Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 3 september 2025, over Bestrijding witwassen en terrorismefinanciering
31 477 Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering
Nr. 115
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 24 september 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft op 3 september 2025 overleg gevoerd met de
heer Heinen, Minister van Financiën, over:
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 27 maart 2025 inzake verslag plenaire
vergadering Financial Action Task Force (FATF) februari 2025 (Kamerstuk 31 477, nr. 112);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 14 mei 2025 inzake nieuwe antiwitwasaanpak
(Kamerstuk 31 477, nr. 113);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 30 juni 2025 inzake verslag plenaire vergadering
Financial Action Task Force (FATF) juni 2025 (Kamerstuk 31 477, nr. 114);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 2 september 2025 inzake reactie op verzoek
commissie over de gezamenlijke beleidswensenbrief van de KNB, NVB, SFH en politie
(Kamerstuk 29 911, nr. 477).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie, Weeber
Voorzitter: Haage
Griffier: Van der Steur
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Eijk, Ergin, Haage, Idsinga, De Vree
en Aukje de Vries,
en de heer Heinen, Minister van Financiën.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Welkom bij de vaste commissie voor Financiën, waar we vandaag
het commissiedebat hebben over – ik moet even goed kijken hoe het heet – bestrijding
witwassen en terrorismefinanciering. Welkom ook aan alle luisteraars. Welkom aan de
Minister van Financiën. Vandaag zijn we met drie Kamerleden: de heer De Vree van de
PVV, de heer Ergin van DENK en mevrouw Aukje de Vries van de VVD, die straks vervangen
zal worden door mevrouw Van Eijk, omdat de agenda's deze dagen een beetje bijzonder
zijn. Dat is heel fijn. We hebben een indicatieve spreektijd per fractie van vier
minuten. Ik denk dat ik de heer De Vree nu als eerste het woord mag geven. Gaat uw
gang.
De heer De Vree (PVV):
Dank, voorzitter. Het is terecht dat er wordt gewerkt aan een nieuwe aanpak om witwassen
tegen te gaan. Het streng optreden tegen tekortschietende antiwitwasmaatregelen heeft
geleid tot een overreactie. Daardoor zijn poortwachters in sommige gevallen doorgeslagen.
Daarbij speelt mee dat poortwachters vaak bang zijn om te weinig informatie bij klanten
op te vragen. Het is daarom van belang dat ze precies weten welke gegevens zij van
cliënten moeten opvragen om mogelijke malafide praktijken op te sporen. In zijn brief
merkt de Minister terecht op dat poortwachters de regelgeving soms strikter interpreteren
dan absoluut noodzakelijk, waardoor zij meer informatie verzamelen dan noodzakelijk
is. Het verbaast me dat de Minister hiervoor geen oplossingen geeft buiten dat de
Nederlandse Vereniging van Banken standaarden heeft opgesteld om banken te ondersteunen
bij hun klantonderzoek en dat deze standaarden worden geëvalueerd.
Voor zover bekend zijn er in sectoren zoals de verzekeringssector en de notariële
sector nog geen of slechts beperkte afspraken en richtlijnen voor poortwachters. Kan
de Minister aangeven in welke sectoren er wel en in welke sectoren er geen standaarden
aanwezig zijn? Welke invloed heeft de Minister op het vaststellen van deze standaarden,
aangezien het hier gaat om het uitvoeren van beleid? Is het niet de verantwoordelijkheid
van de overheid om het beleid zo uit te leggen dat voor poortwachters duidelijk is
wat er precies van hen wordt verwacht, vraag ik de Minister. Op welke termijn kunnen
we de evaluatie van de NVB verwachten? Waarom noemt de Minister dit als oplossing
in zijn brief over de nieuwe antiwitwasaanpak? Kortom: wat gaat het kabinet specifiek
doen om te zorgen dat poortwachters risicogebaseerd te werk kunnen gaan?
Vergeten we niet het belangrijkste in de strijd tegen witwassen? Waarom worden kapperszaken,
shoarmatenten en badeendjeswinkels – die horen er kennelijk tegenwoordig ook bij –
zonder klanten niet grondiger gecontroleerd?
De Minister stelt dat het kabinet de nieuwe Europese antiwitwasregels zo lastenluw
mogelijk zal implementeren. Aangezien de Minister al eerder een nationale kop op deze
regel heeft ingevoerd, vraag ik de Minister om in zijn plannen duidelijk aan te geven
welke onderdelen als zodanig kunnen worden aangemerkt. Dat is een vrij logische vraag,
denk ik.
Dan nog de volgende vragen. Hoe wordt de proportionaliteit van de lasten voor gewone
burgers en bedrijven gewaarborgd en gemeten? Wanneer wordt eindelijk duidelijkheid
verschaft over de definitie van «verdachte transacties»? Hoe worden burgers hier beter
tegen beschermd? Wat doet het kabinet concreet om de privacy van UBO's te waarborgen?
Dat vraag ik in het licht van het toenemende aantal registraties. Waarom wordt bijvoorbeeld
de Vereniging van Vrije Journalisten niet toegelaten? Er wordt onderscheid gemaakt.
Om welke maatschappelijke organisaties gaat het? Het is wel goed om dat ook af te
bakenen.
Voorzitter. Dat was mijn bijdrage in eerste termijn.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Ook de heer Idsinga van Nieuw Sociaal Contract is aangesloten, maar
ik geef eerst het woord aan de heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Dank u wel, voorzitter. De Wwft is bedoeld om criminelen en terroristen buiten ons
financiële systeem te houden. Dat is een goede bedoeling. Volgens mij staan we daar
allemaal achter. Maar in de praktijk gaat het vaak mis. We weten niet hoeveel criminelen
deze wet heeft aangepakt. We weten wel wat deze wet betekent voor wie een migratieachtergrond
heeft en doneert aan een islamitisch goed doel. Daar krijg je wantrouwen, een waslijst
aan vragen en een blokkade op je rekening voor terug. Neem bijvoorbeeld Mohammed,
die moest uitleggen waarom hij € 100 naar zijn moeder in Marokko stuurde, of Aisha,
die na een donatie van € 50 aan voedselpakketten niet meer bij haar rekening kon omdat
die geblokkeerd werd. Dit zijn geen criminelen. Dit zijn gewone Nederlanders. Toch
krijgen ze een behandeling van de bank alsof ze verdacht zijn en alsof ze crimineel
zijn.
In het vorige debat – dat was begin dit jaar – hebben we samen met de Minister de
conclusie getrokken: dit moet anders; dit kan niet. De Minister zei: ik kom in april
met een brief met concrete maatregelen. Die brief kwam veel later. Het is inmiddels
september. Mij verbaast het dat de Minister in zijn brief helemaal niets zegt over
moslimdiscriminatie. Ook in zijn implementatiewet staat nauwelijks iets om de Wwft
te repareren en tegelijkertijd te erkennen dat bepaalde groepen er specifiek uit worden
gehaald en gewoon enorm veel last hebben van deze wet. Dat brengt mij eigenlijk bij
de vraag hoe ik dit moet duiden. Is dit nou een afwachtende houding van de Minister
of is hij hier in het debat de boel aan het pappen en nathouden en doet hij verder
niks als het gaat om maatregelen? Wat gaat deze Minister doen? Wacht hij op een wonder
of gaat hij nog maatregelen nemen?
De voorzitter:
Ja, na die zin komt er een interruptie van de PVV.
De heer De Vree (PVV):
Collega Ergin, is de discriminatie, want zo noemt u het, beperkt tot moslims of zijn
er ook andere groepen die door de Wwft worden gediscrimineerd?
De heer Ergin (DENK):
De grootste groep en de groep waarvoor dit onvermijdelijk is, zijn mensen met een
migratieachtergrond en mensen die moslim zijn. Je kan je achternaam heel moeilijk
veranderen. Als je een kapperszaak hebt en je bent al die vragen beu, dan kan je echt
wel als ondernemer overwegen om iets anders te gaan doen – dat is nog steeds heel
moeilijk – maar je identiteit, je naam, je achternaam, verander je niet zomaar. Mensen
met een migratieachtergrond, mensen die doneren aan een moskee of aan een islamitisch
goed doel, vormen overduidelijk de groep die hier het meest last van heeft. Dat durf
ik echt wel voor mijn rekening te nemen.
De voorzitter:
Nog een keer, meneer De Vree? Nee? Meneer Ergin, gaat u verder met uw betoog.
De heer Ergin (DENK):
Deze Minister geeft als oplossing: we moeten beter gegevens gaan delen en risicogericht
gaan werken. Dat is juist het probleem. Deze zin is eigenlijk een bedreiging voor
al die mensen die nu van deze Minister een oplossing verwachten, want die mensen weten
wat dit betekent. Dat zegt het College voor de Rechten van de Mens ook in de brief:
als je gaat kijken naar nationaliteit of afkomst, dan raak je juist deze groep, moslims
en mensen met een migratieachtergrond. Die pak je vaker als je gaat kijken naar –
hoe noemden ze dat nou in de wet? – geografische gegevens. Dan bouw je eigenlijk een
discriminatiemachine. Je bouwt een discriminatiemachine als je gaat kijken naar nationaliteit,
afkomst en geografische kenmerken. In plaats van het probleem op te lossen, maak je
het probleem juist groter. Ook hier is weer de vraag: wat nu? Wat gaat de Minister
doen? Gaat hij weer hier in het debat het leed erkennen en aangeven dat hij in gesprek
gaat met de banken of komt hij met echte maatregelen?
Ik wil hem daar een handje bij helpen. Gaat hij er bijvoorbeeld gewoon zonder een
gesprek, zonder daar weer allemaal tafels voor te beleggen, zonder daar onderzoeken
naar te doen, voor pleiten dat banken en toezichthouders worden verplicht om te stoppen
met risicoprofielen op basis van afkomst en religie? Gaat de Minister bijvoorbeeld
in zijn implementatiewet duidelijk aangeven dat discriminatie verboden gaat worden?
Dat is de tweede maatregel waar de Minister wat mij betreft mee aan de slag gaat.
Gaat de Minister één partij aanwijzen die de regie heeft, om er breed in de keten
voor te zorgen dat deze maatregelen en deze aanpak stoppen? Dat is de derde maatregel
die wij voorstellen. Graag een reactie daarop.
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat eigenlijk over een andere kant van deze wet. We
zien namelijk dat Nederlandse stichtingen miljoenen ophalen voor illegale kolonisten
op de Westelijke Jordaanoever. Denk aan de Stichting Israel Heartland, die aangeboden
heeft om wapens te financieren, maar ook aan Christenen voor Israël, die meebouwt
en medefinancier is van illegale wijken op bezet Palestijns gebied.
Voorzitter. Onze eigen regering doet helemaal niets bij straffeloosheid en genocide.
Zelfs onze eigen regering heeft gezegd dat deze nederzettingen illegaal zijn, en duidt
en ziet de handelingen van deze extremistische kolonisten als kolonistenterreur. Zelfs
onze eigen regering zegt dat. Maar dan zien we tegelijkertijd ...
De voorzitter:
Meneer Ergin, u bent ruim door uw tijd heen.
