging nu per se aan het permanent maken
van de Crisis- en herstelwet wil koppelen. Hoe zit het met de doelstelling van het
permanent maken van de Crisis- en herstelwet, namelijk dat er geen gat valt in 2014
en het erbij trekken van allerlei nieuwe wetgeving? Waarom moet dit nog voor het reces?
Als de enige reden daarvoor is de ontwikkeling van het haven- en industriecomplex,
het zogenaamde HIC, waarom heeft de minister er dan niet voor gekozen om alleen dat
te wijzigen, en de rest te regelen in een nieuwe Omgevingswet? En is deze wetswijziging
echt noodzakelijk om de optimalisatie van deze milieugebruiksruimte bij het HIC in
Rotterdam mogelijk te maken? En, zo vraag ik de minister, waarom is de wetswijziging
er al wel, maar zijn de antwoorden naar aanleiding van het schriftelijke overleg van
de vijfde tranche projecten van de Crisis- en herstelwet, waaronder dat HIC dan weer
valt, nog niet?
Laat het duidelijk zijn dat wij het niet eens zijn met dit proces. Wij hebben echter
ook een aantal inhoudelijke zorgen. Ik zal mij iets beperken, net zoals een aantal
collega's, maar ik had mijn vragen graag in een schriftelijke ronde ingebracht. Ik
ben ertoe gedwongen om dit nu te doen. Ik kan geen schriftelijke ronde benutten, en
doe dit nu dus mondeling. Als gevolg daarvan is van een zorgvuldige behandeling, na
het reces en met antwoorden op de schriftelijke vragen, geen sprake meer. Dat is dan
maar zo, dan doen we het maar op deze manier. De vraag is wel wie daarvan vrolijk
wordt.
Allereerst lezen wij dat de toetsing op natuurwaarden op projectniveau verdwijnt.
Hoe kan de minister dan garanderen dat de passende beoordeling op planniveau concreet
en kwalitatief voldoende zal zijn om te kunnen toetsen op natuur? En wat zijn daarbij
dan de randvoorwaarden? Dat is ook een zorg van de Raad van State. Hoe kun je namelijk
aan de ene kant stellen dat bij een plan een invulling op hoofdlijnen mag en tegelijkertijd
verwachten dat een en ander goed kan worden doorgerekend? Hoe garandeer je dan dat
de conclusies goed genoeg zijn? Graag een reactie.
Ten tweede, wat betekent deze wetgeving voor de Natura 2000-gebieden in de nabijheid
daarvan? Bestaat de mogelijkheid dat deze worden aangewezen als ontwikkelingsgebieden,
en wie houdt er dan nog zicht op deze natuurbeschermingsgebieden? Geldt de nieuwe
vrijstelling van de Natuurbeschermingswet ook voor deze gebieden? Mevrouw Ouwehand
– die nu alweer gezellig met de heer Koopmans staat te kletsen in plaats van eventjes
naar een ander te luisteren, na zelf een uur aan het woord te zijn geweest – heeft
het daarover in haar bijdrage ook gehad. Geldt de nieuwe vrijstelling van de Natuurbeschermingswet
dus ook voor deze gebieden? Kortom, hoe ziet de minister dit voor zich? Mij lijkt
het namelijk niet wenselijk om te gaan experimenteren in kwetsbaar gebied. Kan de
minister aangeven welke rol Europa speelt bij de uitvoering van deze wetgeving en
bij de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden?
Na lezing van dit wetsvoorstel wordt mij niet duidelijk wie de verantwoordelijkheid
voor toezicht en handhaving van milieunormen en natuurwaarden op zich zal nemen. Wie
stelt de kaders en wie zorgt voor de invulling en uitvoering? Daarbij hoort ook: wie
is verantwoordelijk bij eventuele overschrijdingen? De minister wil procedures versnellen.
Projecten versnellen echter niet door ze juridisch kwetsbaar te maken. Is de minister
het met deze analyse eens? Is zij dan niet bang dat projecten, door het afzwakken
van de natuurtoets, op een later moment daartegen aanlopen? Kortom, nog een aantal
vragen. Ik hoop dat de minister onze zorgen serieus neemt. Zij heeft daarvan tot nu
toe op dit dossier weinig blijk gegeven, maar ik houd nog enige hoop. Ik hoor graag
de reactie van de minister.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Voorzitter. En voor wie thuis nog zit te kijken: heel dapper. Ik sta hier, in dit
haastig bijeengeroepen debat, met tegenzin te praten over de nota van wijziging op
de Crisis- en herstelwet, die wij pas vorige week hebben ontvangen. De Partij van
de Arbeid had deze graag ordentelijk willen behandelen. Normaal gesproken zouden wij
het handig hebben gevonden om zowel een schriftelijke ronde te houden als een aantal
deskundigen te horen, zowel de voorstanders van deze nota van wijziging als de mensen
die er kritiek op hebben.
Wij hebben namelijk ook twijfels. Ten eerste over het aanpassen van de Natuurbeschermingswet
op dit moment, terwijl de staatssecretaris wijzigingen in voorbereiding heeft en wij
nog uitgebreid over de Natuurbeschermingswet moeten spreken. Het is daarom ook curieus
dat de Crisis- en herstelwet op deze Natuurbeschermingswet inhaakt.
Dit proces van snel "afrommelen" is fnuikend voor de constructieve samenwerking die
juist was gevonden in de aanloop naar de Omgevingswet, een proces waar wij ten principale
ook heel positief in staan. Natuur- en milieuorganisaties zijn onaangenaam verrast
door de nota van wijziging die nu voorligt.
In mijn vragen ga ik eerst in op het vervallen van de Natuurbeschermingswet en de
vergunningplicht. Daarna zal ik ingaan op artikel 2.3 over de optimalisering van de
milieuruimte. Ten slotte zal ik iets zeggen over het interbestuurlijk toezicht en,
afrondend, de conclusies.
Dan ga ik nu eerst in op de wijziging van de Natuurbeschermingswet. Mijn vraag is
in algemene zin: wat is het doel van deze wijziging? Feitelijk wordt de passende beoordeling
op planniveau goed genoeg geacht voor de beoordeling, en later op projectniveau. Daar
waar plan en project al nagenoeg samenvallen, is er geen probleem. Dan wordt er immers
al één passende beoordeling gemaakt. Het zou alleen een oplossing bieden als plan
en project in tijd uiteenlopen. Om het allemaal wat beeldender te maken, zou ik het
willen vatten in een concreet voorbeeld. Laten wij ons de volgende situatie voorstellen.
Een elektriciteitscentrale wordt gepland naast een Natura 2000-gebied. Doel van een
passende beoordeling op planniveau is dan, om na te gaan of significantie effecten
zijn uit te sluiten en daarna om na te gaan of er alternatieven zijn. Kan de energiecentrale
elders komen? Kan deze worden uitgevoerd op een manier die minder of niet schadelijk
is voor het milieu? Als er geen alternatief is, betreft het dan wel een project van
groot maatschappelijk belang? Als het antwoord op de eerste vraag is dat significante
effecten niet zijn uit te sluiten, het antwoord op de tweede vraag dat de centrale
ook elders kan komen of dat deze kan worden uitgevoerd als een zonne-energiecentrale,
en het antwoord op de derde vraag dat er geen maatschappelijke noodzaak is om op de
desbetreffende plek een nieuwe centrale neer te zetten, dan ga je je als initiatiefnemer
achter de oren krabben en uitzien naar een andere locatie. Zo is deze wetgeving immers
bedoeld. Je maakt een passende beoordeling op hoofdlijnen, niet al te gedetailleerd,
en je trekt je conclusies. Het samenvoegen van de passende beoordeling van plan en
project vereist een vergaande detaillering van dit plan, wil de passende beoordeling
ook in de projectfase bruikbaar zijn. Dat is natuurlijk zonde.
Wat wij vrezen is een situatie waarin het plan niet gedetailleerd wordt uitgewerkt,
waardoor eventuele significante effecten niet zijn vast te stellen en waarbij er daarna
vanuit moet worden gegaan dat het voor de rest wel goed zit. De crux is echter dat
het doel van de passende beoordeling nu juist is, significante effecten uit te sluiten.
Het gaat immers om het voorzorgprincipe. Zolang significante effecten niet zijn uit
te sluiten, kan er geen vergunning worden verleend. Ik wil graag een reactie van de
minister op dit punt. Ook de Raad van State is hierover verre van positief, om niet
te zeggen kritisch. De Raad van State lijkt het voorstel vooral te beoordelen als
experiment. Wij vrezen voor een brede toepassing, zeker als de Crisis- en herstelwet
straks ook van toepassing wordt verklaard op het landelijk gebied. Terecht stelt de
Raad van State dat het plan wel gedetailleerd moet zijn, om alle effecten van het
latere project passend te kunnen beoordelen.
Verder stelt de Raad van State als eis dat het plan bij aanvang nog actueel is. Dat
is trouwens ook een punt van kritiek van de Raad van State: wat "actueel" dan zou
moeten inhouden, is onvoldoende duidelijk. Wat zou dat dan moeten zijn? Het eerste
punt betreft dus gedetailleerdheid en administratieve lasten die daaruit kunnen voortkomen.
Het tweede punt betreft de vraag wat nu eigenlijk "actueel" is en hoe dit geregeld
moet worden.
Een ander punt dat ook door de Raad van State wordt aangegeven, is dat de vergunningsplicht
wordt afgeschaft voor projecten die binnen de gebieden worden uitgevoerd. Dat maakt
het echter onmogelijk voor burgers en andere belanghebbenden om beroep en bezwaar
aan te tekenen.
Zij zullen zich moeten beroepen op handhavingsverzoeken, een onwenselijke situatie,
vanuit de positie van de burger, maar ook vanuit de positie van de initiatiefnemer.
De laatste kan immers altijd worden getroffen door handhaving. Een voordeel van een
vergunning is nu juist dat je de zekerheid hebt dat het op een gegeven moment onherroepelijk
is. Daarmee krijgt dus de initiatiefnemer – lees: het bedrijf – ook de benodigde zekerheid.
Die zekerheid is de initiatiefnemer nu kwijt. Ik hoor op dit punt graag een reactie.
Ik kan het nog ingewikkelder maken door met de volgende casus te komen. Stel dat er
tussen het moment van het plan, bijvoorbeeld voor een elektriciteitscentrale, en het
project, de daadwerkelijke vormgeving van de centrale, opeens nog een centrale in
hetzelfde gebied komt te staan. In een passende beoordeling zouden dan de effecten
van de eerste centrale moeten worden meegenomen om de cumulatie te bepalen. Dat was
nu niet gebeurd. Wat moet er dan gebeuren? Wat nu, zo vraag ik aan de minister.
Artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het volgende. Bij de voorbereiding
van een besluit vergaren de bestuursorganen de nodige kennis omtrent relevante feiten
en de af te wegen belangen. Er dient dus een zorgvuldige voorbereiding plaats te vinden.
Als een passende beoordeling ontbreekt waarin deze precieze effecten zijn meegenomen,
hoe kan er dan nog worden gesproken van zorgvuldigheid? Is er dan nog wel sprake van
fatsoenlijk bestuur? Dat was mijn laatste vraag in het blok over de nota van wijziging
in relatie tot de Natuurbeschermingswet.
Mijn tweede punt is artikel 2.3, de optimalisering van de milieuruimte. Hier wordt
wat eufemistisch gesproken over optimalisering. Wij zien bij de PvdA een risico dat
deze optimalisering straks een maximaal gebruikmaken wordt van de milieugebruiksruimte.
Dan slaan de prikkels niet meer op het verminderen van de milieuvervuiling, maar worden
juist prikkels om maximaal gebruik te maken van de milieuvervuiling die mogelijk wordt.
Als je niet oppast, zit er namelijk een perverse prikkel in het voorstel. Niet gebruikte
milieuruimte wordt gevorderd, zolang er geen zicht is op gebruik in de nabije toekomst.
Het kan dus zijn dat er veel plannen komen die de ruimte maximaal gaan invullen. Dat
zou het behalen van de doelen van het NSL verder wegbrengen dan ooit. Wat gaat de
minister doen om dat te voorkomen, zodat Nederland niet opnieuw op slot gaat? Wij
vrezen hierdoor ook veel juridische ellende. Als de gebruiksruimte wordt herverdeeld
en als daar bovenop nog een overschrijding ontstaat, bijvoorbeeld bij de uitstoot
van stikstof, bij wie wordt er dan gehandhaafd? Wie is eindverantwoordelijk?