De heer Ergin (DENK):
Mijn laatste zin, voorzitter. Eigenlijk wil ik de Minister het volgende vragen. Hoe
kan het zo zijn dat de Wwft iemand die € 50 doneert voor een voedselpakket aan Gaza
het leven zuur maakt, maar aan de andere kant stichtingen miljoenen kunnen verzamelen
en doorsluizen voor extremistische kolonisten die Palestijnen terroriseren? De vraag
aan de Minister is waarom deze stichtingen nooit last hebben van de Wwft en al die
andere mensen wel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. We gaan door naar mevrouw Aukje de Vries. Of moeten we misschien
heel even wachten op de lange bel? Voor de luisteraars thuis: dat is de startbel van
de plenaire zaal. Die duurt zo lang dat we niet naar de woorden van mevrouw Aukje
de Vries kunnen luisteren. Dat is ook een beetje vervelend. Dat zijn nog altijd schoolpleinvibes.
Kijk, de bel is afgelopen. Dan geef ik het woord aan mevrouw Aukje de Vries van de
VVD.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat dit een belangrijk onderwerp is. We hebben hier
al eerder over gesproken, natuurlijk met deze Minister en met de Minister van Justitie
en Veiligheid. We vinden het belangrijk dat er een stevige, effectieve en proportionele
aanpak is van witwassen en terrorismefinanciering.
Er zit ook een andere kant aan, waarbij we doorslaan in regelgeving. Mijn collega's
hebben ook al gesproken over de gevolgen voor mkb'ers, die soms wanhopig worden. Kleine
organisaties, maar ook klanten, hebben last van die doorgeslagen regeldruk. Het is
dan tijdrovend om een betaalrekening, pinautomaat en hypotheek te krijgen. De cliëntenonderzoeken
vragen ook steeds meer van de financiële instellingen. We hebben weleens het idee
dat meer mensen daarmee bezig zijn dan met het echt helpen van cliënten.
Ik ben blij dat de Minister een nieuwe aanpak heeft gepresenteerd. Die is volgens
mij positief ontvangen. Ik denk dat de Minister ook goed geluisterd heeft naar wat
de Kamer heeft aangegeven. Ik ben blij dat die aanpak er nu ligt. Maar het is tot
op dit moment nog wel papier. Het moet dus nog wel goed in praktijk gebracht worden.
Wat ons betreft moet er bij die uitvoering tempo worden gemaakt, omdat heel veel bedrijven,
maar ook individuen, gewoon heel veel last hebben van deze aanpak op dit moment. De
VVD zou graag willen dat het kabinet ook een soort tijdpad schetst: wanneer kunnen
we welke stappen nemen en hoe worden we over de voortgang geïnformeerd? Ik zou de
Minister dus willen vragen om daar een toezegging op te doen.
Net werd ook al even gesproken over die risicogebaseerde aanpak. Daar wordt ook volgens
de brief van de Minister onvoldoende gebruik van gemaakt. De VVD herkent dat wel.
Alle partijen hebben nu expliciet uitgesproken dat zij zien dat de aanpak is doorgeslagen
en dat ze actief gaan bijdragen om dit te verbeteren. Maar de centrale vraag is: hoe
dan? Dat had ik wel vaker bij een paar van de dingen, zo van: hoe gaan we dat nu regelen
en hoe gaat de toezichthouder zijn aanpak aanpassen? Want ik denk dat hij ook een
cruciale rol heeft.
Dan de gegevensdeling. Die is volgens ons cruciaal voor het verbeteren van die aanpak.
Welke concrete maatregelen komen er? Krijgen de poortwachters nu toegang tot de Basisregistratie
Personen? Wordt de informatie van het Handelsregister en het UBO-register gekoppeld?
Wat is er nu wel en niet mogelijk bij gegevensuitwisseling? Dat vraag ik zodat we
daar stappen in kunnen zetten. Er is eerder een motie aangenomen over het strikt interpreteren
van het legitiem belang in relatie tot het UBO-register. Ik was wel benieuwd wat nu
de stand van zaken is, omdat wij niet willen dat iedereen gaat grasduinen in het UBO-register
die daar niks te zoeken heeft.
Dan de dienstverlening aan cliënten van instellingen. Soms worden die geweigerd door
de poortwachters. Heel veel mensen en bedrijven hebben daar last van. De Minister
heeft een non-paper gepresenteerd waarin dat op Europees niveau wordt aangepakt. Maar
ik denk dat er nu ook al stappen gezet zouden kunnen worden, zodat banken niet vanwege
reputatierisico, commerciële redenen of milieugerelateerde factoren betaalrekeningen
gaan weigeren. Ik was dus wel benieuwd of de banken daar samen met de Minister ook
stappen op kunnen zetten.
Dan de PEP-definitie. Dat zijn Politically Exposed Persons. Die wordt uitgebreid met
mensen die op lokaal en regionaal niveau actief zijn, hun familieleden en steeds meer
familieleden. De richtlijn geeft daar natuurlijk een aantal zaken voor aan. Maar ik
ben wel benieuwd hoe de Minister dit wil gaan invoeren. Wat ons betreft zou dat zo
lean-and-mean mogelijk moeten gebeuren.
We hebben al eerder een punt gemaakt van de financieel-economische criminaliteit.
Daar hebben we ook een rondetafelgesprek over gehad. Er is ook een pamflet voor aangeboden
om bijvoorbeeld hypotheekfraude aan te kunnen pakken. We hadden nog gevraagd om een
reactie erop van de Minister. Ik begrijp wel dat het in de korte tijd niet gelukt
is, maar ik zou het wel fijn vinden als we die eventueel toch zouden kunnen krijgen
voor bijvoorbeeld het commissiedebat Financiële markten, en anders zo snel mogelijk
daarna.
Dat was het wat mij betreft, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan als vierde spreker de heer Idsinga. Gaat uw gang.
De heer Idsinga (NSC):
Dank u wel, voorzitter. We hadden hier in januari een uitvoerig debat over. Er was
toen een brede consensus dat de antiwitwasaanpak tot nu toe niet effectief is en dat
er te veel mensen door benadeeld worden. De banken voelen zich gedwongen om tienduizenden
meldingen van ongebruikelijke transacties te doen aan de FIU, die daar vervolgens
bijna niets mee doet. Er worden duizenden medewerkers voor ingezet die bij elkaar
1,4 miljard kosten. De Wwft lijkt op deze manier de moeder aller administratieve lasten.
Er was ook veel consensus over het beeld dat veel mensen ten onrechte geconfronteerd
worden met veel vragen, die soms kunnen leiden tot het intrekken van de bankrekening.
Ondernemers en soms hele sectoren zien ook hun bankrekening opgeheven worden of ze
kunnen helemaal geen bankrekening openen.
Voorzitter. De Ministers constateren in hun brief terecht dat de aanpak is doorgeschoten,
wat betekent dat de sector en toezichthouders te ver zijn doorgeschoten in de antiwitwasaanpak,
met veel negatieve gevolgen voor burgers. «Dat besef is waardevol», zo schrijft het
College voor de Rechten van de Mens, «maar de aangekondigde maatregelen zijn nog niet
voldoende om discriminatie te voorkomen.» Het college constateert verder dat de concept-implementatiewet
van de nieuwe Anti-witwasrichtlijn concrete bepalingen mist om discriminatie bij witwassen
en terrorismefinanciering te voorkomen. Hoe reflecteert de Minister op deze constateringen?
Is hij bereid om, al dan niet schriftelijk, te reflecteren op de concrete aanbevelingen
van het college?
Dan het recht op de bankrekening. De Minister zegt dat hij het recht op een zakelijke
bankrekening wil regelen via Europa. Op zich is dat een goede stap, maar kan het ook
nationaal? Europese molens draaien namelijk langzaam en vergen de instemming van allerlei
andere landen, terwijl hier geen wezenlijk concurrentienadeel of -voordeel ontstaat
door een meer dienstbare opstelling van de bankensector.
Dan het punt van gegevensuitwisseling. De recente brief staat vol met goede intenties,
maar erg concreet is die nog niet, zeker niet gezien de urgentie die wij als commissie
in januari uitspraken. Er zijn weer nieuwe plannen om meer gegevens uit te wisselen
tussen banken en opsporingsinstanties, en zelfs om toegang tot de BRP te regelen.
Toch blijkt het volstrekt onduidelijk wat nu het verschil is met de aanpak van twee
jaar geleden, die gestaakt is vanwege privacyoverwegingen. Hoe is de privacy nu gewaarborgd,
vraag ik aan de Minister.
Tot slot. Op 15 februari is de motie-Six Dijkstra/Idsinga aangenomen, over het tegengaan
van nieuwe zwarte lijsten die rondgaan bij banken om mensen een bankrekening te weigeren.
De Minister zegt het hiermee eens te zijn en dat daarmee de motie is afgedaan. Dit
roept wel wat vragen op. Immers, de Minister wil de gegevensdeling binnen de financiële
sector en de opsporingsdiensten intensiveren en hen zelfs toegang geven tot de BRP.
Die gegevensdeling zal toch vermoedelijk neerkomen op het elkaar waarschuwen voor
mensen en bedrijven die geen bankrekening zouden mogen krijgen, oftewel klanten die
weer, of nog steeds, geweigerd worden. Of zie ik dit niet goed? De brief van 14 mei
sluit dit allerminst uit. Graag op dit punt ook een reactie van de Minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor de inbreng van de zijde van de Kamer. Ik kijk even naar de Minister. Hoeveel
tijd heeft u nodig? Of kunt u meteen van start?
Minister Heinen:
Ik moet even heen en weer lopen. Zullen we een kwartiertje doen?
De voorzitter:
Ja hoor, prima. We schorsen voor een kwartiertje. Dan gaan we zo verder.
De vergadering wordt van 10.19 uur tot 10.39 uur geschorst.
De voorzitter:
Dan heropen ik de commissievergadering Bestrijding witwassen en terrorismefinanciering,
met de tip aan de Minister om de volgende keer sneakers aan te trekken; dan kan je
harder naar boven en naar beneden lopen. In de commissiezaal zie je dat toch niet,
dus dat kan gewoon prima. Dan geef ik voor de eerste termijn het woord graag aan de
Minister.
Minister Heinen:
Dank u wel. Het pand is altijd groter dan je denkt als je er even niet bent geweest.
Dank voor alle vragen. Ik zal die een voor een langslopen. Er zijn vragen gesteld
over lastenluwe implementatie, toegang tot betaalrekeningen en gegevensuitwisseling.
Een paar vragen lagen op het terrein van JenV, dus van mijn collega van Justitie en
Veiligheid, uiteraard over discriminatie. Die zal ik ook beantwoorden, mede namens
hem. Overige vragen zaten voornamelijk op het UBO-register. Zo wil ik het langslopen
met u.
Laat me een paar woorden vooraf zeggen. Ik ben blij dat we dit als eerste debat als
commissie voor Financiën van het nieuwe politieke jaar behandelen. Dit was namelijk
voor mij een van mijn belangrijkste onderwerpen wat betreft hetgeen er aan de hand
is in de financiële sector, hoe het efficiënter moet, waar burgers en ondernemers
last van hebben en waar echt een verbeteringsslag plaats moet vinden. Dat gaat natuurlijk
nooit zo snel als je zou willen. Het liefst wil je, als je wordt benoemd in deze rol,
op een knop kunnen drukken waardoor alles anders gaat. Maar het vergt wel een aantal
stappen om de boel in beweging te krijgen en te veranderen.
Ik heb me voornamelijk, in dat kleine halfjaar dat we missionair deze rol mochten
vervullen, ingezet op het allerbelangrijkste: het probleem erkennen. Toen ik aantrad,
merkte ik nog wel, in ieder geval vanuit de Kamerzijde, dat het probleem werd erkend.
Maar ik merkte breed in de sector, en ook als ik keek naar vorige kabinetten, dat
het probleem niet helemaal werd herkend. Er werd wel gezegd: ja, het is niet optimaal.
Maar we zijn nooit echt om de tafel gaan zitten en we hebben nooit gezegd: oké, dit
is doorgeslagen; dit kan zo niet langer. Dat was stap één: gewoon het probleem erkennen.
Stap twee is ook oplossingen presenteren. Daar gaat ontzettend veel overleg aan vooraf
over wat de richting is die we met elkaar op moeten gaan om dit probleem op te lossen.
Dat hebben we ook gedaan. Dat is geland in de brief van mei, die ik mede namens de
Minister van Justitie heb gestuurd, met ook draagvlak vanuit de sector. Dat is een
ontzettend belangrijke tweede stap.
Vervolgens moeten we alle neuzen dezelfde kant op krijgen. Vergis je niet, maar als
je in de rol zit die ik nu mag vervullen en je hebt met ontzettend veel verschillende
spelers en stakeholders te maken, is het ongelofelijk belangrijk dat de neuzen dezelfde
kant op staan en dat we allemaal aan hetzelfde probleem werken en met dezelfde oplossing
in het achterhoofd aan de slag gaan. Daar heb ik mijn energie voornamelijk op ingezet.
Om die neuzen dezelfde kant op te krijgen, hebben de Minister van Justitie en ik gezegd:
we gaan met alle partijen in een hok zitten en we gaan er niet eerder uit tot we het
eens zijn. Iedereen heeft daar ook gehoor aan gegeven. Dus daar ben ik, ook vanuit
de sector, echt erkentelijk voor.
Tot op het hoogste niveau waren er afvaardigingen: de financiële instellingen, de
toezichthouder De Nederlandsche Bank, maar bijvoorbeeld ook de AFM en de FIU. Ook
het OM en de opsporingsdiensten waren erbij betrokken of zijn nog steeds betrokken.
Dat geldt ook voor de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik vond het zelf ook zeer belangrijk
om die in dit traject mee te nemen. Wat mij opviel in eerdere trajecten was dat de
Autoriteit Persoonsgegevens bijna altijd als laatste het vinkje zette, terwijl die
ook een zeer belangrijke bijdrage kan leveren in dit debat, juist om een aantal elementen
te voorkomen waar ik zo nog op kom en waar de heer Ergin ook op wijst.
We zijn met z'n allen in dat hok gaan zitten en erkennen, nogmaals, langs de volgende
drie lijnen het probleem. Zijn we het eens over oplossingsrichtingen? Staan alle neuzen
dezelfde kant op? Wat mij erg aangelegen was, was het stoppen met vingerwijzen. Ik
heb het ook letterlijk in de brief genoemd. Ik begrijp dat – het is ook heel menselijk
– want iedereen ziet de verantwoordelijkheid altijd bij een ander liggen. Want een
financiële instelling zegt: als ik mijn huiswerk niet op orde heb, dan sta ik straks
achter een hekje of krijg ik hoge boetes. De toezichthouder zegt: het is niet op orde;
jullie moeten meer je werk doen. De Autoriteit Persoonsgegevens zegt terecht: dit
is allemaal doorgeslagen, want ik zie discriminatie plaatsvinden, wat niet kan. Maar
omdat iedereen naar elkaar aan het wijzen is, kom je er niet uit.
Mijn belangrijkste inzet in het eerste jaar is dus geweest om dit te doorbreken. Dat
heeft geleid tot de brief. Dan komt het natuurlijk ook op de implementatie aan. In
die fase zitten we nu. In die zin is dit debat eigenlijk net iets te vroeg, omdat
we van plan waren – dat ben ik nog steeds – om eind 2025, dus in het vierde kwartaal,
op een aantal onderwerpen updates te sturen over waar we staan, welke resultaten zijn
geboekt, waar ik wel of niet tevreden over ben en waar we extra actie op moeten zetten.
Ik zal nu dus proberen inzichtelijk te maken waar we staan.
Het is ook goed dat we dit debat hebben, omdat we allemaal de urgentie voelen. Maar
ik proefde ook – dat begrijp ik heel goed vanuit de zijde van de Kamer – een zeker
ongeduld, want we zien nog steeds de casussen waarin het misgaat. We zien nog steeds
ondernemers die geen rekening krijgen of die te maken krijgen met onheuse vraagstellingen.
We willen allemaal op die knop drukken zodat het ophoudt. Tegelijkertijd gaat dat
natuurlijk niet zo makkelijk. Dat is even als aftrap voordat ik naar alle specifieke
vragen ga. Ik zie gelijk dat er ook een vraag is.
De heer Idsinga (NSC):
Dank aan de Minister voor deze uitgebreide inleiding. Ik vind het heel belangrijk
dat dit voortvarend is opgepakt. Ik denk dat dat ook op een hele constructieve manier
is gebeurd. De Minister benoemde net dat de Autoriteit Persoonsgegevens er in een
vroeg stadium bij betrokken is. Dat is heel goed. Alleen, als ik de brief van 14 mei
lees, dan zie ik daar weinig over de Autoriteit Persoonsgegevens in terug. Kan de
Minister misschien iets meer toelichting geven op hoe hij de AP in het vervolgtraject
bij dit proces denkt te betrekken?
Minister Heinen:
Dank voor deze verduidelijkende vraag. Ik heb geprobeerd uw Kamer in de brief langs
deze drie pilaren inzicht te geven in wat de agenda wordt. Tegelijkertijd wordt wat
je niet opschrijft ineens heel groot. Discriminatie is bijvoorbeeld zo'n onderwerp
geweest, terwijl dat juist heel erg op ons netvlies staat. Ik weet dat de sector hier
ook zeer voortvarend mee aan de slag is. Ik zal daar straks nog nader op ingaan. Ik
heb zelf gezegd dat de Autoriteit Persoonsgegevens echt aan het begin betrokken moet
zijn bij elke stap die we zetten, om te voorkomen dat iemand aan het einde, terwijl
er heel veel werk is verzet, zegt: daar ben ik het helemaal niet mee eens. Dan kan
je namelijk opnieuw beginnen. Maar het betrekken van de Autoriteit Persoonsgegevens
hierbij is ook van belang om de urgentie van het voorkomen van discriminatie, bijvoorbeeld
als het gaat om privacy, vroegtijdig in het traject te signaleren.
We hebben dus het volgende gedaan. De Autoriteit Persoonsgegevens zit aan tafel bij
de maandelijkse gesprekken. We hebben het bestuurlijk afgetrapt. We hebben gezegd:
we komen twee keer per jaar bestuurlijk bij elkaar, maar zorgen er wel voor dat er
voortgang blijft. Elke maand is er ook hoogambtelijk overleg met al deze organisaties,
met een agenda, om te kijken wat we met elkaar moeten fiksen, wat de voortgang is
en waar extra druk nodig is om stappen te zetten. De voortgang sturen wij u het vierde
kwartaal van 2025, zodat u ook ziet wat de agenda is, wat er besproken wordt en waar
we staan. Dan kan ik ook gedetailleerder aangeven welke rol de Autoriteit Persoonsgegevens
hierin heeft.
Ik wil het volgende namelijk voorkomen. Toen ik zelf Kamerlid was, waren we bezig
met TMNL, met de gegevensdeling. Die was op zichzelf best te begrijpen, maar ik constateer
ook dat we daardoor redelijk overvallen werden en dat we ons afvroegen: gaat dit wel
goed? De Autoriteit Persoonsgegevens zei toen: dit groeit ons boven de pet, dus we
trekken aan de noodrem. Daarmee hebben we een initiatief dat op zichzelf best succesvol
kan zijn, overboord gegooid. Ik denk dat het veel beter is als we in het begin samen
optrekken. Dat gaat dan nét ietsje langzamer, maar daarmee voorkomen we wel dat we
halverwege alles weer overboord moeten gooien. Ik zie nu wel bereidheid, zowel van
de zijde van de Kamer, moet ik daarbij aangeven, als vanuit de sector, maar ook vanuit
de Autoriteit Persoonsgegevens, die zegt: het probleem zit helemaal niet in de samenwerking,
maar hoe je dat doet en de checks-and-balances die je inbouwt zijn belangrijk, dus
die moet je aan het begin van het proces regelen.
Ik zal u dus ook uitgebreid informeren over welke stappen wij op dit gebied zetten
om dit goed te borgen. Dat doen we natuurlijk allemaal vanuit het gezamenlijke doel
om dit beter te krijgen. We willen namelijk criminelen aanpakken; laat dat vooropstaan.
We willen bonafide ondernemers en goedwillende burgers niet lastigvallen. We willen
de regeldruk verminderen. We willen een sterke financiële sector, die zich niet alleen
maar bezig hoeft te houden met compliance maar gewoon bezig is met het dienen van
de klant en het verschaffen van financiering in onze economie, zodat er weer economische
groei is. Dat is waar onze focus moet zitten. Die doelen staan soms op gespannen voet
met elkaar. Maar als we die allemaal inzichtelijk hebben en daar het gesprek over
voeren, ben ik ervan overtuigd dat we stappen kunnen zetten hierop.
Dit allemaal even als inleiding op dit dossier. Ik ga nu naar de meer technische en
specifiekere vragen die gesteld zijn. Ik vind het ook zeer terecht dat die gesteld
zijn.
Ik begin bij de lastenluwe implementatie voor het traject waar we naartoe gaan. Los
van wat ik in mijn introductie schetste, hebben we natuurlijk ook te maken met Europese
wet- en regelgeving. Er komen namelijk verordeningen en richtlijnen voor het aanpakken
van witwassen. Ik grijp dit ook aan om te zeggen dat de Wwft anders moet. We gebruiken
de Europese richtlijnen en verordeningen dus om het anders te doen. Dat zit onder
andere in het van opmerkelijke naar verdachte transacties gaan. Maar omdat de échte
implementatie pas in 2027 is – we werken daar nu naartoe – voelen we allemaal ongeduld.
We willen immers dat het sneller gaat. Maar we moeten wel kiezen voor een zorgvuldige
aanpak.
Even meer in algemene zin: als het gaat om de lastenluwe implementatie van de Europese
regels, kan ik aangeven dat – ik zei het net al – de banken, de toezichthouders, FIU-Nederland
en het OM hard bezig zijn met de acties uit de brief. We monitoren de stand van zaken
maandelijks als we bij elkaar komen. Ik ga uw Kamer informeren over wat de uitkomsten
daarvan zijn.
Ten aanzien van de risicogebaseerde aanpak zie ik al wel dat het aantal klanten dat
als hoog risico is aangemerkt, gedaald is. Het duurt even voordat we dit in de praktijk
merken, maar er worden wel stappen gezet. DNB geeft in de gesprekken die we hebben
aan dat ze bezig zijn met poortwachters om aan te geven waar lage en hoge risico's
zitten. Bij de lage risico's mag het ook een tandje minder. Dat helpt al. Zo moeten
we dat vertrouwen met elkaar opbouwen.
Ook de gemiddelde doorlooptijd van het aanvragen van een bankrekening voor zakelijke
klanten is naar beneden aan het gaan. We zijn nog niet waar we willen staan, maar
we zien het wel de goede kant opgaan. We spreken dus ieder kwartaal met een brede
groep poortwachters, die dus breder is dan alleen banken, over hoe we deze aanpak
verder kunnen vormgeven. Nogmaals, ik ga uw Kamer daarover informeren. Het stond gepland
om u daar in het vierde kwartaal van 2025 een Kamerbrief over te sturen. Maar dit
als startpunt van de lastenluwe implementatie.