Wij zijn niet tegen een gebiedsruimte waar je milieuruimte kunt verbruiken, maar vrezen
de schadelijke effecten daarvan. Het idee an sich is prima, maar de uitvoering zal
naar onze mening beter moeten. Je zou een aanpak moeten hebben die het voor bedrijven
lonend maakt om hun milieuruimte ook daadwerkelijk in te perken, omdat ze die bij
wijze van spreken kunnen verkopen of omdat er wat anders tegenover staat. De Haven
Rotterdam en de Maasvlakte zijn al genoemd als een positief voorbeeld waarin afspraken
gemaakt worden tussen bedrijven om milieuruimte uit te wisselen. Mijn eerste vraag
aan de minister is: als het nu al werkt in de praktijk, waarom hebben we dan de Crisis-
en herstelwet en deze nota van wijziging nodig om het mogelijk te maken? Mijn tweede
vraag: als we de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging al nodig hebben, dan
blijkt ook uit dit voorbeeld dat er juist een positieve prikkel uitgaat van het delen
van milieuruimte door bedrijven, omdat ze een beloning krijgen vanuit het Havenschap
waarin faciliteiten geboden worden zodat ze hun proces kunnen optimaliseren.
Op een of andere manier zit er dus een positieve prikkel in. Als je al naar een verruiming
van de milieugebruikruimte gaat, zou het dan niet verstandig zijn om een soort emissierechtensysteem
te hebben? Daarmee kan worden uitgeruild en loont het voor bedrijven om niet tot maximale
invulling te gaan, maar ook voor een deel in beperking te gaan. Ik hoor hier graag
een reactie op van de minister.
Ik heb nog een opmerking over het interbestuurlijk toezicht. Dat is mijn derde blokje.
Vertrouwen is een groot goed, maar controle is ook absoluut nodig om ellende te voorkomen.
In dit licht is er een concreet voorbeeld wat betreft de waterbelangen. Over de nota
van wijziging is beperkt gesproken met het IPO en de VNG. Het is ons onbekend wat
de waterschappen vinden van deze nota van wijziging. Zijn de waterbelangen in deze
Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging wel voldoende gewaarborgd? Nu wordt
er nog gevraagd om een verklaring van geen bezwaar aan bijvoorbeeld een waterschap
of provincie. Als die verplichting verdwijnt, verdwijnt ook het zicht van het waterschap
op activiteiten die door gemeenten, de provincie en het Rijk worden vergund. Dit kan
tot hoge kosten leiden door effecten die teniet moeten worden gedaan. Die kosten moeten
vervolgens, denk aan een dijkdoorbraak, weer op samenleving worden verhaald.
Als het sec zou gaan om de uitgeklede variant van de Crisis- en herstelwet, zonder
deze nota van wijziging en met een beperkte verlenging, zou mijn fractie wellicht
bereid zijn geweest om er een positief oordeel over te geven. Nu wordt er echter een
aantal zaken ingefietst waarvan wij de effecten nog onvoldoende kennen. Wij hebben
onvoldoende ruimte gehad om hierover met belanghebbende partijen, zowel voorstanders
als tegenstanders, goed van gedachten te wisselen, terwijl wij wel belangrijke inperkingen
zien en risico's voor de natuur, burgers en ook initiatiefnemers als het bedrijfsleven.
Daardoor worden wij nu min of meer gedwongen om tegen te stemmen. Dat kan toch nooit
de bedoeling van de minister zijn geweest?
De heer
Houwers (VVD):
Voorzitter. Ik heb andere sprekers vooral problemen horen schetsen en horen vertellen
wat er allemaal niet goed zou zijn of zou kunnen zijn. De VVD-fractie kijkt er wat
positiever naar. Wij hebben de indruk dat hier sprake is van een goede wet. Wij denken
ook dat er een uitstekende nota van wijziging ligt.
Voor de VVD-fractie is het belangrijk dat deze aanpak van de Crisis- en herstelwet
zo meteen goed aansluit op de Omgevingswet. Voor ons is bepalend dat dit niet voor
de eeuwigheid is, maar voor de periode totdat hetgeen wordt bereikt dat wij uiteindelijk
als het beste zien, namelijk een goede en flexibele Omgevingswet. Daar kunnen zaken
wat ons betreft ook prima aan worden gekoppeld.
Wij kijken hier dus vooral naar de procedure. In de procedure die wij hier voor ons
zien, is sprake van versnelling van zaken. De dubbele toetsing gaat eruit en er kan
pragmatischer worden omgegaan met onderzoeken. Wij kunnen het dus eigenlijk heel kort
houden. Wij zijn helemaal voor de wet zoals die nu voorligt. Wij wachten met belangstelling
de beantwoording van de minister af. Ik heb echter de geplande tien minuten spreektijd
bij lange na niet nodig, tenzij mevrouw Wiegman mij een heel ingewikkelde vraag stelt
die om een lang antwoord vraagt.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ja, ik nodig de heer Houwers toch wel uit tot iets meer spreektijd. Op basis waarvan
vindt de heer Houwers het een goede wet? Hij zegt dat hij aansluiting verwacht bij
de Omgevingswet. Onafhankelijk van elkaar hebben verschillende fracties hier juist
gezegd dat die er helemaal niet lijkt te zijn. De heer Houwers zegt dat het mooi is
dat de dubbele toetsing eruit kan. Ik wijs hem op alles wat nu, zonder deze wet, al
mogelijk is om ervoor te zorgen dat niet dubbel wordt getoetst als dat niet nodig
is en om simpelweg zaken te kunnen realiseren. Wat maakt deze wet goed?
De heer
Houwers (VVD):
Dit wetsvoorstel is goed omdat procedures er korter door worden. Wij zien 2014 niet
als een eindpunt, want dan zal de Omgevingswet nog niet gelden. Voor mijn fractie
is die aansluiting belangrijk. Er moet geen lacune zijn. Dat is voor mijn fractie
het meest bepalend. Alles wat nu al kan, is mooi meegenomen. Alles wat nu extra kan,
is nog mooier. Simpeler kan ik het niet maken.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Misschien kan de heer Houwers toch iets beter inzoomen op de nota van wijziging. Net
als mevrouw Kuiken zou ook ik niet direct bezwaar hebben tegen een verlenging van
de Crisis- en herstelwet in de oorspronkelijke vorm. Er zijn echter in die wet vrij
forse wijzigingen aangebracht. Het is maar de vraag of die wijzigingen de gewenste
versnelling brengen, gezien mogelijke juridische hindernissen. Wat maakt de nota van
wijziging volgens de heer Houwers goed? Er worden veel vraagtekens bij gezet.
De heer
Houwers (VVD):
Mevrouw Wiegman heeft het over mogelijke juridische problemen. Zij schat dat heel
negatief in. Ik schat dat een stuk positiever in. Ik heb ook gelezen wat de Raad van
State daarover zegt. Mijn fractie verwacht op dat vlak geen grote problemen. Wij verwachten
niet dat wij daarmee in een juridisch moeras terechtkomen. Volgens mijn fractie zijn
wij bezig met een heel goed proces. Wij vatten dit dus wat positiever op dan mevrouw
Wiegman.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Voorzitter. Ik wil mijn complimenten uitspreken aan de collega's die vóór mij hebben
geprobeerd om de nota van wijziging tot in detail te bespreken en te amenderen. Ik
noem in dat verband mevrouw Wiegman en mevrouw Ouwehand. Het wetgevingsoverleg heeft
ook al een uur of vijf geduurd. Na dat overleg heb ik ingeschat dat er weinig politieke
ruimte is en dat voor het heel veel veranderen van dit wetsvoorstel geen Kamermeerderheid
te vinden is. Daarom zal ik mij wat meer op de hoofdlijnen concentreren, zal ik nog
enkele conclusies trekken en zal ik nog één kleiner wijzigingsvoorstel doen. De heer
Koopmans heeft mij verleid om dat laatste te doen.
De SP-fractie vindt de Crisis- en herstelwet een staaltje gelegenheidswetgeving. Gelegenheidswetgeving
moet je niet permanent maken. Het steeds verder uitbreiden van het aantal projecten
dat onder deze wet valt en het steeds verder uitkleden van het aantal checks-and-balances
in het omgevingsrecht, zien wij niet zitten. Als je het ruimtelijk recht en het milieurecht
wilt vereenvoudigen, doe dat dan via de koninklijke weg, dus via een nieuwe Omgevingswet
die is gebaseerd op een deugdelijke analyse van de plussen en minnen van het huidige
stelsel. Het is dan ook duidelijk dat de SP-fractie geen steun kan verlenen aan dit
wetsvoorstel.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt door collega's over de beoordeling
bij ontwikkelingsgebieden en de ruimte die dat biedt om in een later stadium, bij
de detaillering, een aantal zaken niet meer te hoeven uitzoeken. De SP-fractie heeft
geconstateerd dat dit type ontwikkelingen al langer gaande is. Dit wordt in deze Crisis-
en herstelwet verder uitgehold. Ik noem het uithollen van de m.e.r.-plicht. Wij zullen
de uitwerking van de Omgevingswet kritisch volgen. Blijft zorgvuldig onderzoek onderdeel
uitmaken van de ruimtelijke ontwikkeling van gebieden?
Ik kom bij mijn wijzigingsvoorstel, waartoe ik verleid ben door de heer Koopmans.
Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik erop gewezen dat in het kader van het wetsvoorstel
de beperking van tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan – officieel heet
dit een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking – tot vijf
jaar komt te vervallen. B en W kunnen nu een vrijstelling geven tot tien jaar zonder
dat de gemeenteraad daarin formeel nog een stem heeft. Toen ik in 1999 lid werd van
de Utrechtse gemeenteraad, had de raad altijd het laatste woord bij een tijdelijke
bestemming. Dat kon de gemeenteraad delegeren aan het college, maar dat hoefde zij
niet te doen. Een raad die erbovenop wilde zitten, had daarvoor de ruimte. Ik kan
mij uit de praktijk in Utrecht herinneren dat dit in vele gevallen buitengewoon nuttig
was. De publieke tribune zat althans zo vol dat ik daaruit kon afleiden dat de bevolking
het in ieder geval heel erg nuttig vond dat de gemeenteraad daarbij een oogje in het
zeil hield.
Inmiddels is, naar ik meen bij het wetsvoorstel Wabo, de bemoeienis van de gemeenteraad
eruit gehaald. Nu wordt in het kader van de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid
voor B en W om vrijstelling te geven tot tien jaar opgerekt. Misschien kan de minister
een onderbouwing geven van haar stelling dat dit wetsvoorstel de rechtszekerheid niet
uitholt. Ik denk dat dit materieel gezien wel degelijk een belangrijke stap is in
de richting van uitholling van de rechtszekerheid. De looptijd van het bestemmingsplan
was altijd tien jaar. Ik constateer dat, nu de ontheffingsbevoegdheid al wordt opgerekt
tot tien jaar, de uitzondering eigenlijk tot regel verheven wordt.
In de memorie van toelichting heeft de minister een voorbeeld gegeven dat heel charmant
is: een aanleuneenheid voor een zorgbehoevend familielid. Iedereen vindt het natuurlijk
prima dat zoiets voor maximaal tien jaar in de achtertuin geplaatst wordt. De gevallen
die mij heel goed zijn bijgebleven uit de praktijk in Utrecht betroffen grote projecten:
tijdelijke kantoren of grote bouwplaatsen die voor lange tijd waren ingericht met
allerlei faciliteiten. Ik kan de minister zeggen dat omwonenden daar wel degelijk
een mening over hebben en ook de ruimte willen hebben om hun bezwaren hierover kenbaar
te maken. Tien jaar is op een mensenleven een lange tijd. Misschien is het op de eeuwigheid
niet veel, maar ik denk dat de meeste mensen daar anders tegenaan kijken.
Op verzoek van de heer Koopmans heb ik geprobeerd om de iets grotere bemoeienis van
de gemeenteraad in een motie te verwoorden. Een amendement was technisch gezien niet
mogelijk. Deze motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- ten gevolge van het wetvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet (33135) de maximale termijn van vijf jaar voor omgevingsvergunningen voor een tijdelijke
planologische afwijking wordt losgelaten;
- de wet geen beperkingen stelt aan de aard en omvang van functies die in aanmerking
komen voor een tijdelijke omgevingsvergunning;
- vrijstellingen voor langer dan vijf jaar zeker in combinatie met een omvangrijke functie
of combinatie van functies, een groot effect kunnen hebben op de omgeving;
verzoekt de regering om de voorgenomen wijziging van het Besluit omgevingsrecht zodanig
vorm te geven dat omgevingsvergunningen voor een tijdelijke planologische afwijking
voor een periode langer dan vijf jaar pas afgegeven worden na een verklaring van geen
bezwaar door de gemeenteraad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De
voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (33135).
De heer
Van Bemmel (PVV):
Voorzitter. Vorige week hebben wij tijdens het wetgevingsoverleg al langdurig gesproken
over het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een herstel
van de economie, een herstel waar op langere termijn uiteraard iedereen beter van
wordt. Vorige week was een van de antwoorden van de minister dat het bij deze wet
eigenlijk niet gaat om een crisisaanpak. Ik vond dat een beetje vreemd. Als de crisis
de aanleiding is om een middel in het leven te roepen, dan is het doel het bestrijden
van de crisis. Het middel was in dit geval deze wet, zo dacht ik. Voor ons is het
zo duidelijk als het maar zijn kan; leuker kunnen wij het niet maken, wel makkelijker.