De voorzitter:
Er was een kleine schijnbeweging voor een interruptie, maar toch niet. Gaat u verder,
Minister.
Minister Heinen:
Ja, ik zag het!
Er was ook een vervolgvraag van de heer De Vree. Hij vroeg wat het kabinet gaat doen
om risicogestuurd te kunnen werken. De Minister van JenV en ik hebben als hoofddoel
de lastenluwe implementatie, om de lasten voor bonafide ondernemers en burgers te
verlagen en de barrières voor criminelen te verhogen. Daarvoor zitten we dus met die
partijen om de tafel. Banken werken nu ook sectorstandaarden uit. De toezichthouder
geeft dus meer duidelijkheid over wat hij van een poortwachter verwacht, zoals ik
net al aangaf. Daar zit een formele kant aan, maar ik blijf benadrukken dat de informele
kant, werken aan het vertrouwen, ook ongelofelijk belangrijk is. De opsporingsdiensten
kijken ook hoe zij relevante informatie beter kunnen delen en hoe zij feedback kunnen
geven aan de poortwachters: is de informatie die we krijgen ook nuttig? Daarnaast
zijn we in Europees verband bezig met de lastenluwe implementatie. Dat gaat voornamelijk
over hoe je de verdachte transacties definieert. Dat zit deels bij de AMLA. Wij zijn
er nu ook mee bezig om die definitie goed te krijgen met elkaar.
Ik zet even een punt, want ik zag al wat handen.
De heer Ergin (DENK):
De Minister schetst allemaal dingen die heel goed klinken. Aan de achterkant probeer
je de uitvoering zo goed mogelijk te regelen. Maar tegelijkertijd is de realiteit
wel dat, wat is het, een paar weken terug bunq weer een boete van een paar miljoen
euro heeft gekregen en dat Rabobank bezig is met een rechtszaak tegen De Nederlandsche
Bank, de toezichthouder, vanwege de uitleg van de regels. Volgens mij is er ook een
probleem aan de voorkant. Er is ook een probleem bij wet- en regelgeving. Ik hoor
de Minister heel weinig daarover vertellen. Ik hoor hem heel weinig zeggen over wat
er nou precies in de wet toegevoegd of gewijzigd moet worden om te zorgen – even los
van de uitvoering, want ik geloof allemaal wel dat daar stappen in worden gezet –
voor die trigger voor banken om de regels extra goed uit te gaan voeren, omdat ze
letterlijk bang zijn voor al die boetes die ze gaan krijgen. Niemand wil namelijk
een boete betalen. Ik hoor daar weinig over van de Minister, maar ik zou daar toch
graag een reflectie op willen.
Minister Heinen:
We hebben dit debat natuurlijk vaker gevoerd. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het
juist niet zit in wet- en regelgeving. Dat is het opmerkelijke aan dit hele dossier,
ambtelijk gezegd. Je kunt niet zeggen: als je lid 3 van artikel 4 aanpast, dan is
het probleem opgelost. Dat is dus het hele probleem. Ik heb dat ook bij de Kamer teruggelegd:
vertel mij welk artikel ik moet wijzigen om uw doelen nader te bereiken. Dat lukt
ons niet, want het zit in de implementatie van de wet. Daarom is het zo belangrijk
dat we samen dit gesprek aangaan, zoals ik schetste in de introductie. Het gaat namelijk
deels om vertrouwen. U zegt terecht dat als banken iets niet op orde hebben, ze dat
beter moeten doen. Maar als wij daar vanuit de Kamer gelijk het hoogste oordeel aan
hangen, dan is de tegenreactie: dan ga ik overcontroleren, want ik wil geen boetes
of zelf vervolgd worden. Know your customer is natuurlijk ontzettend belangrijk om
criminelen te kunnen signaleren en aan te pakken. Tegelijkertijd zit er heel veel
regeldruk achter. Dat is de balans die we met elkaar moeten zoeken. De sleutel zit
bij die risicogebaseerde aanpak, maar daar komt wel een hoge mate van vertrouwen bij
kijken. Dat zit niet in een wettekst. Je moet op een gegeven moment met elkaar een
samenwerking hebben – dat zit bij de toezichthouders, de opsporingsdiensten en de
poortwachters – waarbij je weet wat je van elkaar kan verwachten, dat je niet gelijk
aan de hoogste boom hangt als je een foutje maakt, maar dat je wel aan hoge standaarden
moet voldoen. Dat is namelijk geen reden om achterover te leunen en criminelen ermee
weg te laten komen. Waar die balans precies zit, is gewoon niet in een wet te vatten.
Dat is het eerlijke verhaal. Daarom is het zo belangrijk dat we met al die partijen
rond de tafel zitten. Ik begrijp heel goed dat er ook een bepaalde frustratie achter
zit. Dit zijn namelijk woorden; het zit op het proces, het zit op vertrouwen. En wat
willen we als politici? We willen op een knop kunnen drukken waardoor het verandert,
maar de werkelijkheid werkt helaas niet zo. Dat is het eerlijke verhaal. Tegelijkertijd
snap ik de frustratie.
Laat ik nog een voorbeeld noemen: discriminatie. Ik kom daar straks nog specifieker
over te spreken. Ik sluit niet uit dat er discriminatie plaatsvindt. Sterker nog,
ik denk dat de heer Ergin sterke casussen naar voren brengt. Dat doet hij niet alleen
in het publieke debat, maar ook in informele contacten die wij hebben laat de heer
Ergin zien dat discriminatie plaatsvindt. Er is ook een bank geweest die daar excuses
voor heeft gemaakt en heeft gezegd: wij hebben hier fouten in gemaakt. Ik vind het
heel sterk wanneer je als bank daar die openheid in geeft en dan ook de verbeteracties
laat zien. Maar er is geen wet die zegt «u zult discrimineren» of «vervolg mensen
met een bepaalde achtergrond». Die is er niet. Dus het sluipt in processen, het sluipt
in systemen. Het is heel lastig te definiëren. Het zit er. We moeten eraan werken,
maar het zit niet in een wetsartikel. Dat zou natuurlijk van de zotte zijn. Dat zou
natuurlijk nooit op een meerderheid in deze Kamer kunnen rekenen. Sterker nog, artikel 1
van de Grondwet is heel duidelijk: discriminatie kan niet. Daarom is de samenwerking
zo ontzettend belangrijk. Dit is een lang antwoord, maar ik denk dat dit de problematiek
als het gaat om witwassen wel goed samenvat.
De heer Ergin (DENK):
Ik wil niet al te veel ingaan op wetstechniek, maar in de nieuwe implementatiewetten
waar de Minister mee bezig is, kan je bijvoorbeeld – dat zegt het College voor de
Rechten van de Mens – een toetsingskader opnemen op basis waarvan je bepaalt wie een
risico is, wat een laag en wat een hoog risico is, hoe je waarborgen kunt inbouwen
om juist discriminatie te voorkomen. Zorg ervoor dat er een duidelijk artikel in voorkomt
dat er ook een plicht bestaat, ook voor de poortwachters, om discriminatie te voorkomen,
waardoor je eigenlijk het hele systeem schoonveegt van al die rot die het systeem
is ingeslopen. Ik probeerde eigenlijk het volgende te zeggen. Oké, je hoeft de wet
misschien niet te wijzigen, maar wat kan je eraan toevoegen? We hebben het al jarenlang
met mekaar over die voorbeelden. Al vijf jaar lang hebben we het hierover. Al vijf
jaar lang is er casuïstiek. Wat kunnen we nou doen? Ik heb een aantal maatregelen
genoemd in mijn spreektekst, dus ik zou daar graag een reflectie op willen hebben,
misschien straks. Maar doe nou iets om ervoor te zorgen dat die wet wat duidelijker
wordt. Daarmee kan je in ieder geval richting DNB, richting de toezichthouder en richting
de poortwachters aangeven: dit is je kader, hier word je op afgerekend, zorg ervoor
dat je discriminatie en alle andere doorgeslagen wet- en regelgeving voorkomt. Dat
kun je gewoon opnemen in de wet. Op dat punt voel ik eigenlijk weinig warmte van de
Minister.
Minister Heinen:
Nogmaals, we hebben dit debat natuurlijk vaker gevoerd. Daarbij heb ik aangegeven
dat niks sterker is dan artikel 1 van de Grondwet: discriminatie mag niet. Ik zou
niet weten wat ik in een wet moet aanpassen om aan te geven dat dit niet kan. Het
zit echt in een implementatie van wet- en regelgeving. Daarover zei de heer Ergin
iets terechts: het zit in de kaders die je met elkaar schetst. Die zitten niet in
de wet, maar vaak in lagere regelgeving of bijvoorbeeld in sectorstandaarden. Laat
ik een aantal voorbeelden noemen, want ik wil ook niet de indruk wekken dat er niks
gebeurt. Bijvoorbeeld de NVB pakt dit op. Laat mij daar nog één ding aan vooraf zeggen:
mensen die bij een financiële instelling werken, staan niet 's ochtends op om die
dag iemand te gaan discrimineren. Dat is a niet het land dat we zijn. Niemand in het
land wil dit. Financiële instellingen willen dat alleen al vanuit financieel belang
niet. Denk alleen al aan de reputatieschade. Maar los van dat commerciële belang:
moreel deugt het niet. We willen dit niet en zo'n land zijn we niet, maar het sluipt
er wel in. Dus het is goed dat we het probleem erkennen, maar dan is de oplossing
niet om te zeggen «doe dan maar in de wet», want dat suggereert dat de wet daar nu
ruimte voor laat. Daar is echter absoluut geen ruimte voor, juridisch niet, moreel
niet, commercieel niet, maar het is er wel.
Dan is de vraag hoe je dat oplost. Alle instellingen die ik spreek, zeggen: wij schamen
ons echt de ogen uit onze kop dat dit gebeurt en we willen hier wat aan doen; maar
hoe dan? Nou, de NVB pakt dit als brancheorganisatie op. Die is bijvoorbeeld bezig
met het verbeteren van de klantcommunicatie. Dit klinkt als iets heel kleins, maar
vaak sluipt er wel iets in als je bij bijvoorbeeld iemand met een bepaalde achtergrond
onnodig doorvraagt, waardoor iemand discriminatie ervaart. Het is niet een wet, maar
het kan wel net zo zijn van «waarom vraag je bij mij door, waarom is mijn transactie
ineens verdacht?» Dus het zit in klantcommunicatie. De NVB is er ook mee bezig – dit
doen ze eind dit jaar; ik zal de Kamer er dan ook over informeren – om standaarden
te publiceren met handvatten voor banken om discriminatie te voorkomen. De NVB heeft
ook een handreiking opgesteld, bijvoorbeeld als het gaat om AI, dus meer de geautomatiseerde
processen, om ook banken te helpen daarin discriminatie te voorkomen. Ook is de NVB
bezig met de banken om leertrajecten op te zetten voor medewerkers voor inclusief
bankieren, zodat er ook niet onbewust iets in processen sluipt. DNB en AFM doen onderzoek
om te kijken wat er in de sector met de aanbevelingen uit eerder onderzoek gebeurt.
Het onderzoek van DNB is eind dit jaar gereed. De AFM start eind dit jaar een nieuw
onderzoek. Dat monitoren we en daar rapporteren we over aan de Kamer. Ook Financiën
besteedt aandacht aan het voorkómen van discriminatie. Dat doen we bijvoorbeeld bij
de lopende herziening van de sanctiewet, bij de lopende herziening van de Leidraad
Financiële Sanctieregelgeving. We zijn er allemaal mee bezig hoe we dit kunnen voorkomen,
maar het is wel een hardnekkig probleem in de samenleving.
Mijn uitgangspunt is: iedereen deugt, iedereen is van goede wil. Toch sluipt het erin.
Dat is niet oké. Maar laten we het probleem oplossen op een manier die werkt. Het
zit echt niet in de wet. Nogmaals, als we de nieuwe wet gaan implementeren, ga ik
graag deze discussie met u aan. Als u amendementen heeft, zullen we ze appreciëren
en kijken of we hier een toekomst in zien. Ik denk echt dat hier de oplossing zit.
Dat vergt heel hard werken en deze discussie blijven voeren met elkaar.
De voorzitter:
Dank voor deze ruime beantwoording. Ik stel voor dat de Minister verdergaat met de
beantwoording in de tweede termijn.
Minister Heinen:
Dit is allemaal in aanloop naar het punt van discriminatie. We hebben er ook een apart
blokje voor, maar ik snap dat de heer Ergin zegt: dat is mijn urgentste punt, dus
schiet nou een beetje op met die beantwoording.
Ik was bij de lastenluwe aanpak. Ik kan nog een paar voorbeelden noemen. Het AMLA-pakket
noemen we dus lastenluw. We gaan geen koppen daarop zetten. Ik noem een paar voorbeelden.
Bij de verplichte registratie gaan we gebruikmaken van bestaande gegevens bij de Kamer
van Koophandel, in plaats van weer een nieuwe registratieplicht voor ondernemers te
maken. De groep van nieuw aangewezen poortwachters gaan we niet onnodig groot definiëren.
De toetsing van hoger leidinggevend personeel voor niet-financiële instellingen gaan
we signaalgestuurd doen in plaats van met toetsing vooraf. Zo hebben we allemaal voorbeelden
van hoe we dat lastenluw implementeren. Daar zal ik uw Kamer nog uitgebreid over informeren.
We proberen daar echt geen koppen op te zetten, want ik denk dat de regeldruk op dit
dossier al hoog genoeg is.
Dan wilde ik gaan naar de toegang van betaalrekeningen, als u dat goedvindt. Daar
hadden de heer Idsinga en mevrouw De Vries een vraag over gesteld. Ze vroegen vooral
wat de stand van zaken is als het gaat om die uitwerking van de basisbetaalrekening
voor ondernemers. Hier worden wel echt stappen gezet. Ik heb aangegeven dat ik het
in een aantal stappen aanpak. Allereerst zet ik echt in op een Europese aanpak, omdat
ik wil dat dit in alle landen goed geregeld is. Zo hebben we een non-paper gepubliceerd.
Ik moest even wennen aan de term – «non-paper» klinkt alsof het geen paper is – maar
het is een middel om landen achter datzelfde standpunt te krijgen. Je brengt het in
bij de Commissie. Dat is dan de basis voor verdere wet- en regelgeving. We zijn in
Europa bezig om meerdere landen achter dit initiatief te zetten. Ik spreek er zelf
regelmatig over met de Eurocommissaris Albuquerque, die hier zelf ook wel echt oren
naar heeft.
Maar ik wil daar niet op wachten, dus we kijken ook naar wat we nationaal kunnen doen.
Dan kijken we eerst naar de sector zelf. Wat kunnen jullie zelf doen om op dit dossier
voortgang te boeken? Ook daarover kan ik u eind 2025 rapporteren. We zijn dat nu aan
het uitwerken. Ik zie dat hier goede stappen worden gezet. Ik wil uiteindelijk dat
je, als je een onderneming start, bij wijze van spreken een punt hebt dat zegt: daar
kunt u de bankrekening openen en als dat niet het geval is, meld je het en hebben
we een gesprek met elkaar. De bankrekening moet gewoon een onderdeel zijn van het
proces als je een bedrijf start en je inschrijft. Daar werkt de sector nu aan. Dat
moet in een convenant of iets anders; we zijn even aan het kijken hoe we dit het beste
kunnen opzetten. Ik verwacht u aan het eind van dit jaar iets te kunnen presenteren.
De heer De Vree (PVV):
We hebben het over betaalrekeningen, maar er zijn ook betalingsverwerkers. Daar geldt
eigenlijk hetzelfde voor. Bedrijven worden buitengesloten bij betalingsverwerkers,
terwijl ze niet op een andere manier hun betalingen kunnen laten verwerken. Dan wordt
het ondernemen feitelijk onmogelijk gemaakt.
Minister Heinen:
Ja, dat betrekken we ook bij dit hele traject.
Mag ik één minuutje? Dan kan ik even een lens terug indoen.
De voorzitter:
Ja, hoor. Ik zie een lens liggen op de tafel van de Minister. Je ziet toch scherper
als je met twee ogen kunt kijken. Ik heb zelf ook een nieuwe bril; daar moet ik ook
aan wennen. Ik ken het euvel. We wachten even één minuutje.
De Minister gaat verder met zijn betoog.
Minister Heinen:
Daar zijn we weer. Voor iedereen die geen lenzen heeft: dit is ongeveer het smerigste
dat je kan meemaken; met je vinger in je oog zitten.
We gaan door. Er waren ook vragen gesteld over gegevensdeling. Daar wilde ik nu op
ingaan. Allereerst had de heer Idsinga een vraag over wat hij «disproportionele privacyinbreuk»
noemt. Hij vraagt naar de BRP, de Basisregistratie Personen, de aansluiting van banken,
en of dit geen disproportionele privacyinbreuk is. Ik kom misschien eerst op een stapje
daarvoor. In de vorige debatten heb ik het belang geprobeerd te schetsen van enerzijds
het aanpakken van criminelen en anderzijds regeldrukvermindering en privacy. In die
driehoek moeten we een balans vinden. Wat niet kan, is dat we zeggen: we willen minder
regeldruk, we willen criminelen aanpakken, maar we mogen niks op gegevensdeling doen.
Dat gaat niet. Dus we moeten stappen zetten op het gebied van gegevensdeling. Ik heb
zelf aangegeven dat ik daar voorstander van ben, maar wel onder de goede voorwaarden.
Dus we moeten er wel mee oppassen. Maar bij die gegevensdeling zit wel een deel van
de sleutel om efficiënter te werken.
Eén element daarvan – ik heb dat ook aangegeven in de brief van mei – is de aansluiting
op de BRP. Het doel daarvan is uiteindelijk om klantenonderzoek juist, zoals wij het
noemen, privacyvriendelijker en veiliger te maken. Want toegang tot die Basisregistratie
Personen voorkomt dat klanten van banken weer allerlei gevoelige informatie zelf moeten
verstrekken en er weer aparte registraties via wellicht onveilige kanalen moeten worden
aangeleverd. Dus samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
werk ik aan goede technische en juridische waarborgen. Daar begint het mee. Daar zal
ik de Kamer uiteraard ook weer over informeren.
Het doel is dus wel dat er een aansluiting is van banken op die Basisregistratie Personen,
zodat ze dezelfde gegevens hebben, er geen dubbelingen hoeven plaats te vinden en
het uiteindelijk ook veilig kan en we efficiënter kunnen werken. Dit is waar we staan.
Ik zal uw Kamer uiteraard informeren over de voortgang. Ik doe dat samen met de Minister
van Binnenlandse Zaken.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Helder. Dank voor het antwoord op deze vraag. Het gaat waarschijnlijk ook om het ergens
creëren van de juiste wettelijke grondslag om hier een stap in te kunnen zetten. Kan
de Minister aangeven welke wet dat dan gaat zijn en op welke termijn we die in de
Kamer kunnen verwachten? Ik merk gewoon dat dit in heel veel discussies op heel veel
dossiers het heikele punt is, dus ik ben daar wel nieuwsgierig naar.
Minister Heinen:
We doen dat gewoon via een AMvB. Die kunnen we ook voorhangen, zodat er hier een goed
debat over kan plaatsvinden. Dat lijkt me wel goed, ook gezien de gevoeligheid van
dit thema. Ik dank de Kamer wel voor het niet op voorhand al blokkeren daarvan. Ik
denk dat iedereen het belang ziet van stappen zetten en efficiënter werken. Maar ik
snap wel heel goed dat de Kamer zegt: laten we daar nog goed naar kijken met elkaar.
De volgende vraag pak ik zo op bij het UBO-register; daar zijn meerdere vragen over
gesteld.
Dat was het als het gaat om gegevenswisseling. Dan wilde ik naar een aantal vragen
gaan die op het terrein van mijn collega, de Minister van Justitie, liggen.
De voorzitter:
Die zit hiernaast ook in een terrorismedebat, dus er is veel aandacht voor dit onderwerp
vanochtend in de Kamer.
Minister Heinen:
Ja, precies. Soms zijn de agenda's zodanig. Je kunt niet op twee plekken tegelijkertijd
zijn.
Er was de vraag van de heer De Vree wanneer er duidelijkheid komt over de definitie
van «verdachte transacties». Dat is een zeer terechte vraag. We hebben in het verleden
het debat gevoerd over de vraag of we niet, vooruitlopend op Europese regelgeving
die ook zegt «u zult verdachte transacties monitoren», het al nationaal moeten implementeren.
De reden dat wij zeggen «laten we dat nou niet doen», is precies dit punt. Als we
namelijk verschillende definities hebben en er straks een Europese definitie komt,
dan wordt het onwerkbaar voor de sector, want die moet natuurlijk die standaarden
en systemen en dergelijke allemaal verwerken.
Op dit moment melden poortwachters – dat weet de heer De Vree als geen ander – ongebruikelijke
transacties. Dat doen ze dus bij de FIU-Nederland. Vanaf juli 2027 worden dat dus
verdachte transacties. De nieuwe definitie staat in die Europese Anti-witwasverordening
en wordt door de nieuwe antiwitwasautoriteit AMLA – dat wordt allemaal nog opgezet
– verder uitgewerkt in de richtsnoeren, uiterlijk in juli 2027. Wij bemoeien ons er
dus ook mee om dat de goede kant op te sturen. De Minister van JenV en ik vragen bij
de AMLA aandacht voor een snelle ontwikkeling van die richtsnoeren, zodat de poortwachters
dit tijdig kunnen implementeren. We zitten even in een tussenfase. Ook voor de financiële
sector is dit natuurlijk zeer belangrijk, want die moet die systemen daarop gaan aanpassen.
Wij doen er alles aan om dit in Europa de goede kant op te sturen, daar haast mee
te maken en de sector de tijd te geven om dit goed te implementeren. Nogmaals, het
uitgangspunt is altijd dat het lastenluw moet zijn. Dat blijft ons uitgangspunt.
Dan had de heer De Vree de vraag waarom kappers niet extra worden gecontroleerd. Zo
heb ik die vraag tenminste opgeschreven. «Ongeveer», hoor ik nu van de heer De Vree.
Vandaag, as we speak, ontvangt de Kamer het WODC-rapport over ondermijning in de beautybranche,
waaronder kappers, met daarbij een beleidsreactie van de collega van JenV. Die zit
in een zaaltje hiernaast, hoorde ik net van de voorzitter. De hoofdconclusie van dit
onderzoek is dat er weinig bewijs is dat de persoonlijkeverzorgingsbranche misbruikt
wordt voor ondermijnende criminaliteit zoals witwassen. Dat is positief. Voor dit
moment is er daarom geen reden voor het nemen van een landelijke maatregel voor de
persoonlijkeverzorgingsbranche. Dat is wat ik erover kan zeggen namens de Minister
van JenV.