Op welke manier zijn duurzaamheid en in het bijzonder windmolens een oplossing voor
de crisis? Ik heb het vorige week ook al gevraagd, maar ik vraag het nog maar een
keer.
De PVV gelooft niet in opgelegd groen herstel uit de crisis. Wij geloven in een realistisch
herstel uit de crisis, vooral in planologische zin. Ja, er moeten processen aangepakt
en versneld worden. Er moeten projecten uitgevoerd worden. De PVV ziet voordelen in
het ontwikkelingsgebied. Wij hebben zeer positieve geluiden binnengekregen van onder
andere de Rotterdamse haven. Daar zegt men dat men door middel van het instrument
ontwikkelingsgebied verder kan groeien en optimaal gebruik kan maken van de kansen
die deze wet biedt.
Dat juichen wij uiteraard van harte toe. Tot zover is er alle reden voor ons om voor
dit wetsvoorstel te zijn, dat de Crisis- en herstelwet permanent maakt. De schaduwkanten
heb ik al genoemd. Ik noemde zojuist al de passage over de windmolenparken die er
indertijd in is gemoffeld. Ook in de nota van wijziging staat weer zo'n opportunistische
en groengetinte passage. Er staat een passage in over Europese Tupperwarenatuur, die
de PVV uiteraard hevig tegen de borst stuit. De Natura 2000-gebieden worden in onze
ogen weer eens extra beschermd. De PVV-fractie vindt dit ridicuul. "Wake up!", zou
ik bijna willen zeggen. Ik citeer uit de brief van de minister: "De Afdeling constateert
verder dat naarmate een bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied meer globale
en flexibele bestemmingen bevat, het complexer wordt om een passende beoordeling te
maken van de effecten die het plan op Natura 2000-gebieden kan hebben". Europa zegt
hier eigenlijk: je moet de bestemmingsplannen zo goed mogelijk intekenen, anders zwaait
er wat! Ik zeg nogmaals: onzin, we moeten ruim baan geven aan onze economie. We moeten
niet onze prachtige haven in Rotterdam in zijn ontwikkeling frustreren omdat er volgens
Europa ergens een meerkoet aan het broeden is.
Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: we hebben het hier over het permanent maken van
de Crisis- en herstelwet. Als ik thuis een lekkage heb en deze zo snel mogelijk verholpen
moet worden, ben ik blij als een loodgieter het lek meteen vindt en dit probleem voor
mij oplost. Als er een andere loodgieter komt die het plan heeft om in verband met
toekomstige lekkages alle potentiële natuur om mijn huis heen alvast te vrijwaren
van het hemelwater uit mijn dakgoot, zeg ik: dat doen we toch niet, ga alsjeblieft
de boom in! Over bomen gesproken: een boom merkt echt niet of hij op een plankaart
aangemerkt is als Natura 2000. Dit heeft dus weer te maken met die Europese beïnvloeding
waar de PVV altijd een broertje dood aan heeft. De PVV is van mening dat de Nederlandse
samenleving, bestaande uit overheid, bedrijfsleven en burgers, prima zelf kan beslissen
over haar eigen grondgebied. Daar hebben we de bureaucraten uit Brussel niet voor
nodig. Nederlandse provincies en gemeenten gaan over hun eigen bestemmingsplan. Daarom
dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat naarmate een bestemmingsplan flexibeler en globaler is opgesteld,
het complexer is om een passende beoordeling te maken van de effecten van een project
op de Natura 2000-gebieden;
constaterende dat op deze manier het Europese Natura 2000-beleid de Crisis- en herstelwet
raakt;
constaterende dat Nederland over zijn eigen grondgebied gaat;
verzoekt de regering om het Natura 2000-beleid te schrappen, zodat de Crisis- en herstelwet
optimaal tot zijn recht komt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De
voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bemmel. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (33135).
De heer
Paulus Jansen (SP):
Ik kan me voorstellen dat de PVV-fractie niets te maken wil hebben met Europa op het
gebied van natuur. Vindt de PVV-fractie niet dat we een eigen Nederlands natuurbeleid
en een eigen beoordelingskader op het gebied van natuur moeten hebben voor bijvoorbeeld
ruimtelijke plannen?
De heer
Van Bemmel (PVV):
In een eerder debat heb ik al gezegd dat Nederland over zijn eigen natuurbeleid gaat.
Ik meen dat dit in een debat met mevrouw Van Veldhoven was, een paar weken geleden.
Als we daaraan met een aantal partijen in de Kamer invulling kunnen geven, is dat
prachtig. Mij gaat het erom dat de zogenaamde bestemmingsplannen nu veel gedetailleerder
gemaakt moeten worden omdat er ergens in de omgeving een Natura 2000-gebied is. Ik
zie al voor me hoe het gaat. Op een gegeven moment krijg je zo veel uitzonderingen,
dat de versnellende werking van de Crisis- en herstelwet teniet wordt gedaan.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Is het de heer Van Bemmel in de lokale praktijk niet opgevallen dat mensen vaak willen
dat de natuur in hun directe omgeving heel goed beschermd wordt, om te voorkomen dat
die stukje bij beetje steeds verder verdwijnt? Een Nederlands natuurbeleid zou dus
moeten uitgaan van het beschermen van wat waardevol is in de woonomgeving.
De heer
Van Bemmel (PVV):
Mensen houden inderdaad van parken in hun woonomgeving. Daar wandelen zij graag in.
Het maakt ze niet uit of dat Natura 2000-gebieden zijn of niet. Ik wil wel een keer
met de heer Jansen door de Krimpenerwaard of Bommelerwaard of Alblasserwaard gaan
rijden. De Natura 2000-gebieden zijn niet de gebieden die de mensen in hun gedachten
hebben. Het is niet de natuur waarmee zij denken te maken te hebben. In feite willen
de mensen gewoon kunnen wandelen.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik ben erg benieuwd wat de reden is voor de heer Van Bemmel om deze motie in te dienen.
Heeft hij dan zo weinig vertrouwen in de nota van wijziging? Biedt die onvoldoende
mogelijkheden om processen rond ontwikkelingsgebieden, dus ook buitengebieden, te
versnellen?
De heer
Van Bemmel (PVV):
Dat is een duidelijke vraag. Wij hebben vertrouwen in de nota van wijziging, maar
er staan uitzonderingen in. Daar struikelde ik over. Die uitzonderingen betreffen
de Natura 2000-gebieden. Als je alsnog in groot detail die bestemmingsplannen moet
maken, schiet het zijn doel voorbij.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Maar dan zou een amendement toch veel beter zijn? Daarmee kan de heer Van Bemmel realiseren
wat hij beoogt. Een motie daarentegen … Ik weet niet helemaal of die het gaat halen.
Ook voor het CDA is die misschien net iets te ruig. Als de heer Van Bemmel echt effect
wil hebben en echt voor versnelling wil zorgen, moet hij met andere maatregelen komen.
Anders kan hij haast niet instemmen met deze wet.
De heer
Van Bemmel (PVV):
Als mevrouw Wiegman adviseert om er een amendement van te maken en dat wordt Kamerbreed
gesteund, wil ik dat wel overwegen.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Ik probeer de heer Van Bemmel te volgen. Aan de ene kant komt de PVV altijd op voor
Nederland en Nederlandse zaken. Het standpunt over Nederlandse natuur is mij niet
helemaal duidelijk. Kan de heer Van Bemmel mij een paar voorbeelden geven van gevallen
waarin onze economische ontwikkeling, die we proberen te bevorderen met de Crisis-
en herstelwet, in de weg wordt gezeten door Nederlandse natuur?
De heer
Van Bemmel (PVV):
Mevrouw Van Tongeren heeft niet goed naar mijn betoog geluisterd. Ik zeg dat specifiek
in de nota van wijziging een uitzondering wordt gemaakt voor Europese natuur. Er wordt
gesteld dat je je bestemmingsplan veel gedetailleerder moet maken als er aangrenzend
Natura 2000-gebieden zijn. Dat is mijn zorg. Ik weet dus niet waar mevrouw Van Tongeren
op doelt. Zodra gemeenten en provincies zelf over hun bestemmingsplannen kunnen gaan
en die globaal in kunnen tekenen, is het een stuk gemakkelijker. Dan is er niemand
die zegt: nee, wat even, hier zit een gebied dat onder de zogenaamde Europese jurisdictie
valt. Wij willen die bemoeienis niet. Daar gaat het ons om.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Ik concludeer dat de heer Van Bemmel geen enkel voorbeeld heeft van gevallen waarin
Nederlandse natuur de Nederlandse economische ontwikkeling in de weg zit. Ik vraag
mij dan ook ten stelligste af waarom de heer Van Bemmel toch een amendement indient
om de economische groei in Nederland af te remmen dan wel de Nederlandse natuur verder
om zeep te helpen. Ik begrijp het niet.
De
voorzitter:
Het gaat om een motie.
De heer
Van Bemmel (PVV):
Inderdaad, voorzitter.
Mevrouw Van Tongeren wil het graag over de Nederlandse natuur hebben. Ik zal een voorbeeld
geven. Wij zijn in diverse natuurgebieden geweest waar ondernemers problemen hadden
met uitbreiden wegens bepaalde wetten. Het waren overigens vaak Natura 2000-gebieden,
dus weer die Europese gebieden, maar ook bij Nederlandse natuur is het vaak lastig.
Ik noem de ehs. Het is lastig om daar uit te breiden. Ik heb dat al geregeld middels
een motie een aantal maanden geleden. Dat waren de problemen die ik daar tegenkwam.
De
voorzitter:
Dank u wel. Ik schors de vergadering. Wij gaan verder over een kwartier of eerder
als de minister eerder zo ver is.
De vergadering wordt van 0.11 uur tot 0.29 uur geschorst.
De
voorzitter:
Ik heb de minister gevraagd om beknopt te antwoorden. Als zij dat naar uw smaak te
beknopt doet, moet u dat niet de minister maar uw voorzitter euvel duiden. U meldt
zich dan. Ik heb met u afgesproken dat we zeer beperkt de gelegenheid krijgen om te
interrumperen. Ik vraag uw begrip daarvoor.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik zal ondanks de grote hoeveelheid vragen proberen om wat beknopter te
antwoorden. We spreken vanavond over de Crisis- en herstelwet. De hoofdvraag betreft
vooral de wijzigingen de we daar vorige week nog op hebben doorgevoerd. Naast de hoofdvraag
gaat de discussie vanavond over de vraag waarom dat nu moet plaatsvinden en niet op
een later moment. Het vindt nu plaats en het is nu ingevoerd omdat de Kamer zeer voortvarend
de behandeling van de Crisis- en herstelwet heeft geagendeerd. Wij hadden nog wijzigingen
uitstaan. Het is ook heel normaal dat je wijzigingen op de wet die je gaat behandelen
aan de Kamer stuurt. Ik heb vorige week al gezegd dat ik het vervelend vond dat die
zo ontzettend kort van tevoren kwamen. Een aantal van de leden zei: het is goed als
het in de ochtend komt, maar vijf minuten van tevoren is echt te kort. Gelukkig hebben
we nu een aantal dagen gehad om ons er verder inhoudelijk in te verdiepen. Ik ben
daarmee van mening dat daar nu dan ook de ruimte voor is.
De wijziging is zo ontzettend belangrijk omdat er twee aanvullingen op het wetsvoorstel
in zitten, enerzijds om de milieugebruiksruimte te optimaliseren, bijvoorbeeld door
herverdeling van de gebruiksruimte of salderen van emissies naar lucht. Dat doen we,
zo zeg ik nadrukkelijk, binnen de grenzen van de Vogel- en habitatrichtlijn of de
Europese normen voor luchtkwaliteit. Anderzijds is het van belang omdat de wijziging
van de Natuurbeschermingswet het mogelijk maakt dat al bij het plan eventuele negatieve
gevolgen voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied worden getoetst en niet achteraf.
Daardoor zijn minder vergunningen nodig en is geen dubbele toetsing nodig, zoals ik
vooraf heb gezegd.
Tot slot op dit punt over het proces en de vraag waarom het nu moet, het volgende.
Ik heb advies gevraagd aan de Raad van State. De Raad heeft hierover positief geadviseerd
en de punten waarop commentaar was, heb ik aangepast. Als het een dictum 4 of 5 was
geweest, was het ook niet op deze manier gebeurd, maar gezien het feit dat er steun
was vanuit de provincies, de gemeenten en verschillende andere partijen en gezien
het positieve advies is het niet gek om zo'n wijziging op de wet te doen voordat je
de wet behandelt.
Mevrouw Wiegman heeft een groot aantal vragen gesteld. Die zijn ook voor een heel
groot deel door de andere partijen gesteld. Het is het handigst om haar vragen langs
te lopen. Daarmee beantwoord ik volgens mij ook bijna alle andere vragen. Voor zover
die er niet tussen zitten, beantwoord ik die apart.