De voorzitter:
Dat roept een vraag op van de heer De Vree.
De heer De Vree (PVV):
Ik loop het risico dat ik alle kapperszaken achter me aan krijg. De Minister concentreerde
zich namelijk op kapperszaken, maar ik had het, tot groot ongenoegen van mijn linkerbuurman,
ook over shoarmatenten en badeendjeswinkels. De kapperszaken waar ik op doelde, zijn
de kapperszaken zonder stoelen. Ik weet niet hoe het knipt zonder stoel, maar volgens
mij is dat geen succes. Het zijn echt van die zaken waarvan eigenlijk bekend is –
iedereen weet het, maar niemand doet er wat aan – dat er iets anders wordt gedaan
dan knippen. Ik wil even voorkomen dat er een stigmatisering optreedt van kapperszaken,
want ik ben persoonlijk best gelukkig met kapperszaken.
De voorzitter:
U ziet er goed gekapt uit, meneer De Vree.
De heer De Vree (PVV):
Voor de zekerheid: dat doet mijn vrouw thuis.
Minister Heinen:
Goed dat u dit zegt. Het was natuurlijk ook geenszins mijn bedoeling om de heer De
Vree neer te zetten als iemand die zich daar zorgen over maakt, maar ik snap wel dat
de heer De Vree zegt: er zijn branches en wordt daar nou goed naar gekeken? Ik verwees
naar een WODC-rapport dat dit eigenlijk bevestigt. Maar ik wil dit echt via de Minister
van Justitie laten lopen, want hij presenteert dit rapport.
Mevrouw De Vries stelde vragen over hypotheekfraude. Dit punt loopt al langer. Mevrouw
De Vries zei dat de Kamer er niets over heeft gehoord. Volgens mij hebben wij de informatie
gisteren gestuurd. Ik snap dat als je je in het weekend voorbereidt op het debat,
je het toen dus nog niet in de mailbox aantrof. Dat snap ik. De informatie is echt
net verstuurd. Volgens mij kunnen we het debat dus verder oppakken.
Laat ik er een paar dingen over zeggen. Ook de Minister van Justitie en Veiligheid
en de Belastingdienst onderzoeken of het delen van inkomensgegevens aan de hypotheekverstrekkers
mogelijk is en of dat het probleem oplost. Het vereist naar verwachting wel een stevige
wettelijke grondslag. In het eerste kwartaal van 2026 hebben we de uitkomsten van
het onderzoek dat nog loopt. Verder beziet de Minister van Justitie en Veiligheid
de mogelijkheid om de positie van notarissen en de Kamer van Koophandel op dit onderwerp
te versterken. De politie leidt nog een onderzoek in het Financieel Expertise Centrum.
Dat onderzoek is eind dit jaar afgerond. De omvang van het probleem zou ook daaruit
moeten blijken. De Minister van Justitie zal de Kamer hier uitgebreid over informeren.
Dit is nu de stand van zaken, maar ik begrijp de vraag van mevrouw De Vries. Ik wijs
erop dat zij straks gehouden is aan de eenheid van kabinetsbeleid ...
Dan discriminatie, een belangrijk onderwerp waar de heer Ergin aandacht voor vroeg
en altijd vraagt. Daar ben ook blij mee, want het is een onderwerp dat op de agenda
moet blijven. We hebben er net ook al het een en ander over gewisseld. Ik heb denk
ik een fout gemaakt door in de brief dit onderwerp niet nadrukkelijk te benoemen.
Dat is niet bewust geweest, maar ik baal er wel van, omdat nu de indruk wordt gewekt
dat wij dit niet belangrijk vinden of dat wij er niks aan doen. Maar dat is niet zo.
Sterker nog, het staat bovenaan de agenda's, ook bij alle stakeholders. Maar door
het niet als zodanig in de brief te benoemen, kan een beeld worden opgeroepen van:
goh, ik vraag hier aandacht voor, maar ik hoor er niks over. Dat was geenszins de
bedoeling. Met het interruptiedebatje dat wij hiervoor hebben gehad, hoop ik ook de
heer Ergin te kunnen overtuigen van de urgentie die ook wij voelen op dit punt. Het
is gewoon een omissie geweest in de brief. Het is niet bewust gebeurd. We hebben onze
focus vooral gericht op die gegevens en op de vraag hoe we efficiënter kunnen werken
met elkaar. Dat is eigenlijk de kern van die brief.
Ik wil er wel een paar dingen over zeggen. Ik blijf benadrukken dat discriminatie
verboden en onacceptabel blijft. Punt. Dat is het uitgangspunt van waaruit wij werken.
Ik kan het herhalen, maar met het oog op de tijd twijfel ik of het verstandig is om
weer de hele lijst van dingen die we doen op te noemen. Volgens mij heb ik die dingen
benoemd. Er lopen veel onderzoeken. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik ook vanuit
de financiële sector die urgentie heel erg voel, want niemand wil dat dit plaatsvindt.
De voorbeelden die de heer Ergin noemt, zijn er wel. Die zijn niet uit de duim gezogen
en die kunnen inderdaad niet; laat dat helder zijn.
Ik wil er één nuance bij plaatsen. De voorbeelden hoeven niet altijd gerelateerd te
zijn aan iemands geloof of achtergrond. Ook mensen met een andere achtergrond hebben
te maken met deze impertinente vragen. Ook iemand met een witte huidskleur die een
transactie doet, kan de vraag krijgen: hé, wat doe je met die € 50? De hoeveelheid
vragen die gesteld wordt is überhaupt irritant en daar moeten we wat aan doen. De
voorbeelden die de heer Ergin noemt, kunnen niet. Maar het wil niet zeggen dat het
altijd om discriminatie gaat. Iedereen in Nederland heeft hier namelijk last van.
Daarmee wil ik niet over dit punt heen stappen, maar deze nuance wil ik wel plaatsen.
Deze voorbeelden zie ik ook bij mensen met andere achtergronden. Ik wil voorkomen
dat het beeld is dat banken alleen maar met discriminatie bezig zijn. Er worden wel
te veel onnodige vragen gesteld. Ik denk dat we dat met elkaar kunnen constateren.
De heer Ergin had ook een vraag over het verbieden van discriminatie en de implementatiewetten.
Daarvan heb ik net al aangegeven dat ik artikel 1 van de Grondwet daarin vrij duidelijk
vind.
De heer Idsinga vroeg naar een bericht van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en Racisme. De coördinator heeft recentelijk een aantal verbeterpunten voor de nieuwe
antiwitwasaanpak gepresenteerd. De heer Idsinga vroeg hoe ik hierop reflecteer. Volgens
mij gaf de heer Idsinga aan dat ik er ook schriftelijk op terug mag komen. Dat zal
ik sowieso doen, want dan hebben we het ook zwart-op-wit met elkaar. Maar ik zal er
hier ook een paar punten uitlichten. De NCDR noemt de overgang van OT naar VT, dus
van opmerkelijke transacties naar verdachte transacties. Hij noemt de toegang tot
zakelijke betaalrekeningen. Hij noemt het niet benoemen van discriminatie en privacy
als aandachtspunten. In de Kamerbrief over witwassen ben ik ingegaan op de toegang
tot zakelijke betaalrekeningen. Daar heb ik het net al even kort over gehad. In de
brief noem ik ook dat de overgang naar verdachte transacties nu niet mogelijk is,
maar daar werken we natuurlijk wel naartoe. Dat moet geïmplementeerd zijn in 2027.
In die maandelijkse sessies, waarover ik in mijn introductie sprak en die plaatsvinden
met de banken, toezichthouders en de rest van de riedel die ik net noemde, is ook
expliciet aandacht voor discriminatie in elk voorstel dat we uitwerken. De Autoriteit
Persoonsgegevens is ook deelnemer en onderdeel van dit proces – dat vind ik zelf ook
erg belangrijk – en niet een boxje dat we moeten aanvinken met elkaar. De AP zit dus
ook bij die maandelijkse sessies en heeft de mogelijkheid om op alle voorstellen vroegtijdig
mee te denken wat betreft de vraag hoe privacy geborgd kan worden. Dat is wat wij
op dit punt doen.
De voorzitter:
Dat roept een vraag op bij de heer Idsinga. Gaat uw gang.
De heer Idsinga (NSC):
Even voor de helderheid. Mijn letterlijke vraag betrof een reactie op de brief die
wij hebben gehad van het College voor de Rechten van de Mens. Ik meld dit even zodat
we het over hetzelfde hebben. In die brief staan drie hoofdaanbevelingen en die zijn
vrij duidelijk. Ik zou graag de toezegging van de Minister willen dat hij daar schriftelijk
op reflecteert.
Minister Heinen:
Ja, dat ga ik doen.
De voorzitter:
Die toezegging is binnen. De Minister gaat verder met zijn betoog.
Minister Heinen:
De heer Ergin vroeg ook naar specifieke overboekingen naar bepaalde landen. In dit
geval noemde hij Gaza als voorbeeld. Hier ga ik enigszins terughoudend op reageren
omdat ik niet in de positie ben om informatie te delen. Ik ga niet over waar transacties
plaatsvinden. Dat is aan instellingen zelf. Maar ik kan er wel een paar dingen over
zeggen. Poortwachters moeten op basis van objectief vastgestelde risico's een eigen
inschatting maken. Maar het gaat daarbij dus wel om objectief vastgestelde risico's.
Zij mogen niet op basis van afkomst of religie discrimineren. Tegelijkertijd zijn
er wel regio's en sectoren die op een hoger risico kunnen duiden volgens objectieve
criteria. Die verzin ik niet tijdens het avondeten. Nogmaals, die risico's worden
door experts in objectieve criteria gevat. Ik kan niet ingaan op specifieke groepen
of specifieke regio's, maar als bepaalde sectoren objectief als risico worden aangewezen,
dan moeten poortwachters daar wel op acteren. Dat is wat ik erover kan zeggen. Verder
ga ik natuurlijk niet specifiek in op instellingen zelf en ook op die transactie van
€ 50 voor voedselpakketten maak ik geen beleid.
De heer Ergin (DENK):
Maar wat ik dan niet begrijp, is het volgende. We hebben de Wwft en kennelijk kan
het dus binnen de kaders van die wet zo zijn dat als je doneert – dat kan gaan om
€ 50 of € 100; we hebben dat talloze keren besproken hier – je een waslijst aan vragen
krijgt, maar dat er aan de andere kant stichtingen en verenigingen zijn die miljoenen
kunnen doorsluizen naar kolonistenterreur. De vraag aan de Minister is eigenlijk:
hoe kan dit nou? Hoe kan het nou dat we in dit land een systeem hebben opgetuigd waarbij
je het leven zuur wordt gemaakt als je € 50 overmaakt aan een goed doel en dat er
aan de andere kant een hele beweging van organisaties is in Gaza, met name in Palestina,
die terreur mogelijk maken – dat is ook de definitie die Nederlandse regering aanhoudt
– en die gewoon geen strobreed in de weg wordt gelegd? Ik vraag eigenlijk hoe de Minister
hiernaar kijkt en welke verbeterpunten hij ziet om in ieder geval dit probleem, deze
omissie op te lossen. Hij had het net over omissies. Misschien zouden we dit ook kunnen
oplossen in de implementatiewetten.
Minister Heinen:
Ik moet wel bezwaar maken tegen een aantal aannames dat wordt gedaan. Ik kan die nu
niet verifiëren. Ik weet niet welke organisatie de heer Ergin hier benoemt, waar geld
naar zou zijn overgemaakt et cetera. Er wordt in het parlement verschillend gekeken
naar hele moeilijke vraagstukken in de internationale politiek. Iedereen heeft natuurlijk
ook het recht op zijn eigen analyse daarvan en zijn oordeel daarover, maar ik vind
het lastig om in algemene zin mee te gaan in uitspraken over «kolonistenterreur».
Dat moet ik er ook bij zeggen. Daarmee zeg ik niet dat wat er gebeurt in het Midden-Oosten,
en voornamelijk in Israël en illegale nederzettingen, oké is. Ik vind het wel een
ander debat worden. Ik zit hier natuurlijk als Minister van Financiën. We hebben het
over de Wwft. Over wat er in het Midden-Oosten gebeurt, heb ik als privépersoon een
mening en heeft het kabinet natuurlijk een mening, maar ik zou dat niet dit debat
in willen trekken, zeg ik er gelijk bij. Ik maak wel bezwaar tegen in algemene termen
op deze manier hierover praten, omdat we hier ook de nuance aan het verliezen zijn.
Dat zeg ik wel met de grootst mogelijke voorzichtigheid, omdat ik natuurlijk ook wel
zie dat er leed plaatsvindt, maar ik wil voorkomen dat we hier een ander debat met
elkaar gaan voeren.
De voorzitter:
Ja, even ter onderbreking. We gaan hier inderdaad niet opnieuw een Gazadebat doen,
maar ik heb u wel wat horen zeggen over objectieve criteria. Misschien dat het antwoord
ook een beetje richting die criteria zou kunnen gaan om daar de Kamer helderheid over
te geven.
Minister Heinen:
Nou, ze zijn er. Maar hoe die gedefinieerd zijn, heb ik nu niet bij de hand, voorzitter.
We praten hier over het beleid en de uitwerking daarvan. Daarbij geef ik aan dat er
hoge en lage risico's zijn. Dat geldt ook voor landen, regio's of personen. Dat zit
niet in een wet. Dat wordt door opsporingsdiensten, toezichthouders ... Die criteria
worden ook door de Financial Action Task Force gesteld. Die kan ik hier nu niet zo
definiëren. Ik heb er moeite mee dat een goedwillende transactie, bijvoorbeeld hulp
met betrekking tot voedsel, in retorische zin tegenover de transactie die meneer Ergin
op deze manier definieert, wordt gezet. Zo kunnen we geen debat met elkaar voeren,
want dit zijn twee losstaande feiten, veronderstelde feiten, die ik niet kan verifiëren.
Dus ik kan daar niet in deze zin op ingaan.
De voorzitter:
Dat roept een vraag op bij de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Ja, dit wordt wel een beetje een raar debat. Volgens mij gaat de hele wet over het
voorkomen van de financiering van terrorisme. Ik maak een link met het standpunt van
het kabinet. Dus de Minister doet nu heel voorzichtig over de woorden van de regering
en over het standpunt dat de regering zelf al eind 2023 heeft in ingenomen door het
«terroriseren van Palestijnen door extreme kolonisten» te noemen. Nou, ik maak daar
«kolonistenterreur» van. Volgens mij komt dat redelijk overeen. Ik vraag aan de Minister
hoe het nou zo kan zijn dat financiering van terrorisme dus kennelijk in Nederland
nog steeds mogelijk is ondanks de wet, terwijl de wet tegelijkertijd snoeihard is
als het gaat om hele kleine bedragen voor voedselpakketten. Volgens mij is dat geen
vraag in het kader van internationale kwesties, maar is het een vraag vanuit het perspectief
van deze wet. Volgens mij gaat de Minister over de uitvoering van deze wet en moet
ik de Minister daarop aanspreken. Ik vind het dan wel heel jammer dat de Minister
zich nu gelijk terugtrekt, het over definities heeft en het eigenlijk wegzet als het
heropenen van een Gazadebat, terwijl ik eigenlijk het volgende aan de Minister vraag.
Deze wet gaat over het voorkomen van terrorismefinanciering. Dit gaat over kolonistenterreur
op Palestijnen in bezet gebied door extreme kolonisten. Ik vraag gewoon een reflectie
van de Minister op de vraag waarom dit zomaar kan in dit land.
Minister Heinen:
Ik kan hier niet op ingaan, want hier zitten heel veel aannames in. De heer Ergin
stelt dat er hierbij sprake is van terreurfinanciering, maar dat kan ik hier niet
verifiëren. Ik weiger ook mee te gaan in die definitie. Dan belanden we ook in een
heel ander debat met elkaar; dat ga ik niet doen.
De voorzitter:
Ik denk dat u het moet doen met dit antwoord. De Minister gaat verder met zijn beantwoording.
Minister Heinen:
Ik weet hoe gevoelig dit is. Dat is de reden waarom ik mijn woorden hier heel zorgvuldig
en afgemeten kies.
Dan zijn er nog vragen gesteld over het UBO-register. Ik ben nu bij het blokje overig,
maar eigenlijk ging het vooral nog over het UBO-register.
De heer De Vree vroeg naar de bescherming van de privacy van UBO's. Laat ik vooropstellen
dat het belangrijk is dat UBO's geen risico lopen als gevolg van hun inschrijving
in het UBO-register; daar hebben wij ook al vaak met elkaar over gesproken. Personen
die toegang krijgen tot het UBO-register moeten zich in ieder geval, met behulp van
voldoende betrouwbare inlogmiddelen, kunnen identificeren. Je kunt dus niet zomaar
ergens naartoe surfen en allemaal gegevens uit een systeem halen. Daarnaast kan de
KVK controleren of degene die de informatie opvraagt ook daadwerkelijk een legitiem
belang heeft; dat is natuurlijk het belangrijkste. Ook zorg ik ervoor dat de informatie
van personen die aangifte hebben gedaan van bedreiging, afgeschermd wordt. Daar hebben
wij eerder ook al uitgebreid over gesproken. Die personen moeten we uiteraard beschermen.
In het verlengde hiervan had mevrouw De Vries een vraag over dat legitieme belang.
Zij vroeg hoe we dat definiëren. O, ik zet hier even een punt, want de heer De Vree
wil volgens mij diezelfde vraag stellen.
De voorzitter:
O, ik zat net te kijken, maar toen zag ik hem nog niet. De heer De Vree.
De heer De Vree (PVV):
Het gaat over de privacy. Die privacy kan natuurlijk worden geschonden door degenen
die toegang hebben tot die informatie, ook als het allemaal keurig is geregeld. Het
ligt er dus maar net aan welke organisatie toegang heeft – dan heb ik het over toegestane
toegang – tot die informatie en wat die organisatie daarmee doet. Op dat moment kan
die privacy misschien wel niet gewaarborgd zijn. Het gaat dus niet om de afscherming
van het UBO-register an sich; die zal best goed zijn. Het gaat om degenen die toegang
hebben. Het gaat om welke organisaties toegang hebben en wat die met die informatie
doen.
Minister Heinen:
Dan hebben we het dus over het legitieme belang. Daar kwam ik net op. Mevrouw De Vries
vroeg hoe die categorie legitiem belang eigenlijk wordt uitgewerkt. Die vraag ligt
volgens mij in het verlengde van de vraag van de heer De Vree. Het antwoord op de
vraag wie er precies een legitiem belang hebben, volgt uit Europese regels. Er is
dus een Europese aanpak. Dan gaat het onder andere om de pers, om maatschappelijke
organisaties en om wetenschappelijke organisaties die onderzoek doen naar witwassen.
Maar ook partijen die een zakelijke relatie willen aangaan met een andere partij kunnen
een legitiem belang hebben. We gaan deze zaken wel allemaal definiëren en daarmee
komen we uiteraard ook nog naar de Kamer. Een verdere definiëring van deze categorieën
vraagt om een zorgvuldige afweging. Die werk ik op dit moment uit in een besluit.
Ik wil aan het einde van dit jaar ook een consultatie over dit besluit. Dan vindt
er uiteraard ook nog een voorhangprocedure plaats. Zo wil ik het met u afpellen.
Dan iets over journalisten. Hier hebben we het in de vorige debatten vaak over gehad.
Het klinkt namelijk als een afgebakende groep, maar het is ook heel lastig. Is dan
ook iedereen die een telefoon heeft en zichzelf een vlogger noemt, een journalist?
Heeft diegene dan zomaar toegang tot gegevens? Journalisten hebben een legitiem belang
om informatie op te vragen uit het UBO-register. Ook dit volgt uit Europese regels.
De zoektocht ging vooral over het goed afbakenen van het begrip «journalist», om te
voorkomen dat die groep te groot wordt. Daarvoor wordt er aangesloten bij de zelfregulering
door de journalistieke sector zelf. Wij koersen nu af op een situatie waarin journalisten
met een perskaart van de Nederlandse Vereniging van Journalisten toegang krijgen.
Ik verwacht dit besluit in het vierde kwartaal van 2025 aan te kunnen bieden voor
internetconsultatie. Nogmaals, daarna komt er ook een voorhangprocedure. Dan kunnen
we dit debat verder met elkaar voeren en kunnen maatschappelijke partijen daar weer
op reageren.
De voorzitter:
Dat roept toch nog een vraag op bij de heer De Vree.
De heer De Vree (PVV):
Ja, inderdaad. Het is op dit moment vrij beperkt: het gaat om één vereniging van journalisten.
Maar er is nog een andere vereniging van journalisten. Wat is het criterium dat aangehouden
wordt? Ik kan me namelijk voorstellen dat dat niet op het financiële vlak ligt, maar
op een ander vlak. Waarom krijgt die andere vereniging van journalisten niet dezelfde
toegang als de vereniging van journalisten die wél geauthenticeerd wordt? Dat ligt
best heel gevoelig, uiteraard vooral bij de vereniging die geen toegang krijgt. Wat
is daar mis mee?
Minister Heinen:
Daar is niks mis mee. Het gaat uiteindelijk om de afbakening en de definities. Die
proberen we nu vorm te geven langs de lijnen die ik net schetste. Ik ga graag nog
het debat met uw Kamer aan als we die definities ook op papier gaan zetten, maar nogmaals,
we zullen die ook in consultatie brengen. Dan kunnen andere partijen daar ook op reageren.
Dan kunnen ze zeggen dat zij het er niet mee eens zijn of met een andere definitie
komen. Zo gaan we deze definitie samen fijnslijpen.
Dan was er nog een vraag van mevrouw De Vries over de uitbreiding van het begrip «familieleden»
in het AML-pakket. Mevrouw De Vries maakt zich zorgen over het feit dat ook familieleden
van PEP bij het AML-pakket worden betrokken. Dat begrijp ik. Wij waren hier ook geen
voorstander van. Nederland heeft zich hier ook tegen verzet. Maar dit is wel de uitkomst
van de Europese regelgeving. Daarom is het zo belangrijk dat we het hele zwikkie lastenluw
gaan implementeren en dat we risicogericht gaan werken. De oplossing zit ’m hierbij
ook vooral in het risicogericht werken: hebben personen een laag of een hoog risico?
Dit gaat deels ook over onszelf: broers en zussen van staatshoofden, Ministers en
Staatssecretarissen worden allemaal tot het begrip «familie» gerekend. Ik moet tijdens
het kerstdiner nog tegen ze zeggen dat zij ook het bokkie zijn! Dat wordt gezellig.
Daarnaast worden de hoofden van regionale en lokale overheden met meer dan 50.000
inwoners en bestuurders en commissarissen van overheidsdeelnemingen ook als PEP aangemerkt.