Er is gevraagd waarom de nota van wijziging niet besproken is met bijvoorbeeld milieuorganisaties
en of we niet te veel haast hadden. Het Havenbedrijf heeft regelmatig contact en overleg
gehad met milieuorganisaties over de inhoudelijke plannen. Dat is iets wat daar was
komen opborrelen. De voorgestelde wijziging is vooral procedureel en administratief.
Zij doet geen afbreuk aan het milieu; ik ga daar zo ook nog dieper op in. Integendeel,
ik geloof zelfs dat de wijziging ook kan helpen om milieudoelen te halen omdat je
bedrijven kunt dwingen tot innovatieve maatregelen. Er is dus wel degelijk met milieuorganisaties
gesproken, maar dat is ook door het Havenbedrijf zelf gedaan.
Er wordt gevraagd om drie concrete voorbeelden waarom dat nu nodig is. Door de nota
van wijziging kan het gebiedsontwikkelingsplan beter ingezet worden voor het doel
ervan, namelijk het bestuur meer doorzettingsmacht geven in de verdeling van de milieugebruiksruimte.
Het wordt door velen hier negatief vertaald, alsof het alleen maar een opvulling zou
zijn van alle ruimte die er is, maar het kan ook positief worden vertaald. Op dit
moment zit er immers ook heel veel op slot omdat bedrijven gewoon op hun ruimte zitten
en de gemeenten niks kunnen doen, terwijl je de ruimte misschien liever zou willen
geven aan een innovatief bedrijf dat wel iets doet om de milieukwaliteit te verbeteren.
Dat is het ene punt. Het tweede punt is dat er geen dubbele toetsing plaatsvindt in
het kader van de Natuurbeschermingswet. Het derde punt is de lastenvermindering voor
bedrijven. Wat mij betreft is de milieukwaliteit bij geen van de wijzigingen in het
geding. Ik kom daarop terug bij de bespreking van het amendement van mevrouw Wiegman
op stuk nr. 37.
Een aantal leden maakt ook een koppeling met de Omgevingswet. Ik zie dit echt volstrekt
los van elkaar. De Crisis- en herstelwet gaat om het met enige snelheid en ruimte
mogelijk maken van activiteiten in experimentgebieden. De toevoeging en de wijziging
die genoemd worden, betreffen een uitwerking van de Crisis- en herstelwet en de werkingsfeer
van die wet. Die zijn dus ook beperkt tot experimenten. Dit staat los van de integrale
vereenvoudiging en de herziening van het omgevingsrecht. Ik heb in het debat van vorige
week ook gezegd dat ik van mening ben dat het nu echt om de werkingsfeer en de reikwijdte
gaat. Daarna moeten wij met elkaar een discussie hebben over de evaluatie, wat wij
eruit halen en hoe wij dit precies in de Omgevingswet willen opnemen. De Kamer heeft
dus nog steeds de mogelijkheid om dit op die termijn te doen.
Mevrouw Wiegman en anderen hebben gevraagd naar de reikwijdte. Zij vroegen of de uitzondering
nu een regel wordt in ontwikkelingsgebieden. Het antwoord op die vraag is "nee", want
het blijft een aanwijzing via AMvB. Dit wordt dus beperkt toegepast en het komt altijd
via de Kamer, zoals ik vorige keer al heb gezegd.
Er zijn enkele vragen gesteld over de juridische houdbaarheid en de waterdichtheid
van de nota van wijziging. Juist om dit te toetsen, heb ik de nota naar de Raad van
State gestuurd. Die heeft de nota zorgvuldig getoetst en een positief advies gegeven.
Eén punt klopt inderdaad niet – dat heeft mevrouw Wiegman er goed uitgehaald – namelijk
de technische verwijzing in artikel 2.3, lid 13. Ik zal ervoor zorgen dat dit aangepast
wordt, want dit foutje zit er inderdaad in. De Raad van State beoordeelt de overige
punten als solide en positief.
Is het bestemmingsplan een grondslag om omgevingsvergunningen van milieuactiviteiten
te wijzigen? Waarom gebeurt dit ook niet pas in de nieuwe Omgevingswet?
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Het wordt vanavond niet allemaal in blokjes besproken, maar ik meende dat nu de algemene
inleiding eigenlijk is afgerond. De minister zei dat het Havenbedrijf overleg pleegt
met natuur- en milieuorganisaties. Oké, als de haven ongeveer het enige project en
experiment was dat onder deze wet zou worden gebracht, zou ik dit een heel bevredigend
antwoord kunnen vinden. Wij hebben het echter over veel meer. Mij is de communicatie
van het Havenbedrijf met natuur- en milieuorganisaties niet helemaal duidelijk, als
het gaat om ontwikkelingsgebieden elders in het land en zeker niet als dit eventueel
zou zijn op plekken in de buurt van natuurgebieden en Natura 2000-gebieden.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het initiatief was ontstaan vanuit het Havenbedrijf. Dat liep tegen problemen op.
De Crisis- en herstelwet – mevrouw Wiegman kent de werking daarvan – wordt gevoed
door initiatieven vanuit de omgeving. Het Havenbedrijf heeft dit ingebracht. Het vroeg
zich af of wij daar iets mee kunnen en of daar een mogelijkheid voor is. Vervolgens
hebben wij de wijziging aan de hand daarvan vormgegeven. Daarna hebben wij gezegd
dat wat daar geldt, ook voor andere ontwikkelingsgebieden zou moeten kunnen gelden.
Het oorspronkelijke idee is dus daar ontstaan. Het Havenbedrijf heeft daarover overlegd.
Het heeft ook bekeken of dit ook aantrekkelijk is voor natuur- en milieuorganisaties.
Dat is ook zo, omdat je dit twee kanten op kunt gebruiken. Van daaruit hebben wij
in meer algemene zin de wetgeving vastgelegd.
Ik kom zo nog terug op Natura 2000, de bescherming en de natuurwaarden. Daar zijn
namelijk veel vragen gesteld. Wat mij betreft komt dit alles echter niet in geding.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Als er naar aanleiding van de initiatieven van het Havenbedrijf is gezegd dat dit
op meer plekken zo moet, waarom is dan niet in diezelfde beweging contact gezocht
met partners in het land die hierbij direct of indirect betrokken zouden zijn? Juist
LTO zou dan een heel logische partner hierin zijn. LTO is namelijk wel even iets anders.
Die organisatie heeft een andere kennis en andere vragen dan het Havenbedrijf.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb net de ontstaansgeschiedenis meegedeeld. In algemene zin zijn wij natuurlijk
bij het omgevingsrecht en de Omgevingswet ook in gesprek met natuur- en milieuorganisaties,
landbouworganisaties en veel andere partijen over experimenteerruimte en over een
nieuwe verdeling van de milieugebruiksruimte. Ik weet dus ook waar de steun zit en
waar er nog zorgen zijn. Wij hebben geprobeerd, die zorgen zo veel mogelijk weg te
nemen, onder andere naar aanleiding van de volgende vragen van de Raad van State:
"Heeft u de natuurwaarden goed beschermd?" en "Hoe gaat u om met actualiteiten?"
Dat hebben wij ook aangepast in het wijzigingsvoorstel.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Ik heb een vraag over het overleg met natuur- en milieuorganisaties dat specifiek
voor de haven van Rotterdam ofwel voor heel Nederland zou gelden. Heeft Rotterdam
niet vooral met Milieudefensie afspraken gemaakt, terwijl Nederland nog tal van andere
milieuorganisaties kent die er helemaal niet bij betrokken zijn?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Zoals ik al aangaf zijn wij ook in het kader van de Omgevingswet met heel veel verschillende
partijen, zoals Natuur & Milieu en Natuurmonumenten en andere partijen in gesprek.
Wij spreken ook over dit soort wijzigingen in algemene zin, zoals wij het in de toekomst
in de Omgevingswet willen regelen. In dit geval heeft Rotterdam met natuur- en milieuorganisaties
gesproken, maar ik weet niet specifiek met welke.
Mevrouw
Van Tongeren (GroenLinks):
Ik kan de minister verzekeren dat het om Milieudefensie gaat, maar dan begrijp ik
het nog niet. Er wordt aangevoerd dat er overleg is geweest over een wet die er nog
moet komen, om deze wijziging van de Crisis- en herstelwet er met stoom en kokend
water voor het reces door te krijgen. Hoe rijmt de minister dit? Voor een andere wet
vindt er overleg met meerdere clubs plaats, maar voor deze wetswijziging voert de
minister uitsluitend aan dat er overleg is geweest over de haven van Rotterdam.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Volgens mij heb ik het net uitgelegd. De Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk
om door initiatieven uit het land projecten te versnellen en meer ruimte creëren voor
economische activiteiten enerzijds en ruimtelijke activiteiten die gewenst zijn anderzijds.
Daar is dit voorstel uit voortgekomen. Daarom heb ik ook uitgelegd dat de haven van
Rotterdam met natuur- en milieuorganisaties heeft gesproken. Daarnaast heb ik op een
vraag van mevrouw Wiegman geantwoord dat wij in algemene zin ook breder over dit onderwerp
praten in het kader van de Omgevingswet. Dat staat echter los van dit voorstel. Ik
heb ook al gezegd waarom ik haast met dit voorstel heb gemaakt, namelijk omdat wij
dit een aantrekkelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de wet vinden. Daar wordt
door de buitenwereld ook om gevraagd, zoals met de wet is beoogd. Ook het IPO en de
VNG hebben hun steun uitgesproken en de Raad van State heeft er een positief oordeel
over gegeven. Daarom heb ik zo'n haast om ook meteen de wijziging bij de behandeling
van het wetsvoorstel te betrekken, in plaats van daar later een nieuw wetsvoorstel
voor in te dienen.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Milieudefensie is nog wakker en twitterde net dat zij regelmatig overleg voert met
Havenbedrijf Rotterdam, maar niet over de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging.
Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat heb ik ook niet gezegd; dat heeft mevrouw Van Tongeren net gezegd.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
De vraag was of er overleg met natuurorganisaties over de nota van wijziging heeft
plaatsgevonden. De minister zegt dat Havenbedrijf Rotterdam overleg heeft gevoerd.
De vraag was allereerst of de minister overleg heeft gehad, maar het antwoord daarop
is dus nee. Havenbedrijf Rotterdam heeft echter ook geen overleg gevoerd. Op welke
manier is er dan sprake van overleg met belangrijke partners die de minister nodig
heeft voor de Omgevingswet?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb gezegd dat de haven van Rotterdam over zijn plan overleg heeft gehad met natuur-
en milieuorganisaties. Dat plan is niet nieuw, maar speelt al een hele tijd: is vereenvoudiging
van de milieuwetgeving mogelijk? Mevrouw Van Tongeren zei net dat er overleg met Milieudefensie
is gevoerd, maar ik gaf aan dat ik niet weet met wie er gesproken is.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Ik kan niet anders dan constateren dat er geen overleg met de relevante natuur- en
milieuclubs is gevoerd. Er is dus niet voldaan aan de eerste voorwaarde van de commissie-Elverding,
namelijk in een vroegtijdig stadium overleggen met alle relevante partners.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Wij hebben het permanent maken van de Crisis- en herstelwet, met daarin het voorstel
tot verbreding naar het landelijk gebied, wel met LTO Nederland en andere organisaties
besproken. Daar heeft mevrouw Wiegman naar gevraagd. De voorliggende wetswijziging,
die voortkomt uit het verzoek van Rotterdam om de milieuruimte beter te kunnen gebruiken,
heeft Rotterdam met verschillende organisaties besproken. Wij hebben dat niet gedaan,
maar wij hebben wel met het IPO en de VNG gesproken.
De vraag was of het bestemmingsplan een grondslag wordt voor omgevingsvergunningen
en waarom dat niet pas in de Omgevingswet tot uiting komt. Ik snap de vraag. Het zal
inderdaad gebeuren; het bestemmingsplan wordt de grondslag. Dat is een nieuwe mogelijkheid
die van belang is om in een gebied een bepaalde milieukwaliteit te bereiken. Daar
kunnen wij nu mee experimenteren en de ervaringen die wij daarmee opdoen, kunnen wij
betrekken bij de totstandkoming van de Omgevingswet.
De heer
Koopmans (CDA):
De een kijkt op Twitter en de ander denkt: ik vraag het gewoon even na bij de haven.
Er is overleg geweest met de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland en met de Brabantse
Milieufederatie.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Met dank aan alle twitterende Kamerleden.
Er zijn veel vragen gesteld over betekenis en doel van de wijziging van de Natuurbeschermingswet,
door onder anderen mevrouw Kuiken en mevrouw Wiegman. Dit is heel belangrijk. De voorgestelde
wijziging van de Natuurbeschermingswet maakt de voorziening met betrekking tot de
milieugebruiksruimte in de ontwikkelingsgebieden compleet. Deze wijziging maakt het
mogelijk dat bij de invulling van het plan voor de optimalisering van de milieugebruiksruimte
meteen de eventuele negatieve gevolgen voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied worden
getoetst, en niet pas achteraf. Dat is in de geest van Elverding; daar werd mij naar
gevraagd. Ik denk zelfs dat deze voorziening een schoolvoorbeeld is van de verbinding
tussen economie en ecologie. De overheid toetst het plan aan de eisen van de Vogel-
en Habitatrichtlijn, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel. Het belang van de natuur
is daarmee gewaarborgd. De ondernemer heeft snel duidelijkheid en wordt niet geconfronteerd
met een lange en dure vergunningsprocedure. De voorgestelde voorziening voorziet ook
in een actualiteitstoets. Voordat het bevoegd gezag groen licht geeft aan een project,
beziet het eerst of de eerder gemaakte passende beoordeling nog steeds actueel is:
wat is de situatie van de betrokken natuurwaarde op dat moment?
De voorziening regelt dat wanneer in een plan de projecten zijn beschreven, de toetsing
van die projecten plaatsvindt via de plantoetsing. Er is dan dus geen aparte projecttoetsing
meer nodig. Het doel is voorkomen dat een onnodig dubbele toetsing van een project
voor de natuur plaatsvindt, eerst op planniveau en daarna nog eens op projectniveau.
Alles gebeurt nu in één keer. Er werd gezegd dat dit nu ook kan, maar dat is niet
het geval. Dat zagen we ook bij de Rotterdamse haven. Wij moesten eerst op planniveau
een toets doen en vervolgens per terminal, op projectniveau, dezelfde toets met ongeveer
dezelfde gegevens. Dat leidt uiteindelijk tot veel lasten voor bedrijven terwijl het
niveau van de bescherming van de natuurwaarde niet verandert omdat beide toetsen op
dezelfde manier zijn vormgegeven.
Belangrijk is dat nog steeds een passende beoordeling van de betrokken projecten moet
plaatsvinden. Er moet zekerheid zijn verkregen dat de natuurwaarden niet worden aangetast,
conform artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Er is dus ook geen omzeiling van
de Habitatrichtlijn, zoals sommigen wel veronderstelden.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
De minister presenteert alsof het nieuw is dat het bevoegd gezag van tevoren kan kijken
wat de natuureffecten zullen zijn, maar dat is al verplicht. Juist daarom heb ik gevraagd
hoe is omgegaan met de verplichtingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hoe zijn
die gehandhaafd? Hoe is het verlopen met de vergunningverlening, met name op het gebied
van veehouderij? Zolang de regering daarin geen inzicht wil geven, blijft de indruk
ontstaan dat hier een heel nieuw circus wordt opgetuigd terwijl de verplichtingen
uit de Vogel- en Habitatrichtlijn niet worden nagekomen. Het kan al! Het moet al!
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Naar aanleiding van het vorige debat heb ik gezegd dat ik die vraag zou doorgeven
aan mijn collega, de staatssecretaris van EL&I. Mevrouw Ouwehand zal daar dan ook
antwoord op krijgen vanuit EL&I.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Dat antwoord hebben wij gekregen. Het antwoord luidde: dat vertellen wij u niet. Vindt
deze minister werkelijk dat zij de Kamer in een goede positie brengt om te oordelen
over wat zij hier zegt? We kunnen straks gaan toetsen wat de effecten van een plan
op de natuur zijn, maar dat moet nu al. Wij moeten weten hoe het bevoegd gezag hiermee
is omgegaan tijdens de afgelopen tien jaar om te kunnen beoordelen of dit enig hout
snijdt, of wij hier enig vertrouwen in kunnen hebben, of wij geen heel ingewikkelde
constructies maken met de juridische positie van de betrokken ondernemers.
Als de minister met de staatssecretaris van EL&I afspreekt dat zij dit debat doet
en dat hij niet hoeft te komen, snap ik niet waarom zij zich er dan niet van op de
hoogte stelt of de Kamer de juiste informatie heeft ontvangen.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
We behandelen hier wetgeving en die moet ook voortbouwen op reeds bestaande wetgeving.
Wat moet, dat moet; wat wij van tevoren moeten toetsen, moeten wij toetsen en wat
wij moeten handhaven, moeten wij handhaven. Mevrouw Ouwehand vraagt hoe de handhaving
in het verleden is gegaan. Ik heb die vraag doorgespeeld naar EL&I. De Kamer heeft
zelf beoordeeld wie hier wel of niet bij zou moeten zitten. Nogmaals: in de wet staat
gewoon wat er getoetst moet worden en dat er gehandhaafd moet worden. Daar houd ik
mij gewoon aan.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit betekent eigenlijk dat de minister zegt: in principe is er geen dubbele toetsing
en doen we het gewoon bij het plan. Dat maakt een dubbele toetsing mogelijk overbodig,
maar de minister sluit niet uit dat een tweede toetsing alsnog nodig is, omdat voor
een passende beoordeling op projectniveau toch nog een bepaalde detaillering kan ontbreken,
zodat er conform de Habitat-wetgeving toch nog getoetst worden.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Deze wijziging van de wet zal ertoe leiden dat de plantoetsing zoals die nu plaatsvindt,
voor een deel gedetailleerder zal worden, omdat men de toetsing liever in één keer
goed wil hebben dan in twee stappen. Afhankelijk van wat je wilt realiseren en hoe
complex dat is, betekent dit dat men nu beter en sneller gegevens moet gaan leveren
over de consequenties. Dat is fijn voor alle partijen, want je moet het niet dubbelop
doen. Degenen die eventueel bezwaar hebben, kunnen ook sneller zien wat de consequenties
zijn en kunnen daar dus gerichter op reageren. Ik verwacht dus dat de plantoetsing
uiteindelijk gedetailleerder wordt. Uiteindelijk moet je altijd een passende beoordeling
maken van projecten. Dat staat ook in onze wetgeving. Dat is nou juist een extra veiligheidsband.
Ik verwacht dus dat dit veel meer met elkaar in overeenstemming gaat komen, waardoor
je dat vergelijken snel kunt doen.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dat is duidelijk. De minister sluit dus niet uit dat op projectniveau mogelijk toch
nog een tweede toetsing nodig is als de wetgeving daarom vraagt, omdat de beoordeling
passender moet worden vormgegeven dan op planniveau tot dan toe is gebeurd.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Als iemand zijn werk aan het begin slecht doet, is het niet meer dan terecht dat hij
vervolgens nog een keer moet aantonen waarom hij het niet goed heeft gedaan. Daarmee
voorkom je ook dat iemand een beoordeling te algemeen doet en daarmee denkt weg te
komen. Ik denk dat dit een goede zekerheid is.
Enkele woordvoerders hebben gevraagd naar de passende beoordeling, met inbegrip van
projecten: wat betekent dat voor de significante effecten op de Natura 2000-gebieden?
Uiteindelijk moet het, met inbegrip van de projecten, zo zijn dat significante effecten
op de Natura 2000-gebieden met zekerheid uitgesloten zijn. Projecten die zijn opgenomen
in het plan, worden dus niet globaal getoetst, maar precies. Dit betekent ook dat
in het plan de grenzen van de effecten van dergelijke projecten moeten worden bepaald,
zodat duidelijk is dat zij geen significante effecten op Natura 2000-gebieden hebben.
Daarbij moet natuurlijk rekening worden gehouden met de locatie waar de projecten
worden gerealiseerd en met de cumulatie met andere effecten. Daar werd naar gevraagd
en daarvan gaven verscheidene woordvoerders enkele voorbeelden. Van een opeenstapeling
van foutmarges is dus geen sprake.
Tot slot toetst het bestuursorgaan dat het plan heeft vastgesteld, op grond van het
voorstel steeds of de effecten van concrete projecten passen binnen de passende beoordeling
en bekijkt het ook of de beoordeling nog voldoende actueel is. Wij hebben zelf opgenomen
dat die actualisatie van belang is. Projecten zijn dus altijd onderwerpen aan een
passende beoordeling, overeenkomstig de Europese eisen. De voorgestelde wettelijke
voorziening voorziet daarin.
Waarom zou je dan niet de plantoets afschaffen in plaats van de projecttoets? Dat
zou op zich niet logisch zijn, want voor een ontwikkelingsgebied is een bijzonder
bestemmingsplan nodig, mede omdat het concretere beschrijvingen van kenmerken van
projecten kan bevatten, anders dan de globale reguliere bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan
is een gegeven en moet voldoen aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Met het oog op
het voorkomen van dubbele stappen spreekt het dan voor zich dat de volgende stap,
het toetsen van de projecten, al in de planfase plaatsvindt.
Bij de administratieve lasten is het vanzelfsprekend dat er een vermindering plaatsvindt.
Bij een passende beoordeling van het plan, met inbegrip van de beschreven kenmerken
van de projecten, is door een bestuursorgaan al veel voorwerk verricht. Bij de beoordeling
van het project toetst het bestuursorgaan of het project ook aan de kenmerken voldoet
en of de beoordeling nog actueel is. Dat is heel wat anders dan dat er nog weer een
aparte vergunning en een passende beoordeling gemaakt moet worden. Dan moet de initiatiefnemer
zelf een vergunning aanvragen en zelf een beoordeling laten uitvoeren, veelal door
een extern bureau, wat op grond van de voorgestelde voorziening allemaal niet hoeft.
Door een aantal leden is naar de rechtsbescherming gevraagd. Die blijft ongemoeid.
Bij de procedure voor vaststelling van het plan is voorzien in inspraak en natuurlijk
staat er beroep open, ook tegen de onderdelen die betrekking hebben op de projecten.
Wat de zekerheid voor betrokkenen ingeval van handhavingsverzoeken betreft ga ik uit
van een goede, passende beoordeling en een actualiteitsoordeel dat bij een eventueel
handhavingsverzoek ook de rechterlijke toets zal doorstaan.
Door een aantal leden is gevraagd naar de beheerplannen, de PAS en de relatie tussen
die twee. Wat mij betreft kunnen die los van elkaar worden gezien. De beheerplannen
en de PAS zijn de kaders waaraan bijzondere bestemmingsplannen getoetst moeten worden.
De voorgestelde voorziening laat dit ook onverlet. In het beheerplan wordt vastgelegd
hoe en wanneer de natuurdoelen voor een Natura 2000-gebied behaald worden. De activiteiten
rondom Natura 2000-gebieden die negatieve effecten voor natuurdoelen hebben worden
daarin geregeld. De PAS regelt de integrale stikstofaanpak. Dat zijn eigenlijk zaken
die los staan van het voorliggende voorstel.
Worden de doelen door de voorgestelde vrijstelling niet doorkruist? Van doorkruising
is geen sprake. Het plan, met inbegrip van de opgenomen kenmerken van de projecten,
moet passend worden beoordeeld. Dat betekent ook dat de natuurwaarden, uitgedrukt
in de instandhoudingsdoelen, niet in gevaar worden gebracht. Daarmee kom ik direct
bij een andere vraag, namelijk wat is hierbij de prioriteit. Het betekent dat de toestemming
voor de projecten die onder deze voorziening vallen niet te ruim is in verhouding
tot de instandhoudingsdoelen.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
De minister zegt dat de beheerplannen en de programmatische aanpak van stikstof er
los van staan. Daar gaat de staatssecretaris over. Voor een boer maakt het allemaal
niet zo veel uit. Die zal op beide fronten zijn zaken op orde moeten brengen. Dan
ben ik benieuwd naar het totaalplaatje voor de boer en hoe het dan zit met de administratieve
lastendruk.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het staat niet los van elkaar voor mij omdat iemand anders erover gaat. Het staat
los van elkaar omdat het gerealiseerd kan worden terwijl de PAS en de beheerplannen
gerealiseerd worden. Ik zeg dat juist voldaan moet worden aan de beheerplannen en
de instandhoudingsdoeleinden. Op termijn, als de PAS wordt vastgesteld, moet ook aan
het PAS-programma worden voldaan.
Wat betekent het voor de administratieve lasten? Een boer moet nu ook al voldoen aan
de instandhoudingsdoelen en aan het PAS-programma, zodra dat er komt. Eigenlijk geeft
de wijziging van de wet ruimte om slim en zorgvuldig met de verschillende doelen in
een gebied om te gaan. Het biedt een boer dus eerder een kans dan dat het hem een
extra administratieve last oplevert. Het biedt hem juist de kans om te kijken of hij
wat hij wil doen binnen het totaalplaatje op een slimmere manier kan realiseren.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik concludeer dat een kans in deze situatie ook vertaald kan worden als een risico.
Het is zeer onzeker wat het in het totale plaatje aan administratieve lastendruk betekent.
Het is helder.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Bij de Chinezen is kans en risico hetzelfde begrip: wei chi. Ik vind dat heel mooi.
Ik merk het ook in dit debat. De wijziging van de wet wordt heel negatief vertaald,
terwijl die ook heel positief kan worden vertaald. Het gaat er vooral om hoe men ervoor
zorgt met elkaar de juiste projecten aan te dienen.
Dan is nog gevraagd of ik ook ontwikkelingsgebieden wil aanwijzen in de omgeving van
de Natura 2000-gebieden. Ja, als dergelijke voorstellen worden gedaan. In de buurt
van Natura 2000-gebieden kan behoefte bestaan aan herverdeling van milieugebruiksruimte,
maar dit kan bijvoorbeeld ook het geval zijn om een goede combinatie van landbouw
en natuur te waarborgen. Als ik gebieden aanwijs, gaan die voorstellen natuurlijk
altijd langs de Kamer.
Mevrouw Wiegman heeft gevraagd of ik bereid ben om een maximum aantal gebieden aan
te wijzen waarop de nieuwe bevoegdheden van toepassing zijn als de wet dan toch wordt
aangenomen. Ik zal zoals tot nu toe gebruikelijk is, steeds van geval tot geval bekijken
of ze geselecteerd moeten worden. De tranches van het besluit van uitvoering worden
steeds voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Uiteindelijk heeft de Kamer door
middel van de voorhangprocedure ook nog de mogelijkheid om projecten met mij te bespreken.
Daarmee zorg ik er dus ook voor dat de uiterste democratische controle er goed in
gebakken zit.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Maar dat vraagt toch wel om randvoorwaarden. Eigenlijk kunnen wij zeggen dat het complete
land als experimenteergebied kan worden aangewezen. De minister kan dan wel zeggen
dat de Raad van State daarover gaat, maar als wij geen randvoorwaarden hebben, kan
de Raad van State ook niet heel erg veel adviseren of iets passend is. Ik ben benieuwd
op basis waarvan de minister zal zeggen: dit is nu typisch een experiment en dit moeten
wij niet doen in het kader van de Crisis- en herstelwet.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb het nu niet bij de hand maar in de Crisis- en herstelwet zitten natuurlijk
ook al spelregels die bepalen wanneer iets een experimentgebied wordt of niet. Die
hanteren wij en die gebruiken wij als uitgangspunt. Daarmee zorg je er al voor dat
het niet in het hele land plaatsvindt. Het is ook nadrukkelijk bedoeld om te kijken
hoe dit uitwerkt en hoe dit zo slim mogelijk kan worden ingevuld. Daarnaast zit de
Raad van State ertussen en de Kamer zit er nog in. Ik zou die zorg niet hebben. De
Kamer heeft ook kunnen zien wat er in de afgelopen periode aan gebieden is aangereikt.
Volgens mij vindt iedereen de gebieden die tot nu toe een plek hebben gekregen, redelijk
logisch. Er is er ook een uitgegaan: de IJzeren Rijnconstructie. Dat kan, want daar
zitten ook politieke ideeën achter. De Kamer heeft uiteindelijk altijd het laatste
woord. De spelregels zitten bij ons aan de voorkant zoals dat ook al in de Crisis-
en herstelwet het geval was. Dan is er tussentijds toetsing door de Raad van State
en achteraf door de Kamer.
Voor het antwoord op een heleboel vragen van mevrouw Ouwehand verwijs ik ook naar
andere plekken. Ik heb begrepen dat er vandaag ook weer een twee uur durend debat
over mest heeft plaatsgevonden waarbij veel van dit soort zaken aan de orde zijn geweest.
Ik wil mij beperken tot die elementen die ook op dit wetsvoorstel van toepassing zijn
hoe interessant ik het historisch betoog ook vind, en ik heb er veel van geleerd.
Ik heb nooit geweten dat mijn wet al die vreselijke dingen teweeg zou brengen. Op
een gegeven ogenblik kwam ik er ook achter dat dit ook niet zo is, omdat het dan gaat
om andere wetten. Ik wil natuurlijk wel antwoord geven op de vragen die specifiek
bij deze wet aan de orde zijn.
Met de Natuurbeschermingswet is de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. De
toetsing zit in dit voorstel en daarmee is aan alle natuurvereisten voldaan.
De heer
Koopmans (CDA):
Ik zou graag tegen de minister zeggen dat ook al die andere wetten geen vreselijke
dingen hebben veroorzaakt. De minister moet zich daarover geen zorgen maken.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Hoe je daartegen aan kijkt, hangt natuurlijk ook af van je politieke kleur en voorkeur.
Volgens mij voeren de heer Koopmans en mevrouw Ouwehand die debatten onderling wel
voldoende. Het gaat mij erom dat ik mij richt op wat nu op de agenda staat.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik vind de antwoorden van de minister niet correct; op verschillende punten
schat ik ze niet in als correct en treffend voor hoe de situatie nu is. De minister
zegt dat de inbreng van mevrouw Ouwehand steeds terugkomt. Er zijn meer debatten geweest,
de geschiedenis speelt hier een belangrijke rol. Ik kan me voorstellen dat het verstandiger
is om aan de staatssecretaris van EL&I te vragen om al mijn specifieke vragen over
hoe de nieuwe ontwikkelingsgebieden en bestemmingsplannen zich verhouden tot de beheerplannen
en de PAS, die er nog niet is, schriftelijk te beantwoorden vóór de stemmingen.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik heb ook genoteerd welke specifieke vragen in het betoog over de wetsontwikkeling
in de afgelopen jaren zaten. Het was een heel lang betoog, af en toe kwamen er specifieke
vragen. Een deel daarvan was van toepassing op deze wetgeving, een deel ging echt
over andere zaken. Hoe ik denk over de geurhinder in 2010 hoort bijvoorbeeld echt
thuis op een andere plek. Ik wil mijn collega dat dan ook niet schriftelijk laten
beantwoorden voor deze stemming, omdat daarvoor andere momenten en plekken zijn. Hetzelfde
geldt voor de vraag wie er voorgaat qua ondernemerschap bij de Wet geurhinder, en
zo zaten er nog een aantal vragen tussen. Ik wil heel graag antwoord geven op de vragen
die echt betrekking hebben op dit wetsvoorstel en reageren op de zaken waarover u
zich zorgen maakt.
Mevrouw
Ouwehand (PvdD):
Ik kan tellen. Die wet gaat er komen, hoe weinig de minister ook ingaat op de feitelijke
vragen en hoe weinig serieus de meerderheid in de Kamer al deze vragen ook neemt.
Maar al is het maar voor de geschiedschrijving, voor de Handelingen, om te knokken
voor de parlementaire democratie, waarin je antwoord krijgt als je een vraag stelt,
ik zou toch graag antwoorden op die vragen willen. Als is afgesproken dat in 2010
die geurniveaus worden gehaald, wil ik weten of die zijn gehaald en hoe dit zich verhoudt
tot het opzijschuiven van geurwetten in nieuwe gebieden en de andere mogelijkheden
die deze Crisis- en herstelwet biedt. Wees daar gewoon eerlijk over. Ik vind dat die
vraag door de minister of door de staatssecretaris van EL&I moet worden beantwoord.
En als dat laatste het geval is, wil ik de antwoorden schriftelijk hebben, voor de
stemmingen. Je kunt doordrukken wat je wilt, maar je moet in ieder geval mans of vrouws
genoeg zijn om toe te geven wat je aan het doen bent.
De
voorzitter:
Dat punt heeft u gemaakt.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Voorzitter. Het kan aan dit late tijdstip liggen, maar toen de minister op een vraag
van mevrouw Wiegman antwoordde dat er criteria zijn voor die experimenteergebieden,
was ik even kwijt welke dat op dit moment zijn. Ze zijn vast ooit ergens vastgelegd.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat zei ik zelf ook. Ik heb ze niet bij de hand.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Ja, wellicht kunnen wij over die criteria worden geïnformeerd na de diverse wijzigingen
van de Crisis- en herstelwet.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In antwoord op mevrouw Ouwehand nog het volgende. Ik ga nu juist in op haar vragen
die specifiek betrekking hebben op deze wet. Ik werp dus verre van mij dat daar geen
antwoord op komt. Deze vragen hebben ook betrekking op geurhinder en veehouderij,
maar wel in relatie tot de Crisis- en herstelwet. De wet legt de verantwoordelijkheid
voor het stankbeleid op lokaal niveau; gemeenten mogen via een verordening zelf het
beleid bepalen. De Crisis- en herstelwet doet daar niets aan af. Er is geen specifiek
landelijk stankbeleid voor de veehouderij.
Is beroep tegen het activiteitenbesluit onrechtmatig, is er geen beroep of bezwaar
tegen het activiteitenbesluit? Dat is niet het geval. Tegen een Algemene Maatregel
van Bestuur staat geen beroep of bezwaar open, hetgeen volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.
Ook de Raad van State heeft nooit geoordeeld dat dit onrechtmatig is. En met betrekking
tot beperkte rechtsbescherming: de Chw zet de normale bestuursrechtelijke procedures
niet aan de kant.
De procedures worden wel op verschillende manieren versneld, bijvoorbeeld omdat alleen
belanghebbenden nog ontvankelijk zijn in beroep. Er is nog geen uitspraak van de Raad
van State geweest waarin natuur- en milieuorganisaties niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Het is dus niet zo dat wij hiermee milieuorganisaties buiten spel zetten. Zij moeten
wel belanghebbenden zijn en kennelijk zijn zij dat tot nu toe ook steeds geweest.
Een uitspraak van de Raad van State binnen zes maanden betekent eigenlijk een versnelling
van de procedure, maar niet dat bepaalde belangen niet meer worden meegenomen. Wat
mij betreft leidt dit ook niet tot de aantasting van milieu- en natuurbelangen, zoals
onder meer blijkt uit de voortgangsrapportage. Daarnaast biedt de Crisis- en herstelwet
juist instrumenten die kunnen bijdragen aan milieu en duurzaamheid. Wij kunnen hier
dan een discussie voeren over de vraag of er voldoende projecten van dien aard in
zitten, maar zelf denk ik dat het belangrijk is dat die projecten ook worden ingebracht.
Net als voor de economische projecten geldt dat het van onderop komt. Gelukkig zitten
ze wel in de regeling voor de ontwikkelingsgebieden en innovatieve experimenten. Ik
zei het al: duurzaam energiegebruik. Ik noem als voorbeelden Zutphen en Meppel. Verder
heb ik de vorige keer de miniwindturbines genoemd. Ze zitten er dus wel degelijk in.
Dan heb ik nog een aantal vragen te beantwoorden van de fractie van GroenLinks, die
zojuist niet beantwoord zijn met de andere vragen. Een van die vragen is of langer
afwijken van de normen een goede leefomgeving frustreert. Het gebiedsontwikkelingplan
is met name bedoeld om de doorzettingsmacht van het lokale bestuur te vergroten. Tot
nu toe blijkt dat gemeenten zorgvuldig en weloverwogen omgaan met de mogelijkheid
om af te wijken van de normen. Die mogelijkheid is beperkt in de tijd, te weten maximaal
tien jaar. Bij de bespreking van de moties kom ik daarop nog terug.
Leidt de aanpassing van de stikstofvoorziening in het wetsvoorstel dan niet tot een
toename van stikstofdepositie? Nee, want het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot een
technische aanpassing van de zogenaamde stikstofvoorziening. Voor de goede orde: dit
artikel is alleen van toepassing indien er geen toename is van stikstofdepositie.
Ook dat neemt misschien een zorg weg bij de vragensteller.
Wat is dan nog de waarde van het bestemmingsplan? Welnu, het blijft het belangrijkste
instrument voor de ruimtelijke ordening. Het wordt nu zelfs verbreed tot milieuonderwerpen.
Bovendien bieden de Crisis- en herstelwet en de nota van wijziging meer flexibiliteit
voor het bestemmingsplan. De waarde is wat mij betreft niet aangetast. Integendeel,
het wordt een steviger instrument.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Wat het bestemmingsplan betreft zie ik twee tegengestelde trends. Aan de ene kant
zegt de minister dat met dit wetsvoorstel de positie van het bestemmingsplan wordt
verstevigd, want er moet meer in. Op gemeentelijk niveau is de trend echter dat bestemmingsplannen
steeds ruimer worden opgesteld, omdat zij een behoorlijke periode mee moeten. Gemeenten
hebben behoefte aan flexibiliteit. De minister kan dan zeggen: mooi toch, gemeenten
kunnen kiezen welk type bestemmingsplan zij willen. Maar als de minister wil dat deze
wet wel wat gaat doen, hoe zorgt zij er dan voor dat de gemeenten ook daadwerkelijk
op deze manier met de Crisis- en herstelwet aan de slag gaan? Eigenlijk gaat het een
beetje tegen de trend bij gemeenten in.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
U presenteert het als twee zaken die elkaar bijten. Vorige week heb ik met de Kamer
gedebatteerd over de Omgevingswet. Daarin zeggen wij juist: je zou een integraler
plan moeten hebben; een omgevingsvisie in plaats van een bestemmingsplan. Zo'n visie
behelst meer dan alleen ruimtelijke ordening. Daarin ga je ook andere elementen opnemen.
Dat is wat ik nu ook zeg: in het bestemmingsplan hebben natuur en milieu een meer
nadrukkelijke plek gekregen. Daarbinnen kun je heel gedetailleerd zaken regelen, of
meer algemeen. Ik snap wel dat gemeenten zeggen: de wereld verandert zo snel, dat
wij niet tot op de breedte van de panden vastleggen hoe er gebouwd moet worden. Zij
laten dat meer open. Dat er wel richtlijnen zijn voor de wijze waarop panden worden
gebouwd, zit er weer wel in.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik stel deze vraag, omdat wij nu al signalen krijgen, bij de evaluatie van de Crisis-
en herstelwet, dat gemeenten best veel moeite hebben om met deze wet aan de slag te
gaan. Er leven nog veel vragen en verhoudingsgewijs wordt er niet eens zo veel gebruik
van gemaakt. Wat is de wens van de minister? Zegt zij: wij zullen met meer handreikingen
aan de gemeenten moeten komen, zodat er daadwerkelijk iets van de grond gaat komen?
Anders is het toch een beetje een lege huls. Je bent mogelijkheden aan het creëren,
maar je maakt het eerder ingewikkelder en verwarrender voor gemeenten dan dat je gemeenten
echt iets in handen geeft om goede slagen te maken.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. IPO en VNG zijn daar positief over als vertegenwoordigers van de gemeenten.
Nu weet ik ook wel dat ze niet alle gemeenten een-op-een vertegenwoordigen. Ik kan
mij best voorstellen dat de complexe materie die het omgevingsrecht is, de mensen
zeker in kleine gemeenten weleens de moed in de schoenen doet zakken. We proberen
hiermee een bestuur juist meer afwegingsmogelijkheden te geven. We willen de besturen
niet dwingen in wet- en regelgeving. We willen dat zij een goede afweging kunnen maken
van wat verstandig is voor een bepaald gebied. Ik merk dat daar behoefte aan is. Er
zijn partijen die projecten hebben aangediend en wij zien nu dat er in de komende
periode meer projecten zullen komen. Er komt versnelling in. Het is ook even wennen
aan zo'n instrument. Ik kijk daar toch anders tegenaan. Volgens mij bestaat er behoefte
aan. Natuurlijk is het complex en ingewikkeld, daarom werken we tegelijkertijd aan
de Omgevingswet, maar dat is nog een lang traject. Als die behoefte er niet zou zijn,
dan zouden wij ook ophouden met al die tranches die we nu aan het doen zijn. Juist
daartoe worden er vanuit de gemeenten verzoeken ingediend.
Voorzitter. Een aantal vragen van D66 heb ik al beantwoord. Waarom heb ik dit niet
nadrukkelijk alleen voor Rotterdam vormgegeven? Omdat we dit experiment ook voor andere
ontwikkelingsgebieden mogelijk wilden maken. Maak je projecten niet juridisch kwetsbaar
door ze te versnellen? De Crisis- en herstelwet maakt projecten als zodanig niet juridisch
kwetsbaar. Ze moeten immers blijven voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, zowel inhoudelijk
als procedureel. Dat geldt ook voor de natuur. De nota van wijziging zwakt die toets
niet af, maar voorkomt een dubbele toets. De kwetsbaarheid valt dus mee, maar dan
moet je wel een goed onderliggend plan maken. Als je dat niet goed doet, dan is het
ook niet meer dan terecht dat je aan het eind van de rit aan je jasje wordt getrokken.
Wie doet de handhaving van natuurbeschermingswetvoorziening? Dat is de provincie.
Die moet toetsen of er volgens het bestemmingsplan wordt gehandhaafd. De Kamervragen
over de vijfde tranche gaan over een aantal specifieke projecten. Die antwoorden krijgt
de Kamer voor het reces. Het feit dat we vooral hiermee bezig zijn, heeft ertoe geleid
dat we niet zo veel bezig waren met iets anders, maar daar zit verder niets achter.
Van de PvdA heb ik geloof ik de meeste vragen al beantwoord. Hoe wordt er gehandhaafd
na herverdeling van de milieugebruiksruimte? Die vraag is nog niet expliciet aan de
orde geweest. Het gebruik van dit instrument beïnvloedt de handhaving niet. De handhaving
van aangepaste vergunningsvoorschriften of normen geschiedt op dezelfde wijze als
bij de huidige verdeling. Leidt dit niet tot het opvullen van milieugebruiksruimte?
Het doel is juist om die ruimte niet verder op te vullen, maar om beschikbare ruimte
slimmer te verdelen. Beschikbare ruimte kan ook beschikbaar worden gesteld aan nieuwe
bedrijven of aan betere milieukwaliteit. Dat hangt er helemaal van af voor welk plan
het bevoegd gezag kiest. Het lokale bestuur moet dat in concrete situaties nader bezien.
In een gebiedsontwikkelingsplan wordt er een keuze gemaakt, en als de bestaande ruimte
beschikbaar blijft voor een bestaand bedrijf, dan kan dat juist een prikkel zijn om
mee te werken aan allerlei innovaties.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Het Havenbedrijf Rotterdam is in staat om afspraken te maken met bedrijven om minder
van de milieuruimte te benutten, omdat er een positieve prikkel tegenover staat. Wat
is nu de prikkel in het voorstel dat de minister aan ons voorlegt in de nota van wijziging?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Hetzelfde als je in de haven van Rotterdam zou zien. Als de boel in een gemeente of
in een regio op slot zit, omdat iedereen zijn bestaande vergunningen heeft, maar de
beschikbare ruimte vervolgens niet gebruikt, terwijl men eigenlijk ook wel nieuwe
economische ontwikkeling mogelijk wil maken, dan zal een gemeente een plan moeten
maken. Ze kan die bedrijven niet zomaar hun rechten afnemen. Ze zal met de bedrijven
tot goede afspraken moeten komen, net zoals het Havenbedrijf dat nu ook heeft gedaan.
Het is tot goede afspraken gekomen over vragen zoals: onder welke voorwaarden lever
je in? Wat betekent dat in de toekomst als je een keer wel groeiruimte nodig hebt?
Hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat de boel niet op slot komt te zitten?
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Het Havenbedrijf Rotterdam doet het nu al. Mijn concrete vraag was waarom wij nu deze
nota van wijziging nodig hebben om dat mogelijk te maken.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Het Havenbedrijf Rotterdam zegt eigenlijk: als u zich bij mij wilt vestigen, moet
u afspraken maken. Dat kan zij bij nieuwe bedrijven doen, maar niet bij de oude. De
heer Smit zegt ook dat hij heel blij is dat hij nu met zittende bedrijven die al een
recht hebben opnieuw in gesprek kan gaan. Zij kunnen uiteindelijk ook op hun rechten
blijven zitten zonder die ruimte in te vullen, waardoor het havenbedrijf daar niet
verder kan groeien. Voor zittende bedrijven is dit dus echt noodzakelijk. Met nieuwe
bedrijven kun je er altijd afspraken over maken als jij eigenaar van grond bent en
die ruimte aan iemand wilt geven. Voor de gemeente is dat natuurlijk een stuk complexer,
want er zijn heel veel zittende bedrijven.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Het is nog steeds zo dat een bedrijf recht heeft op de milieuruimte die het heeft.
Ik herhaal mijn vraag welke prikkel er nu inzit voor bedrijven om van hun kont af
te komen.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Zij hebben inderdaad het recht. Dat betekent ook dat de gemeente een goed plan moet
maken. Zij kan dan die ruimte inderdaad niet zomaar afpakken. Er moet een goed plan
zijn om een bedrijf daarvan iets te laten inleveren. Ik kan mij daar heel veel bij
voorstellen. Wat je vaak ziet op verouderde bedrijventerreinen is dat men er best
nieuwe partijen bij wil hebben, maar dat dit niet kan omdat het niet meer past in
de zonering. Daarmee kun je uiteindelijk tot vernieuwing komen op zo'n terrein. Een
overheid kan ook zeggen: jullie leveren wat in en wij investeren wat in het gebied.
Het hangt er gewoon helemaal vanaf wat het probleem is, wat er gerealiseerd moet worden
en tot welke deal men kan komen. Verschillende partijen moeten elkaar dus overtuigen
van de vooruitgang.
De
voorzitter:
Nog één keer, mevrouw Kuiken.
Mevrouw
Kuiken (PvdA):
Ik wilde nog even ingaan op de handhaving. Stel we hebben een bedrijf als Odfjell,
dat meldt bij het Havenbedrijf Rotterdam dat het er nog bij wil. Hoe zit het dan concreet
met de handhaving in de nieuwe situatie?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
De handhaving moet plaatsvinden door de provincie.
De
voorzitter:
Ik stel voor dat u nu naar de amendementen en de moties gaat, minister.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja, dat kan. Ik denk dat de vragen van de SP en de PVV vooral in de moties en amendementen
zijn verwoord.
De
voorzitter:
Wij moeten ook ergens een grens stellen, minister. Wij kunnen er ook helemaal een
punt achter zetten.
Nee, mevrouw Wiegman. Het spijt mij zeer. Er is een grens aan wat kan.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Er is nog één onderdeel dat nog niet aan de orde is gekomen in de beantwoording en
dat niet is verwoord in amendementen. Dat betreft een vraag over de schadevergoeding.
Zou ik die vraag nog mogen stellen?
De
voorzitter:
Als het heel kort kan, mevrouw Wiegman.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Stel je voor: snel, snel, snel, mooi, er kunnen eerder vergunningen worden verleend.
Als op een later moment uiteindelijk een beheerplan bekend is en blijkt dat die vergunningen
niet terecht zijn verleend, wie moet dan de schade vergoeden? Is dat een kwestie van
ondernemersrisico of bedrijfsrisico? Moet een boer dan weten dat niet te hard moet
juichen als hij een vergunning heeft omdat het afwachten is of die in het beheerplan
past? Of heeft de overheid daarin een verantwoordelijkheid?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Mevrouw Wiegman doet het voorkomen alsof snel, snel, snel niet zorgvuldig is. Het
moet natuurlijk wel zorgvuldig gebeuren. Wij proberen ervoor te zorgen dat het sneller
kan door een aantal overbodige handelingen eruit te halen. Als het zorgvuldig is gedaan,
zou er geen fout gemaakt moeten zijn. Als er wel een fout gemaakt is, hangt het er
echt vanaf wie die gemaakt heeft. Heeft de gemeente dat gedaan in haar vergunningverlening
of in haar toetsing of heeft degene die de vergunning heeft aangevraagd dat gedaan
door niet de juiste informatie aan te leveren? Ik kan heel moeilijk op basis van deze
algemeenheid een planschadeantwoord geven.
De
voorzitter:
Tot slot, mevrouw Wiegman.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ik doel hier niet zozeer op fouten, maar meer op het feit dat het kan gebeuren dat
er op basis van bestemmingsplan een vergunning wordt verleend en dat in een later
stadium, als een beheerplan aan de orde is en nog gedetailleerder moet worden gekeken
volgens de Habitatrichtlijn, blijkt dat die vergunning niet terecht is verleend.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik begrijp het. De vergunning wijkt niet af van het beheerplan, dus die moet worden
getoetst aan de instandhoudingsdoelen. Daarmee kun je eigenlijk niet een te ruime
vergunning afgeven. Volgens mij heb ik hiermee de vraag beantwoord.
Ik ga nu naar de amendementen en de moties. Alle reeds ingediende amendementen ga
ik niet meer behandelen. Er zijn er wel enkele veranderd. U moet het mij maar zeggen
als ik er een oversla, voorzitter.
Er zijn er echter een aantal veranderd. U moet het maar zeggen, voorzitter, als ik
er een oversla. Ik kom eerst op het amendement op stuk nr. 27.
De
voorzitter:
Nee, daarbij staat dat die al is ontraden. Daarover hebt u dus al gesproken. De eerste
is amendement 33, dat is gekomen in plaats van amendement 20.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat amendement gaat over het pro forma verbod. Dit amendement moet ik sterk ontraden,
omdat het raakt aan de wezenlijke onderdelen van het procesrecht in de Crisis- en
herstelwet. De bestuursrechter past de bepalingen toe overeenkomstig de bedoeling
van de wetgever. Tijdens de behandeling van de Algemene wet bestuursrecht is de Kamer
daarmee breed akkoord gegaan. De bepalingen doorstaan de rechterlijke toets en voldoen
daarmee aan de eisen voor een eerlijk proces. Ik ontraad dit amendement dus.
Het amendement op stuk nr. 34 komt in de plaats van het amendement op stuk nr. 15
en gaat over windmolenparken. Met dit amendement wordt voorgesteld om de bestuursrechtelijke
versnelling niet meer toe te passen voor windenergie. Ik heb vandaag het verkiezingsprogramma
van de PVV gezien. Daarin staat: bye, bye windmolens. Ik ken dus de afkeurende houding
van de heer Van Bemmel ten opzichte van windenergie. Ik heb echter ook gepoogd om
duidelijk te maken dat dit niet met dit wetsvoorstel wordt geregeld. Dit zat al in
de Crisis- en herstelwet. Hiermee wordt alleen beoogd dat als er toch een project
door is, dat ook versneld kan worden gerealiseerd. Dit gaat dus niet over subsidieverlening
of over het aanwijzen van plekken terwijl mensen daar geen windmolens willen hebben.
Het gaat hierbij echt alleen om een versnelling. Die versnelling hebben wij wel nodig,
mijnheer Van Bemmel. De regering heeft immers ook gezegd dat voor 2020 14% duurzame
energie nodig is. Windenergie maakt deel uit van ons programma daarvoor. Ik ontraad
daarom het amendement. Volgens mij is dit niet de plek om de windmolens te bestrijden.
Bij andere gelegenheden ga ik graag met de heer Van Bemmel in debat, bijvoorbeeld
bij de behandeling van de structuurvisie over windenergie.
In het amendement-Verhoeven op stuk nr. 35 wordt voorgesteld om na 1 januari 2014
geen projecten meer toe te voegen. Ik ontraad dit amendement. Dit is in wezen in strijd
met het doel van het wetsvoorstel om de Crisis- en herstelwet voor onbepaalde tijd
te verlengen. Dit zou betekenen dat wij vanaf 1 januari 2014 niets meer zouden kunnen
doen. Als wij daarvoor zouden kiezen, zouden wij de Crisis- en herstelwet nu ook niet
hoeven te verlengen, want dat is ook de situatie als ik niets zou doen.
Ik kom op het amendement op stuk nr. 37 van mevrouw Wiegman. Dat amendement gaat over
het ontwikkelingsgebied. Met dit amendement wordt zekergesteld dat in het bestemmingsplan
voor een ontwikkelingsgebied ook wordt ingegaan op maatregelen en werk ten behoeve
van een goede milieukwaliteit. Ik heb geen bezwaar tegen de strekking van dit amendement.
Ik heb begrepen dat er redactioneel misschien nog iets aan het amendement moet worden
aangepast, maar misschien is dat al gebeurd. Ik laat het oordeel over dit amendement
aan de Kamer over.
In haar amendement op stuk nr. 38 vraagt mevrouw Wiegman om de nota van wijziging
terug te draaien. Dit amendement moet ik uiteraard ontraden. Ik heb gezegd dat ik
het betreur dat de nota zo laat is gekomen. De Tweede Kamer heeft weinig tijd gehad
om de wijziging te beoordelen, maar is wel gediend met een positief advies van de
Raad van State. Maatschappelijke organisaties kunnen uiteindelijk altijd meespreken
bij de concrete toepassing van de nieuwe instrumenten. Om inhoudelijke redenen is
het ook van belang om die nieuwe instrumenten in te voeren om ermee te experimenteren.
Ik ontraad dus het amendement.
Mevrouw
Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Dit amendement heb ik eigenlijk een beetje voor de zekerheid ingediend. Ik zal zeker
de antwoorden van de minister in mijn fractie terugkoppelen. Ik zal nader overwegen
of ik dit amendement daadwerkelijk in stemming zal brengen, of dat ik het zal intrekken.
Ik ben blij met het positieve advies over mijn amendement op stuk nr. 37.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja. Over het amendement op stuk nr. 38 had ik de Kamer al gezegd dat dit altijd tot
de mogelijkheden behoorde. Ik kon dus verwachten dat er een kwam.
In het amendement op stuk nr. 39 wordt de reikwijdte van ontwikkelingsgebieden geschrapt
en wordt de evaluatieverplichting behouden. Dit amendement is in feite een combinatie
van het amendement op stuk nr. 23 en het amendement op stuk nr. 9. In het debat van
vorige week heb ik die twee amendementen al ontraden. Hetzelfde geldt voor de optelsom
van die amendementen.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 41 over de programmatische aanpak en de stikstofvoorziening.
Ik ontraad dit amendement. De programmatische aanpak en de stikstofvoorziening strekken
tot het beschermen van natuurwaarden door de stikstofdepositie naar beneden te brengen.
Er ontstaat tegelijkertijd ook ruimte voor economische activiteiten. Economie en ecologie
worden daarmee met elkaar verbonden. Op die manier denk ik dat het draagvlak voor
de natuur juist versterkt wordt. Als je de vrije ruimte eruit haalt, is dat niet het
geval. Ik ontraad het amendement dan ook.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 42, waarin wordt gevraagd om alle voorzieningen
voor bestaand gebruik uit de Natuurbeschermingswet te schrappen. Ik ontraad dit amendement.
De regeling voor bestaand gebruik is in lijn met het Europees recht. De vrijstelling
van de vergunningplicht voor bestaand gebruik geldt voor handelingen zonder ernstige
effecten voor natuurwaarden. Voor projecten met significante effecten waarvoor een
toetsing vooraf is vereist, geldt de vrijstelling voor bestaand gebruik niet. Dat
is ook in lijn met de bepaling van de Habitatrichtlijn.
Hiermee heb ik alle amendementen behandeld en kan ik overgaan naar de moties. Een
aantal moties heb ik de vorige keer al behandeld. Ik begin bij de motie van de heer
Koopmans op stuk nr. 40 over de transformatie van kantoren in woningen. De heer Koopmans
vraagt om de regelgeving buiten werking te stellen. Ik steun de gedachte achter de
motie. Zij sluit ook aan bij een urgent maatschappelijk probleem. Er wordt gevraagd
om ruimte te bieden aan experimenten ten behoeve van bestrijding van leegstand van
kantoren. Ik beschouw de motie als ondersteuning van het beleid om van de mogelijkheden
van de Crisis- en herstelwet en de Woningwet gebruik te maken. Ik laat het oordeel
over de motie aan de Kamer.
De heer
Paulus Jansen (SP):
Wil de Kamer goed kunnen oordelen over de motie, dan moet zij weten wat er met "regelgeving"
bedoeld wordt. Het wordt zo vaag geformuleerd ... Kan de minister een tipje van de
sluier oplichten?
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In het debat heeft de heer Koopmans gezegd dat de bouwregelgeving zodanig is aan te
passen dat transformatie gemakkelijker gemaakt wordt. Zo heb ik de motie ook geïnterpreteerd.
Ik weet niet of de heer Jansen er iets anders uit heeft opgemaakt dan ik.
De heer
Paulus Jansen (SP):
De bouwregelgeving is zo'n drie maanden geleden aangepast, waarbij zo'n beetje alle
regels op het gebied van kantoortransformatie geschrapt zijn. De heer Koopmans doelde
dus kennelijk op iets anders. Misschien doelde hij op het buiten werking stellen van
bestemmingsplannen. Ik heb er geen idee van.
De heer
Koopmans (CDA):
In de Crisis- en herstelwet zit de mogelijkheid om regelgeving aan de kant te zetten.
De vraag is of je dat doet of niet. Deze motie is naar aanleiding van een convenant
dat aan de orde is geweest, een oproep aan de regering om dat ook te gaan doen. Een
en ander zal verder uitgewerkt moeten worden. Het lijkt mij handig dat dit bij de
volgende tranche wordt voorgelegd aan de Kamer.
De
voorzitter:
Het is een aansporing.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik zal die aansporing ook ter harte nemen en beschrijven wat er wel en niet kan. Ik
heb er enthousiast op gereageerd omdat ik er zelf ook mee bezig ben door bijvoorbeeld
bestemmingsplanwijzingen sneller te laten plaatsvinden en door meer ruimte te bieden
om monumentale panden voor langere tijd van bestemming te laten veranderen, juist
om die transformatieopgave mogelijk te maken.
De heer
Houwers (VVD):
In hoeverre is dit iets wat wij op landelijk niveau moeten regelen? Wij zijn met elkaar
van mening dat dit juist vooral lokaal beoordeeld kan worden. Ik vraag mij dan ook
af wat de meerwaarde hiervan is. Schieten wij hier zo vreselijk veel mee op? De toelichting
van de heer Koopmans stelt mij nog niet gerust dat dit niet overbodig is, vandaar
mijn vraag.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In de motie wordt opgeroepen tot gebruik van bestaande mogelijkheden in de Crisis-
en herstelwet, de Woningwet en het Bouwbesluit. Dat steun ik van harte. Ik denk dat
wij moeten blijven zoeken naar nieuwe mogelijkheden om de transformatie in de toekomst
mogelijk te maken. Ik heb het vooral gezien als een oproep aan ons en onze opvolgers,
zo die er komen, om onverminderd hierop door te blijven gaan.
De heer
Houwers (VVD):
Ik steun die gedachte. Het gaat mij er meer om om vast te stellen in hoeverre het
overbodig is. Laten we dat maar rustig beoordelen op een ander moment. Het is misschien
een beetje laat om dat nu nog te doen.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik ontraad motie op stuk nr. 43 van mevrouw Van Tongeren. Via de jaarlijkse voortgangsrapportages
houden wij de vinger aan de pols. De concrete uitvoering van de projecten is de verantwoordelijkheid
van de gemeenten. Zij moeten deze ook evalueren en de effecten ervan in de gaten houden.
Ik vind het niet zinvol om op rijksniveau een nadere analyse te organiseren.
Ook de motie op stuk nr. 44 is van mevrouw Van Tongeren. Aan Rijkswaterstaat en de
waterschappen is de taak opgedragen om de primaire waterkering te beheren. Waterveiligheid
is essentieel voor de leefbaarheid en de veiligheid van ons land. Dit betekent een
zorgvuldige afweging per geval. Ik heb de partijen zelf ook verzocht om constructief
na te denken over de vraag hoe je dit kunt doen. Medewerking verlenen is echter een
"gij zult"-bepaling. Daar wil ik niet aan doen, omdat ik vind dat de bestuursorganen
deze afweging zorgvuldig moeten maken en een inspanning moeten leveren om beide belangen
met elkaar te verenigen. Dit geldt zeker voor de waterschappen, die daar een eigen
verantwoordelijkheid in hebben. Ik ontraad dus de motie.
De
voorzitter:
Het is laat, maar ik stel vast dat in de motie "waar mogelijk" staat.
Minister
Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
U bent scherp op dit tijdstip, mevrouw de voorzitter. Laten we dan zeggen dat deze
motie past bij mijn beleid. Ik heb zelf ook het verzoek gedaan om er actief naar te
kijken, bijvoorbeeld in de Rotterdamse haven. Zolang de motie niet oproept tot dwingen,
is zij ondersteuning van mijn beleid en laat ik het oordeel erover aan de Kamer.
Ik geef mijn reactie op de motie op stuk nr. 45 van de heer Jansen. Hij had ook vragen
over de tienjaarstermijn en de rol van de raad en het college. Ik ben er niet zo uitgebreid
op ingegaan, omdat we snel naar de amendementen en moties gingen. De motie is ingegeven
door de wens om de raad door middel van een voorkeursprocedure een rol te laten behouden
bij ingrijpende en grote projecten. Voor zover de projecten m.e.r.-plichtig zijn,
ben ikzelf al van plan om ze uit te zonderen van de aanwijzing van gevallen waarin
een tijdelijke planologische omgevingsvergunning met een reguliere procedure kan worden
verleend. De projecten vallen dus niet onder de nieuwe regeling. Voor de overige projecten
kan de raad zijn normale controlerende rol uitoefenen. B en W zullen er dus voor moeten
zorgen dat zij voor hun besluitvorming voldoende draagvlak in de raad hebben. Anders
houd je het niet lang vol als wethouder. Je moet altijd weten of de raad het wil.
Door middel van de motie wil de heer Jansen de gemeenteraad de rol expliciet geven.
Dat zou ertoe kunnen leiden dat er uiteindelijk minder gevallen zijn waarin een tijdelijke
afwijkingvergunning kan worden verleend met een kortere procedure. Dat betekent dat
er bij meer gevallen een uitgebreide procedure van toepassing is. Die duurt 26 weken.
Daarmee ga je eigenlijk in tegen de versnelling die wij met dit voorstel hebben beoogd.
Op die gronden ontraad ik dus de motie.
De heer Van Bemmel heeft mij gevraagd om het Europese Natura 2000-beleid af te schaffen.
Hij deed dit met een hartgrondig betoog over de rol van Europa, of eigenlijk de niet-rol
van Europa. Ik zal de motie van de heer Van Bemmel moeten ontraden, omdat zij in strijd
is met het Europese recht. Pas als wij geen deel meer uitmaken van Europa – ik heb
het program van de PVV gelezen – zou dit aan de orde kunnen zijn. Zolang wij deel
uitmaken van Europa, is dit gewoon een internationale verplichting, die het kabinet
zal nakomen. Ik voel me dus genoodzaakt om ook deze motie te ontraden.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De
voorzitter:
Ik dank de minister voor haar beknopte wijze van beantwoorden en de leden voor hun
medewerking aan het verloop van de tweede termijn van de minister. De stemming over
het wetsvoorstel, de moties en amendementen zal plaatsvinden bij de stemmingen op
donderdag.
Sluiting 1.38 uur.