Die vallen allemaal onder die uitbreiding. Nogmaals, ik ga die EU-regel echt zo lastenluw
mogelijk invoeren. De verordening biedt meer ruimte dan voorheen voor verscherpt cliëntonderzoek
en risicogebaseerd invullen. Daar moet echt de winst vandaan komen. Bij PEP met een
laag risico hoeven banken minder maatregelen te nemen en minder vragen te stellen.
Ik denk dat wij allemaal uit onze persoonlijke omgeving weten hoe vervelend dit is.
Dat was het op dit punt.
De voorzitter:
Uw voorzitter weet dat ook. Dan gaan we door naar het volgende blokje, denk ik.
Minister Heinen:
Ja, we vinden het allemaal wat ongemakkelijk om te zeggen, omdat wij opkomen voor
wat we allemaal in de samenleving zien gebeuren. We benoemen dit hier dus maar mondjesmaat.
Maar dit is compleet doorgeschoten.
Deze vragen heb ik allemaal al beantwoord ... Dan kom ik tot een einde. Volgens mijn
administratie heb ik nu alle vragen langsgelopen, maar ik kijk even naar de Kamerleden
om te kijken of dat ook klopt.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van Eijk nog een vraag heeft.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik denk dat mevrouw De Vries ook nog heeft gevraagd om een reactie op de brief over
financieel-economische criminaliteit. Ze wilde die ontvangen vóór het commissiedebat
Financiële markten.
Minister Heinen:
Even een expliciterende vraag. Ging dat om de hypotheekfraude? Was dat het punt? Wij
zijn even aan het zoeken ...
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Daar twijfel ik nu over. Ik zit te kijken naar haar aantekeningen. Ik kom er anders
zo dadelijk even op terug.
Minister Heinen:
Ja, laten we hier tijdens de tweede termijn even op terugkomen. Alles wat we aan kunnen
leveren vóór het debat, zullen we ook aanleveren.
De voorzitter:
Volgens de griffier ging het over de hypotheekfraude. Die heeft ook goed opgelet.
Misschien helpt dat.
Minister Heinen:
Ja, dat specifieke antwoord is gisteren verstuurd. Dat zit in de mailbox. Als dat
onvoldoende is, kan mevrouw De Vries natuurlijk altijd nog in de laatste dagen Kamervragen
stellen; misschien is dat een idee. Dan zorgen wij ervoor dat die beantwoord zijn
vóór het commissiedebat. Dat vinden de ambtenaren naast me niet leuk, want dan hebben
ze maar een paar dagen de tijd om ze te beantwoorden, maar dat komt goed.
De voorzitter:
Als de Minister klaar is met zijn eerste termijn, kijk ik even naar de Kamer. Ik geef
het woord aan de heer De Vree voor zijn inbreng in de tweede termijn.
De heer De Vree (PVV):
Dank u, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik waardeer de inzet
en zie de updates met belangstelling tegemoet. Voor de rest zijn al mijn vragen keurig
beantwoord. Ik kijk uit naar het volgende debat.
De voorzitter:
Kijk! Kort en krachtig. De heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. De afdronk bij mij is toch wel ... Dit gaat niet over de intenties van
de Minister; die geloven we allemaal wel. Waar het hier om gaat, is dat er een oplossing
voorligt die gericht is op meer risicogericht werken en het beter delen van gegevens.
Dan gaan mijn nekharen altijd fier overeind staan. Dat komt op mij over alsof we onkruid
water aan het geven zijn. Ik wil dat hier echt duidelijke kaders voor worden aangegeven,
niet alleen wat betreft de implementatie en de uitvoering, maar ook vooraf. We kunnen
blijven verwijzen naar artikel 1 van de Grondwet, maar we weten allemaal dat daar
niet aan wordt getoetst; de rechter toetst niet aan artikel 1 van de Grondwet, laat
staan de DNB. Daarom is het juist heel belangrijk dat we dit soort zaken en waarborgen
bepalen: hoe gaan we nou bepalen wat «hoog risico» en «laag risico» is? Maar denk
ook aan de volgende vragen: «Welke gegevens gaan er gedeeld worden? Hoe gaan we voorkomen
dat er verwarring gaat ontstaan tussen nationaliteit en ras – kijken naar ras is verboden,
maar nationaliteit mag je wel gebruiken – en dat men daar ook nog eens geografische
gegevens bij gaat toepassen?» Daar wil ik nog een aantal voorstellen voor indienen.
Ik hoor nog te weinig over de waarborgen.
Voor wat betreft het tweede deel over de kolonistenterreur adviseer ik de Minister
om terug te kijken naar een joint statement van Nederland en vijftien andere landen
dat eind 2023 is uitgegaan. Daarin wordt letterlijk gesproken over «kolonistenterreur».
Ook daarover wil ik voorstellen indienen, want ik vind dat we niet mogen toestaan
dat terrorisme, in welke vorm dan ook, wordt gefinancierd vanuit Nederland. Er zijn
aanwijzingen dat dit nu wel gebeurt en er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat het
gebeurt. Dat vergt gewoon een stevige aanpak, en ook daartoe wil ik de Minister stimuleren.
Daarom wil ik dan ook een tweeminutendebat aanvragen om daar moties over in te kunnen
dienen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Helder. Het tweeminutendebat is aangevraagd met u als eerste spreker, de heer Ergin.
Dan ga ik voor de tweede termijn van de VVD over naar mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor het beantwoorden van de vragen.
Ik kijk uit naar de brief die is aangekondigd voor eind dit jaar. Ik denk dat het
goed is om begin volgend jaar opnieuw met elkaar het debat te voeren over dit onderwerp,
om te kijken hoe de implementatie vordert, welke resultaten er worden geboekt en of
we als Kamer nog ergens op zouden willen en kunnen bijsturen. Dank daarvoor.
De voorzitter:
Ja, helder. Dank u wel. De heer Idsinga namens NSC.
De heer Idsinga (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Veel is helder.
Ik heb een mooie toezegging binnengehaald, ook daarvoor dank. Ik blijf nog een beetje
aarzelend ten aanzien van het recht op die bankrekening voor zakelijke partijen. De
Minister zegt dat in eerste instantie Europees te willen gaan regelen. Dat is op zich
prima, maar waarom zou dat tegelijkertijd niet ook nationaal geregeld kunnen worden?
Daar moeten we de wet voor veranderen. Nou, dan veranderen we die toch? Dat is zo
gebeurd, zeg ik dan maar even heel optimistisch. Daar blijf ik een beetje mee zitten.
Misschien kan de Minister daar nog even op reflecteren.
Dan heb ik nog één nabrander en die betreft de risicogebaseerde aanpak. Daar ben ik
op zich een voorstander van; laat ik daar duidelijk over zijn. Maar ik vraag wel aan
de Minister wat precies de rol is van het OM. Wordt het OM daarin meegenomen? Als
je namelijk in de situatie terechtkomt dat wij risicogebaseerd gaan monitoren en je
uiteindelijk toch bij het OM terechtkomt en een gigantische boete om je oren krijgt
als bank of als financiële instelling, dan geeft dat nog steeds incentives tot overkill
in de aanpak. Ik zou graag nog van de Minister willen horen in hoeverre het OM aan
boord is in deze discussies.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor de tweede termijn van de Kamer. Kunnen we meteen door? Hartstikke fijn.
Minister Heinen:
Als het gaat over die zakelijke dienstrekening heb ik inderdaad aangegeven dat ik
inzet op Europees regelen, maar het was geenszins mijn bedoeling om de indruk te wekken
dat ik me daarachter verschuil en dat er nationaal niets gebeurt. De sector is nu
zelf bezig met wat wij «zelfregulering» noemen. Persoonlijk vind ik dat een vreselijk
woord, omdat het klinkt als «ik laat het los en zoek het zelf maar uit». Wat ermee
bedoeld wordt, is dat ze zelf regels stellen hoe dit beter moet. Dat gaat veel sneller
dan wet- en regelgeving en daarom ben ik daar wel een voorstander van. Eind dit jaar
moet hier een oplossing voorliggen. Daar wordt nu aan gewerkt. Er wordt nu uitgewerkt
hoe we dit precies vormgeven, of we het bijvoorbeeld in een convenant vatten. Daar
wordt as we speak aan gewerkt. In het vierde kwartaal 2025 zal ik uw Kamer daarover
informeren. Laat heel helder zijn: als dit tot niets leidt, dan moeten we inderdaad
overschakelen naar nationale wetgeving. Europees blijf ik mij ook inzetten hiervoor,
want ik vind dat het ook Europees geregeld moet worden. Maar ik ga niet wachten op
Europa, want anders zijn we tien jaar verder. Dat hoop ik niet, maar dat is natuurlijk
het risico.
Als het gaat om de rol van het OM: dat zit bij die maandelijkse gesprekken die wij
voeren met alle stakeholders, juist vanwege het voornemen om naar een risicogebaseerde
aanpak te gaan. Dat betekent dan namelijk ook dat de toezichthouder moet aangeven
waar hoge en lage risico's zitten. Maar het draait om precies waar dit debat mee begon:
vertrouwen. Als ik op minder risico's controleer, wil ik niet gelijk aan de hoogste
boom opgeknoopt worden. Dat vindt allemaal plaats in die maandelijkse gesprekken en
ik zal uw Kamer daarover informeren. Dat waren we ook van plan om in het vierde kwartaal
te doen. We willen ook transparantie bieden: wat de agenda is, wat er is besproken
en wat de uitkomsten zijn. Daar zit het OM dus ook bij.
Wij proberen daar oprecht de balans te zoeken tussen de onafhankelijkheid van de toezichthouders
– die ook een onafhankelijke rol hebben – en het bouwen aan vertrouwen en weten wat
je van elkaar verwacht. Dat is in dezen heel belangrijk en daar zal ik uw Kamer nog
uitgebreid over informeren.
De voorzitter:
Zijn dan alle vragen beantwoord? Ik kijk ook nog even naar de heer Ergin, maar die
zit heel rustig wat anders te doen. Dan gaan we dit debat afsluiten. Ik ga nog even
de toezeggingen oplezen.
– De Minister rapporteert eind 2025 aan de Kamer over de voortgang rondom de basisbetaalrekening.
Die toezegging is gedaan aan mevrouw Aukje de Vries.
– Aan de heer Idsinga is de toezegging gedaan, maar eigenlijk dus aan de hele commissie,
dat de Minister schriftelijk terugkomt op de brief van het College voor de Rechten
van de Mens over de witwasaanpak.
Dan kijk ik nog even naar de Minister voor een termijn. Is dat ook in Q4?
Minister Heinen:
Dat wordt het tweede kwartaal 2026. Daar zit ook nog de Raad van State tussen, begrijp
ik.
De voorzitter:
Ja, daar hebben wij nooit invloed op, maar dan hebben we in ieder geval het vooruitzicht
dat het Q2 wordt in 2026.
Er is een tweeminutendebat aangevraagd door de heer Ergin van DENK. Heeft u daarvoor
een bepaalde termijn in gedachten? Als het nog voor het verkiezingsreces lukt, dan
wordt het waarschijnlijk wel 2 oktober 4.00 uur 's nachts.
De heer Ergin (DENK):
Dat is prima. 2 oktober 4.00 uur 's nachts is prima.
De voorzitter:
Dan gaan we vragen aan de Griffie of ze het nog voor die tijd in kunnen plannen. Dan
sluit ik de vergadering, met dank aan alle luisteraars, de Kamerleden en de Minister.
Dank u wel.
Sluiting 11.42 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier