Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 15 februari 2024, over Landbouw, klimaat en voedsel
36 410 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024
Nr. 98
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 12 april 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie
voor Economische Zaken en Klimaat hebben op 15 februari 2024 overleg gevoerd met de
heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 oktober
2022 inzake Agro-Nutri Monitor 2022 met analyse en aanbevelingen door ACM (Kamerstuk
31 532, nr. 276);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 november
2022 inzake Nationale Methaanstrategie (Kamerstuk 32 813, nr. 1118);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 december
2022 inzake aankondiging website en aanbieding rapportage Staat van Landbouw, Natuur
en Voedsel (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 14);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 december
2022 inzake rapport Transparantie over bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem:
Verkenning naar de transparantie en harmonisatie van duurzaamheidsinspanningen en
-indicatoren door supermarkten (Kamerstuk 31 532, nr. 278);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 december
2022 inzake actieplan voor groei van biologische productie en consumptie (Kamerstuk
30 252, nr. 78);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 januari
2023 inzake rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband – editie
2023 (Kamerstuk 30 252, nr. 80);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 februari
2023 inzake uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Grinwis en Tjeerd de Groot
over de teelt van vezelgewassen bevorderen onder andere door het onderscheid tussen
regio's in de financiële vergoeding per hectare in de ecoregeling weg te nemen (Kamerstuk
36 200-XIV, nr. 99) (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 118);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 februari
2023 inzake inzet op voedselbossen (Kamerstuk 34 682, nr. 115);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 april 2023
inzake voedselverspilling in Nederland – nieuwe cijfers voedselverspilling bij huishoudens
& keten, onderzoek versnellingsagenda (Kamerstuk 31 532, nr. 280);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 juni 2023
inzake WUR-rapport Het perspectief van biologische landbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 94);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 juni 2023
inzake OESO-rapport Policies for the Future of Farming and Food in The Netherlands
(Kamerstuk 34 284, nr. 17);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juli 2023
inzake programma's DuurzaamDoor, Jong Leren Eten en de EU-schoolregeling (Kamerstuk
31 532, nr. 281);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 juli 2023
inzake Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL) (Kamerstuk 30 252, nr. 125);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 juli 2023
inzake WUR-rapport Analyse extra beschikbaar voedsel bij vervanging van veevoergewassen
op akkerland door voedselgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 282);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 22 augustus
2023 inzake rapport Inkoopverplichting van duurzame landbouwproducten (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 127);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 augustus
2023 inzake reactie op de brief van de Dierencoalitie en meerdere organisaties over
het transitieonderzoek ten behoeve van beleid rond eiwittransitie (Kamerstuk 31 532, nr. 284);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 oktober
2023 inzake rapportage stand van zaken duurzaamheid in het onderwijs (Kamerstuk 20 487, nr. 54);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 november
2023 inzake uitvoering EU-schoolregeling voor schoolfruit en -groente (Kamerstuk 31 532, nr. 286);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 27 november
2023 inzake uitvoering EU-schoolregeling voor schoolfruit en -groente (Kamerstuk 31 532, nr. 287);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 december
2023 inzake reactie op brief Dierenbescherming en Nederlandse pluimveesector voor
stop op import pluimveevlees uit derde landen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1609);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 december
2023 inzake Gezondheidsraadadvies over eiwittransitie (Kamerstuk 31 532, nr. 289);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 december
2023 inzake behandeling van de motie van het lid Gündogan over inzetten op het wegnemen
van drempels en een leidende rol van het Nederlandse bedrijfsleven inzake precisiefermentatie
(Kamerstuk 33 009, nr. 130) (Kamerstuk 33 009, nr. 139);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 januari
2024 inzake naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie (Kamerstuk 36 410-XIV, nr. 20);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 januari
2024 inzake actieplan biologische landbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 148);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 29 januari
2024 inzake project Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw: melkveehouderij en
akkerbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 150);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 februari
2024 inzake voortgang klimaatbeleid landbouw en landgebruik (Kamerstuk 28 625, nr. 356).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Graus
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Stoffer
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Jansma
Voorzitter: Graus
Griffier: Van den Brule-Holtjer
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bromet, Van Campen, Flach, Graus, Tjeerd
de Groot, Holman, Kostić, Nijhof-Leeuw, Pierik en Vedder,
en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Van harte welkom allemaal bij dit commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel van
de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik heet de Minister
en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Dat geldt ook voor de mensen
die thuis meekijken en meeluisteren via het digitale kanaal. Ook van harte welkom
aan de Kamerleden. Ik stel een spreektijd van vijf minuten en vier losse interrupties
voor in de eerste termijn.
Ik heb twee huishoudelijke mededelingen. Er zullen allereerst rond 13.40 uur stemmingen
plaatsvinden, waaronder ook hoofdelijke stemmingen. Dat zullen lange stemmingen zijn,
dus we zullen in principe moeten proberen om om 13.40 uur klaar te zijn. Mogelijk
kost dat een tweede termijn, maar iemand kan natuurlijk altijd een tweeminutendebat
aanvragen, ook al is de plenaire agenda al overvol. Dat is nog zo'n beetje de enige
mogelijkheid. Dan weet u dat. We moeten dus proberen om kort en puntig te zijn.
Ten tweede. Er heeft hier laatst helaas een klein incident plaatsgevonden onder mijn
voorzitterschap. Dat heb ik overigens niet kunnen zien. Het is allemaal wel onderzocht,
maar ik zal daar toch wat strenger op toezien. Je kunt iemand nooit verbieden om allerlei
dingen te doen, zoals het maken van filmpjes en het knippen en plakken daarvan. Dat
hebben ze bij mij ook een paar keer gedaan. Ik heb daar plenair ook weleens wat over
gezegd. Laten we proberen om de waarde naar elkaar toe te bewaren. Ik reken erop dat
ik jullie kan vertrouwen en dat we niet onderling gaan kissebissen, want dat kunnen
we niet accepteren. Het hoeft niet iedere keer zo uit de hand te lopen. Dank u wel
daarvoor.
Ik geef in de eerste termijn van de Kamer graag als eerste het woord aan mevrouw Nijhof-Leeuw
van de PVV.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we met elkaar over landbouw, klimaat en voedsel.
Ik heb het de vorige keer gehad over de voedselveiligheid en over producten die afkomstig
zijn uit landen buiten de EU, die regelmatig niet aan de normen voldoen die wij stellen
aan producten van eigen bodem.
Vandaag wil ik het met u hebben over voedselzekerheid. Nederland moet naar onze mening
zelfvoorzienend zijn, want afhankelijk zijn van andere landen maakt ons kwetsbaar.
We hebben dan geen zeggenschap over de kwaliteit en er is grote onzekerheid met betrekking
tot de leveringszekerheid en de betaalbaarheid. We zouden op z'n minst de basisvoorzieningen
op orde moeten hebben en houden. De PVV ziet daarin een uitdaging als zij kijkt naar
de wijze waarop het klimaatbeleid wordt vormgegeven. Voor dit ministerie gelden vooral
stikstofbeperkende maatregelen en een beperking van de uitspoeling van nutriënten.
Het zal u bekend zijn dat wij daar wat anders in staan. Maar goed, we kunnen van mening
verschillen.
Voorzitter. Waar we het wél over eens zouden moeten zijn, is dat als er in dit huis
beleid gemaakt wordt, dat op feiten zou moeten stoelen en niet op rekenmodellen waar
een grote onzekerheid in zit omdat er geen gevalideerde data onder zitten. Daar maken
wij ons zorgen over. Stel dat u een huis laat bouwen en de aannemer tegen u zegt dat
hij niet zeker weet of de muren van de benedenverdieping de bovenverdieping kunnen
dragen. Hij zegt: «Ik heb een berekening gemaakt in een speciaal rekenprogramma. Ik
ben er voor 95% zeker van dat het voor 70% onzeker is of de muren het kunnen houden.
Zal ik maar gewoon doorgaan met de bouw?» Dat zou niemand doen, dus waarom maken we
dan wel beleid op dezelfde basis? Want dat doen we hier in dit huis. Op deze basis
is namelijk de berekening gemaakt voor de kritische depositiewaarde van droge depositie.
Op basis van deze nattevingerberekening zeggen wij in dit huis dat er 15 kilogram
per hectare per jaar aan droge depositie neerdwarrelt, wat heel Nederland op slot
zet. Dit zet de voedselzekerheid voor Nederland op het spel, want dit gaan de boeren
niet veel langer meer trekken. We houden te weinig over om de voedselzekerheid te
garanderen.
We zetten de eerste levensbehoefte van de mens op het spel, terwijl de volksgezondheid
en de sociaaleconomische waarden de basis zouden moeten zijn van de kaders die we
stellen voor nieuw beleid. Is de Minister het met de PVV eens dat het zeer wenselijk
is dat de gemeten waarden bij de droge positie, net als bij de natte depositie, vergeleken
moeten kunnen worden met de werkelijke waarden? Het moet gemeten worden met een referentiemiddel
om de afwijking vast te kunnen stellen en om vervolgens de waarde of meetmethode te
kunnen controleren op juistheid. Deze kalibratie en validatie zijn noodzakelijk om
ervoor te zorgen dat het beleid dat in dit huis wordt gemaakt, gedragen wordt door
een degelijke onderbouwing van meetwaarden en data.
De PVV is van mening dat er geen stikstofprobleem is. Het zou weleens zo kunnen zijn
dat het stikstofprobleem van de Minister, om het maar even te chargeren, veel minder
groot is dan de depositie per hectare waar nu mee gerekend wordt. Er is een motie
aangenomen om aan de stikstofknop te draaien voor de korte klap om wat lucht te krijgen
in verschillende sectoren. Daar is de PVV blij mee.
Voorzitter. Eén ding moet mij nog van het hart. Ik ga dan toch weer even terug naar
het klimaatbeleid. Wat betreft de landbouwsector zet het kabinet in op een realisatie
van de volledige opgave van de 5 megaton CO2-reductie via het rijksbeleid. Het kabinet verwacht met de lopende beëindigingsregeling
van de veehouderijen ongeveer 1 megaton te realiseren en de overige 4 megaton via
normerend en beprijzend beleid te maken. Het was de bedoeling om dat in het landbouwakkoord
te doen, maar dat is er niet gekomen. Wij maken ons wel zorgen over het beleid via
beprijzing, want dat zal dan toch voor een groot deel weer bij de kostprijs van de
boer terechtkomen. Ik zie dan toch aankomen dat het voor verschillende sectoren een
verdrievoudiging zou kunnen zijn en dat gaat de sector niet trekken. Daarnaast lees
ik dat de GLB-gelden dan mogelijk alleen gaan naar landen waar de uitstoot laag is.
Daardoor zien ze ook de GLB-gelden aan hun neus voorbijgaan.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nijhof-Leeuw. Er zijn vooralsnog twee interrupties. Allereerst
mevrouw Vedder van het CDA.
Mevrouw Vedder (CDA):
Mijn collega houdt een warm pleidooi voor het meer sturen op daadwerkelijke metingen
in plaats van op rekenmodellen als die te veel onzekerheden bevatten. Daarmee voel
ik al heel veel verbinding. Maar ik wil wel vragen of mijn collega dat dan wil inzetten
om van middelvoorschriften naar doelsturing te gaan. Als we namelijk blijven hangen
in middelvoorschriften, hebben we überhaupt geen metingen en rekenmodellen nodig,
maar schrijven we gewoon vanaf het bureau voor hoe iemand moet boeren en dat is het
dan.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik denk dat doelsturing inderdaad beter is, maar nogmaals: wij zullen eerst die data
en dergelijke moeten hebben voordat wij een beleid maken en daar de sector aan gaan
houden. Nu zetten we het namelijk toch best wel heel erg onder druk. Dat levert misschien
problemen op terwijl het eigenlijk op lucht gebakken is, chargeer ik maar weer even.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de PVV zeggen: we hebben geen stikstofprobleem. Mijn vraag is eigenlijk: hebben
we wel een klimaatprobleem?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik beperk me even tot mijn portefeuille en ik kijk naar dit stukje. Het zou ook anders
kunnen uitpakken, maar dat zien we dan wel. Wij denken dat het probleem er voor de
agrarische sector gewoon niet is op het moment dat je daar de actuele data en waarden
onder gaat hangen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Als het gaat over klimaat, hebben wij in Nederland niet alleen een klimaatbeleid,
maar ook een Klimaatwet. Dat is dus iets waar je je aan moet houden als overheid.
Ik heb gisteren in het debat begrepen dat de PVV zich committeert aan alle wet- en
regelgeving. Mijn vraag aan de PVV is dan ook: gaat zij ook maatregelen steunen die
de Klimaatwet gehoorzamen?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Natuurlijk houden wij ons aan wet- en regelgeving. Maar ik neem aan dat mevrouw Bromet
het met mij eens is dat ook wetgeving gestoeld moet zijn op goede onderbouwing van
data en waarden en niet op aannames.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng in de eerste termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Vedder.
Zij spreekt vandaag niet alleen namens Christen Democratisch Appèl, maar ook namens
de ChristenUnie.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Ik wil beginnen bij de biologische sector. Ik zal eerst even wachten.
De voorzitter:
Dit is de lange bel. Die betekent dat de plenaire vergaderingen aanvangen, dus u kunt
even wachten.
Mevrouw Vedder (CDA):
Nu hebben we allemaal tinnitus.
Ik wil beginnen met de biologische sector. Ik zie onze ambitie om naar 15% biologisch
landbouwareaal te gaan in 2030. Als we kijken naar waar we nu staan, is te zien dat
dat een forse ambitie is. De valkuil is natuurlijk dat we het areaal te veel gaan
stimuleren dan wel afdwingen als de vraag daarin niet meestijgt. We zetten de biologische
sector dan namelijk echt onder druk en ik maak me daar zorgen over. De grootste bottleneck
op dit moment voor het achterblijven van die vraag in Nederland lijkt het beprijzen
van het product te zijn. Ik lees tenminste in de Agro-Nutri Monitor dat het uiteindelijk
de consument is die bereid moet zijn om de meerkosten voor duurzamere productie te
betalen en dat juist die betalingsbereidheid vooralsnog een belemmering lijkt te zijn.
De signalen van de Albert Heijn sluiten daar naadloos op aan.
Ik zie in het actieplan dat er wordt gesproken over de balans tussen het stimuleren
van aanbod en van de vraag- en prijsvorming. Daar ben ik blij mee, maar ik vind het
nog wel te mager. Ik zou daar graag meer over willen horen. Ik vind namelijk dat we
aan de kant van het stimuleren, het opschalen van het areaal, heel veel acties hebben
gedefinieerd, maar op het punt van de prijs van biologische producten staan er maar
twee acties. De ene is het evalueren van de tarieven van Skal en bij de andere staat:
«Biologische ondernemers worden gestimuleerd om te verkennen of en hoe de prijsverschillen
in de keten verlaagd kunnen worden zonder daarbij de biologische principes uit het
oog te verliezen.» Eerlijk gezegd ben ik daar best wel van geschrokken. Ik besef dat
het een oud rapport is, maar toen het uitkwam, zat ik hier nog niet. Ik vraag me af
wie we dan bedoelen met «biologische ondernemers». Als dat de primaire producent is
op het boerenerf, zeggen we dus in die korte zin in feite: boer, zoek alsjeblieft
zelf uit hoe jij beter uit de voeten kan met een lage prijs, zonder dat je daar je
kwaliteit mee onder druk zet. Als boerin schrik ik daar serieus van. In de Kamerbief
over de voortgang in het actieprogramma wordt er niet op teruggekomen. Ik hoop dat
dat komt omdat het een slecht actiepunt is gebleken. Er wordt alleen teruggekoppeld
naar de tarieven van Skal.
Ik wil graag meer horen over hoe we er nou voor gaan zorgen dat de prijsvorming serieus
mee gaat bewegen met de ambitie voor dat areaal. Als ik namelijk in de voortgang van
het actieplan lees dat er verwezen wordt naar de Agro-Nutri Monitor met het «goede
nieuws» dat van zeven producten die zijn onderzocht, er vier de hogere kostprijs vergoed
krijgen, denk ik: maar drie producten dus niet.
Zelfs dan hebben we het hele verhaal nog niet te pakken, want in diezelfde Agro-Nutri
Monitor staat ook dat voor heel veel sectoren, in ieder geval voor de melkveehouderij,
geldt dat de gangbare melkprijs onder de productiekosten lag. Dat was voor de biologische
melkveehouders nog veel erger. Ik vind het echt jammer dat er daar niet naar verwezen
wordt. Ze halen de meerkosten dus misschien wel terug, maar per definitie ligt het
product gewoon onder de gangbare productiekosten. Dat komt omdat we arbeid inrekenen
op het cao-tarief. Dat is ook de verklaring waarom die bedrijven allemaal nog steeds
bestaan. Waarom bestaan die nog steeds? Dat komt omdat boeren massaal hebben geaccepteerd
en wij als maatschappij hebben genormaliseerd dat boeren ver onder dat uurtarief hun
bedrijf overeind moeten houden. Ze werken voor een habbekrats, dat is de reden dat
ze nog steeds overeind staan. Dat is de reden dat de biologische melkveehouders nog
steeds overeind staan. Ze kunnen dat stukje meerkosten dat ze nodig hebben om biologisch
te produceren misschien wel terugverdienen, maar in de kern zit er gewoon iets mis
in die prijsvorming. Ik maak me er zorgen over dat we ons zo erg blindstaren op dat
percentage van het areaal dat we daarmee de sector lelijk onder druk gaan zetten.
Voorzitter. Een van de aanbevelingen van het WUR-rapport is bijvoorbeeld dat de beschikbaarheid
van arbeid voor onkruidbestrijding een grote belemmering is. Als je dat koppelt aan
het feit dat we arbeid heftig onderbetalen in de landbouwsector, is dat geen gekke
conclusie. Want wie wil er nog voor een habbekrats voor zorgen dat onze biologische
collega's, die het zonder chemie doen en dus meer arbeid nodig hebben, uit de voeten
kunnen met hun kostprijs?
Ik heb honderdduizend vragen over klimaat. Dat is vervelend, want ik heb maar vijf
minuten en die zijn al bijna op. We krijgen waarschijnlijk ook geen tweede termijn,
dus misschien moet ik die vragen maar bewaren voor een ander moment. Ik ga even nadenken
over de manier waarop ik dat ga doen. Ik zou als laatste nog even aan de Minister
willen vragen hoe Nederland omgaat met het besluit vanuit Europa dat er niet langer
een verplicht percentrage areaal braak hoeft te liggen. Hoe gaat Nederland dat besluit
invullen als lidstaat?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vedder, voor uw inbreng namens het CDA en in dit geval ook namens
de ChristenUnie. Dan de geachte afgevaardigde mevrouw Bromet van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik heb het woord «klimaat» nog niet zo veel gehoord in de bijdragen
van mijn twee voorgangers, maar het is wel het onderwerp van dit debat en GroenLinks-PvdA
maakt zich er grote zorgen over. We staan aan de vooravond van de voorjaarsvakantie
in de noordelijke regio's. Heel veel mensen zullen naar de sneeuw vertrekken, maar
het is 15 graden in de Alpen. Weer is geen klimaat, maar het is wel een teken dat
er iets heel erg aan het veranderen is. Als er twee dingen zijn die daar heel erg
last van krijgen, dan zijn het de boeren zelf en de voedselzekerheid.
Voorzitter. Het beleid is in gang gezet, dus van alle kanten komt er beleid. Er is
een Klimaatwet, zoals ik net ook al vertelde aan mijn collega van de PVV, waarin wij
onszelf als parlement gebonden hebben om die klimaatdoelen van Parijs te halen, maar
er is ook Europees beleid op klimaat. Maar de vraag is wat dat tot nu toe heeft opgeleverd,
en dat is bijzonder weinig. Dat vind ik heel erg, juist omdat andere sectoren wél
aan hun verplichtingen hebben voldaan. Landbouw is eigenlijk de sector die achter
is gebleven. Er zijn beloftes gemaakt in de klimaatafspraken in Nederland, in het
Klimaatakkoord. Die worden niet nagekomen.
Ik heb ook het idee dat er helemaal geen bewustwording over is bij de sector dat de
CO2-uitstoot in 2050 nagenoeg naar nul moet. Ik hoor hier heel vaak boeren zeggen «we
willen langjarige zekerheid», maar als je weet dat in 2050 de CO2-uitstoot bijna naar nul moet, dan betekent dat ontzettend veel voor vandaag. Ik zie
dat helemaal niet terug in de debatten hier of in de acties van de Minister, ook al
zijn er hele mooie voorstellen gedaan. Ik zie het overigens ook niet terug in Europa.
In Europa hebben we nu namelijk de doelen aangescherpt voor klimaat in het algemeen,
maar voor de landbouw is er nog steeds niks. Dat betekent dat je de opgave steeds
verder vooruitschuift en dat er straks in een hele korte tijd heel veel moet gebeuren.
Hoe eerder je start, hoe meer tijd je hebt om je bedrijfsvoering en het systeem erop
aan te passen.
Wij hebben bijvoorbeeld wel in beeld wat er moet gebeuren in Nederland. In de Klimaat-
en Energieverkenning staat dat er twee tot zes veenweidestrategieën moeten komen.
Dat effect moet 1 megaton zijn in 2030, maar we zijn daar nog lang niet. De vraag
aan de Minister is: wat gaat er nou gebeuren in die veenweidegebieden? Waar is het
waterpeil al omhooggegaan? Er wordt namelijk ook over gesproken dat de opslag van
CO2 onontkoombaar is, maar het is toch belachelijk om eerst die CO2in de veenweides omhoog te laten komen en die dan elders weer op te gaan slaan? De
allergoedkoopste manier om CO2vast te houden is het omhoogdoen van het waterpeil. Ja, dat heeft effecten voor de
bedrijfsvoering van de boeren in het veenweidegebied. Maar ga er nou gewoon eens van
uit dat dat moet gebeuren en richt daar beleid op in, zodat de boeren ook overeind
kunnen blijven.
Het tweede is bomen, bos en natuur. In de Klimaat- en Energieverkenning heeft het
PBL de effecten van het beleid ingeschat op 0,1 tot 0,4 megaton in 2030. Dat betekent
dat er nog 0,7 ton overblijft aan opgave. Waar komen die bomen? Ik weet niet waar
het areaal bos op dit moment toeneemt; ik weet wel dat het afneemt. Dus wat heeft
de Minister nou voor plan om zich daarop te richten?
Voorzitter. Ik was gisteren met een paar collega's bij een ontbijt met de agro-industrie,
zeg ik dan. Dat was ook een coöperatie van boeren. Ik was eigenlijk positief verrast
over de mate waarin die bedrijven over de grenzen van Nederland en de uitdagingen
die op de sector afkomen, heen kijken. Maar niet als het gaat over Nederland, want
het lijkt wel alsof dat gewoon al achtergelaten is. Je ziet dat ook wel in bijvoorbeeld
de financiering van de Rabobank. Die kijkt naar klimaat als risico en draait de geldkraan
dicht als boeren zich niet richten op de klimaatdoelen omdat het stranded assets zijn.
Voorzitter. Het is in het belang van iedereen, van ons allemaal, als Nederlanders
in een land onder zeeniveau, dat we de klimaatverandering bevechten. Het is in het
belang van de boeren dat we zeggen: daar gaan we naartoe en we gaan jullie helpen
om daar te komen. Elke dag dat we dat niet doen, is een verloren dag. Ik vraag de
Minister wat hij de afgelopen anderhalf jaar nou heeft gedaan om dit klimaatprobleem
aan te pakken. Schaamt hij zich niet tegenover zijn collega's, die wel allemaal hun
opgaves hebben volbracht, terwijl er in de landbouw eigenlijk vrijwel niks gebeurd
is?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet, voor uw inbreng namens GroenLinks-PvdA. Er zijn vooralsnog
twee interrupties, allereerst eentje van mevrouw Vedder en daarna een van de heer
Flach van de SGP.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik ga natuurlijk een van mijn vele klimaatvragen aan mijn collega Bromet stellen en
hopen dat de Minister ook meeluistert. Voor een deel ben ik het eens met collega Bromet.
Ik wil even een doorkijkje en ben benieuwd hoe ze aankijkt tegen de klimaatdoelstelling
2050 en klimaatneutraliteit, wetende dat er sprake is van onvermijdbare emissies in
natuurlijke processen en dat we die moeten gaan compenseren met koolstofvastlegging
of koolstofafvanging. Is mevrouw Bromet het met mij eens dat het heel vervelend is
dat we nu eigenlijk nog steeds geen beeld hebben over hoe groot die onvermijdbare
emissies uit de landbouwsector dan zouden moeten mogen zijn in 2050? Daarom hebben
wij er nu ook geen beeld van hoe groot de compensatieopgave is. Vindt mevrouw Bromet
dat de Minister daarmee aan de slag zou moeten?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Natuurlijk vind ik dat de Minister daarmee aan de slag moet. Ik vind het ook goed
om dit te weten, temeer omdat er nog andere sectoren zijn die ook zeggen dat zij in
2050 nog CO2 zullen uitstoten. Dat betekent dat de andere sectoren dat extra moeten compenseren.
Wij weten dat er ook restemissies zullen zijn in de industrie. In het klimaatakkoord
van Parijs hebben we afgesproken dat de CO2-uitstoot overall vanaf 2050 nul is. Dus ja, dat is belangrijk om te weten. Aan de
andere kant is er zo veel te doen dat we ook, zonder precies te weten wat de restemissies
zijn, kei- en keihard aan de slag moeten. Ik hoor ook graag de reactie van de Minister
hierop. We hebben onszelf trouwens wel een doel gesteld voor 2030 en dat wordt ook
al niet gehaald. We weten dus niet wat we van 2030 tot 2050 moeten doen in de landbouw.
We weten wel wat we afgesproken hebben om te doen tot 2030, maar dat doen we al niet.
We zetten ons daarmee op een achterstand.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik wil nog even aanhaken bij de opmerking dat we ook nu al wat te doen hebben. Ik
zou graag aan mevrouw Bromet willen vragen hoe zij kijkt naar de mogelijke consequenties
van het feit dat het normerende en beprijzende beleid nu uitblijft, mede omdat het
landbouwakkoord is mislukt. Wat kan dat potentieel voor de sector betekenen qua inhaalslag
later? Maakt zij zich daar net als ik zorgen over? Is ook zij benieuwd wat de Minister
daarvan vindt?
De voorzitter:
We moeten proberen om de vragen en antwoorden kort en puntig te houden. Wij hebben
hier normaal een 30 secondenregeling, dus eigenlijk was mevrouw Vedder nu al door
al haar interrupties heen. We doen dat nu niet. Er is ook nog een tweede termijn.
Wees een beetje coulant naar mij toe als voorzitter, alstublieft.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik denk zeker dat we naar normeren en beprijzen in de landbouw moeten. Dat is al een
revolutie. Dat zal ook heel veel pijn doen bij bedrijven. Ik vind dat wij dus ook
aanvullende maatregelen moeten nemen om die pijn te verzachten. Niet voor niets heb
ik daarom bij de LNV-begroting voorstellen gedaan om ecosysteemdiensten als dienst
voor ons allemaal langjarig op te nemen in de regelingen. Houtwallen slaan CO2 op. Ik heb ook een plan ingediend voor de weidevogels. Het mooie is eigenlijk dat
wat voor de weidevogels en het hoogwaterpeil goed is, tegelijkertijd ook CO2 vasthoudt. Ik ben natuurlijk wel heel erg teleurgesteld dat die plannen niet de steun
van de Kamer krijgen en dat er straks onvermijdelijk genormeerd en beprijsd gaat worden.
Het bedrijfsleven is daar al mee begonnen. De overheid blijft achter, maar de Rabobank
doet het in feite al. Wat blijft er over? Een uitgeknepen boer, omdat die altijd –
daar ben ik van overtuigd – gemeenschapsgeld nodig heeft om deze diensten voor de
maatschappij te kunnen doen. Dat kun je niet uit de markt halen. Ik vind dus dat we
in de breedte aan de slag moeten om die zekerheid te geven. Dit is een hartenkreet
om gewoon steun te verlenen aan die voorstellen, ook al komen ze van GroenLinks-PvdA.
Wij hebben het beste voor met de boeren, maar wij weten ook wat de opgaven zijn. Laten
we het nou gewoon met z'n allen doen in plaats van dat we dingen de hele tijd tegenhouden.
De voorzitter:
Waarvan akte, dank u wel.
De heer Flach (SGP):
Mevrouw Bromet zet het stevig neer, zoals we dat van haar gewend zijn. De landbouw
heeft eigenlijk niets gedaan. En schaamt de Minister zich niet? Dat zijn nogal grote
woorden. Ik heb de brief over de kabinetsaanpak klimaatbeleid ook gelezen. Ik ontken
niet dat de doelen voor 2030 nog niet gehaald zijn, maar realiseert mevrouw Bromet
zich dat ze met deze woorden ook alle energie uit de sector slaat, de energie van
al de boeren die al wél heel veel inspanningen hebben gedaan om de methaan- en CO2-uitstoot naar beneden te brengen?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb al eerder in deze commissie gezegd dat GroenLinks-PvdA zich voortaan zal richten
op de koplopers, omdat wij vinden dat zij ondersteuning nodig hebben. Ook zullen wij
ons richten op de grote middengroep die zich wil bewegen naar de koplopers. Het erge
is dat ik me soms een soort missionaris voel als ik tegen boeren zeg: weten jullie
wel wat eraan komt? Ik hoor namelijk heel veel ontkenning, ook van vertegenwoordigers
van boeren. Zij hebben helemaal nog niet in de gaten wat het klimaatakkoord van Parijs
betekent voor de agrarische sector. Ik zie gewoon heel veel tegenhangen en weinig
meedenken, met uitzondering van de koplopers. Ik vind ook dat die beloond moeten worden.
Ik vind ook niet dat mensen die nu al hun best doen, straks daarop afgerekend worden
in die zin dat ze nog meer moeten doen. Er moet dus vanuit de overheid een systeem
komen waarin er een beloning is voor de boeren die het al hartstikke goed doen en
waarin de beprijzing zit aan de kant van de boeren die nog veel beter moeten presteren.
We hadden gisteren een ontbijtsessie. De heer Pierik was daar ook bij. De mensen die
daar aanwezig waren, vertelden ook dat er gelijksoortige bedrijven zijn die totaal
anders presteren. Daar moeten we volgens mij...
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel.
De heer Flach (SGP):
Ik heb een korte vervolgvraag. Ik denk dat ik andere boeren tegenkom. De meeste boeren
die ik tegenkom, willen wel degelijk aan reductiedoelen werken. Zullen we dan met
elkaar afspreken dat we in deze commissie een toon aanhouden waarmee we proberen de
sector te stimuleren en te motiveren in plaats van de sector te demotiveren met grote
woorden?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb er een beetje genoeg van dat mij de hele tijd in de mond wordt gelegd dat ik
tegen de boeren of tegen de sector zou zijn. Dat is niet waar. Ik maak me hele grote
zorgen over het klimaatakkoord. Ik maak me ook hele grote zorgen over de voedselvoorziening
en de inkomens van de boeren. Vanuit die drive gebruik ik grote woorden. Het zijn
namelijk ook grote kwesties. Ik ben tot in mijn hart ervan overtuigd dat we geen uur
te verliezen hebben. Als je vijf jaar Kamerlid bent en ziet dat al die mooie woorden
op papier niet geleid hebben tot resultaat, dan grijpt je dat aan; vandaar die grote
woorden.
De voorzitter:
Eerst mevrouw Nijhof-Leeuw en dan gaan we naar de heer Pierik toe.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik heb twee puntjes. Mevrouw Bromet gaf aan zich zorgen te maken over de vraag waar
de bomen geplant moeten worden. Ik maak mij ook weleens zorgen over natuurgebieden
waar heel veel bomen gekapt worden. Ik vraag me af of mevrouw Bromet dat deelt. Het
andere punt dat ik nog even aan wil geven, is dat mevrouw Bromet zegt dat de sector
niet meedenkt. Daar ben ik het pertinent mee oneens. De sector heeft wel tijd nodig.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar de stalaanpassingen, dan zie je dat die niet van vandaag
op morgen kunnen. Het is logisch om dat te doen op het moment dat er ook een aanpassing
in de stal nodig is.
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Is mevrouw Bromet dat met mij eens? Ik realiseer mij dat dit twee of drie interrupties
zijn, voorzitter.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Over die bomenkap: wij hebben hier laatst een petitie in ontvangst genomen over bomenkap
in de duinen. Ik dacht na afloop wel: hoe kan het zijn dat deze natuurliefhebbers
strijden tegen andere natuurliefhebbers die deze bomen kappen met eigenlijk hetzelfde
doel, namelijk om de natuur te verbeteren? Dat is een ongewenste situatie. Binnenkort
kom ik nog met plannen daarvoor, maar daar kan ik nog niet zo veel over zeggen. Ik
weet wel dat er goede bedoelingen zijn in de sector. Daar wil ik niks aan afdoen,
maar het is niet genoeg. Mijn kritiek richt zich niet op de sector, want ik zit in
de politiek om vanuit de overheid sturing te geven. Mijn kritiek is dus niet gericht
op de boeren die niks zouden doen of op de sectororganisaties die niet enthousiast
genoeg zouden zijn. Mijn kritiek is gericht op de Minister. Daarom vraag ik ook: schaamt
hij zich niet? Want wij hebben hier een publieke taak en moeten ervoor zorgen dat
belangen afgewogen worden.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb wel een beetje dezelfde gedachten als collega Flach wat betreft de toon van
mevrouw Bromet in dit debat. Dat heeft te maken met het feit dat ik heel vaak hoor:
er is nog niks gerealiseerd. Ik heb net even die klimaatcijfers voor de landbouw erbij
gepakt. Is er niks gerealiseerd? Tussen 1990 en nu is de uitstoot van broeikasgas
in de landbouw met 27% gedaald. Dat is niet vanzelf gegaan. Daar is echt wel behoorlijk
in geïnvesteerd. Er is behoorlijk wat energie in gestoken om dat te realiseren. Als
we dat naast de uitstoot van broeikasgassen in de mobiliteitssector zetten: dat is
11%. Dan denk ik: we moeten niet altijd alle schuld van de dingen die nog niet gerealiseerd
zijn in de schoenen schuiven van de boeren.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Pierik (BBB):
Mijn vraag is: is mevrouw Bromet zich bewust van het feit dat slechts 15% van de uitstoot
van broeikasgassen in Nederland uit de landbouwsector komt?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik vind «slechts» voor 15% een understatement. Ik vind 15% best veel als je naar 0%
moet. Het is waar dat er een vooruitgang is geweest, maar die is vooral gerealiseerd
door de tuinbouw in Nederland. Mijn kritiek richt zich dus ook niet op de tuinbouw.
Die is hartstikke goed bezig. Daar moet nog wel een tandje bij, maar zij hebben echt
heel innovatieve concepten, waarbij de CO2-uitstoot naar nul gaat of zelfs negatief is als de uitstoot in de kassen zelf wordt
gebruikt. Maar als je kijkt naar het grafiekje in de stafnotitie – dank daarvoor aan
de griffie – over de broeikasemissies in de sector landgebruik, dan zie je dat sinds
2017 de broeikasgassen alleen maar zijn toegenomen. Dat is de verkeerde kant op gegaan.
Nog een ding over de toon. Ik vind het eigenlijk een beetje een vervelend verwijt.
Ik kies mijn toon zelf. Ik heb net uitgelegd dat dat komt omdat ik emotioneel ben
over het gevaar van klimaatverandering. Ik zou het heel graag over de inhoud willen
hebben in plaats van over de toon. Bovendien heb ik soms het gevoel dat ik word aangevallen
op m'n toon als er geen argumenten tegen mijn verhaal in te brengen zijn.
De voorzitter:
Helemaal oké. Dat is duidelijk. Iedereen doet het op z'n eigen manier. Anderen mogen
daar wat van vinden. U mag er wat van vinden. Het staat u vrij om te zeggen wat u
wilt. We leven niet in Noord-Korea hier, dus u mag dat allemaal doen en anderen mogen
er iets van vinden.
De heer Pierik (BBB):
Zeker. Gelukkig mogen wij de dingen hier formuleren zoals we het zelf graag zien.
Ik ben nogal een feitenman. Als ik hoor «er is nog niks gerealiseerd», dan doet mij
dat ook pijn. Die emotie die mevrouw Bromet heeft bij zo'n opmerking, voel ik weer
aan de andere kant. Want «niks gerealiseerd» betekent eigenlijk zoiets als: boeren,
jullie hebben er nog niks voor gedaan en ga eens aan de slag. Nou, ik kan je verzekeren
dat die boeren al keihard aan de slag zijn met allerlei dingen, en niet alleen in
de glastuinbouw trouwens. Nog steeds speelt de glastuinbouw de belangrijkste rol in
de uitstoot van broeikasgassen in de landbouwsector.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Pierik (BBB):
Mijn vraag is de volgende. Die gaat over natuur. Ik hoor mevrouw Bromet zeggen dat
er eigenlijk meer bossen moeten komen. Is mevrouw Bromet zich bewust van het feit
dat sinds 1950 de oppervlakte natuur in Nederland zo'n 500.000 hectare is, een half
miljoen hectare? De oppervlakte landbouwgrond is in diezelfde periode met meer dan
een half miljoen hectare gekrompen. Dus als het gaat om natuur, dan hebben we eigenlijk
de oppervlakte behoorlijk vast kunnen houden.
De voorzitter:
En dit was uw minicollege. Nu uw vraag alstublieft.
De heer Pierik (BBB):
De vraag is: is mevrouw Bromet zich bewust van het feit dat we sinds 1950 eigenlijk
geen krimp hebben als het gaat om de oppervlakte natuur in Nederland?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik kijk niet naar de oppervlakte, maar naar de biodiversiteit. Het is wel wrang dat
de biodiversiteit gehalveerd is als er wel evenveel natuur is als in 1950. Het maakt
mij niet uit waar de natuur is. Die moet overal zijn, ook op het boerenland.
Nog even over die doelen. Als ik zeg «er is niks gebeurd», dan moet ik misschien «bijna
niks» zeggen. Het gaat mij erom dat de doelen niet gehaald worden. Daar zal iedereen
het over eens zijn. Dat zijn gewoon feiten. De doelen voor 2030 worden gewoon niet
gehaald. En voor 2050 zijn er geen doelen. Dat is het punt dat ik hier wilde maken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de inbreng van mannenbroeder Flach van de Staatkundig
Gereformeerde Partij.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Het is belangrijk dat voedselzekerheid – het meest gebruikte
woord van de afgelopen weken trouwens – en de verduurzaming van de voedselketen hand
in hand gaan. Veel boeren en tuinders doen dat al langere tijd volop. Wat niet helpt
is het wachten op garanties tot achter de komma, de stapeling van middelvoorschriften
en het achterblijvende verdienmodel. Tijdens de Nationale Bodemtop prikte een melkveehouder
die volop bezig is met kruiden doorzaaien, blijvend grasland en kunstmestreductie,
door alle mooie verhalen heen: mijn vakmanschap wordt afgestraft in plaats van beloond.
Wat gaat de Minister deze ondernemer bieden?
Voorzitter. We hebben al een begrotingsdebat achter de rug, dus ik richt me voor nu
op de onderwerpen die op de agenda staan. Ik begin met klimaat en emissiereductie;
dat zal mevrouw Bromet deugd doen. Hoe krijgen boeren credits voor managementmaatregelen
die ze inmiddels al volop nemen voor verlaging van onder meer methaan- en stikstofuitstoot?
Ik noem een paar voorbeelden. AERIUS rekent met maximaal 1.100 uur weidegang, terwijl
onder meer biologische boeren op 2.500 uur per jaar uitkomen. Ik was onlangs op werkbezoek
bij een van de 50 melkveehouders waar Kopros wordt toegepast. Dat is een bacterie-algenmengsel
dat ongewenste verliezen beperkt en de kringloop versterkt. Er wordt volop gemeten
aan de stikstofuitstoot en de ammoniakreductie loopt op tot 70%. De leverancier van
Kopros belooft ook andere goede kringloopscores: minder stikstofexcretie via de mest,
betere werking van de mest en een veel betere bodembiologie. Dat is allemaal niet
onbelangrijk in een overspannen mestmarkt. Het aanzuren van mest en het dagelijks
ontmesten van stallen kan allemaal helpen om de emissies te verlagen. Maar hoe gaan
we ervoor zorgen dat deze positieve resultaten onafhankelijk bevestigd worden en boeren
er de credits voor gaan krijgen, op bedrijfsniveau en op sectorniveau?
Ik lees in de brief van de Minister over initiatieven met KPI's, stalmetingen enzovoorts.
Ik vind het dan teleurstellend om te lezen dat de methodieken van validatie niet op
korte termijn beschikbaar komen. Hoe gaat de Minister zorgen voor de stap voorwaarts,
voor erkenning van prestaties in beleid, modellen en rapportages? Is bijvoorbeeld
een agrarische autoriteit nodig om dergelijke managementmaatregelen te valideren en
te certificeren? Kortom, om niet terecht te komen in gedwongen krimp wil de SGP meer
actie van de Minister op dit punt.
Een duurzaam agrarisch toekomstperspectief staat of valt met een duurzaam verdienmodel.
Er is meer ruimte gekomen voor duurzaamheidsafspraken. Tegelijk zie ik grote aarzelingen
bij ketenpartijen. Wordt de referentie voor meerprijsberekeningen geaccepteerd door
de autoriteit? Daarin lijken partijen om elkaar heen te draaien. Wil de Minister zich
inzetten voor afspraken met producenten en ketenpartijen over duurzame meerprijzen,
inclusief ACM-advies?
Eind 2022 schreef de Minister dat samen met supermarkten toegewerkt zou worden naar
het beter rapporteren over de duurzaamheid van hun assortiment. Berenschot gaf aan
dat je daar nu geen pijl op kunt trekken, onder meer omdat duidelijke indicatoren
in de praktijk ontbreken. Waar blijft de beloofde actie, vraag ik de Minister.
In de brieven over biologische landbouw mis ik enkele knelpunten voor groene telers.
Biologische fruittelers lopen bijvoorbeeld aan tegen het wegvallen van vrijstellingen
voor het gebruik van groene gewasbeschermingsmiddelen tegen onder meer de appelbloesemkever
– wie kent ’m niet? – terwijl fruittelers in omringende landen die vrijstellingen
wel hebben. De Kamer heeft al jaren geleden met brede steun een motie hierover aangenomen.
Waar blijven die vrijstellingen?
Het Investeringsfonds Duurzame Landbouw is bedoeld om omschakeling van bedrijven te
ondersteunen. Ik zie dat er een sterke focus is op de reductie van stikstofemissie,
maar in bijvoorbeeld de fruitteelt en de akkerbouw zijn er andere uitdagingen, zoals
vermindering van de eerdergenoemde gewasbeschermingsmiddelen. Gaat de Minister ervoor
zorgen dat ook de fruitteelt en de akkerbouw volop mee kunnen doen?
Mevrouw Vedder heeft al iets gezegd over de braakligging. Ik sluit me aan bij die
vraag.
Tot slot ga ik het nog even hebben over voedselverspilling, voorzitter. Een gemiddelde
consument gooit jaarlijks nog steeds voedsel weg met een gewicht van meer dan 200
appels. En dat getal moet nog eens keer vier, bekeken over de hele keten. In april
2023 schreef de Minister ons over voedselverspilling met nieuwe getallen, een Wageningse
versnellingsagenda en de aankondiging van maatregelen. Toen bleef het stil. Waar blijven
die maatregelen? Er zijn mogelijkheden voor meer gebruik van reststromen, heb ik me
laten vertellen, bijvoorbeeld in katten- en hondenbrokken. Door gebruik van track-and-tracetechnieken
kun je voorkomen dat bij een voedselveiligheidsprobleem hele partijen vernietigd moeten
worden. Supermarktketens willen geen kromme wortels en spruiten met bruine vlekjes.
Dat helpt allemaal niet. Dat belemmert ook de afzet van biologische producten. Het
dwingt groentetelers meer middelen te gebruiken dan nodig is. Kortom – dit is mijn
laatste vraag – ziet de Minister deze mogelijkheden en wanneer komt hij met extra
maatregelen?
De voorzitter:
Dank u wel, waarde heer Flach. Netjes binnen de tijd. Dan het lid Kostić van de Partij
voor de Dieren, waaronder ook de appelbloesemkever.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Natuurlijk. We weten al decennialang dat er grote problemen zijn rond water, milieu,
klimaat, natuur en bodem. We willen ook allemaal gezond voedsel, voedselzekerheid
en een gezond verdienmodel voor de boeren. Dan moeten we wel rationeel kijken naar
de meest effectieve oplossingen. Het is goed om te beseffen dat er een stapel aan
onderzoeken ligt van prominente instellingen. Dat zeg ik ook tegen de PVV, die grote
waarde hecht aan feiten. Ik heb er hier een aantal: PBL, EAT-Lancet Commission, Rli,
Oxford, Harvard, Leiden, nog veel meer van Leiden, nog een onderzoek uit Engeland
van Chatham House, het wetenschappelijk bureau van Europa. Het zijn er veel te veel
om op te noemen en we weten al heel lang welke conclusies ze allemaal delen.
Dat is namelijk dat overschakelen naar een meer plantaardig en minder dierlijk voedselsysteem
de meest effectieve manier is om de huidige problemen op te lossen. We besparen daarmee
ook heel veel van de grond die nu gebruikt wordt voor veevoer – over voedselverspilling
en grondverspilling gesproken. De enorme vraag naar veevoer zorgt wereldwijd ook nog
voor hogere voedselprijzen. Ik citeer even de Universiteit Leiden: «Door ons dieet
plantgerichter te maken, kunnen we ons beter weren tegen bedreigingen als oorlogen,
overstromingen en droogte en tegelijkertijd het waterverbruik verminderen, de uitstoot
verlagen, onze gezondheid verbeteren et cetera. Een plantaardig dieet zou ook onze
voedselzekerheid verbeteren. Zelfs een kleine vermindering van onze dierlijke consumptie
zou helpen.» Op welke manier gaat de Minister dit wetenschappelijke advies meenemen
in zijn beleid op bijvoorbeeld voedselzekerheid?
Voorz...
De voorzitter:
Er is een interruptie van het lid Nijhof-Leeuw.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik ben het ermee eens dat er best veel data is. Maar het probleem is dat die data
niet gevalideerd worden en dus niet erkend worden hier in huis. Ik had het over de
droge depositie. Daarbij zie je dat het COTAG-systeem regelmatig in de uitstand staat.
Er is sinds midden vorig jaar een manier om dat stukje op te vangen, maar daar is
nog te weinig onderbouwing voor. Het RIVM geeft ook aan dat het nog veel te weinig
is om validatie en kalibratie te geven. Dat is het middel dat wij gebruiken en niet
al die onderzoeken of data uit het veld zelf. Daar zijn we het dus mee eens. Bent
u het er dus mee eens dat we ook data zouden moeten inzetten die op een andere manier
zijn verkregen?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Nou, ik ben in ieder geval blij om te horen dat de PVV het met al deze onderzoeken
eens is. Ik hoor de PVV een specifiek systeem benoemen, maar wat al deze onderzoeken
aantonen – dat is niet sinds vijf of tien jaar; het gaat om een aantal decennia –
is dat het een breder probleem is. Het gaat niet alleen maar om stikstof en ook niet
alleen maar om waterproblemen. Het gaat om veel meer problemen: verzuring, bodemaantasting,
klimaat, natuur. Het stapelt zich op. Dat is niet de schuld van de boeren, maar van
de overheid die steeds geitenpaadjes aan het zoeken is en het doorschuift en alles
maar in twijfel trekt. Maar ik heb hier toch een aantal gerespecteerde, grote instellingen
genoemd. Ik hoop toch echt dat we daar eindelijk naar gaan luisteren, want dat zou
ook de boeren ten goede komen.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik ben het niet helemaal eens met mijn collega van de Partij voor de Dieren. Maar
ik ben het er wel mee eens dat we ook serieus moeten kijken naar wat we kunnen met
data die elders zijn verkregen, om data zo breed mogelijk te kunnen verzamelen en
te kunnen inzetten bij de onderbouwing van het beleid.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen, lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel. De Minister wil wel richting meer plantaardig, maar laat beleid in stand
dat het tegenovergestelde stimuleert. Zo bleek uit een recent rapport over de afschaffing
van fossiele subsidies dat ondanks het feit dat de veehouderij hele hoge maatschappelijke
kosten met zich meebrengt, de veehouderijemissies niet worden beprijsd. Dat zie je
in dit plaatje. Het veehouderijstuk is totaal onbeprijsd. Het advies is om die kans
te pakken, omdat we met het huidige beleid de klimaat- en milieudoelen niet gaan halen.
Kan de Minister toezeggen dat hij aan stappen richting de beprijzing van veehouderijemissies
gaat werken?
Voorzitter. De boeren zijn dus niet schuldig. De boeren zijn wel kostbare jaren afgenomen
om de nodige omschakeling te maken, doordat kabinetten decennialang hebben weggekeken
en doorgeschoven. Daarom moeten we juist nu doorpakken. Maar in plaats van door te
pakken, trekt de Europese Commissie belangrijke stappen richting een gezond voedselsysteem
in. Wat vindt de Minister hiervan? Wat gaat hij doen? Wat heeft hij eigenlijk tegen
zijn Europese collega's gezegd? Ziet de Minister, nu de Commissie het laat afweten,
de noodzaak om op nationaal niveau actie te ondernemen door zelf concrete reductiedoelen
voor bijvoorbeeld landbouwgif in te stellen? In 2023 hadden een aantal concrete doelen
behaald moeten zijn op het gebied van landbouwgif volgens de nota Gezonde Groei, Duurzame
Oogst. Dat komt uit 2013. Kan de Minister aangeven of die doelen tenminste zijn bereikt?
De Commissie schrapt ook de wetenschappelijke aanbeveling om gedragsveranderingen
te stimuleren, zoals minder vlees eten. Tegelijkertijd zijn er nog steeds Europese
subsidies voor het promoten van vlees en zuivel: gewoon belastinggeld voor ordinaire
reclame. Dat is toch absurd? Deze subsidies gaan rechtstreeks in tegen kabinetsdoelen.
Gaat de Minister bij de eerstvolgende gelegenheid weer vragen om die subsidies af
te schaffen?
Voorzitter. Dan de politiek, die vaak zegt dat de verandering moet komen vanuit de
consument. Maar als de politiek echt wil dat mensen een eigen keuze kunnen maken,
dan is eerlijke informatievoorziening cruciaal. Maar uit alle onderzoeken blijkt dat
burgers constant worden misleid. Uit onderzoek blijkt ook dat consumenten het om de
groenste keuze te maken nodig hebben dat de voedsellabels niet alleen maar aangeven
wat een duurzaam product is, zoals biologisch, maar ook wat niet goed is, een systeem
zoals bij het energielabel. Dat is een heel succesvol product geworden, juist omdat
de burger in één oogopslag kan zien wat goed is, groen, maar ook wat slecht is, rood.
Daardoor gingen meer mensen energiezuinige apparaten kopen. Is de Minister bereid
om te verkennen hoe consumenten beter kunnen worden geïnformeerd over de impact van
voedselproducten op milieu en klimaat, bijvoorbeeld via zo'n kleurlabel? Supermarkten
spelen daarbij natuurlijk een belangrijke rol. Zo moeten prijsstunten en stapelkortingen
op dierlijke producten zo snel mogelijk worden verboden. Maakt de Minister daar werk
van?
Voorzitter. Boeren met lef, biologische boeren, laten al jaren zien dat het echt anders
kan, maar zij worden ook al jaren verwaarloosd door de overheid. Recent bleek uit
onderzoek van Investico dat Nederlandse bioboeren niet alleen minder Europese subsidie
krijgen dan hun collega's in het buitenland, maar zelfs minder steun krijgen dan de
gangbare boeren in Nederland. Dat is natuurlijk het stomste dat je kan doen, want
Nederlandse boeren worden hiermee door de overheid steeds verder op achterstand gezet.
Hoe gaat de Minister dit veranderen? De Minister heeft een actieplan biologische landbouw
opgesteld, maar...
De voorzitter:
U dient af te ronden, dus u kunt nog één vraag stellen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké. Even kijken, hoor.
Samenvattend over de biologische boeren. We hebben grote zorgen over het gelijke speelveld,
maar ik ga daar dan één vraag over stellen. De pachtprijzen zijn erg hoog voor biologische
boeren en natuurinclusieve boeren die niet voor productiemaximalisatie gaan. Kan de
Minister zich ervoor inspannen dat het Rijksvastgoedbedrijf en Staatsbosbeheer meer
korting geven op de pacht voor biologische boeren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, lid Kostić, voor uw inbreng namens de Partij voor de Dieren. Er zijn vooralsnog
twee interrupties voor u. Allereerst de heer Van Campen van de VVD en dan de heer
Flach van de SGP.
De heer Van Campen (VVD):
Ik zou het lid Kostić eigenlijk willen vragen naar de visie van de Partij voor de
Dieren op de veehouderij. Ik krijg daar namelijk altijd verschillende beelden over
vanuit die fractie. Aan de ene kant is er een flank die zegt dat daar ruimte voor
is, omdat je ook voor plantaardige voedselproductie veehouderij nodig hebt. En aan
de andere kant is er een flank die zegt dat er geen ruimte voor de veehouderij is.
Ik ben benieuwd hoe het lid Kostić daartegen aankijkt.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Volgens mij zijn wij heel duidelijk geweest: een krimp van de veestapel van 75%.
Onze visie is alomvattend en in lijn met al deze wetenschappelijke rapporten. Ik ben
vooral benieuwd naar de visie van de VVD: hoe kijken zij naar deze wetenschappelijke
rapporten, die laten zien dat als we overschakelen naar meer plantaardig en minder
dierlijk en de boeren daarbij helpen, we én meer voedselzekerheid hebben én allerlei
milieuproblemen oplossen én een gezonder leven kunnen leven én superveel grond kunnen
besparen, waarmee we leuke dingen kunnen doen, ook voor de VVD? Ik ben dus vooral
benieuwd naar de VVD-visie daarop. Ik hoor hierbij namelijk al een aantal decennia
hetzelfde praatje. Wat is dus de visie van de VVD op deze wetenschappelijke conclusies?
Volgt u die? Of negeert u die?
De voorzitter:
Nu worden er wedervragen gesteld, maar die visie gaan we dadelijk horen in de inbreng
van meneer Van Campen. Maar meneer Van Campen heeft nog een tweede vraag voor u.
De heer Van Campen (VVD):
«Leuke dingen doen» met het particuliere eigendom van andere mensen. Het is gewoon
bezit, vermogen, vaak al decennialang en generaties lang in familiebezit opgebouwd.
Ik neem daar maar even kennis van. En ik zal zo dadelijk mijn eigen bijdrage geven,
dus dan zal de Partij voor de Dieren horen hoe de VVD hierin staat.
Maar wij spreken op de maandag na het reces in een wetgevingsoverleg over de nota
van wijziging bij het amendement-Vestering op de Wet dieren. Ik zou het lid Kostić
willen vragen of de fractie hier wellicht al een voorproefje kan geven van wat de
inzet daarop gaat zijn. Staat de Partij voor de Dieren aan de zijde van de VVD qua
inzet? Die is dat je aan de ene kant daadwerkelijk toe moet naar een dierwaardige
veehouderij, maar dat je boeren wel de kans en gelegenheid moet geven om daarnaartoe
te bewegen. Kan het lid Kostić ons misschien alvast wat in het vooruitzicht stellen
over de inzet van de Partij voor de Dieren?
De voorzitter:
De beknopte versie graag, lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik snap de vraag, maar volgens mij is ook hierin de inzet van de Partij voor de Dieren
heel duidelijk. Iedereen, en met name de overheid, heeft hier heel lang de kans voor
gehad. Er wordt de Partij voor de Dieren al minstens twintig jaar beloofd dat de dierwaardige
veehouderij waar de VVD het over heeft, gerealiseerd gaat worden. Een dierwaardige
veehouderij betekent eigenlijk dat dieren kunnen leven naar hun aard; het betekent
dat we de systemen op hun aard inrichten, niet de lichamen van dieren op de systemen.
Dat is dus de inzet. Daar is heel lang op gewacht. Nu is er een doorbraak. Verschillende
partijen, van links tot rechts, en een meerderheid van de samenleving willen dat ook.
Ik zou de VVD willen verzoeken om over haar eigen schaduw heen te stappen en gewoon
met ons samen te werken om dit nu te realiseren. Dat is voor de dieren, maar uiteindelijk
ook voor een betere samenleving, waarin we met meer compassie met elkaar omgaan. Dát
is onze inzet.
De voorzitter:
Meneer Van Campen, dit is uw derde interruptie.
De heer Van Campen (VVD):
Wat vindt de Partij voor de Dieren van de nota van wijziging op de Wet dieren zoals
het kabinet die heeft voorgesteld?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik zou het toch echt willen hebben over het voedselsysteem en het klimaat. Daar hoor
ik de VVD namelijk nog steeds weinig over zeggen. De VVD weigert nu ook mijn vraag
te beantwoorden over de stapels aan rapporten die aangeven dat we, als we kiezen voor
meer plantaardig en minder dierlijk, daarmee winst behalen voor mensen en voedselzekerheid
en ook minder afhankelijk worden van landen met foute regimes. Daar zou ik veel meer
over willen horen.
De voorzitter:
Ik belemmerde de heer Van Campen net voor een groot deel om te beantwoorden, omdat
we dadelijk zijn inbreng gaan horen. U krijgt dus mogelijk dadelijk een antwoord op
uw vraag. De heer Flach heeft ook nog een interruptie.
De heer Flach (SGP):
Woorden doen ertoe in een bijdrage, dus mijn complimenten voor collega Kostić voor
de woordkeuze in het betoog. Daarin wordt gezegd dat boeren niet de schuldigen zijn,
maar ook slachtoffer van het beleid, dat jarenlang niet de juiste richting op is bewogen.
Maar ik leg toch even de vinger op het woord «landbouwgif». Even voor de kijkers:
collega Kostić gebruikt eigenlijk een ander woord voor wat ik «gewasbeschermingsmiddelen»
noem. Ik hoor ook een pleidooi voor een transitie naar meer plantaardig voedsel. Is
collega Kostić zich bewust van het feit dat als je die transitie wil maken, je wel
degelijk gewasbeschermingsmiddelen nodig zult hebben? Door woorden als «landbouwgif»
te gebruiken wordt ook onnodig onzekerheid en angst gezaaid over de veiligheid van
ons voedsel.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik beroep me dan toch weer een beetje op de wetenschap. Die heeft al aangetoond dat
een overvloed aan landbouwgif niet zo fijn is. Ten eerste is het dat niet voor ons
milieu, onze bodem en ons water. We hebben grote problemen met de waterkwaliteit,
waardoor burgers steeds meer moeten betalen voor water. Nog los daarvan krijgen er
mensen parkinson. In Frankrijk is dat gewoon aangemerkt als een beroepsziekte voor
boeren. In Nederland kijken we daar nog een beetje van weg. We noemen het dus expliciet
«landbouwgif». Dat heeft niks te maken met die boeren. Nogmaals, zij zijn het slachtoffer
van het systeem en zitten daarin vast. Het heeft te maken met het feit dat het gewoon
gif is. Het is gewoon niet goed, voor niets. Het maakt mensen ziek en het maakt dieren
ziek. Het maakt iedereen ziek. Als je het anders kan doen, zoals de biologische boeren
dat ook doen, waarom zou je dat dan niet doen? Ik weet het: het is niet simpel. Maar
het kan wel, als we er samen de schouders onder zetten. Dat vraag ik de SGP ook. Ik
vraag niet om het morgen te realiseren. Maar laten we wel samen de stip op de horizon
zetten.
Mevrouw Vedder (CDA):
Heeft mevrouw Kostić dan de impressie dat de gewasbeschermingsmiddelen in de biologische
sector, die weliswaar geen chemische, maar een biologische herkomst hebben, niet giftig
zijn? Want dan zit mevrouw Kostić er toch echt naast.
De voorzitter:
Het is «het lid Kostić».
Kamerlid Kostić (PvdD):
Daarover kan ik u vertellen dat ook aangetoond is dat de biologische sector geen ernstige
impact heeft op ons milieu en onze gezondheid. Dat staat ook wel ergens genoemd in
de stukken die u heeft kunnen lezen, maar ik kan u daarover ook een rapport toesturen.
Ik snap niet zo goed waarom het CDA daar nog steeds zo moeilijk over doet.
De voorzitter:
Nu zitten we met een probleem, want mevrouw Vedder heeft geen interrupties meer. Ze
zal daar dus mogelijk in de tweede termijn op reageren. Er is ook niet echt sprake
van een persoonlijk feit, dus we gaan door. Dank u wel voor uw inbreng namens de Partij
voor de Dieren en de beantwoording.
De heer Pierik namens de BoerBurgerBeweging.
De heer Pierik (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Als oud-CBS-statisticus en woordvoerder Landbouw vind ik het
altijd heerlijk om me nog eens een avondje helemaal in de feiten en cijfers te dompelen.
Zo las ik ook het rapport De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel, van het CBS en
Wageningen University & Research. Dit rapport onderstreept nogmaals het grote belang
van voedsel voor Nederland. 47 miljard euro van onze directe uitgaven geven we uit
aan voedsel. Dat is gemiddeld 11,5% van ons besteedbaar inkomen. Daarnaast heeft de
horeca nog een omzet van 31 miljard euro. Ook een deel van deze inzet is voeding.
In 2022 verdienden we in Nederland bijna 50 miljard euro dankzij de export van landbouwgoederen.
Er is ongeveer 45 miljard euro verdiend aan landbouwproducten van Nederlandse makelij.
70% van deze export gaat naar de EU. Inclusief het Verenigd Koninkrijk is dat 78%.
Daarmee is dus bijna 80% van wat wij exporteren in zekere zin regionaal. We hebben
immers één EU.
Voorzitter. De zekerheid van voedsel staat wereldwijd steeds meer onder druk, door
zowel de verandering van het klimaat als geopolitieke spanningen als de enorme regeldruk
waar voedselproducenten mee te maken hebben. Dit terwijl de wereldbevolking toeneemt
tot bijna 10 miljard mensen in 2050. Daarnaast hebben volgens de WHO nu al 2,5 miljard
mensen geen zekere toegang hebben tot voedzaam, veilig en bovenal voldoende voedsel.
Het recht op toegang tot voldoende en veilig voedzaam voedsel moet wat ons betreft
centraal staan in de besluitvormingsprocessen. Daarnaast moeten we onze vruchtbare
delta benutten, omdat we hier heel efficiënt voedsel kunnen verbouwen. Is de Minister
het met mij eens dat de productie van alle voeding die niet in Nederland plaatsvindt,
zich verplaatst naar het buitenland? Daar wordt het minder geproduceerd. Dat is elders
in de wereld nadelig voor het klimaat. Graag hierop een...
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer De Groot. U stelde de vraag, dus er komt automatisch
een reactie op, meneer Pierik. Maakt u zich geen zorgen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De heer Pierik noemt het aantal van 10 miljard mensen die we moeten voeden en wijst
terecht op voedselzekerheid. Als we dat doen met het huidige voedselsysteem, hebben
we drie aardbollen nodig. Die hebben we niet. Is de heer Pierik het met D66 eens dat
je, als je 10 miljard mensen wilt voeden, zo min mogelijk vruchtbare grond moet gebruiken
voor de teelt van diervoeder?
De heer Pierik (BBB):
De BBB is ervan overtuigd dat we de vruchtbare delta en zeker de gebieden in Nederland
waar je überhaupt geen plantaardige eiwitten kan verbouwen... Ik bedoel: de veenweidegebieden
zijn grasland. Daar zul je altijd grasland hebben. Gras zal altijd een ideaal voedingsmiddel
zijn. Dat is een voor de veehouderij bestemd product en dus kun je daar ook heel efficiënt
dierlijke eiwitten mee produceren. Die tak van sport zullen we in Nederland dus ongetwijfeld
blijven houden. Als het gaat over voedselzekerheid, is de BBB er ook van overtuigd
dat we het niet heel eenvoudig voor mekaar kunnen krijgen om die 10 miljard mensen
te voeden. Dat betekent dus dat we alle grond die we in Nederland goed kunnen benutten
voor de productie van landbouwproducten, of die nou dierlijk of plantaardig zijn...
Er zal de komende jaren ongetwijfeld weer een andere balans komen. Maar ik denk dat
we de 1,8 miljoen hectare landbouwgrond in Nederland moeten koesteren. Ik kom later
in mijn verhaal nog terug op hoe we dat verder willen inrichten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
We zijn het erover eens dat je die 1,8 hectare moet koesteren. Maar als je het koestert
en voedselzekerheid serieus neemt, dan betekent dat juist dat we, afgezien van marginale
gronden, die je voor niks anders kunt gebruiken, zoals veenweidegebieden – daar moet
je niet gaan ploegen; daar moet geen akkerbouw plaatsvinden, dus het is heel logisch
om dat voor veeteelt te gebruiken – en zandgronden, waar je met het oog op de uitspoeling
gewoon gras kunt laten groeien, zo min mogelijk akkergrond moeten gebruiken voor de
teelt van diervoeder. Is BBB dat met D66 eens?
De voorzitter:
U mag met ja en nee antwoorden, meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Dit is niet heel eenvoudig met een ja of nee te beantwoorden. Ik heb iets meer woorden
nodig om dit te duiden. We hebben in Nederland dierlijke en plantaardige productie
nodig. We zien dat ook in de kringloop. De sectoren akkerbouw en melkveehouderij zullen
in de toekomst ongetwijfeld meer met elkaar te maken krijgen op het gebied van integrale
aanpak en regionale inpassing. Ik denk dat we de akkerbouw ook ontzettend nodig hebben
om ervoor te zorgen dat de melkveehouderij zich verder kan ontwikkelen. Hierbij zullen
we ook extensiveringen gaan meemaken. Ik zie veel meer in het optimaliseren van akkerbouw
en melkveehouderij dan in het uitfaseren van de veehouderij in Nederland.
De voorzitter:
Dank u wel voor het beantwoorden. De heer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dat is niet wat ik heb gevraagd. Het gaat niet om het uitfaseren van de veehouderij,
integendeel. Je hebt veehouderij nodig voor je marginale gronden en je hebt veehouderij
nodig voor de mest voor je plantaardige productie. Maar als u dat met mij eens bent
– ik zie u knikken – dan betekent dat wel een enorme verandering ten opzichte van
de situatie waar wij nu in zijn. We importeren heel veel krachtvoer. Daarmee importeren
we ook 4 miljoen ton stikstof. Nu is het dier een verwerker van granen die zijn geteeld
op akkerbouwgrond die je ook voor humane doeleinden kunt gebruiken, zowel in Nederland
als in het buitenland.
De voorzitter:
We houden het bij vragen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Hier hadden we het gisterenochtend tijdens het ontbijt ook al over. Toch even de vraag:
ziet de BBB de functie van het dier veranderen?
De heer Pierik (BBB):
Ik kom later in mijn betoog terug op de plek van voedselzekerheid in Nederland en
de rol die de Nederlandse voedselproductie wereldwijd heeft. Ik denk dat we dan tot
een iets andere slotsom komen dan bij het helemaal losmaken van de Nederlandse veehouderij
van wat we in het buitenland produceren als het gaat om voedingsmiddelen voor de landbouw.
De voorzitter:
Meneer De Groot. Dit is meteen uw laatste interruptie.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Als dit uw antwoord is, dan constateer ik toch dat u over het hoofd ziet dat stikstofproblematiek
een lokale problematiek is, in tegenstelling tot de biodiversiteit. Met uw visie op
voedselzekerheid zal u geen 10 miljard mensen kunnen voeden.
De heer Pierik (BBB):
Die voedselzekerheid is wat de BBB betreft niet alleen een kwestie van efficiënt blijven
produceren op de Nederlandse vruchtbare gronden. Het betekent ook dat je landen helpt
waar behoorlijk efficiënt voedsel geproduceerd zou kunnen worden. We hebben al heel
veel relaties met Oost-Europese landen waar wij ook een stukje landbouwkennis naar
exporteren. Ik denk dat er op die manier acties vanuit Nederland zichtbaar zijn waarmee
we proberen om die lokale voedselproductie op gang proberen te brengen en te professionaliseren.
Hiermee kunnen we in ieder geval de Nederlandse kennis op allerlei gebieden exporteren.
Ik heb het dan bijvoorbeeld over innovaties op het gebied van voedingsmiddelen, het
efficiënt produceren van voedingsmiddelen en het produceren van voedingsmiddelen met
een hele lage CO2-print.
De voorzitter:
De vragen moeten korter en puntiger, want we komen in tijdnood te zitten door die
stemmingen. Mevrouw Bromet, geeft u even het goede voorbeeld.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik wil even doorvragen over de drie aardbollen die we nodig hebben om het niveau van
welvaart dat wij hier in Nederland kennen vol te houden. De wereldwijde voedselvoorziening
gaat mij aan het hart en ik meen de heer Pierik ook. Vindt hij dat de vleesproductie
zou moeten dalen? Op dit moment is het namelijk zo dat de wereldbevolking een beetje
groeit, terwijl de vleesproductie enorm groeit. Gaan we in die landen waar weinig
vlees gegeten wordt iedereen voorzien van vlees, of gaan wij hier zelf wat minder
vlees eten? Hoe kijkt de heer Pierik hiernaar?
De heer Pierik (BBB):
Ik denk dat we, als het om de vraag naar vlees wereldwijd gaat, weinig te sturen hebben,
en dat we wat dat betreft gewoon moeten kijken hoe de markt z'n werk doet. Ik kan
niet voorspellen hoe zich dat gaat ontwikkelen.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, dit is uw laatste interruptie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dat weet ik. Vindt de heer Pierik dat wij, hier in het Westen, het vlees van onze
kinderen kunnen opeten of het vlees van mensen in andere landen, als er maar één wereldbol
is? Hoe kijkt hij daarnaar? Kunnen wij dit welvaartsniveau volhouden als we het niet
ten koste willen laten gaan van de kinderen en de mensen in de derde wereld?
De heer Pierik (BBB):
Als het om de handelsstromen van vlees gaat, dan heb ik toch nog wat cijfertjes meegenomen,
want die zijn best wel bijzonder. We importeren voor 6,3 miljard euro aan vlees in
Nederland. Dat is dus vlees dat vanuit het buitenland Nederland binnenkomt. En we
exporteren voor zo'n 12 miljard euro. Als de vraag is hoe je daarin zou willen sturen,
zou ik dus zeggen: laat vooral de markt z'n werk doen. Als consumenten minder vlees
willen eten: be my guest. Maar ik ben niet van plan om daar heel erg op te gaan sturen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dat klinkt heel mooi: laat de markt zijn werk doen. Maar ik denk dat de heer Pierik
ook beseft dat het landbouwsysteem totaal niet draait op marktkracht alleen, maar
vooral op subsidies. Is de heer Pierik het dan met mij eens dat we dan af moeten van
in ieder geval de subsidies op reclame voor vlees en zuivel? Want daarmee stuur je
het gewoon. Vindt hij ook dat we af moeten van het feit dat er veel meer wordt geïnvesteerd
door de overheid in de vlees- en zuivelindustrie dan in plantaardig en dat dat meer
in balans moet komen? Bent u het daar dan op z'n minst mee eens?
De heer Pierik (BBB):
Dit wordt een best wel ingewikkelde discussie. Waar ga je wel en niet op sturen als
het om reclame-uitingen gaat? Bij roken is er heel duidelijk een een-op-eenrelatie
tussen roken en longkanker. Daar hebben we die reclames voor verboden. Dat geldt ook
voor een aantal andere producten. Ik vind ook dat we niet te veel moeten betuttelen
en gewoon de bedrijven die hiervoor aan de lat staan hun werk moeten laten doen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dat was niet mijn vraag, natuurlijk. De heer Pierik zei net dat we de markt z'n werk
moeten laten doen. Ik confronteer hem nu met het feit dat wij heel veel geld van burgers
besteden aan het spekken van bedrijven, om maar reclame te kunnen maken voor vlees
en zuivel. Wat ik nu hoor van de BBB is dat ze dat blijkbaar prima vinden. Dat is
gewoon een beetje hypocriet. Sorry dat ik het zo moet zeggen. Ik hoop dat de heer
Pierik op een gegeven moment zal bijdraaien. Ik heb een laatste opmerking. Hij had
het over de economische winsten die het landbouwsysteem oplevert. Daarom wil ik hem
laten reflecteren op het onderzoek van Ecorys, dat laat zien dat de maatschappelijke
kosten van het in stand houden van dit landbouwsysteem, met name de veehouderij, veel
hoger zijn dan de baten ervan. Het scheelt miljarden.
De voorzitter:
Uw vraag?
Kamerlid Kostić (PvdD):
De vraag is: kent hij dat onderzoek? En is hij het met ons eens dat het juist heel
veel geld kan opleveren als we heel snel omschakelen naar meer plantaardig en minder
dierlijk?
De heer Pierik (BBB):
Ik ben in ieder geval al jarenlang bezig om bij allerlei sectoren – dan heb ik het
niet alleen over de vleessector maar ook over de zuivel-, staal- en heel veel andere
sectoren in Nederland – te kijken naar het economische belang van zulke sectoren en
hun milieu-impact. Het lid Kostić haalt een onderzoek aan waar dan een bepaalde reflectie
uit rolt. Dat is wat mij betreft niet voldoende. Ik wil eigenlijk een integraal beeld
hebben van wat de verschillende sectoren in Nederland verhapstukken als het gaat om
economische betekenis en milieu-impact. Dan kun je veel betere en veel zuiverdere
afwegingen maken over hoe we ook als overheid eventueel wat kunnen bijsturen.
De voorzitter:
U kunt uw inbreng vervolgen, meneer Pierik. U hebt nog een dikke tweeënhalve minuut.
De heer Pierik (BBB):
Even kijken waar ik gebleven was. Ik vroeg de Minister om een reflectie op het wegvloeien
van Nederlandse productie naar het buitenland. Hoe kijkt hij daartegen aan? Daarbij
heb ik nog een vraag. Hoe rijmt de Minister zijn beleid om de landbouwsector in te
krimpen met de toenemende vraag naar voedsel in de wereld? De directeur van de voedingsdivisie
van de FAO doet zelfs een oproep aan de EU om de voedselproductie minimaal op peil
te houden. Steunt de Minister dit standpunt?
Nederland committeert zich aan de klimaatdoelstellingen. We moeten onze ambities altijd
helder en duidelijk hebben. Achter alle ambities zitten afspraken en doelstellingen
waarvan we er steeds meer krijgen. Deze ambities, doelstellingen en afspraken moeten
ook uitvoerbaar zijn. Daar moet wat ons betreft nu de aandacht naartoe, want het zijn
de niet-uitvoerbare, de niet-betaalbare en de niet-uitlegbare zaken waar boeren en
burgers tegen aanlopen. Daarom moeten we ons concentreren op haalbare doelstellingen.
Niemand is tegen maatregelen die klimaatverandering tegengaan, maar we moeten er wel
voor zorgen dat burgers en bedrijven de verduurzamingsslag kunnen maken. De klimaatambities
moeten dus slim gezwaluwstaart worden met voedselzekerheid en bestaanszekerheid.
Tot slot. Vanuit de Kamer maar ook vanuit de samenleving is er een roep om een glasheldere
landbouw- en voedselstrategie. Deze roep komt voort uit een te passieve rol van de
overheid in het beleid inzake voedselzekerheid. Voedselzekerheid is ook een Europese
aangelegenheid. In navolging van de aanwijzing van Natura 2000-gebieden komt er wat
ons betreft ook een aanwijzing van Food 2050-gebieden. Het gaat hier over de teelt-
en visgebieden die beschermd moeten worden omdat ze essentieel zijn voor de voedselproductie.
Deze gebieden kunnen door de landen zelf worden aangewezen om hoogproductieve landbouwfuncties
te beschermen. Hoogproductieve landbouw, zoals die in Nederland bestaat, spaart wereldwijd
ruimte- en landgebruik en versterkt de regionale voedselzekerheid. Ziet de Minister
het zitten om met de Duitse collega samen op te trekken in Europa om toe te werken
naar het vaststellen van Food 2050-gebieden? Graag ook hierop een reflectie van de
Minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pierik, voor uw inbreng namens de BBB. Er is nog een interruptie
van de heer Holman.
De heer Holman (NSC):
Het is altijd genieten als de heer Pierik zijn verhaal hier vertelt en er zo een hele
rij getallen uit vliegt. Hij maakt een mooie analyse. Maar in zijn discussie met het
lid Kostić zei hij: de markt gaat z'n werk doen. Daar schrik ik toch wel een beetje
van, in die zin dat we – daar ging het in de afgelopen discussies over – keihard afstevenen
op een koude sanering omdat een aantal dingen niet goed gaat. De toon van uw betoog
is toch: ach, het valt wel mee, we moeten voedsel produceren en het komt wel goed.
Deelt u die mening? We zitten in een transitie. Welke drie dingen zouden moeten gebeuren
om die transitie succesvol vorm te geven? Kunt u dat eens uitleggen?
De heer Pierik (BBB):
Ik ben het helemaal eens met de heer Holman dat we in een transitie zitten. Die transitie
is niet gisteren begonnen, maar eigenlijk al tien jaar geleden. Daar heb ik in mijn
betoog wel wat over geroepen: in die transitie willen we ten behoeve van de voedselzekerheid
in gebieden, die we beschouwen als toonbeeld van de vruchtbare delta, heel efficiënt
en heel doeltreffend landbouwproducten produceren die niet alleen voor de Nederlandse
markt maar ook voor de internationale markt weggezet kunnen worden. Dat zijn niet
de bulkproducten, maar de kwalitatief hoogwaardige producten die met een lage CO2-print de wereldmarkt op kunnen. Wat de voedselstrategie betreft: de markt moet z'n
werk doen. Dat is natuurlijk de ene kant van de medaille. Dat je daar enige sturing
van de overheid bij nodig hebt, heeft het verleden natuurlijk ook wel uitgewezen.
Dat kunnen we moeilijk ontkennen. Als je nu met een boer praat, dan zegt die vooral:
ik word aan alle kanten beknot en ik heb 600.000 maatregelen om m'n nek hangen, en
ik fungeer meer als robot dan als ondernemer omdat ik aan al die touwtjes moet trekken.
We willen dus heel erg naar doelsturing toe. Dat is dan het tweede element. Laten
we een voedselstrategie neerzetten – dus geen voedselstrategie voor 2030 maar voor
2040 – waarin we zeggen: dan hebben we zoveel mensen op deze aardbol wonen, waar gaan
we dan onze voedselzekerheid beleggen? Waar gaan we dan onze voedingsmiddelen produceren?
Wat is dan de rol van Nederland, ook in dat hele traject?
De voorzitter:
En wat is punt drie? U was bij punt twee.
De heer Pierik (BBB):
Ja, dat was punt twee. Punt drie is dat we toch die verduurzamingsslag moeten gaan
maken. Wat dat betreft wil ik ook weer verwijzen naar een rapport van Wageningen Economic
Research. In dat rapport staat dat als we de verduurzaming verder handen en voeten
geven, dat een enorme impact heeft op het verdienvermogen van de boer. Als ik percentages
lees als dat een melkveehouder misschien wel 200% van zijn inkomen zou verliezen als
hij verdergaat met de huidige verduurzamingseisen, dan schrik ik daar behoorlijk van.
De heer Holman (NSC):
Dan nog een tweede vraag. Er zitten hele aardige elementen in uw betoog, maar vorige
week is er in de Kamer bij meerderheid een motie aangenomen om te komen tot een integrale
visie. De elementen die u schetst – wat is de positie van de Nederlandse veehouderij,
wat is onze visie op de voedselvoorziening en hoe heb je goede natuur? – zitten er
allemaal in. De meeste partijen hebben voorgestemd, waardoor de motie is aangenomen,
maar u hebt tegengestemd. Als u zo'n betoog houdt over wat er moet gebeuren, hoe kan
het dan dat u daartegen stemt? Ik zou zeggen: laten we nu eens de discussie aangaan
die u zelf zo neerzet in uw betoog.
De voorzitter:
Wilt u in de derde persoon via de voorzitter spreken, alstublieft.
De heer Holman (NSC):
Uiteraard.
De voorzitter:
Dank u wel. Het is u vergeven, meneer Holman.
De heer Pierik (BBB):
Ik doe het dan maar wel even via de voorzitter. Natuurlijk vinden we het zespuntenplan
van Wageningen Economic Research heel belangrijk, maar wat ons betreft moet de vertaalslag
van wat al die dingen nou betekenen naar het verdienvermogen van de boer, verder geconcretiseerd
worden. Je kan boeren niet met een kluitje in het riet sturen en zeggen «luister,
we gaan nu een plan, een visie, een voedselstrategie maken, we gaan nu iets roepen
over voedselzekerheid», terwijl ze niet weten op welke manier ze daadwerkelijk moeten
investeren en aan knoppen kunnen draaien om dat landbouwinkomen een beetje op peil
te houden. Dat kan niet van vandaag op morgen. Je moet ook een tijdspad wegzetten,
waarbij je zegt: als je die stappen zet, dan kun je in 2040 op die manier je boterham
verdienen. Dat is de reden waarom we tegen die motie hebben gestemd.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik vroeg me af hoe het zit met die voedselzekerheid, want daar maak ik me ook zorgen
over. De heer Pierik wijst erop dat er moet worden gekeken naar vruchtbaar land et
cetera dat efficiënt is. Als straks uit onderzoek daarnaar blijkt dat wij veel meer
mensen kunnen voeden met veel plantaardig en weinig dierlijk, waarmee we ook veel
minder maatschappelijke kosten hebben, dus dat de baten veel hoger zijn dan in de
huidige verhouding tussen plantaardig en dierlijk, zou de BBB dat onderzoeksresultaat
dan willen accepteren? Of wil zij koste wat kost vasthouden aan het huidige systeem?
De heer Pierik (BBB):
«Koste wat kost vasthouden aan het bestaande systeem.» Ik geloof niet dat iemand dat
wil. We zijn al in transitie, er worden al ontzettend veel stappen gezet om te werken
aan een stukje verduurzaming in die sector. Ik zou bijna zeggen: dat is business as
usual in die sector. Wij willen de milieu-impact heel graag adresseren aan de verschillende
takken van sport. Als uit wetenschappelijk en gevalideerd onderzoek blijkt dat bepaalde
sectoren een enorme milieu-impact hebben en nauwelijks een bijdrage leveren aan de
economie, dan gaan we daar natuurlijk heel serieus naar kijken. Wat dat betreft is
voor de BBB niks in beton gegoten.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik heb nog een interruptie, toch?
De voorzitter:
Zeker, mevrouw Kostić, u had nog een interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Afsluitend: dit is wel een beetje bemoedigend. Ik ga de heer Pierik alle onderzoeken
sturen die ik hier bij me heb, want de cijfers spreken nu al voor zich. Ik ben heel
blij met de openheid die BBB hier toont om de transitie richting plantaardig in ieder
geval aan te gaan als het meer maatschappelijke baten met zich meebrengt en voor meer
voedselzekerheid zorgt. Dus dank u wel.
De voorzitter:
Daar hoeft u niet meer op te reageren, meneer Pierik. Ik zie meneer de Minister nog
in een oud cahier driftig meeschrijven. Er komt af en toe zelfs rook uit zijn pennetje.
Toch wil ik de Minister, als u mij dat toestaat, bij hoge uitzondering alvast verzoeken
om korte en puntige antwoorden voor te bereiden. De Minister zegt dat dat een enorme
opgave voor hem is; daarom meld ik het ook alvast. Dank u wel, meneer de Minister.
Het woord is aan meneer Holman, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Dank u wel, voorzitter. We willen het graag hebben over gezond en duurzaam voedsel.
Wij van Nieuw Sociaal Contract willen er zijn voor de jonge boeren en voor de duurzame
boeren. We zitten in een transitie. We zullen die in moeten gaan; die transitie gaat
gebeuren. Er gebeurt ook veel. Veel boeren zijn er op de een of andere manier mee
bezig. U hebt het over biologisch. Dat is een groep die we een warm hart toedragen
en die goed bezig is. 4% is biologisch en de ambitie voor de komende zes jaar is om
naar 15% te gaan. Wij vragen ons af hoe realistisch dat is. We zeggen daarvan dat
het niet realistisch is om het in zes jaar tijd te verviervoudigen. Ik denk dat we
moeten ophouden met kijken naar wat we zouden willen, en dat we moeten gaan kijken
naar wat we kunnen bereiken en wat haalbaar is. Als wij in zes jaar tijd verdubbelen
naar 8%, dan doen we het ontzettend goed. Mevrouw Vedder heeft er al wat over gezegd.
Je ziet dat de prijselasticiteit in die markt groot is en dat kan de sector zo nekken.
Het gaat ook om het verdienmodel van de boeren. Hoe kan je een fair share van wat
er in de voedselketen betaald wordt, naar de boeren toesluizen? De consument die wil
kopen, zal zich moeten realiseren dat hij een prijs moet betalen voor duurzaamheid
en met elkaar zullen we moeten gaan kijken of de boer en de tuinder een goede prijs
gaan krijgen voor de producten.
Ik heb de afgelopen weken veel gesprekken gehad met mensen uit de zuivel- en de voersector
en met supermarkten. Afgelopen week heb ik een uitgebreid gesprek gehad met Albert
Heijn en de vraag gesteld hoe het nu gaat. Je ziet dan dat biologisch best moeilijk
is in de supermarkt, maar dat bijvoorbeeld een formule zoals Beter voor redelijk succesvol
is. We richten ons beleid heel erg op de koplopers, de innovators en op de 4% biologisch,
maar daar zit 80% tussen. Het sluit een beetje aan op het verhaal van het CDA. Je
kunt de meeste winst waarschijnlijk halen door die 80% heel snel vooruit te laten
gaan. Hoe kun je dat doen en hoe ga je dat bereiken? Dat is de discussie die we hebben.
Hoe kunnen wij tot een beter systeem komen en wat is de rol van de overheid daarin?
Ik geloof niet in de gedachte dat de overheid alles maar zal regelen. Beprijzen kan,
maar ik geloof er niet in dat dat de succesformule is om te komen waar je wilt. Het
heeft met intrinsieke motivatie te maken en met de wil om te doen. Het heeft te maken
met een consument die wil. Ik ben teleurgesteld in het bedrijfsleven, dat geen verantwoordelijkheid
neemt, maar dat wel wat doet. Ik heb best waardering voor Albert Heijn. Ik hoor wat
ze doen. Ze zijn goed bezig, maar je kunt de vraag stellen of er meer gedaan kan worden.
In de hele keten, waarin de primaire landbouw een rol heeft maar waar gewoon een miljardenindustrie
omheen zit die de primaire sector als een soort melkkoe ziet, kun je je afvragen of
we meer kunnen doen. Wij zijn ervan overtuigd dat je daar meer in kunt doen. Ik stel
ook steeds aan de mensen in het bedrijfsleven de vragen: wat doen jullie, hoe intrinsiek
ben je gemotiveerd, kun je meer doen en in welke mate wil je verantwoordelijkheid
nemen?
Als het gaat over de Afrekenbare Stoffenbalans, vraag ik: wie moet dat doen? Het bedrijfsleven
zegt dan: de overheid. Hoezo de overheid? Wat is je eigen verantwoordelijkheid en
wat ga je doen? Als je een succesvolle landbouw in Nederland wilt hebben met goede
producten, dan zal de hele keten zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. De volgende
vraag ligt dan voor: ben je werkelijk intrinsiek gemotiveerd en ben je werkelijk geïnteresseerd
in beter voedsel en een beter milieu, of ben je toch een soort wolf in schaapskleren
die de aandeelhouderswaarde en de winst van de onderneming vooropstelt? Samen met
collega Van Campen willen wij hierover graag een rondetafelgesprek organiseren waarbij
we het bedrijfsleven, de supermarkten en de zuivel- en de voerjongens uitnodigen.
Laat bijvoorbeeld Albert Heijn, Jumbo, Lidl en Aldi hier maar eens publiekelijk aan
de maatschappij uitleggen hoe zij hun verantwoordelijkheid zien en op welke manier
de boeren een fair share in het verhaal krijgen.
Als een kilo kaas af fabriek € 5 is, wat de kosten van de boer nauwelijks dekt, maar
voor € 15 in een schap ligt, vraag ik mij af waar die € 10 blijft. Het stukje kaas
is gesneden, er is een stukje folie omheen gedaan, het is naar de supermarkt gebracht,
en er zit € 10 tussen. Leg het maar eens uit. Leg maar eens uit hoe de supermarkt,
de industrie, de zuivel- en de voersector hun verantwoordelijkheid nemen om te kijken
hoe wij de landbouw in Nederland fors kunnen verbeteren en de boer recht willen doen
in de betaling.
Voorzitter, dan kom ik ongeveer bij u uit. Want als je het hebt over een wolf in schaapskleren:
er is niemand die beter het gedachtegoed van de wolf verwoordt en die weet wat er
in het hoofd van een wolf rondgaat. En er is ook niemand die beter weet hoe je een
schaap kunt versmaden.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik voel me zeer vereerd dat u mij vergelijkt met een wolf. Dat «schaapskleren»
had er dan natuurlijk niet bij gehoeven.
We gaan naar het betoog van het lid De Groot van D66. U heeft trouwens snelle schoenen
aan, meneer De Groot. Ik vind dat niet iets voor een zeiler, maar meer iets voor iemand
met een speedboot, een Lamborghini of zo. Ik had ze niet bij u verwacht, moet ik eerlijk
zeggen. Gaat uw gang, meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Als je eenmaal een zeilboot hebt, dan heb je voor die andere dingen geen geld meer.
Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage houden over het klimaat en de doelen die we met de
Minister hebben afgesproken. Nederland is mooi en iedereen is gewoon hard aan het
werk voor het klimaat. We hebben vorig jaar meer elektrische auto's dan benzineauto's
gekocht. Nederland is wereldkampioen zonnepanelen, met 3,8 zonnepanelen per Nederlander.
We wekken al meer duurzame dan grijze stroom op en in onze industrie waait ook een
groene wind. Dat mag allemaal sneller, maar we zijn echt los. In alle delen van de
maatschappij is men gewoon hard aan het werk voor een gezonde economie. Dus die trein
rijdt. Maar er is één wagonnetje dat ergens eenzaam op een stationnetje staat aan
de Bezuidenhoutseweg, en dat is de landbouw. Wat betreft de toekomst van onze voedselproductie
is het bekend wat D66 wil. We hadden net een mooie discussie over de kringlooplandbouw
en de gevolgen daarvan. Maar daar hoort ook een verdienmodel bij – een goede prijs
voor boeren – en een respectvolle omgang met dieren. We gaan 4 maart zien hoe dat
eruitziet. Voorts noem ik veel minder vervuiling door stikstof, het gebruik van pesticiden
enzovoort.
Maar dan even heel concreet over het klimaatbeleid. Er is in 2019 een Klimaatakkoord
gesloten. Landbouw wordt daarin aangewezen als een van de vijf sectoren waarin de
CO2-uitstoot flink omlaag moet. Ik heb het dus niet over wat daarvoor gebeurd is, ik
heb het over 2019. In het coalitieakkoord van 2021 – er is eigenlijk in de tussentijd
niks gebeurd – staat dat Nederland voor 55% CO2-reductie gaat en dat de Minister van LNV moet gaan werken aan kringlooplandbouw.
Eind 2022 kiest de Minister voor een polderroute met een landbouwakkoord. Begin 2023
loopt het landbouwakkoord maanden vertraging op. In april 2023 komt klimaatminister
Jetten met een historisch klimaatpakket met 122 maatregelen. Dat betreft alle sectoren
behalve de landbouw. Die maatregelen komen later in het landbouwakkoord. Als dat niet
lukt, zullen normering en beprijzing worden toegepast. Dat was in april. Dat is dus
alweer bijna een jaar geleden. Toen werd gesproken over normeren en beprijzen.
Dan klapt het landbouwakkoord in juni. Vervolgens meldt de Minister van LNV in februari
2024 – iets wat hij volgens mij ook al in het najaar had gemeld – aan de Kamer dat
hij de afgelopen tijd geen normerend en beprijzend beleid heeft uitgewerkt, omdat
dat aan het volgend kabinet is. Maar de Kamer heeft dit onderwerp niet controversieel
verklaard. Dus de Minister is hier gewoon missionair.
Ik heb de volgende vragen. Eén. Is de Minister het met mij eens dat het kabinet missionair
was toen werd besloten dat de landbouw nog 4 megaton CO2 moest reduceren? Twee. Is de Minister het met D66 eens dat het kabinet missionair
was toen daarbij werd besloten dat als een landbouwakkoord zou falen, er normerend
en beprijzend zou worden uitgewerkt? Drie. Is de Minister het met mij eens dat hij
eigenlijk al in april vorig jaar, maar anders direct na het klappen van het landbouwakkoord,
had moeten beginnen met het uitwerken van normerend en beprijzend beleid? Vier. Is
de Minister het met D66 eens dat het buitengewoon teleurstellend is dat de landbouw
negen maanden na het klimaatpakket nog geen stap verder is? Het Klimaatakkoord is
uit 2019, waarmee dus de hele maatschappij bezig is. Vijf. Is de Minister het met
D66 eens dat dit vooral ook buitengewoon onverantwoord en oneerlijk is tegenover de
boeren, omdat duidelijk is dat er iets moet veranderen in de landbouw en juist die
onduidelijkheid en die onzekerheid nu voor grote onrust zorgen? Zes. Is de Minister
het met D66 eens dat een nieuw kabinet nog lang op zich zal laten wachten, terwijl
boeren recht hebben op duidelijkheid? Zeven. Is de Minister het met D66 eens dat het
duidelijk wordt dat er nu moet worden gewerkt aan normeren en beprijzen? En is de
Minister het ermee eens dat we daarvoor ook een goed alternatief moeten aanbieden
aan de boeren? Acht. Is de Minister het met D66 eens dat deze Kamer niet demissionair
is en daarom heel goed in staat is om met deze Minister en het demissionaire kabinet
mee te denken over oplossingen, zodat de landbouw een eerlijke bijdrage kan gaan leveren
aan een gezonde economie? Kan de Minister toezeggen dat er een toereikend, normerend
en beprijzend beleid wordt uitgewerkt voor de CO₂-uitstoot van de landbouw en dat
er daarbij duidelijk wordt gemaakt welke aantrekkelijke duurzame alternatieven boeren
krijgen om ook echt aan die normen te gaan voldoen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Netjes binnen de tijd, meneer De Groot. Dank daarvoor. Er zijn nog een paar interrupties.
Allereerst de heer Holman van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
De vraag is of de aangenomen beprijzende motie wel of niet door de Minister in behandeling
moet worden genomen. U was samen met de BBB een van de partijen die tegen een visie
op de landbouwveehouderij was, een visie die juist hier een integrale oplossing had
kunnen geven. U pikt er nu één puntje uit zonder dat u een fundamentele discussie
heeft gevoerd over de hele positie van voedsel en over welke vorm van veehouderij
u hier in Nederland wilt. Ik ben het dus eigenlijk niet met u eens. Welke vraag moet
ik dan stellen? Kan ik u overtuigen ... Kan ik u de vraag stellen waarom u deze kwestie
zo benadert? Waarom kunt u dan niet afwachten tot er een integrale visie is en tot
we een duidelijk idee hebben over hoe we de landbouw vorm moeten geven?
De voorzitter:
Ik zal alle vragen doorgeleiden naar de heer De Groot. Dank u wel. Ik geef het woord
aan meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik had begrepen dat die vraag voor mij bedoeld was.
De voorzitter:
Ik heb een paar keer gehoord dat er via de derde persoon en de u-vorm wordt gesproken.
Dat ben ik, per definitie. We moeten in de derde persoon via de voorzitter spreken.
Dat zijn de regels hier. Dank u wel. Ik geef het woord aan meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De heer Holman geeft zelf het antwoord al: «Niet afwachten tot de visie er is.» Ik
heb echt geaarzeld, want ik begrijp het politieke doel van de motie van de heer Holman.
Dat is namelijk om daar gewoon weer eens even goed met elkaar over praten. Het kan
ook geen kwaad om erover te praten. We zullen daar ook een bijdrage aan leveren. Het
punt zit in het afwachten. We hebben in dit parlement namelijk al heel vaak gesproken
over die visie. Sterker nog, in 2017 of 2018 heeft de Kamer, elke partij die er toen
in zat, de opdracht gegeven aan de toenmalige Minister van LNV om de visie die zij
had neergelegd over kringlooplandbouw, uit te werken. Dat is dus vijf jaar geleden,
maar er is niets gebeurd. Ondertussen is er een Klimaatakkoord gesloten, we hebben
stikstofproblematiek, enzovoort. Ik heb nu gefocust op klimaat omdat we daar hele
concrete afspraken over hebben. Welke visie je dus ook hebt: je zult aan die afspraken
moeten voldoen. Dat is dus de reden. Er is echt over nagedacht. Ik begrijp uw motie,
maar we moeten gewoon aan de slag. Er ligt een visie, die moet worden uitgewerkt.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording. We gaan tot slot naar de benjamin van de commissie,
de heer Van Campen van de VVD, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.
De heer Van Campen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het is een genoegen om dat te mogen zijn.
Voorzitter. Afgelopen maandag reed ik met mijn auto de Gelderse uiterwaarden in bij
Ellecom. Daar bezocht ik een biologisch melkveebedrijf waarbij nog veel andere melkveehouders
aanschoven. Zij rolden een grote kaart uit met daarop een gebiedsproces. We hebben
hier vaak de mond vol van gebiedsprocessen, maar dit was een plan dat boeren zelf
al jarenlang met elkaar hadden gemaakt, zelfs al vóór vijf jaar geleden. Ik noem vijf
jaar om aan te geven dat dat dus zelfs al voor de PAS-uitspraak was van de Raad van
State over het antwoord op de vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat we schonere lucht,
schoon water en een schonere bodem krijgen. Aan die tafel zat dus draagvlak, maar
ook draagvlak met frustratie. De vraag van de boeren aan die tafel was namelijk: wanneer
komt er nou eindelijk lucht en ruimte voor de plannen die we met elkaar hebben gemaakt?
De provincie schenkt namelijk de koffie wel, dat is het probleem niet in Gelderland.
Die zal ook best goed zijn. Maar wanneer komt er ook geld en komen er middelen om
die plannen tot wasdom te laten komen, zodat die ondernemers daadwerkelijk hun bijdrage
kunnen leveren voor de verduurzaming? Daarom vraag ik de Minister hoe het nou eigenlijk
zit met die koploperprojecten waar in de nota van wijziging financiële middelen voor
zijn uitgetrokken. Waar komen die terecht? Hoe zorgen we ervoor dat de goede wil van
deze boeren, die bereid zijn om hun nek uit te steken, wordt erkend en beloond? Over
de verduurzaming en de noodzaak tot verduurzaming is eigenlijk weinig discussie als
ik praat met boeren. Maar zij zeggen dat de knop om aan het einde van de dag een goed
inkomen te hebben vroeger ging over meer productie. Volumevergroting was de manier
waarop je brood op de plank kon krijgen, maar die weg is dichtgezet. Dat leidt tot
frustratie. De boeren willen wel verduurzaming, maar wat is dan de gereedschapskist
die de overheid geeft om ervoor te zorgen dat zij komen tot verduurzaming?
Voorzitter. Dan kom ik op mijn evergreen: de Afrekenbare Stoffenbalans. Het is een
kwestie van tijd. Ik weet dat de Minister daarvoor is en ik weet dat de Minister-President
daar vorige week voor heeft gepleit en dat hij zijn vinger heeft opgestoken in Brussel
als het gaat om RENURE, de kunstmestvervangers. Die zijn belangrijk, maar aan de andere
kant is de Afrekenbare Stoffenbalans dat ook. Vorige week hadden wij een gesprek met
onder meer de RVO. Toen vroeg ik de RVO-uitvoeringsorganisatie of zij de opdracht
van de Minister van Landbouw al had gekregen om te komen tot de Afrekenbare Stoffenbalans.
Maar die opdracht was nog niet gegeven. Dat vindt de VVD toch best gek, omdat er al
heel veel Kamermoties en toezeggingen liggen die dit zouden moeten gaan regelen. Ik
zou de Minister willen vragen wanneer hij die opdracht aan de RVO gaat geven.
Voorzitter. Dan ga ik zuidwaarts, richting Brussel. Ursula von der Leyen heeft een
aantal weken geleden ook gemerkt hoe het is om een aantal John Deeres op de stoep
te hebben. Dat heeft geleid tot versoepelingen op een aantal landbouwdossiers, waaronder
het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Eigenlijk vindt mijn fractie dat een beetje een
lege huls, want de kwantitatieve doelen waren al door het Europees Parlement van tafel
geschoven. Maar het probleem is nu dat ook de goede kanten van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening,
onder meer de toelating van groene middelen, ook van tafel zijn. De Kamer heeft in
aanloop naar het nog volgende schriftelijk overleg al gevraagd om een reactie van
het kabinet, maar ik zou de Minister nu al willen vragen hoe hij daarnaar kijkt en
hoe hij er zich voor gaat inzetten dat het deel van de verordening met de groene alternatieven
wel uitgevoerd gaat worden omdat we die zo hard nodig hebben om het gewasbeschermingsmiddelengebruik
terug te dringen en boeren de toolkit te geven om te verduurzamen. Graag een reactie.
Voorzitter. Ik kom op nieuwe technieken en innovaties. Het Nederlandse agrifoodcluster
is wereldwijd bekend en wordt geroemd om zijn kennis en innovatie. Dat gaat wat mijn
fractie betreft niet alleen over de gangbare klassiekere vormen van voedselproductie,
maar ook om nieuwe vormen. Mevrouw Gündoğan is niet meer in dit midden, maar ik werp
mij als geestelijk vader van de motie-Gündoğan over de biotechnologie. Afgelopen maandag
heb ik een bedrijf bezocht in Wageningen. Dat bedrijf heet NoPalm en zoekt alternatieven
voor palmolie. We weten dat de ontbossingsproblematiek rond de evenaar voor sojaproductie
en palmolie groot is. Dit Nederlandse bedrijf heeft daar een alternatief voor gevonden.
Ik vraag de Minister hoe het kabinet dit soort alternatieven tot wasdom laat komen,
want dit zijn ook voedseltechnieken van de toekomst.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter, ik kan er nog eindeloos over doorpraten, maar laten we het hier maar even
bij houden, want ...
De voorzitter:
Zeker, want die kans ga ik u niet geven vandaag.
De heer Van Campen (VVD):
... ik zie uw strenge ogen.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng namens de VVD, meneer Van Campen. We gaan schorsen tot
... Moeten die interrupties nu echt nog? Wie was eerder van jullie, want ik heb niet
goed opgelet. Meneer Flach. U heeft zelfs nog twee interrupties.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, ik ga u helpen. De heer Van Campen kan antwoorden op mijn vraag met ja
of nee. Hij stelde de vraag aan de Minister over de koploperprojecten. De middelen
daarvoor zijn in de wijziging van de begroting opgenomen. Kan ik hieruit concluderen
dat de VVD voor deze wijzigingen gaat stemmen?
De voorzitter:
Ja of nee, meneer Van Campen.
De heer Van Campen (VVD):
De VVD stemt voor de begroting. Die is voor zover ik weet – ik kijk even de andere
collega's aan – vooralsnog niet gewijzigd. Wel degelijk stemt de VVD-fractie voor
de Landbouwbegroting.
De voorzitter:
Dan nog meneer Holman, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Volgens mij heb ik nog één interruptie.
De voorzitter:
Zeker. Er zijn er nog diverse.
De heer Holman (NSC):
Ik zou collega Van Campen graag het volgende willen vragen. Ik bewonder hem om hoe
enthousiast hij is over de Afrekenbare Stoffenbalans. Dat moedig ik heel erg aan.
Hoe ziet hij de mogelijkheden om zo snel mogelijk een stoffenbalans te creëren? In
hoeveel tijd denkt hij dat dat zou kunnen? Zou het bedrijfsleven daar ook een hele
grote, actieve rol in kunnen spelen?
De heer Van Campen (VVD):
Dat kan het wel degelijk. Ik vind namelijk dat het bedrijfsleven daar een grote verantwoordelijkheid
in heeft. Deze Kamer heeft al in 2022 een motie van mijn hand aangenomen die de Minister
verzocht in 2023 al met een afrekenbare stoffenbalans 1.0 aan het werk te gaan. Vorige
week hoorde ik dat de RVO de opdracht om tot de uitwerking van een afrekenbare stoffenbalans
te komen, nog niet eens heeft ontvangen. Dan vraag ik me weleens af: wat zijn we hier
aan het doen? Wat mij aanspreekt in het betoog van de heer Holman, is dat hij het
bedrijfsleven daarvoor aansprakelijk houdt. Dat vind ik interessant. Laten we dat
ook bij de Minister neerleggen. Maar uiteindelijk heeft een vrije markt, een liberale
markt ook een goede marktmeester nodig. Dat is de rol die de Minister hier in dit
midden heeft. Hij zal dus met de kaders moeten komen. Daar zal het bedrijfsleven de
goede kennis en input voor moeten leveren.
De voorzitter:
RVO staat voor Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zeg ik voor degenen die dat
niet weten. We gaan schorsen tot 12.10 uur. Tot zo meteen.
De vergadering wordt van 11.41 uur tot 12.13 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug bij het commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel. Het woord is aan
meneer de Minister. Ik stel voor dat we de Minister maximaal vier keer kort en puntig
interrumperen. U hoeft de interrupties uiteraard niet op te maken. Mocht de Minister
in blokjes werken, dan vraag ik hem of wij die blokjes vooraf mogen ontvangen, want
dan sta ik de interrupties iedere keer pas toe aan het einde van het blokje. Excellentie.
Minister Adema:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik kies nu voor een ander traject, want ik heb één,
twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht blokjes. Ik ga de partijen langs.
De voorzitter:
Prima. Iedere keer als de Minister met een Kamerlid klaar is, komen de interrupties.
Excellentie, ik hoop dat u kort en puntig kunt antwoorden, gezien de tijd.
Minister Adema:
Meneer de voorzitter. Ik heb er, als echte gereformeerde jongen, over nagedacht om
het hele debat af te doen in één preek met drie punten. Dan zou ik ook maar drie vragen
hoeven te beantwoorden, maar daarmee zou ik de Kamerleden, die zo veel voorbereid
hebben, tekortdoen.
Ik begin met de vragen van mevrouw Nijhof over het stikstofbeleid. Eigenlijk zijn
die twee vragen voor mijn collega voor Natuur en Stikstof. Er werden vragen gesteld
over de manier van berekenen. De wetenschappelijke manier van meten en berekenen in
het stikstofdossier is in opdracht van de toenmalige Minister van Landbouw, mevrouw
Schouten, getoetst door onder andere de commissie-Hordijk. De commissie-Hordijk heeft
aangegeven dat het meten en berekenen voldoet aan de wetenschappelijke standaarden,
dus daar kan ik helder over zijn.
Dan de stikstofdepositie. Ze zei dat de gemeten waarden bij droge stikstofdepositie
net als bij natte stikstofdepositie vergeleken moeten worden met de geschatte waarden.
Ook die vraag hoort thuis bij Van der Wal. Er worden in heel Nederland stikstofmetingen
uitgevoerd om de concentratie bij natte en droge depositie te meten. Er zijn volgens
mij 300 meetpunten, zeg ik even uit mijn hoofd. Dat heeft meneer Hordijk mij weleens
verteld. Er wordt dus wel degelijk gemeten. Die gemeten waarden worden toegevoegd
aan het model. Dat waren de vragen over stikstof van mevrouw Nijhof.
De voorzitter:
Dat scheelt alvast vier interrupties, want ze is er nog niet. Dan gaan we verder.
Zo schiet het lekker op!
Minister Adema:
Dan begin ik nu aan de vragen van de heer Van Campen... Nee, hoor, laat ik me netjes
gedragen, want iedereen wil graag een antwoord horen op zijn of haar vraag. Dat begrijp
ik heel goed.
Dan het actieplan biologisch en de prijsvorm. Hoe gaan we ervoor zorgen dat de prijsvorm
meebeweegt met de areaalambities? In de rapportage stond een toename van het areaal,
maar dat is onvoldoende. Er moet juist aan de voorkant wat gebeuren: trekkracht in
de markt. Alle acties die we ondernemen met het actieplan en die ook geïntensiveerd
worden met 50 miljoen naar aanleiding van de begroting zorgen er juist voor dat er
aan de marktkant getrokken wordt, want bij de consument moet het gebeuren. Als het
daar niet gebeurt, dan beginnen we met duwen. Dat betekent dat het prijsniveau onder
druk komt te staan en dat er gedumpt wordt. Dat is slecht voor het verdienmodel van
de boeren. Het moet dus aan de marktkant beginnen.
We zijn met die 50 miljoen een soort marktontwikkelingsprogramma aan het opzetten.
Dat gaat niet alleen over de consument, maar bijvoorbeeld ook over de horeca en de
catering. Het gaat natuurlijk om de retail, maar de horeca en catering zitten daar
ook bij. We willen de afzetmarkt en de vraag in de markt naar biologisch zo breed
mogelijk vergroten. Daar hoort ook een stukje bewustwording bij van de consument.
Ik hoorde gisteren het verhaal van een supermarkt die de prijzen van biologische producten
had verlaagd naar het niveau van gangbare melk. De klanten werden boos omdat ze de
prijzen van gangbare melk naar het niveau van biologisch hadden gebracht. De perceptie
van de klant is dat biologisch altijd veel duurder is, dus daar moeten we ook aan
werken bij de consument.
Er is gevraagd naar het mechanisch bestrijden van onkruid. Althans, met arbeidskrachten.
Ik denk dat dat vooral slaat op de biologische landbouw. Wij kunnen daar geen extra
middelen voor beschikbaar maken, maar we hebben wel iets anders. Ik ben het zeer eens
met mevrouw Vedder, en dat geldt ook voor meer opmerkingen die vandaag gemaakt zijn,
dat wij echt naar een reductie van chemische bestrijdingsmiddelen moeten. Ten eerste
moeten we veel groene middelen hebben; daar kom ik straks nog op terug naar aanleiding
van een vraag van de heer Van Campen. Maar er zijn inmiddels ook hele mooie mechanische
onkruidwiedsystemen, en dan denk ik bijvoorbeeld aan laseronkruidwieding. Die zijn
erg in opmars. Vorig jaar ben ik op de beurs in Hannover geweest. Daar wordt dat spul
gewoon verkocht. Het staat er. Het is niet meer in ontwikkeling. Het kan toegepast
worden. Wij hebben ook de subsidieregeling voor geïntegreerde gewasbescherming. Er
kan dus subsidie worden verkregen voor dit soort mechanische systemen, die de biologische
landbouw ook kan gebruiken.
Ik vond het wel mooi dat mevrouw Vedder een vraag stelde over de biologische ondernemers,
omdat daaruit het beeld naar voren kwam dat de verantwoordelijkheid, en dus ook de
pijn, volledig bij de primaire sector zou komen te liggen. Dat beeld kon ontstaan,
maar dat is natuurlijk niet zo. Het gaat juist ook om de ketenpartijen. Natuurlijk
is er een verantwoordelijkheid voor de boer, een biologische ondernemer, maar het
zijn ook alle partijen in de hele keten die daarin verantwoordelijkheid hebben te
dragen. Wij zijn nog steeds in gesprek met de hele keten om te kijken of we die toch
in beweging kunnen krijgen, om daar grotere stappen in te zetten. Dat is best lastig
– dat geef ik ook toe – maar wij moeten juist de keten meekrijgen. Het kan niet zo
zijn dat het ten koste gaat van biologische principes als wij met prijsdruk te maken
hebben. Vanzelfsprekend niet. Biologische principes zijn het uitgangspunt. Daar hoort
een normale kostprijs tegenover te staan. De keten heeft die kostprijs ook op een
goede manier te verwerken in de keten, zeg maar. Wat mij betreft mag dat er nooit
toe leiden dat de primaire keten daarmee prijstechnisch onder druk wordt gezet; dat
kan beslist niet.
Dan een combinatievraag. Dit had een driepuntenvraag kunnen zijn, omdat die door meerdere
partijen is gesteld, dus dat was mooi geweest.
De voorzitter:
Bent u nog bij het blokje Vedder?
Minister Adema:
Ik ben nog steeds bij het blokje van mevrouw Vedder, voorzitter. Over de braakleggingsregeling
hebben wij al eerder gesproken; in de Landbouw- en Visserijraad van oktober-november.
Toen heeft Frankrijk dit punt ingebracht in de Landbouw- en Visserijraad. Vervolgens
is er door alle landen op gereageerd, ook door ons. Wij hebben toen al gezegd dat
we die regeling in principe zouden willen steunen, maar dat we wel zitten met de technische
invoering in de systemen.
Vervolgens is er door de boerenprotesten iets over gezegd door Macron. Hij heeft dat
ook bij de Commissie neergelegd, maar dat was allemaal al voorgesorteerd. Er was al
een hele ruime meerderheid in de Landbouwraad om mee te gaan met die derogatie, dus
dat was ook niet heel erg nieuw. Soms hebben de boeren het gevoel dat als zij naar
Macron toe stappen, Macron iets voor hen regelt en dan is het klaar. Het is prima
dat Macron dat gedaan heeft, daar gaat het mij niet om, maar in feite was dat al helemaal
voorgekookt in de Landbouw- en Visserijraad. Als ik naar Europa zou moeten gaan met
nieuwe zaken, dan is dat heel vaak nog niet voorgekookt in de Landbouw- en Visserijraad;
laat ik dat ook maar even als disclaimer meegeven.
Ik weet dat de RVO vorige week heeft gezegd dat hun systemen niet voorbereid zijn
op de braakleggingsregeling. Ik zeg op dit moment nog niet toe dat we deze gaan toepassen,
want ik heb namelijk de volgende stappen. Vanmiddag spreek ik hierover met de sector,
om te kijken wat we kunnen doen en hoe de sector ertegen aankijkt. Het effect ervan
kan in Nederland relatief laag zijn voor de sector. Dan gaan we ook in gesprek met
de RVO, om te kijken of het misschien op een andere manier wel kan. Daarover gaan
we met ze in gesprek. We hebben ons destijds positief uitgesproken in de Landbouw-
en Visserijraad voor derogatie bij deze regeling.
Dan de vraag over het waterpeil in de veenweidegebieden. Die was van mevrouw Bromet
volgens mij.
De voorzitter:
Ja, precies. Daarom.
Minister Adema:
Ik heb hier nog één vraag liggen van mevrouw Vedder. Deze zit in de verkeerde map.
U sprak mede namens de ChristenUnie en niet namens PvdA-GroenLinks.
Deze vraag gaat over normeren en beprijzen. Het klinkt misschien een beetje gek, maar
ik denk dat normeren en beprijzen grote potentie heeft voor de agrarische sector.
Als je kijkt naar emissiegestuurde systemen in de sector, waarbij boeren ook alle
ruimte krijgen om op hun eigen manier aan de slag te zijn, want dat is de keerzijde
ervan, dan zou een emissierechtensysteem, bijvoorbeeld op het gebied van stikstof,
best een hele mooie oplossing kunnen zijn. Maar dat gaat wel samen. Het kan niet zo
zijn dat daaroverheen nog eens een emissierechtensysteem komt. We zien daar bijvoorbeeld
in de glastuinbouw een prachtig voorbeeld van. Die hebben een eigen emissierechtensysteem.
Dat is een eigen, sectoraal, systeem. Er zijn op dit moment heel veel glastuinbouwers
enorm aan het verduurzamen, ook met hulp van de overheid; die heeft daar middelen
tegenover gezet. Die glastuinbouwers laten op deze manier zien dat het systeem echt
kan werken. Naar zo'n soort systeem willen we toe gaan. Die tuinders kunnen op hun
eigen manier invulling geven aan de verduurzaming van hun bedrijf. Wij schrijven niet
voor hoe ze dat moeten doen. Maar ze moeten wél voldoen aan het emissierechtensysteem.
Ik vind dat dus zeer kansrijke modellen. Het is wel een dusdanig ingrijpend model
dat dit écht aan het volgende kabinet is.
Je moet dit namelijk ook integraal bekijken. Het ging vandaag al vaker over de visie
op de landbouw. Wij zijn heel gauw geneigd om maar een bepaalde maatregel te nemen,
om een bepaalde maatregel eruit te pakken, en dan te zeggen: jongens, zo gaan we het
doen. Dat geldt ook voor andere maatregelen. Wij hebben altijd gezegd: als we maatregelen
nemen die bijvoorbeeld als gevolg hebben dat het vee wordt gereduceerd in de landbouw,
dan moet daar ook perspectief tegenover staan. Dat is ook een discussie geweest rondom
het landbouwakkoord. Ik vond de discussie van zonet ook wel aardig. We hebben het
namelijk in het landbouwakkoord bijvoorbeeld gehad over ecosysteemdiensten. Je kunt
maatregelen nemen. Maar als je als Kamer wil dat er maatregelen worden genomen, dan
moet je ook willen dat dit soort faciliteiten worden gerealiseerd. Dat kost ook allemaal
weer geld; dat moeten we ons ook realiseren. Dit sloot even aan op de opmerking die
mevrouw Bromet maakte over de ecosysteemdiensten.
Even kijken. Dit waren de vragen van ...
De voorzitter:
Dit was het blokje Vedder.
Minister Adema:
Ja, dit waren de vragen van mevrouw Vedder.
De voorzitter:
En nu komen de interrupties, allereerst van mevrouw Vedder. Daarna kom ik bij u, meneer
Holman.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank voor de reflectie op het klimaatstuk. Ik wil daar graag nog op doorvragen. Zoals
mijn collega ook al zei: we zien een verschil tussen wat er in de glastuinbouw en
in de rest van de landbouw wordt bereikt. Is de Minister het volgende dan met mij
eens? Het principe dat een sector in staat is geweest om zelf zo'n stelsel van normeren
en beprijzen, in combinatie met ruimte voor doelstellingen en vakmanschap, op te zetten
en zichzelf daar ook aan te houden, laat zien dat dit juist de ingrediënten zijn om
die versnelling te realiseren en dat die ruimte in andere sectoren ook zou moeten
ontstaan.
Minister Adema:
Dat kan zeker ruimte geven voor een versnelling. Alleen, we moeten ons ook realiseren
dat het, als we praten over normeren en beprijzen, ook gaat over hoe we omgaan met
grondgebondenheid. Dat zijn hele pittige discussies; dat bleek vorig jaar al. Ik zeg
daarom dat ik nog met een brief naar de Kamer kom over maatregelen in het kader van
de mesturgentie op dit moment. Daar zullen ongetwijfeld, onder andere naar aanleiding
van debatten in de Kamer, ook dingen zoals afromingen in zitten, verwacht ik. Maar
als je echt naar normeren en beprijzen wil gaan, dan hoort daar ook de vraag bij hoe
je omgaat met de normering van grondgebondenheid. Dat zijn wel hele stevige discussies.
Dat moet je dus wel integraal bekijken. Dat heeft namelijk ook weer te maken met wat
dan het perspectief of het verdienmodel enzovoorts is.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik ben heel benieuwd naar die brief. Ik kijk daar echt naar uit, maar wel een beetje
met zorgen.
Ik heb nog een vraag over de biologische sector. De Minister adresseert het probleem
van arbeid; hij geeft aan dat hier van alles mee gebeurt. Maar ik zie weinig terug
in het actieplan van de aanbevelingen uit het WUR-rapport Het perspectief van biologische
landbouw. Ik zou daar eigenlijk meer verwevenheid tussen willen zien. Ik denk namelijk
dat de sector dat ook gewoon verdient.
Minister Adema:
Ik had het dus over de mogelijkheden. Het ging ook even specifiek over bijvoorbeeld
mechanische of handmatige onkruidbestrijding. Daarover heb ik aangegeven dat de biologische
sector gebruik kan maken van de subsidieregelingen die er voor elke boer zijn voor
het aanschaffen van innovatieve mechanische systemen. Dat blijft zo. Kijk, dat is
wat anders dan ... Daarmee kun je natuurlijk ook de hoeveelheid arbeid naar beneden
brengen. Arbeid is natuurlijk kostbaar; dat realiseer ik me. Arbeid zal ook steeds
kostbaarder worden in de toekomst. We zullen dus echt naar innovatieve systemen toe
moeten gaan, die bijvoorbeeld op een andere manier dan met gewasbeschermingsmiddelen
of met arbeid kunnen wieden. Zoals ik al heb gezegd: die systemen zijn er. Wij hebben
daar ook een subsidieregeling voor beschikbaar, dus daar kan gebruik van worden gemaakt.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik snap het antwoord van de Minister, maar de WUR doet in zijn rapport toch niet voor
niks een aanbeveling dat er onder andere een integraal onderzoeksprogramma akkerbouw
nodig is om te onderzoeken hoe je naar hogere opbrengsten zonder chemie kan. Dat gaat
nadrukkelijk over dit onderwerp. Aan de andere kant doen ze ook een aanbeveling om
een integraal onderzoeksprogramma op te starten naar de extensivering in de melkveehouderij.
Nogmaals de vraag: het lijkt mij dat de WUR die aanbevelingen niet voor niks doet,
dus waarom zie ik ze niet terugkomen in het actieplan voor de biologische sector?
Minister Adema:
Dat heb ik op dit moment even niet scherp, maar ik wil daar best op terugkomen. Aan
de andere kant moeten we ons ook realiseren dat er ongelofelijk veel ligt. Hier worden
oproepen gedaan door de WUR om weer vervolgonderzoeken te gaan doen. Er ligt zo ongelofelijk
veel. Voor de biologische sector is het by far het belangrijkste dat de markt gaat
trekken. Dan komt de rest echt wel voor elkaar. Dat zeggen de biologische boeren ook
tegen mij: zorg ervoor dat de afzet op een goede manier geregeld gaat worden. Dat
is een hele opgave. Daar hadden we het ook over naar aanleiding van de opmerking van
de heer Holman over de 15%. Ik vind dat we een hoge doelstelling moeten hebben en
dat wij echt alles op alles moeten zetten om de markt te laten trekken. Dan zijn er
veel meer mogelijkheden, ook voor de biologische sector. Daar ligt volgens mij echt
de sleutel. Die markt moet gaan bewegen, net als de supermarkten.
De heer Holman (NSC):
Ik zou de Minister graag de vraag willen voorleggen: bent u niet bang dat als je gaat
beprijzen, je a een complex systeem krijgt en b het uiteindelijk kostprijsverhogend
werkt zonder dat de producent van het voedsel de garantie heeft dat hij een betere
prijs krijgt? Zou het niet veel gemakkelijker zijn als, zoals ik mijn betoog stelde,
de supermarkten een verantwoordelijkheid gaan nemen in het kiezen van wat ze wel in
het schap leggen en ze de winstmarges laten fluctueren al naargelang een product duurzaam
of gezond is? Is dat niet een veel makkelijker systeem?
Minister Adema:
Dat is natuurlijk de discussie die we hier eigenlijk voortdurend voeren, namelijk
dat de duurzame producten op een goede manier beloond dienen te worden. Ik kom er
straks nog even op terug hoe we die transparantie in de markt willen gaan regelen
en aan het regelen zijn. Maar het gaat er hier ook om hoe je ervoor kunt zorgen dat
boeren aan hun doelen voldoen als het gaat om klimaatbeleid. Kijk naar dé grote ergernis
van boeren op dit moment. Als we praten over de mestproblematiek waarmee we momenteel
te maken hebben in Nederland, is dat een typisch Nederlands probleem. Er is een overschot
aan mest en de mestmarkt raakt overspannen. Dat is geen Europees probleem. Maar wat
wel een Europees probleem is, is de stapeling van middelenvoorschriften op het boerenerf,
ook in relatie met het verdienvermogen. U raakt een belangrijk punt aan: het verdienvermogen
bij duurzame producten moet omhoog. We moeten er echter ook voor zorgen dat de boer
meer ruimte krijgt op zijn erf. Maar daarbij hoort wel een stok achter de deur. Juist
zo'n emissiesysteem kan ervoor zorgen dat de boeren – we zien dat perfect werken op
dit moment bij de glastuinbouw – onderling aan de slag gaan om ervoor te zorgen dat
de emissies worden beperkt. Dan moet er natuurlijk – dat ben ik zeer met het lid Holman
eens – een goed verdienmodel tegenover staan. Laten we zeggen: in het systeem op zich
zit ook een deel van het verdienmodel. Het is gewoon een interessant systeem omdat
het ook een deel van het verdienmodel kan zijn van boeren, zoals dat op dit moment
ook aan de orde is bij de industrie.
De voorzitter:
U gaat verder met het blokje Bromet, GroenLinks-PvdA.
Minister Adema:
Ik ga verder met het blokje Bromet. Allereerst de vraag over het bosareaal en de bijdrage
aan de CO2-reductie van 0,1 tot 0,4 megaton. Deze vraag ligt natuurlijk op het terrein van mijn
collega Van der Wal. Zij werkt aan versnelling van de klimaatdoelen voor bos. Daarvoor
is ook 10% toename van het bosareaal opgenomen in ons doel in het NPLG. Via de middelen
van het transitiefonds komt er ruimte voor de gebiedsplannen om dit ook concreet te
kunnen invullen. Daarnaast is er 210 miljoen euro beschikbaar gesteld om bos dat eerder
is gekapt ten behoeve van natuurontwikkeling te compenseren.
Dan een vraag over de voortgang van de klimaatopgave. De zorgen over het klimaat deel
ik. Ik deel tevens het volgende, wat ook komt door de discussie over stikstof die
we de afgelopen jaren hebben gevoerd in dit huis, maar ook in de samenleving. Daar
is heel erg de focus op geweest, ook van de agrarische sector en in de discussie die
we met elkaar hebben gehad. Ondertussen is er natuurlijk een groter probleem dan stikstof:
het klimaatprobleem. Als je kijkt naar de potentiële impact voor de agrarische sector,
is het klimaatprobleem in mijn beleving groter dan het stikstofprobleem. Als ik met
boeren spreek, is die bewustwording er nog lang niet bij elke boer. Wat mevrouw Bromet
zegt, herken ik dus heel erg. In de gesprekken die we vorig jaar gevoerd hebben, hebben
we ook allerlei plannen besproken die juist aan de klimaatdoelstellingen zouden bijdragen.
Ik noem alleen al de managementmaatregelen en andere zaken. U weet hoe het daarmee
gelopen is. Maar het is buitengewoon belangrijk dat er maatregelen worden genomen.
Het is ook gewoon helder dat we daarmee achterlopen. Andere sectoren leveren een bijdrage,
maar de landbouw staat op dit moment in feite stil. Er gebeurt in de landbouw natuurlijk
genoeg aan reductie; daar gaat het verder niet om. Maar er zullen nog aanvullende
maatregelen moeten komen – daar ben ik het zeer mee eens – om de komende periode aan
de klimaatdoelen te kunnen gaan voldoen. Overigens wil ik hier weer een uitzondering
maken voor de glastuinbouw. Die is ook genoemd hier. De glastuinbouw heeft het goed
op orde op dit moment. De berekeningen van de planbureaus geven aan dat de glastuinbouw
zijn doelen gaat halen, zoals het er nu naar uitziet. Maar ik deel de zorgen. Natuurlijk
gebeurt er heel veel, ook als het gaat om de verduurzaming. Ik moet zeggen dat ik
ook zie dat er, misschien ook wel naar aanleiding van de discussie die we vorig jaar
gevoerd hebben, heel veel in beweging komt in de sector. Ik was van de week bij een
groep boeren die heel bewust bezig is om het aandeel eiwit in het krachtvoer te beperken,
ook in verband met klimaat. Waar het meestal op 160, 170 zit, zat het bij die groep
op 150. En ze willen het eigenlijk nog wel scherper hebben. Er gebeurt dus al heel
veel in de sector, maar ik ben het ermee eens dat er de komende jaren echt nog een
tandje bij moet. Het volgende kabinet zal daarin stappen moeten gaan zetten.
Dan nog over de veenweiden. De vraag was wat er gaat gebeuren met de veenweiden en
waarom het waterpeil niet omhooggaat. Dat is bijna laaghangend fruit, zou je kunnen
stellen, om ervoor te zorgen dat de oxidatie van het veen niet verder doorgaat. We
hebben in het Veenplan 1e fase, uit 2020, geschetst wat het plan is in de opbouwfase.
Er wordt eerst gekeken naar onderzoek naar effectieve maatregelen en dan de uitrol.
Uit onderzoek komt naar voren dat het verhogen van het waterpeil in combinatie met
waterinfiltratie het beste werkt op grasland om de broeikasgasuitstoot te verminderen.
Dit is via pilots in gang gezet. Op dit moment wordt dit uitgerold via de regeling
Samenwerking veenweiden en overgangsgebieden N2000. We gaan wel degelijk aan de slag
met het veenweidegebied. Dus de waterpeilen kunnen omhoog. We moeten wel de gewasgroei
op een bepaalde manier compenseren. Vanuit het GLB-NSP worden daar nu middelen voor
ingezet.
De voorzitter:
Dat was het blokje Bromet. Ik wil de Minister even vragen om, als de Kamerleden dit
toestaan, het blokje Van Campen naar voren te halen, want meneer Van Campen wordt
mogelijk dadelijk weggeroepen.
Minister Adema:
Het blokje Van Campen hadden we toch al gehad, dacht ik.
De voorzitter:
Nee, we zijn nog bezig. Ik vraag de Kamerleden om dat toe te staan, omdat de heer
Van Campen dadelijk weg moet.
Mevrouw Bromet heeft uiteraard een interruptie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Kunnen we vier vragen stellen, voorzitter?
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik stel ze dan even omstebeurt, want anders ben ik bang dat ik een antwoord mis. Laat
ik even aansluiten op het punt van de veenweiden. Het is hartstikke goed dat het nu
uitgerold wordt, maar het is wel zo, zou ik tegen de Minister willen zeggen, dat we
elke ton CO2 die we nu besparen deze zomer als het weer droger wordt en de CO2 de lucht in vliegt, straks niet weer hoeven op te slaan of te besparen. Ik zou toch
van de Minister willen weten wat een boer er nou aan heeft. Ik woon in het veenweidegebied
en heb twee boeren als buren. Wat gaan zij straks krijgen als zij de waterpeilen omhoog
doen?
Minister Adema:
In het GLB zijn middelen beschikbaar om de gewasgroei te compenseren. Ze kunnen daar
gewoon aanspraak op maken. Dat is geen probleem. Voor de rest wordt het in de samenwerkingsgebieden
rondom de veenweidegebieden verder ingeregeld.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Als ik het goed begrijp, krijg je het gecompenseerd van de overheid als je één keer
minder kan maaien. Dat zou wel nieuw zijn, denk ik.
Minister Adema:
Ja, daar komt het op neer.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Oké, dan ga ik dat aan de buren vertellen. Ik hoop dat het ook opgeschreven wordt
voor de rest van de boeren in het veenweidegebied.
Dan heb ik een vraag over die bomen. Ik vind het wel erg makkelijk dat de Minister
zegt: bomen zijn natuur, dus dat is van mijn collega. Je zou ook kunnen zeggen dat
het een dienst is die boeren heel goed kunnen leveren en die ze een verdienmodel kan
opleveren. Waarom moet alle natuur nou altijd in het afgeschermde natuurgebiedje en
waarom kunnen boeren daar niet ook hun geld mee verdienen?
Minister Adema:
Daarom is deze Minister ook warm voorstander van bijvoorbeeld de ecosysteemdiensten,
waarmee bijvoorbeeld boomwallen en dat soort zaken kunnen worden gerealiseerd. De
boeren onderhouden die als een extra dienst. Ik ben het dus zeer met u eens. Maar
ik beoogde te zeggen dat dit nu eenmaal in de Bossenstrategie zit van mijn collega
Van der Wal. Het gaat ook om hele grote arealen aan bos, als je dat doorrekent. En
ja, de boeren kunnen in overleg met de terreinbeherende organisaties en natuurorganisaties
een rol hebben om dat te onderhouden. Vanzelfsprekend.
De voorzitter:
Ik heb de tussenvraag net niet geteld, dus u hebt nog twee interrupties.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik denk dat de Minister me niet goed begrijpt. Ik zeg dat de bomen
niet allemaal door terreinbeheerders in natuurgebieden neergezet hoeven te worden.
Die kunnen ook op agrarische grond neergezet worden. In het verleden was er een regeling
om bos op akkers neer te zetten. Daar kregen boeren geld voor, langjarig. Die regeling
is afgelopen en die bomen worden nu allemaal omgehakt. Dus ik zou zeggen: zorg voor
een verlenging van die regeling, zodat die bomen niet omgehakt worden. Of kom met
een nieuwe regeling voor boeren. Waar is die regeling?
Minister Adema:
Die is er bij mijn weten niet. Maar nogmaals, ik zit even op het terrein van mijn
collega te werken. Ik weet wel dat er met de provincies in het kader van de PPLG's
over wordt gesproken om ervoor te zorgen dat de doelstelling van het bos wordt gehaald.
Daar ligt natuurlijk een hele mooie kans om samen met de boeren in het gebied te kijken
hoe ze dat concreet gaan invullen in de gebiedsprocessen.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik word er weleens moedeloos van dat alles over de schutting van de gebiedsprocessen
wordt gegooid, daar waar ik net ook al vertelde dat we ontzettend haast hebben en
dat we al zo veel tijd verloren hebben. Dit is dus meer een verzuchting nu. Tot slot
had ik nog de vraag gesteld of de Minister zich schaamt dat de doelen niet gehaald
zijn.
De voorzitter:
Schaamt de Minister zich?
Minister Adema:
Nee, ik schaam me daar niet voor, omdat wij in een heel stevig traject met elkaar
vorig jaar ongelofelijk veel zaken hebben uitontwikkeld, die ook doelbereik hebben
op het gebied van klimaat. U weet zelf hoe het gelopen is.
De voorzitter:
Het blokje Van Campen, VVD, alstublieft.
Minister Adema:
Dan inderdaad het blokje van de heer Van Campen. Ten eerste de opdracht aan de RVO
voor de stoffenbalans. De heer Van Campen vraagt aan de RVO of zij al opdracht heeft
gekregen om een stoffenbalans uit te werken, terwijl diezelfde RVO in die bijeenkomst
zegt dat zij moeilijk de 4% braakligging kan verwerken in de systemen omdat het allemaal
zo druk is en vastloopt. Wij zijn op dit moment natuurlijk bezig om dit uit te werken.
Wij werken op dit moment een actieagenda stoffenbalans uit. Die wordt samen met de
RVO en de NVWA opgesteld. Daarvoor gebruiken we bijvoorbeeld de data van de RVO en
boeren. Zij zijn ook bezig om hiervoor een dashboard te maken. Daarnaast werkt de
RVO samen met ons aan de uitwerking van de maatwerkaanpak in het zevende actieprogramma.
Er is dus volop actie. In de maatwerkaanpak wordt vanzelfsprekend ook gebruikgemaakt
van de stoffenbalans.
Dan de vraag van de heer Van Campen over het intrekken van de SUR en de groene middelen.
Ik kan u vertellen dat het intrekken van de SUR mij wel wat frustreert. Ik zeg dat
ook hierom. Ik ben een tijdje terug op werkbezoek geweest bij Cosun. Ik raad elk Kamerlid
aan om op werkbezoek te gaan bij Cosun. Als je praat over de eiwittransitie, zijn
zij daar een sterke voorloper in. Maar mij viel daar ook het volgende op. De discussie
over de SUR was toen nog gaande. Die was toen volgens mij net weggestemd in het Europees
Parlement, maar ik weet niet zeker of dat op dat moment speelde. Ze hebben toen een
presentatie aan mij gegeven. Ze zeiden: en toch gaan wij voor die 50% gewasbeschermingsreductie
in 2030, omdat wij denken dat het kan en omdat wij zien dat mechanische gewasbescherming
steeds meer opkomt. Ze hadden daar ook voorbeelden van. We hebben ook bekeken hoe
dat werkt. Wij hadden de ambitie om met de Europese Commissie te werken aan die 50%
gewasbeschermingsreductie in 2030, maar die ambitie lijkt nu van tafel te zijn. Maar
ik vind dat we de verplichting hebben, ook kijkende naar de zorgen die leven in de
samenleving, om... Laten we eerlijk zijn: Cosun is een bedrijf van 8.000 boeren. Wij
hebben het hier vaak over bedrijven, over de agro-industrie en over de grootverdieners
in de agro die het voortouw niet nemen. In de agrosector valt mij op dat juist coöperaties
over het algemeen stappen vooruit willen zetten.
Als we dan toch namen noemen, moet ik er altijd meerdere noemen, want anders ben ik
reclame aan het maken. Maar dan denk ik dus aan Cosun, aan Avebe en aan Agrifirm.
Dat zijn bedrijven die echt vooruit willen en stappen willen zetten in die verduurzaming.
En, beste mensen, dat zijn bedrijven van boeren. Dus vertel mij niet dat boeren niet
willen verduurzamen, want hun eigen bedrijven zetten ze aan tot verduurzaming. Dus
wat dat betreft frustreert het mij wel dat we nu op Europese schaal niet kunnen komen
tot een reductie van gewasbeschermingsmiddelen, ook omdat dat een gelijk speelveld
zou bieden in de Europese markt. Dat zet ons dus toch een beetje op achterstand om
het allemaal voor elkaar te krijgen. Maar dan ben ik ongelofelijk blij en dankbaar
dat er bedrijven zoals Cosun zijn die zeggen: en toch vinden we het belangrijk, dus
daar staan we voor.
Dan is het dus ook ongelofelijk belangrijk – dat ben ik zeer met de heer Van Campen
eens – dat Nederland blijft inzetten op de productie van groene middelen. We hebben
daar bij het Ctgb ook een specifiek groen loket voor geopend, zoals u weet, maar dit
zal ook mijn reactie zijn bij de behandeling van het weghalen van de SUR bij de Landbouw-
en Visserijraad. Dan zal ik hierop wijzen, omdat we hier echt volop op moeten blijven
inzetten. Hier liggen gewoon mogelijkheden. Nogmaals, bij het Ctgb hebben we nu het
groene loket geopend. Het is gewoon goed om een versnelling van die groene producten
te krijgen, want dat is ongelofelijk belangrijk, naast alle mechanische mogelijkheden
die er zijn, die ik net ook al even schetste.
Dan de alternatieven voor bijvoorbeeld palmolie en de precisiefermentatie van mevrouw
Gündoğan. Mooi dat ze op deze manier toch nog weer aanwezig is – in dit midden! Alternatieve
technieken zoals precisiefermentatie zijn een belangrijke ontwikkeling, vooral om
op een hele duurzame manier eiwitten te produceren. Het is dus ook onderdeel van de
Groeifondsinvestering van 60 miljoen in cellulaire agricultuur, naast het kweekvlees.
Over kweekvlees hebben we vaker discussies gehad, maar ook precisiefermentatie wordt
daarmee gesubsidieerd. We zijn ook nog in gesprek met bedrijven en de brancheorganisatie
HollandBIO om te kijken welke verdere beleidsopties er nog zouden kunnen zijn om dit
te ondersteunen. Dat zijn constructieve gesprekken. Ook via NWO wordt de komende tijd
extra geïnvesteerd in kennisontwikkeling. We zijn er dus volop mee aan de slag.
Dan heb ik volgens mij de vragen van meneer Van Campen gehad.
De voorzitter:
Dit was het blokje Van Campen. De heer Van Campen.
De heer Van Campen (VVD):
Allereerst nog even over de ambitie van de Europese Commissie. Ik ben namelijk blij
met de beantwoording van de Minister, want hij deelt dus de noodzaak van de toelating
van groene gewasbeschermingsmiddelen. Dit is niet in de richting van de Minister,
maar ik zal het maar eerlijk zeggen: ik vind het onbestaanbaar dat de Europese Commissie,
het kabinet-Von der Leyen, in een situatie waarbij we te maken hebben met verkiezingen
voor het Europees Parlement, er eigenstandig voor kiest om deze belangrijke stappen
voor de agrarische sector stop te zetten. Ik vind dat echt onbestaanbaar. Ik zou de
Minister willen vragen: hoe kansrijk acht hij de mogelijkheid om de goede delen van
die SUR toch nog tot wasdom te laten komen en om ervoor te zorgen dat de stappen die
zouden worden gezet en die belangrijk zijn voor de verdere verduurzaming van de landbouw,
alsnog de ruimte krijgen? En wat heeft hij daarbij nodig van dit parlement? Dat bied
ik dan maar eventjes namens mijn fractie aan. Wat heeft hij nodig van dit parlement
om dat kracht bij te zetten in de Raad?
Minister Adema:
Als je die vraag krijgt van het parlement, is vragen om extra geld altijd goed, hè.
Want de wensen zijn groot en daar hoort soms inderdaad geld bij. Wat mij betreft zijn
er twee lagen. De eerste is dat we op Europese schaal blijven aandringen op reductie
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en op een verdere intensivering van
de groene middelen. Dat is echt nodig. De tweede is dat we natuurlijk ook in ons eigen
land, op basis van goed overleg met partijen als Cosun, kunnen komen tot reductie
van chemische gewasbeschermingsmiddelen en tot versterking van de groene gewasbescherming.
Die twee lagen zitten er in. Ik denk dat we in Nederland een beetje de ambitie moeten
houden om wel op die lijn door te gaan, want daar liggen gewoon grote kansen, temeer
omdat juist in die hoek van de agrosector heel veel innovatie zit. Ik noemde al even
de laserbestrijding. Die innovatie kan weer prachtig worden ingezet in de rest van
de wereld. Het biedt onze sector geweldige kansen, dus we moeten daar volop op blijven
inzetten.
De voorzitter:
Kunnen we nog een gratisbiermotie van u verwachten, meneer Van Campen?
De heer Van Campen (VVD):
Niet alles draait om geld, voorzitter. Als ik met de industrie spreek over gewasbeschermingsmiddelen,
weet ik dat er voldoende alternatieven op de plank klaarliggen om beoordeeld te worden,
maar dat er onvoldoende capaciteit is om die toe te laten. Ging het maar om geld,
maar daar gaat het niet eens om! Het gaat om bureaucratie. Dat vindt mijn fractie
echt heel frustrerend. Maar dank aan de Minister voor zijn inzet hierop. Daarin trekken
we aan dezelfde kant van het touw.
Voorzitter. Nog een tweede ding: RENURE. Ik ben heel blij dat de Minister-President
vorige week zijn vinger heeft opgestoken om dat onder de aandacht te brengen. Ik zou
de Minister nogmaals willen vragen – ik grijp iedere gelegenheid aan om dat te doen
– wanneer we het vinkje van de Europese Commissie krijgen. Jammer dat Jetten hier
niet is. Ik begrijp het, want hij staat in de plenaire zaal, maar hij zou als klimaatminister
Eurocommissaris Sinkevicius aan zijn jasje kunnen trekken om ervoor te zorgen dat
we eindelijk dat doel gaan bereiken en dat boeren geen kostbare, milieuverziekende
kunstmest hoeven aan te kopen, wat bovendien ook heel veel geld kost, maar gewoon
hun eigen organische mest kunnen gaan inzetten. Wanneer kunnen we een doorbraak verwachten
op RENURE?
Minister Adema:
Ten eerste. Zoals u weet ben ik over de hele mestproblematiek intensief in gesprek
met de sectoren. Vanmiddag heb ik ook weer een gesprek. Dat heeft nog even tijd nodig.
Er is mij gevraagd om voor 1 maart te komen met een brief, maar ik weet niet of ik
dat ga redden, zeg ik in alle eerlijkheid, gezien de gesprekken die ik voer met de
sector en vanwege het werk dat soms achter de schermen richting Europa gedaan wordt.
Ik kan nu niet toezeggen dat RENURE toegepast gaat worden, laat staan wanneer. Ik
kan u alleen toezeggen dat we ook achter de schermen ons uiterste best doen om RENURE
zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen, omdat dat voor de verduurzaming van de agrarische
sector een fantastisch alternatief is. Het wordt ook gedragen door het hele kabinet,
kan ik u zeggen.
De heer Van Campen (VVD):
Die inzet van de Minister ken ik. Daar ben ik hem ook erkentelijk voor. Die is ook
heel goed. Maar ik vraag me oprecht af of... Deze Commissie loopt ten einde, het mandaat
van deze Commissie loopt ten einde; ik denk dat we het van deze Commissie niet meer
hoeven te verwachten. Mijn vraag aan de Minister is of het wel vanuit de Commissie
komt, of dat we misschien toch een doorbraak moeten zien te forceren in de Raad, in
samenwerking met andere landen. Nederland is de kanarie in de kolenmijn als het gaat
om landbouwpolitiek. Andere landen zullen volgen en zullen de noodzaak van kunstmestvervangers
gaan zien. Moeten we die doorbraak niet forceren in de Raad als we het via de Commissie
niet meer voor elkaar krijgen?
Minister Adema:
In de Landbouw- en Visserijraad van januari heb ik versnelling van de toepassing van
RENURE aan de orde gesteld. Dat heb ik ook met u besproken. Er waren wat verschillen
in de Raad. De ene lidstaat zei: doe het met de evaluatie van de Nitraatrichtlijn.
Ons voorstel was: haal het eruit en begin er vast mee. Er waren ook landen die dat
steunden. Er is een overgrote meerderheid in de Europese Landbouwraad die dit steunt.
Het is nu echt aan de Commissie om te komen met een voorstel. Daarover praten wij
met de Commissie op diverse lijnen.
De voorzitter:
Bedankt voor de beantwoording. Meneer Van Campen, mocht u ons straks snel moeten verlaten,
dan wens ik u heel veel succes. We zien u wel in de plenaire zaal tijdens de stemmingen.
Dan gaan we naar het Flachiaanse blokje.
Minister Adema:
Ja, het Flachiaanse blokje.
De voorzitter:
Eerst heeft het lid Kostić nog een vraag.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Mag ik een verzoek doen? Ik heb namelijk overlappende debatten. Mag mijn blokje misschien
eerder, met uw permissie?
De voorzitter:
Dank voor uw collegialiteit, meneer Flach; zeer sympathiek. Dan gaan we eerst naar
het blokje Kostić.
Minister Adema:
Meneer de voorzitter, u begrijpt toch wel dat ik een bepaalde opbouw in de bijdrages
had? Maar ja ...
De voorzitter:
Die gooien we nu mooi in de war, inderdaad.
Minister Adema:
Ik raak helemaal van mijn à propos. Dat begrijpt u. Nee hoor, dat is prima.
Ik heb al iets gezegd over het beprijzen van veehouderijemissies. Dat was een vraag
van het lid Kostić. Ik heb ook al iets gezegd over de SUR. Dan kom ik bij de vraag
van het lid Kostić over de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst uit 2013. Zijn die doelen
ten minste bereikt? Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeerde in 2019, in de
tussenevaluatie van de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, dat de doelen voor 2018
allemaal niet gehaald waren. Daarom hebben wij met de sector en de belangenorganisaties
in 2020 een uitvoeringsprogramma opgezet voor de Toekomstvisie gewasbescherming. Dit
plan stelt een transitie voor met drie strategische doelen: weerbare planten en teeltsystemen,
het verbinden van landbouw en natuur – dat is ook al voorbijgekomen – en het terugdringen
van emissies tot nagenoeg nul. Daar geven we op dit moment volop uitvoering aan, samen
met de sector.
Dan de EU-promotiesubsidies voor vlees. Daar kan ik heel kort over zijn. Nederland
vindt niet dat promotie van vlees gesubsidieerd moet worden door Europa. Het gebeurt
wel. Steeds als het op de agenda komt, dragen we aan dat wij vinden dat het niet kan;
maar goed, op Europese schaal kan het wel. Dat kunnen we als enkel land niet tegenhouden.
Dan het voorstel van het lid Kostić voor een energielabel voor voedsel. Dat vond ik
eigenlijk wel heel interessant. Maar als je dat doet, moet het een Europees label
zijn, vanwege de import en het Europese speelveld. Zo'n logo kan natuurlijk een enorme
bijdrage leveren in de keuzes die consumenten maken; vandaar dat ik het wel belangrijk
vind om daarnaar te kijken. Daar ben ik in Europa dus ook mee bezig, via de Green
Claims Directive; die wordt op dit moment in Europees verband ontwikkeld. Daarin worden
de randvoorwaarden gesteld die gebruikt worden voor keurmerken. Wij zetten in op dit
soort systemen. Daarnaast zet ik me ervoor in om het kaf van het koren te scheiden
door via Milieu Centraal inzicht te geven in welke keurmerken ambitieus en transparant
zijn. Dit zijn de zogenoemde topkeurmerken, zoals u misschien weet.
Dan de vraag van het lid Kostić over de biologische boeren, die op achterstand staan.
Ik zie eerlijk gezegd niet dat biologische boeren op achterstand staan; ik zie dat
zij juist voorlopers zijn. Ik heb biologische boeren gesproken die zijn omgeschakeld
van gangbaar naar biologisch en die zeggen dat hun verdienmodel erop vooruitgegaan
is, omdat de kosten nogal naar beneden zijn gegaan en het prijsniveau op zich goed
was. Biologische boeren zijn een belangrijke pijler. Ik heb ook altijd gezegd dat
het bij de verduurzaming van de landbouw niet slechts gaat om biologisch, maar om
meer mogelijkheden, met hightech en noem maar op. Biologisch boeren is een belangrijke
pijler voor de duurzame landbouw. Zoals u weet, hebben we er een plan voor om er langs
de drie pijlers van productie, consumptie en kennisinnovatie voor te zorgen dat de
biologische sector wordt gepromoot. In het GLB hebben ze zelfs een voorsprong, omdat
ze daar op basis van de biologische standaard automatisch «goud» krijgen.
Dan de vraag van het lid Kostić over de pachtprijzen. We hebben hierover gesproken
tijdens de begrotingsbehandeling, mede naar aanleiding van een motie van mevrouw Bromet.
Ik heb toegezegd dat ik met mijn collega van BZK, van het Rijksvastgoedbedrijf, in
gesprek ga om ervoor te zorgen dat wat eenmaal biologisch gepacht is, behouden blijft
voor de biologische pacht en niet weer gangbaar wordt. In dat gesprek zal ik de suggestie
die u in eerste termijn deed, meenemen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de Minister, voor de beantwoording. Het lid Kostić heeft een vraag.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik moet het even op een rijtje krijgen. Ik zie dat een aantal vragen niet beantwoord
zijn. Ik begin met een vraag die ik al gesteld had, namelijk hoe de Minister reflecteert
op de rapporten die ik net allemaal genoemd heb en waarin staat: als je voedselzekerheid
wilt, als je alle problemen met het milieu en het klimaat wilt oplossen, als je gezondheid
wilt, als je efficiënter grondgebruik wilt, alles bij elkaar, moet je veel meer inzetten
op plantaardig. Dat gebeurt nog niet. De vraag was: bent u bereid om dat mee te nemen
in uw beleid? Dan gaat het met name om het beleid voor voedselzekerheid.
De voorzitter:
Ik geleid de vraag door naar de Minister.
Minister Adema:
Ik was me er niet van bewust dat dat een vraag was; ik had het meer gezien als een
opmerking. Maar over dat plantaardige was er wel degelijk een vraag van het lid Kostić.
Het lid Kostić zegt dat er in het kader van de voedselzekerheid meer ingezet moet
worden op plantaardig en dat dat nog niet gebeurt. Wij zetten in op plantaardig. Toen
ik aantrad, was de verhouding ongeveer 60–40. Inmiddels is die 57–43 voor dierlijk-plantaardig.
Wij willen die lijn doorzetten naar minimaal fiftyfifty voor de verhouding tussen
dierlijk en plantaardig in 2030. Dat loopt. Er zijn heel veel initiatieven in de marktsector.
Het heeft ook alles te maken met voedselzekerheid. In de discussies over voedselzekerheid
in de EU hebben we onze inzet op meer plantaardig aan de orde gesteld. Overigens zegt
het Voedingscentrum wel dat we niet naar 100% plantaardig kunnen. Willen we een goed
voedselpatroon houden, dan hoort er ook een stukje dierlijk in te zitten. De inzet
van deze Minister is dus niet om naar 100% plantaardig te gaan, maar wel om een verschuiving
te bewerkstelligen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Fijn om te horen dat de Minister de transitie doorzet, in lijn met de wetenschap.
Maar ik vraag me toch af hoe dat valt te rijmen met bepaalde analyses over investeringen
in aan de ene kant de intensieve veehouderij en de vee-industrie en aan de andere
kant de plantaardige sector. Er wordt veel meer geïnvesteerd in de dierlijke sector,
dus hoe valt dat met elkaar te rijmen?
Dan pak ik meteen de investeringen voor de biologische boeren erbij. De Minister zei
net dat ze niet achterlopen. Nee, ze zijn inderdaad koplopers in het werk dat ze doen,
maar ze worden benadeeld door de overheid, alleen al vanwege het feit – dat noemde
ik net al – dat er veel meer ondersteuning gaat naar hun Europese collega's en zelfs
naar hun eigen collega's hier in Nederland, de gangbare boeren. Ik was dus benieuwd
of de Minister daar iets meer naar wil kijken en of dat iets meer rechtgetrokken kan
worden.
Minister Adema:
De biologische boeren hebben recht op dezelfde regelingen als waarop de gangbare boeren
recht hebben. Wij subsidiëren de vleesindustrie niet. Wij subsidiëren geen slachterijen
of wat ook maar. Dat is niet aan de orde. De subsidies gaan naar de primaire sector.
Daarin heeft een biologische boer evenveel recht op de regelingen als een gangbare
boer.
De voorzitter:
Het lid Kostić, tot slot.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Is dit mijn laatste interruptie? Nog twee, toch? Even een check.
De voorzitter:
U hebt hierna nog één interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké. Ik wil dan toch even reflecteren op dat antwoord, want dan zit het misschien
in die regelingen. Het enige wat ik vraag aan de Minister is het volgende. Ik constateer
dat dit is gekomen uit een analyse van hoe we ons geld, ons belastinggeld, besteden.
Er blijkt in verhouding veel te weinig naar biologisch en naar plantaardig te gaan.
Misschien zit het ergens in die regelingen en komt het door de voorwaarden dat het
niet helpt. Ik zou de Minister daarnaar willen laten kijken.
Ik heb nog een vraag over de biologische sector. Ik weet dat de Minister in 2023 heeft
toegezegd om te kijken of het mogelijk is om het aandeel biologische producten binnen
de catering van het Rijk, in de inkoop, te vergroten. Gezien zijn warme hart voor
de biologische sector zou ik de Minister ertoe willen uitdagen om te zeggen wanneer
het geregeld is dat het Rijk standaard biologisch inkoopt.
Minister Adema:
Volgens mij is dit ook bij de begrotingsbehandeling aan de orde geweest. Wij hebben
niet de inzet dat het Rijk 100% biologisch inkoopt. Het gaat hier om duurzame inkoop:
100% duurzame inkoop. Ik heb al gezegd dat de transitie naar een duurzame landbouw
voor de sector veel breder is dan alleen biologisch. We kijken dus naar 100% duurzame
producten. Ik ben hierover in gesprek met de Minister van BZK, van Binnenlandse Zaken,
om ervoor te zorgen dat dat op termijn ook gaat gebeuren. De Minister van BZK gaat
daar namelijk over.
De voorzitter:
Dit is uw laatste interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik ga afsluiten met de vraag of de Minister hierover iets duidelijker wil zijn: wanneer
zal dat dan zijn? Want dat moet toch snel worden geregeld voor de inkoop. Het is laaghangend
fruit – daar had de Minister het over – dat we zomaar kunnen plukken voor de biologische
sector; dat zou een mooi gebaar naar die sector zijn.
Ik wil afsluiten met een dankwoord aan de Minister. Dank dat hij wil kijken of er
een mogelijkheid is voor een label dat vergelijkbaar is met het energielabel als het
gaat om voedsel. Na de vergadering zal ik hem hierover een idee opsturen van Oxford
University, die hier goed naar heeft gekeken. Ook dank dat hij daar wellicht in Europa
voor wil pleiten.
Als laatste, om af te sluiten. Ik heb wel echt zorgen over het feit dat zelfs die
doelen uit 2013 nog niet gehaald zijn en dat er nu nog een ronde komt waarin we vooral
met elkaar gaan praten, zo lijkt het wel. Ik zou de Minister toch tot iets meer actie
willen oproepen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ook voor u geldt: veel succes straks bij uw andere verplichtingen.
Meneer de Minister.
Minister Adema:
Ten aanzien van de inzet op duurzame inkoop door het Rijk is de planning nog niet
voorhanden. Volgens mij is het aan de orde geweest in de beantwoording van de vragen
bij de begroting of in een brief daar vlak voor. We hebben daar dus al over gecommuniceerd.
De voorzitter:
Het lid Kostić heeft geen interrupties meer, maar zij zei net buiten de microfoon
dat ze dat niet gezien had.
Minister Adema:
Ik stel voor dat we dat dan nog even checken en het lid Kostić eventueel een seintje
geven over waar het te vinden is, want ik heb gezien met wat voor pakketten papier
u wordt overstelpt door ons ministerie. Die gaan allemaal door mijn handen, dus u
kunt wel nagaan hoeveel pagina's papier ik in deze anderhalf jaar al door m'n handen
heb laten gaan.
De voorzitter:
We gaan naar het blokje van het lid Flach.
Minister Adema:
De vragen van de heer Flach, inderdaad. Hij gaf een concreet voorbeeld van een melkveehouder
die bezig is met kruidenrijk grasland, met blijvend grasland en met kunstmestreductie;
wanneer wordt zo iemand eens beloond in plaats van gestraft? Dit zijn van die managementmaatregelen
die buitengewoon belangrijk zijn. Voor kruidenrijk grasland en dat soort zaken zijn
er subsidies. Dat is de keerzijde. Als je minder kunstmest gebruikt, bespaar je op
kunstmest en bespaar je op kosten. Er zit dus ook een incentive voor de boer zelf
in om zo min mogelijk met kunstmest te doen. In die zin vind ik ook wel dat we er
een beetje mee moeten oppassen om het allemaal maar weer bij de overheid neer te leggen.
Ik ken boeren die met heel veel managementmaatregelen op hun bedrijf heel erg in de
kosten aan het snijden zijn. Dat is directe bedrijfsvoering en dat is ondernemerschap.
Als het erom gaat dat ze ook moeten bijdragen aan het halen van doelen, moet er sprake
zijn van juridische borging. U weet dat. Daar zitten we altijd met de problemen. Het
moet op een goede manier op bedrijfsniveau inrekenbaar zijn en er moet een juridische
borging zijn. In het kader van de doelsturing werken wij eraan om dit beter inzichtelijk
te krijgen, zodat de boer er op z'n individuele bedrijf echt op kan sturen, ook met
KPI's. Overigens hebben we natuurlijk de biodiversiteitsmonitor en worden heel veel
boeren via die biodiversiteitsmonitor – mooi woord voor scrabble is dat – al beloond
voor hun extra inspanningen op dit gebied.
Dan de vraag of er een agrarische autoriteit nodig is – dat vond ik wel een interessante
vraag – om managementmaatregelen te valideren en certificeren. Ik begrijp die vraag,
omdat validatie en certificering een zorg uit de agrarische sector zijn. Men vraagt
zich af of er wel genoeg gebeurt. Ik zou willen zeggen dat we op dit gebied juist
hele mooie stappen zetten. Er is een meetprotocol ontwikkeld door een groep wetenschappers
van de WUR, ILVO, TNO en VITO. Dat beschrijft hoe emissies in stallen op betrouwbare
wijze gemeten kunnen worden. Dat is er bijvoorbeeld. Dat is een ongelofelijk belangrijke
stap. De kennisinstellingen zullen dit model de komende jaren regelmatig updaten,
zodat we op basis van de meest actuele wetenschappelijke kennis kunnen blijven meten.
Op dit gebied gebeurt er dus echt heel veel; er is veel in beweging. Ik denk dat we
aan de vooravond staan van een stevige doorontwikkeling van de hele doelsturings-
en meetsystematiek. Ik zou nu geen agrarische autoriteit willen opzetten. Dat kan
eerder leiden tot verstoring, dan dat het tot versnelling gaat leiden, juist omdat
er al zo veel gebeurt.
Dan de rapportage over de duurzaamheid van de supermarkten. Met die vraag zitten we
allemaal een beetje. Het is ook een discussie die al vaker voorbijgekomen is. Hoe
kunnen we ervoor zorgen dat ook supermarkten transparantie tonen op het gebied van
verduurzaming enzovoort? Want dat is een belangrijke factor in de hele keten. De eerlijkheid
gebiedt te zeggen – daar hebben we ook in het kader van het landbouwakkoord over gesproken
– dat er transparantie zou komen, maar goed, die laat nu echt nog te wensen over.
Het verhaal over de rol van de overheid en de sector, het bedrijfsleven, is al vaker
voorbij gekomen net. Even een cri du coeur. Ik vind namelijk wel dat er vanuit het
bedrijfsleven altijd wat makkelijk naar de overheid wordt gekeken: de overheid moet
het maar oplossen, de overheid moet met een regeling komen, de overheid moet met subsidies
komen. Natuurlijk willen we aanjagen en faciliteren. Dat moeten we ook en waar dat
kan, willen we dat niet nalaten. Maar dat neemt niet weg dat de sector zelf – dat
geldt voor boeren, maar ook zeker voor de verwerkende industrie, de retail enzovoort
– daar ook een verantwoordelijkheid in heeft. Tot nu toe is het nog niet gelukt bij
bijvoorbeeld de transparantie. Om daar wél voor te zorgen, heb ik toch maar de regie
gepakt op dit dossier. Ik heb Wageningen de opdracht gegeven om zelf een dashboard
te ontwikkelen. De publicatie van dat dashboard is voorzien voor maart. Dat zal meer
inzicht geven in de bijdrage van de vijf grootste supermarkten aan de verduurzaming
van het voedselsysteem.
Overigens vind ik wel – laat ik dat ook zeggen – dat de partijen, zowel de verwerkende
industrie als de retail, met uitzondering van de voerbedrijven, zich in de gesprekken
over het landbouwakkoord heel constructief hebben opgesteld. We waren bezig met een
duurzaamheidsstandaard en die wil men nu ook doorzetten. Dat initiatief wil men nu
ook proberen verder te brengen.
Dan de vrijstelling voor de appelbloesemkever. U kunt zich voorstellen dat ik die
vraag de afgelopen jaren vaker heb gekregen. Die vrijstelling is bedoeld als laatste
vangnet. Het is nooit een vanzelfsprekendheid; daarvoor is het ook een vrijstelling.
We kennen de appelbloesemkever in Nederland al vrij lang. De sector heeft daar ook
al vaak vrijstelling voor aangevraagd. Er is inderdaad een aanvraag voor een vrijstelling
binnengekomen. Die heb ik neergelegd bij de NVWA en het Ctgb: bij de NVWA voor de
landbouwkundige noodzaak en bij het Ctgb voor de risico's. Ik verwacht daar een advies
van. Dat ga ik samen met mijn collega van IenW, die hierin uiteindelijk bevoegd is,
beoordelen. Dan gaan we kijken hoe dat verdergaat.
Gaat de Minister ervoor zorgen dat fruitteelt en akkerbouw volwaardig mee kunnen doen?
Natuurlijk horen alle sectoren volop mee te doen, ook op het gebied van verduurzaming
en gewasbescherming. Wij zetten heel sterk in voor alle sectoren, geen enkele sector
uitgezonderd, op de ontwikkeling van alternatieven om er op die manier voor te zorgen
dat gewassen, welke gewassen dan ook, op een andere manier kunnen worden beschermd.
Maar hier geldt ook weer voor, zeg ik erbij, dat de sector en het bedrijfsleven daaromheen
zelf moeten inzetten op die alternatieven en moeten komen met die alternatieven. Wij
kunnen de alternatieven niet aandragen. Wij faciliteren dat, maar het is echt aan
de bedrijven zelf, aan het bedrijfsleven zelf, om dat mogelijk te maken.
Dan de vraag van de heer Flach over voedselverspilling. Waar blijven de maatregelen,
was een beetje de vraag. Ik kan u zeggen dat ik een warm pleitbezorger ben van het
tegengaan van voedselverspilling. Het is ook een speerpunt in het voedselbeleid voor
ons. Ik zie dat er kantjes aan de voedselverspilling zitten ... De cosmetische afwijzing
van producten kwam bijvoorbeeld al even voorbij. Dat zorgt er gewoon rechtstreeks
voor dat producten die de consument niet mooi genoeg vindt ogen worden afgewezen.
Zo vindt er eigenlijk bij de primaire sector heel veel voedselverspilling plaats,
terwijl de boeren er niet om gevraagd hebben en ze er eigenlijk ook niet op kunnen
sturen omdat het in de vraag van de retail zit. Ik vind dat krom. We hebben de kromme
komkommer. Ik vind dat we ook daar wel wat zorgvuldiger met ons eten mogen omgaan.
Ik zorg voor het ontwikkelen van een monitor die voedselverspilling in de hele keten
inzichtelijk maakt. Die maakt ook het aandeel voedselverlies bij de boer zichtbaar.
Dat gaat om die cosmetische eisen. Daar kunnen we een heel gerichte inzet op doen.
Het is aan het nieuwe kabinet om daar straks maatregelen op te nemen, om daar veel
gerichter op te gaan sturen.
Daarnaast heb ik voor reststromen een kennishub opgericht die zich specifiek inzet
voor het vergroten van het aandeel reststromen in diervoeder, natuurlijk allemaal
binnen de kaders van voedselveiligheid. Ik heb, zoals u weet, een brief naar de Kamer
gestuurd, Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie. Daarin kunt u hierover
lezen.
Ik zal u dit jaar informeren rondom de meest recente stand van zaken rondom voedselverspilling.
De voorzitter:
Wanneer kunnen we dat verwachten?
Minister Adema:
Die vraag had ik al verwacht.
De voorzitter:
Is dat nog voor de begrotingsbehandeling dit jaar?
Minister Adema:
Zullen we dat maar toezeggen?
De voorzitter:
Dat is goed. Dank u wel, meneer de Minister.
Minister Adema:
Het is ook wel mooi om dit onderwerp eens bij de begrotingsbehandeling bij de kop
te pakken. Dank u wel, meneer de voorzitter.
Dan de vraag over track-and-tracetechnieken in relatie tot voedselveilheid. Track
and trace wordt al ingezet. Dat zie je bijvoorbeeld bij terugroepacties waarbij veiligheidseisen
in het geding zijn. De bedrijven hebben zelf de verantwoordelijkheid om dat te melden
bij de NVWA, vanzelfsprekend. Bedrijven dienen deze terugroepacties goed in te richten
en de NVWA ziet erop toe dat de juiste handelingen worden verricht wat dat betreft.
In overleg met de NVWA kan het bedrijf juist vanwege track and trace in kaart brengen
wat de schaalgrootte is, om zo proportioneel te kunnen handelen ten opzichte van het
probleem. Op die manier gaan we dus ook voedselverspilling tegen.
Dan nog een slotvraag van de heer Flach over het verbieden van prijsstunten. Daarover
is een motie geweest van het lid Grinwis, die oproept om een wettelijke grondslag
te ontwikkelen om prijsstunten tegen te gaan. Die wettelijke grondslag is er niet
en die is heel moeilijk te ontwikkelen, want je grijpt in in de vrije markt en dat
is ongelofelijk lastig. Misschien moet een nieuw kabinet straks als wordt gekeken
naar geïntegreerd beleid daar nog eens over gaan nadenken. Deze vraag gaat natuurlijk
ook heel erg over het verdienvermogen van de boer, over hoe we ervoor kunnen zorgen
dat de boer een juiste prijs krijgt voor zijn product. Het is overigens maar zeer
de vraag of het instrument prijsstunten tegengaan een plus is op het verdienvermogen
van de boer. Daar kun je nog wel een boom over opzetten, om het zo maar te zeggen.
We hebben stappen gezet om het verdienmodel ook in de keten van de boer te versterken.
De ACM heeft onlangs via de Wet oneerlijke handelspraktijken een uitspraak gedaan
over de invloed van boeren op prijs en contract. Ik ben ook nog steeds met de ketenpartijen
in gesprek over dat zij hun verantwoordelijkheid moeten te nemen. Ik had het net al
over die duurzaamheidsstandaard, waar ze mee doorwillen. Van die duurzaamheidsstandaard
is ook het verdienvermogen van de boer een belangrijke KPI wat mij betreft. Dat hebben
we vorig jaar ook steeds zo besproken. Een duurzaamheidsstandaard moet altijd gekoppeld
zijn aan een KPI. We hebben natuurlijk een aantal duurzaamheidsstandaarden in de topkeurmerken,
zoals bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk, waarbij een rundveehouder geloof ik 3
tot 5 cent meer krijgt voor zijn liter melk. Dat zijn heel mooie concepten waarmee
we juist de verduurzaming en het verdienvermogen van de boer stutten.
Dat was wat mij betreft de beantwoording van de vragen van de heer Flach.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik vraag u om even uw microfoon uit te zetten, vanwege het camerabeeld.
Dank u wel. Bedankt voor de toezeggingen. De Minister sprak een paar keer over het
Ctgb. Voor de mensen die minder ter zake deskundig zijn: dat is het college dat gaat
over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Meneer Flach.
De heer Flach (SGP):
Adequate beantwoording. Ik heb maar twee korte vervolgvragen. Een betreft het meten
van innovaties. Ik ben blij om te horen dat er een meetprotocol is opgeleverd, maar
wanneer gaan we naar valideren en certificeren? Mijn teleurstelling zit ’m vooral
in de brief van de Minister zelf waarin wordt gezegd dat het tijd gaat kosten en dat
het niet op korte termijn realiseerbaar is, terwijl het juist het startschot kan zijn
voor heel veel boeren om hier vol op te gaan inzetten. Dat is vraag één. Dan de tweede.
Het volop meedoen van fruitteelt en akkerbouw had te maken met het Investeringsfonds
Duurzame Landbouw. Ik ben het ermee eens dat ondernemers zelf stappen moeten zetten,
maar kan de Minister er ook voor zorgen dat ze volwaardig aanspraak kunnen maken op
de ondersteuning uit dat fonds?
De voorzitter:
Kijk, dit zijn nou korte en puntige vragen. Nu ook nog het antwoord kort en puntig.
Minister Adema:
Op die laatste vraag: bij mijn weten kunnen ze daar gebruik van maken. Als dat niet
zo is, hoor ik dat graag en kijken we wat we kunnen doen. Kort antwoord.
Dan het meten en valideren. Meten en valideren heeft ook te maken met de juridische
waarde en de juridische consequenties die je uiteindelijk aan metingen mag verbinden.
Dan wordt het een stukje lastiger, want dan gaat het bijvoorbeeld ook een rol spelen
bij vergunningverlening. Dat wil je een goede manier valideren en certificeren, zodat
ook de juridische borging goed is. Die discussie hebben we vaker in de Kamer gehad.
Het moet zo snel mogelijk gebeuren wat mij betreft, maar het is wel heel complex voordat
het ook in bijvoorbeeld vergunningverlening een rol kan gaan spelen.
De voorzitter:
Bent u tevreden over de beantwoording, meneer Flach? Dank u wel. Dan meneer Pierik,
het blokje Pierik BBB.
Minister Adema:
We gaan inderdaad naar meneer Pierik, BBB. De vraag van de heer Pierik was of ik het
ermee eens ben dat alle voeding die we niet in Nederland produceren in het buitenland
minder efficiënt wordt geproduceerd met meer milieu-impact. Ik ben dat niet een-op-een
eens met de heer Pierik, want het is afhankelijk van heel veel factoren om daar een
goede vergelijking tussen te kunnen maken. Als je bijvoorbeeld naar de Europese wetgeving
op milieugebied kijkt, dan zie je dat eventuele negatieve effecten beperkt zouden
blijven als de productie in andere Europese lidstaten wordt opgevangen. Wij hebben
natuurlijk in Nederland ook te maken met lokale problemen. Je kunt wel zeggen «we
produceren heel efficiënt voer», maar als dat ten koste gaat van de omgeving, dan
is het uiteindelijk niet milieuefficiënt. Hoe efficiënt is het dan?
Dat geldt ook voor de hele discussie over voedselzekerheid. Ja, wij hebben een belangrijke
positie als Nederland op de wereldmarkt als het gaat om voedsel. Geen misverstand
daarover. Voedselzekerheid is zeker in deze tijd, met de staat van oorlog in Oekraïne,
de graandeal en ga zo maar door, een belangrijk aspect dat ook steeds op de Europese
Landbouwraad wordt besproken. Maar het gaat gewoon te snel om te zeggen: vanwege die
voedselzekerheid moeten we blijven produceren in Nederland op de manier waarop we
produceren. Dat gaat te snel. Onze sector is van wereldformaat. Ik heb steeds gezegd
dat wij, als wij in staat zijn om onze productie in balans te brengen met de doelen,
de opgaves – het zijn geen doelen, maar opgaves – die er zijn op het gebied van schoon
water, op het gebied van stikstof, natuur is dat eigenlijk, of op het gebied van klimaat,
een wereldpositie houden in duurzame productie. Dan kunnen wij ook in de toekomst
een sector blijven van wereldniveau. Als je contacten hebt met buitenlanden, wordt
die vraag gesteld: hoe produceren jullie dit duurzamer, hoe zijn jullie hier met verduurzaming
bezig? Ze kijken er dus ook allemaal naar. Het is dus wat te makkelijk om te zeggen
... Ja, we produceren efficiënt voedsel. Dat blijkt. Dat is gewoon een gegeven. Maar
efficiency moet je ook afzetten tegen de impact die het heeft op de omgeving en dan
hebben wij met grote opgaven te maken die uiteindelijk een vergelijking niet eerlijk
maken, omdat in andere landen in die impact in sommige situaties misschien wel veel
minder is. Overigens doen naar aanleiding van de motie-Van der Plas de WUR en het
CBS verder onderzoek naar het effect op emissies bij verplaatsing van productie naar
het buitenland: wat is daar nou precies het effect dan? Het resultaat van dat onderzoek
kan in het eerste kwartaal van dit jaar hopelijk nog naar uw Kamer worden verzonden.
Dan de vraag: hoe rijmt de Minister beleid van inkrimping met voedselzekerheid? Dat
is precies hetzelfde antwoord. We staan voor een opgave. De druk op de omgeving is
groot en we zullen naar een verduurzaamde landbouw moeten. Dat kan via verschillende
sporen. Dat heb ik ook in mijn brief van 30 november 2022 uitgelegd. Die voedselzekerheid
blijft natuurlijk van belang. Overigens, als je in de discussie over voedselzekerheid
kijkt naar de eindproducten die wij leveren, bijvoorbeeld de zuivel, zie je dat dat
eigenlijk een sterk regionale markt is. Ja, ik ken een zuivelproducent die alleen
melkpoeder doet, dat de wereld overgaat, maar dat zijn uitzonderingen. Maar als je
kijkt naar het uitgangsmateriaal, zaden, pootaardappelen, maar bijvoorbeeld ook onze
kennis, zie je dat dat de wereld overgaat. Dat levert ook een heel belangrijke bijdrage
aan de voedselzekerheid, maar het is niet direct de productie hier in Nederland die
dat dan doet. Het is de productie van uitgangsmaterialen en de ontwikkeling daarvan,
maar niet de eindproductie.
De FAO heeft inderdaad opgeroepen om de voedselproductie op peil te houden. Op zich
is voedselzekerheid een belangrijk punt. Daar moeten we echt heel goed naar kijken
in de afwegingen die we met elkaar maken. Kijk eens naar technieken waar we mee bezig
zijn. We zijn bijvoorbeeld met NGT's bezig, nieuwe genomische technieken. Als je praat
over voedselzekerheid, biedt dat ook mogelijkheden om bijvoorbeeld in verre landen
gewassen te gaan verbouwen die nu daar moeilijk aarden en daar misschien met een aanpassing
wel zouden kunnen aarden. Er zijn ook allerlei nieuwe technieken in ontwikkeling die
ervoor kunnen zorgen dat je misschien ook in andere delen van het land voedsel kunt
produceren en op die manier de voedselproductie op niveau kunt houden.
Dan de Food 2050-gebieden. Wij hebben tijdens ons bezoek aan de Grüne Woche een symposium
gehad bij LTO. Daar heb ik hier ook iets over gezegd, over het feit dat er in Europa
bijvoorbeeld een Europese natuurstructuur is, maar dat je eigenlijk het Europese landbouwbeleid
niet alleen economisch zou moeten inrichten, maar ook ruimtelijk zou moeten inrichten
in een soort ruimtelijke landbouwstructuur. Dat kan betekenen dat je bepaalde gebieden
op een bepaalde manier benadert, omdat het toevallig vruchtbare gebieden zijn, en
andere gebieden op een andere manier, waardoor je daar weer andere functies gaat vergroten.
Eigenlijk zou je zo'n soort agrarisch structuurbeleid moeten hebben. Overigens is
mijn collega voor VRO ook bezig in het kader van de Nota Ruimte om te kijken naar
een soort landbouwstructuur in Nederland: hoe kun je een landbouwstructuur neerzetten
in Nederland en wat betekent dat voor de inrichting van Nederland, maar ook voor het
behoud van de productiecapaciteit van de landbouw in Nederland? Op zich ben ik het
er dus wel mee eens, maar dit, die aanwijzingen en zo, is iets wat natuurlijk op Europees
niveau zal moeten plaatsvinden. Begrijp me goed, het zou mij een lief ding waard zijn
als we op die manier wat meer kijken in Europa. In de contacten die ik heb in Europa
leg ik dat ook wel vaak uit, maar het wordt nog niet helemaal begrepen. Dat is zo
omdat het tot keuzes leidt, ook voor andere landen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank voor het duiden van die NGT's trouwens, de nieuwe genomische technieken.
Voor de mensen die het niet weten: dat gaat over moleculaire veredelingstechnieken.
Dan is het nog niet voor iedereen duidelijk, maar dan kan er nog gegoogeld worden.
Meneer Pierik, het was uw blokje. Alstublieft.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb ook twee korte vragen. De eerste heeft te maken met Food 2050-gebieden, of
hoe je die ook wilt noemen. Het maakt mij niet uit of dat een landbouwstructuur is.
Het gaat erom dat je vruchtbare gebieden in Europa gaat beschermen om de belangrijke
productie van voedingsmiddelen veilig te stellen, om toe te werken naar voedselzekerheid.
Wil de Minister dat onderwerp verder agenderen in Europa en dat oppakken, bijvoorbeeld
met een Duitse Minister? Of zegt hij dat dit staand beleid is en dat hij daar verder
geen actie op gaat ondernemen?
Minister Adema:
Ik heb al gezegd hoe ik in dit thema zit; dat ik vind dat we daar meer naar zouden
moeten kijken. Er vindt op dit moment een Europese discussie plaats over voedselzekerheid
en de toekomst van de landbouw, onder leiding van Von der Leyen. In principe zijn
de Landbouwministers daar niet bij betrokken, maar we hebben het er wel over in de
Landbouwraad. In de Landbouwraad die we maandag over een week hebben zal het ook over
dit soort thema's gaan, dus ik breng het wel steeds onder de aandacht, maar het vergt
een hele lange weg, als je hier echt stappen in zou willen zetten.
De voorzitter:
Dan toch nog even over de microfoons. We krijgen daar weleens vragen over, zo van:
waarom maak je je altijd zo druk over die microfoons? Dat heeft te maken met het intelligente
camerasysteem, dat automatisch de spreker opzoekt; vandaar dat wij dit goed in de
gaten houden. Meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Nog een afsluitende vraag over de voedselproductie. Ik begrijp dat innovaties een
belangrijke rol kunnen spelen om de voedselproductie in Europa op peil te houden.
Mijn concrete vraag is hoe de Minister kijkt naar de plannen die er liggen om behoorlijk
in te grijpen in het totale landbouwareaal. Dat heeft toch ook impact op de voedselproductie
in Nederland? Er liggen plannen zoals de PPLG's en de Bossenstrategie, waardoor 37.000
ha landbouwgrond verloren zouden kunnen gaan. In de PPLG's gaat het zelfs om 181.000
ha. Is dat niet een enorm gevaar voor Nederland om die voedselzekerheid verder te
beperken?
Minister Adema:
Dan komen er een aantal zaken bij elkaar, en daardoor wordt het direct ingewikkeld.
We hebben bepaalde opgaven als het gaat om bos en natuur. We hebben de opgave om het
Natuurnetwerk Nederland te verbinden. Dat levert extra natuurareaal op. De heer Pierik
noemt die 181.000 ha, maar daarbij gaat het nog steeds om agrarische grond. Dat is
geen natuur. Dat is grond die we inzetten, waarbij misschien geëxtensiveerd wordt,
maar waarbij boeren nog steeds kunnen boeren. Deze blijft wat ons betreft een agrarische
bestemming houden.
Vorig jaar hebben we hierover ook een discussie gevoerd met de agrarische sector.
Er is een afwegingskader gekomen om op een goede manier te kunnen afwegen hoe we functies
in een gebied brengen en wat dat betekent voor de agrarische grond. Dat was mede omdat
de heer Remkes heeft gezegd dat de agrarische sector bij het verdelen van grond niet
aan de laatste mem mag hangen, dat dit geen restopgave mag zijn, maar dat er een duidelijke
afweging moet zijn in een gebied.
Het is ook mooi dat we bij de Nota Ruimte bezig zijn om te kijken naar wat zo'n agrarische
hoofdstructuur is, waarbij je ook in de toekomst agrarische activiteiten wil houden.
Dat is ook een stukje bescherming van landbouwgrond. Absolute bescherming bestaat
niet, kan ik u zeggen. Ik heb daarover wel gesproken met de agrarische partijen. Zij
vroegen mij of wij agrarische grond absoluut kunnen beschermen. Toen heb ik gezegd
dat ik daarover wil nadenken, als zij direct een oekaze zouden sturen naar de achterban
dat er geen grond mag worden verkocht aan ontwikkelaars voor woningbouw, lees: zes
of zeven keer de agrarische waarde. Zij waren niet bereid om dat te doen, dus ook
daar is soms het hemd nader dan de rok.
We moeten met elkaar goede afwegingen maken. Laat één ding duidelijk zijn: we moeten
zorgen dat er een voldoende robuuste agrarische sector in Nederland blijft, voor de
voedselproductie, voor de voedselzekerheid, maar ook als het gaat om de ontwikkeling
van nieuwe technieken, als het gaat om wetenschappelijke kennis. Het college van bestuur
van de WUR zegt: we hebben wel een schaal nodig in Nederland om wereldwijd de positie
te behouden die we hebben als WUR.
Dat hele systeem is dus buitengewoon belangrijk en dat moet verduurzamen. Als gevolg
van die verduurzaming zal er bijvoorbeeld ook minder vee zijn in Nederland. Dat gaat
gebeuren, maar we moeten wel zorgen dat er een robuuste agrarische sector blijft,
die ook van wereldbelang blijft, en dat kan ook. Als we de verduurzaming op een goede
manier doen, denk ik dat we in de wereld nog steeds gidsland blijven, zoals we nu
ook zijn.
De heer Pierik (BBB):
De bespiegelingen van de Minister horende, proef ik dat er heel veel opgaves liggen,
maar dat de eindconclusie is dat de Minister vindt dat de voedselproductie in Nederland
niet in gevaar is.
Minister Adema:
Nu verwart de heer Pierik twee dingen. We hebben het steeds over voedselzekerheid
in de wereld. Daar gaat het om. Dat is wat anders dan de voedselproductie in Nederland.
Dat zijn twee grootheden. Ik heb gezegd dat voor de ontwikkeling van een duurzame
agrarische sector schaal en robuustheid nodig zijn. Onze bedrijven hebben ook in het
buitenland veel te bieden. Er zal ook productie naar het buitenland gaan, als je kijkt
naar weerbare rassen, bijvoorbeeld bij effecten van klimaatverandering. Die merken
boeren als geen ander. Dan gaat het bijvoorbeeld om droogte of nattigheid; niet alleen
een nat voorjaar maar ook vloeden in andere landen en dat soort zaken. Dat kan ook
opleveren dat wij in Nederland rassen ontwikkelen die onder die nieuwe klimatologische
omstandigheden wel degelijk ook productie kunnen leveren.
Het is wat mij betreft veel complexer dan om alleen maar te zeggen dat de voedselproductie
in Nederland op niveau moet blijven. Dat vind ik net te kort door de bocht. Ik vind
het prima om het daarover te hebben, maar daar moeten we wel een uurtje voor uittrekken.
De voorzitter:
De stemmingen zijn om 14.00 uur, dus we zitten iets beter in de tijd en ik kan iets
meer toestaan. We gaan naar het blokje Holman van Nieuw Sociaal Contract.
Minister Adema:
Dat blokje Holman is wat mij betreft een blokje met één vraag. Hoe zorgen we ervoor
dat de markt of de keten meebetaalt aan verduurzaming? Ten eerste vind ik dat de verduurzaming
van de sector, met bijbehorend verdienmodel, wel degelijk een opgave is van de hele
keten, zoals ik al heb gezegd. Ik vind het wel mooi dat ik bij de discussie in eerste
termijn heb gehoord dat de keten daar ook zelf verantwoordelijkheid bij moet nemen.
Het is altijd heel makkelijk om naar de overheid te wijzen. Naar aanleiding van zijn
rapport zei de heer Remkes dat er volgens hem als liberaal in de voedselproductie
toch een marktmeester nodig is. Dat hoorde ik meneer Van Campen ook zeggen en dat
is ook zo. Maar die marktmeester kan niet alles doen. Het is ook aan de bedrijven
en aan de sectoren zelf om op een goede manier aan de slag te gaan met die verduurzaming.
Overigens kunnen boeren ook nu al afspraken maken in de keten om druk te zetten zodat
er andere prijzen komen. Dat kan allemaal. Die ruimte is er. Ik roep boeren op om
daarin ook stappen te zetten, maar het moet uiteindelijk ook uit de keten komen. Het
gaat er dan ook om langjarige vergoedingen te geven voor duurzaamheidsinspanningen.
Zoals ik al zei, hebben wij hierover ook gesproken met de ketenpartijen bij het landbouwakkoord.
Daarover zijn ook goede afspraken gemaakt. Er wordt nog steeds over gesproken om dat
verder door te zetten, om ervoor te zorgen dat er een duurzaamheidsstandaard voor
de hele keten komt die ook leidt tot een beter verdienmodel, zoals het Beter Leven
keurmerk dat ik net noemde.
We zien overigens ook dat er vorig jaar allerlei gesprekken en ontwikkelingen zijn
geweest, waar ik echt niet pessimistisch over ben. Er is heel veel in gang gezet en
ik zie ook dat dat een enorm vliegwiel op gang brengt, bijvoorbeeld bij de Rabobank.
Die heeft een visie gepubliceerd. Zij zullen duurzaamheidsprestaties zwaarder meewegen
bij de financiering. Dat is ook een bank die zelf het initiatief neemt om de transitie
mee vorm te geven.
Ik blijf dus met de partijen in gesprek en wat mij betreft komt er zo'n duurzaamheidsstandaard,
met een goed verdienmodel. We hebben het er vorig jaar ook over gehad om een heffing
op te leggen in de keten. Dat was in het kader van de ecosysteemdiensten. Toen is
besproken dat de samenleving hiervoor moet betalen, want de samenleving vraagt erom.
Kunnen we ook een soort heffing leggen in de verwerkende keten die uiteindelijk een
bedrag oplevert waarmee we die ecosysteemdiensten langjarig kunnen financieren? Dan
draagt de keten dus bij aan de verduurzaming van de agrarische sector. Dat vraagt
wel stevige wetgeving. Het is aan een nieuw kabinet om daarnaar te kijken. Dat is
een van de mogelijkheden die we daarbij in ogenschouw nemen.
Er zijn dus wel verschillende mogelijkheden, maar ik zou vooral de boeren willen oproepen
om in de keten aan de slag te gaan, want dat kan. De ACM heeft gezegd dat verticale
prijsafspraken in de keten kunnen.
De voorzitter:
Meneer Holman heeft nog een vraag.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de Minister toch even een vraag voorleggen over de biologische landbouw die
iets verdergaat dan die van mevrouw Vedder. Ik vroeg hoe zinvol het is om een doelstelling
neer te leggen die bijna niet realistisch is. U moet het antwoord nog geven, maar
ik zal de vraag alvast stellen, in vervolg op de wijze woorden van meneer Flach: woorden
doen ertoe. In de beleving van boeren worden zij een beetje murw door alle sentimenten
die zij over zich heen krijgen. Dat geldt ook voor de biologische landbouw. Als je
steeds weer een doelstelling hebt die je niet haalt, dan zeg je zes jaar lang dat
het niet goed gaat, omdat de doelstelling niet wordt gehaald. Ik zou toch in overweging
willen geven om bijvoorbeeld 8% te nemen en niet 15%, waarvan je zeker weet dat je
die niet gaat halen.
Minister Adema:
Vorig jaar hebben we hierover meerdere keren gesproken met de biologische sector,
in het kader van het landbouwakkoord maar ook daaromheen. Ik vind nog steeds dat die
15% een doel is dat we moeten nastreven. Ik begrijp best dat de heer Holman zegt:
zou je het niet iets dichterbij brengen? Maar dan stellen we nu de ambities bij, terwijl
de Europese ambities 25% zijn. Wij doen het dus al een stukje slechter dan de Europese
ambitie aangeeft.
We hebben net een forse financiële impuls gegeven aan de promotie van biologische
producten, voor de aantrekkingskracht van de markt, en dat wou ik toch eerst een kans
geven. Laten we van de kant gaan, laten we doorgaan. Dat kan betekenen dat we het
niet helemaal halen, maar als wij ervoor zorgen dat er met de inspanningen die we
nou doen, meer aantrekkingskracht komt van de markt, waardoor er goede prijzen zijn
en een goede afname is, denk ik dat elke biologische boer zal zeggen dat het hartstikke
fijn is en dat het hartstikke goed gaat met zijn bedrijf. Uiteindelijk gaat het erom
hoe de maatregelen landen op het individuele erf; niet wat we als sector doen, maar
hoe je als bioboer op een goede manier een boterham kan verdienen.
De heer Holman (NSC):
Ik snap de redenering, maar we blijven van mening verschillen. Wat ik heel aardig
vind in de beantwoording van de Minister, maar ook in reacties van Kamerleden, is
dat wij tot het besef komen dat de verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven eigenlijk
veel groter moet worden, dat er regie en sturing moet komen, of een marktmeester.
In elk geval moet er wat gebeuren, anders komen we niet vooruit. Ik vind het mooi
dat die overtuiging er nu komt. Dan kom ik toch op het stokpaardje van mevrouw Vedder,
die zegt: als je dat wil doen, moet je dat vormgeven en dan kom je toch in een PBO-achtige
structuur of iets als het BO Akkerbouw. In de gesprekken met de zuivel hangen ze achterover
en vragen ze: moeten wij dat nou doen? Ja, wie zou dat anders moeten doen? Hoe kunnen
wij als politiek zorgen dat we het bedrijfsleven overtuigen, met name in de zuivel,
om die verantwoordelijkheid te nemen en te proberen stappen vooruit te zetten?
Minister Adema:
Vroeger hadden we de productschappen, maar die zijn afgeschaft. Langs die lijnen kon
veel geregeld worden. We hebben nu inderdaad nog steeds het BO Akkerbouw. Dat werkt
perfect, ook voor mij als Minister. Dan heb je een organisatie die je kunt aanspreken,
waar je afspraken mee kunt maken. Die afspraken zijn algemeen verbindend voor de sector.
Door het CDA wordt al langer gepraat over kijken naar een nieuw model voor het productschap.
We hadden dat graag naar aanleiding van het landbouwakkoord met elkaar willen inrichten.
Het moet ook een beetje bij de partijen zelf vandaan komen, maar ik wil in de gesprekken
die ik voer met bijvoorbeeld de zuivelsector, dit best nog eens nadrukkelijk onder
de aandacht brengen en zeggen: kunnen we hier geen stappen in zetten? Ik denk dan
aan het model BO Akkerbouw. Ik doe dus de toezegging om daar nog eens indringend met
de sectoren over te spreken.
De voorzitter:
Dank u wel voor de toezegging.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de Minister bedanken voor deze toezegging. Het lijkt mij erg goed en van belang
dat je dwingend zaken kunt regelen. Nee, «dwingend» is het niet het goede woord. Het
lijkt mij heel goed dat je algemeen verbindend dingen kunt regelen. Heel fijn.
De voorzitter:
Dan gaan we vlug naar het laatste blokje, want we moeten hier al een paar minuten
voor 14.00 uur vertrekken om op tijd in de zaal te zijn. We gaan naar het blokje van
de Tjeerd.
Minister Adema:
Van de Tjeerd?
De voorzitter:
Ja, van meneer De Groot. Tjeerd de Groot. De Tjeerd. Gaat uw gang.
Minister Adema:
Ik heb anderen mij nog nooit «de Piet» horen noemen; gelukkig maar. Dat is toch wel
een hele speciale status voor de heer De Groot hier. Ik heb me in het begin ook steeds
afgevraagd waarom we meneer Van Campen «de heer Van Campen» noemen en de heer De Groot
«Tjeerd de Groot», maar ik ben erachter gekomen dat er meerdere De Groots in de Kamer
zitten. Dat is helder.
Meneer De Groot heeft een hele serie vragen op mij afgevuurd, tot en met de verwachting
dat de kabinetsformatie nog lang gaat duren. U vraagt mij bijna om een helderziende
te zijn. Daar ga ik dus nog niet op in. Dat begrijpt u. Toen het landbouwakkoord klapte,
hebben wij inderdaad gezegd dat we met een alternatief plan zouden komen waarin ook
normeren en beprijzen zitten. Dat wordt verder uitgewerkt. U weet ongetwijfeld dat
er een rapport is van ABD waarin hele goede voorstellen zijn gedaan voor normeren
en beprijzen, overigens ook in combinatie met doelsturing. Dat biedt dus ook kansen
voor de agrarische sector om het door te voeren. Het is dus niet zo dat wij nog geen
stap verder zijn gekomen hiermee, maar het is echt aan het volgende kabinet om maatregelen
te nemen, omdat het om ingrijpende maatregelen gaat. Maar we bereiden het voor. We
zijn hard aan het werk met het verder ambtelijk uitwerken van de plannen, zodat het
straks bij de kabinetsformatie op tafel kan komen te liggen als een van de bouwstenen
voor nieuw landbouwbeleid.
Dat waren wat mij betreft de blokjes met vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording, meneer de Minister.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik had negen vragen, maar vooruit dan maar. Het komt er eigenlijk op neer dat de Minister
niks heeft gedaan sinds het landbouwakkoord. Althans, hij heeft geen voorstellen aan
de Kamer gedaan. Hij haalt de doelen uit het Klimaatakkoord niet, die 4 megaton, terwijl
er gewoon aan de Kamer is gemeld: we gaan normeren en beprijzen. Hij zit dus eigenlijk
bijna een jaar in de nadenkfase over normeren en beprijzen, terwijl dat rapport van
ABD uit 2020 is, volgens mij. Wat wil de Minister nog doen? Als hij niet doet wat
hij heeft aangekondigd, wat doet hij dan wel?
De voorzitter:
Minister, wat doet u wel?
Minister Adema:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dit is allemaal een beetje te kort door de bocht,
want de heer De Groot refereert aan een rapport van ABD uit 2020. Wij hebben vorig
jaar, zo rond het beëindigen van het landbouwakkoord of misschien zelfs nog iets daarna,
een rapport gehad van ABD over normeren en beprijzen. Dat is dus echt van vorig jaar,
van 2023. Wij hebben politiek de opdracht gegeven om dat verder uit te werken in concrete
voorstellen die ook kunnen worden verwerkt bij de kabinetsformatie. Er gebeurt dus
wel degelijk wat. Ik bestrijd echt dat er op dit punt niks gebeurt. Overigens bestrijd
ik dat ook voor mijn collega Van der Wal, die hier ook heel druk mee bezig is.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
We hebben het niet over Van der Wal nu. We hebben het over uw verantwoordelijkheid
als Minister om 4 megaton te leveren. Dat heeft u een jaar geleden geconstateerd.
Het is een afspraak uit 2019. Er is óók een rapport van ABD uit 2020. Dat betekent
dus dat u ...
De voorzitter:
Ik ben niks. U moet zich tot de Minister richten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De Minister is missionair, want de Kamer heeft gezegd: ga daarmee door. Doet u dus
vooral de voorstellen.
Dan nog een andere vraag. De Kamer heeft vorige week twee moties aangenomen. Eentje
ging over het afschaffen van de bioindustrie en de ander ging over een einde maken
aan de kalverhouderij zoals we die nu kennen, gericht op de Nederlandse kalveren.
Hoe gaat de Minister die moties uitvoeren?
Minister Adema:
Ik moet ’m even scherp hebben. Volgens mij waren dat spreekt-uitmoties, maar dat weet
ik even niet zeker. Natuurlijk komen we nog op die moties terug. Er waren wel een
aantal spreekt-uitmoties over de agrarische sector, onder andere een motie van NSC;
dat was ook een spreekt-uitmotie.
De voorzitter:
Wanneer komt de Minister erop terug?
Minister Adema:
Het is dan echt aan de Kamer zelf om daar een vervolg aan te geven. Dat hebben we
toen ook besproken met elkaar.
De voorzitter:
Meneer De Groot, tot slot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Het waren gewoon «roept de regering op»-moties. Dat is dus een oproep aan u. U kunt
dus ook nu reageren.
De voorzitter:
Nee, «aan de Minister».
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ja, aan de Minister. De Minister mag ook nu reageren.
Minister Adema:
Ik heb al gezegd dat we daarop terugkomen.
De voorzitter:
Maar wanneer komt de Minister daarop terug?
Minister Adema:
We gaan die moties uitwerken en dan komen we erop terug. Dat gaan we zien.
De voorzitter:
We willen wel graag een...
Minister Adema:
Dat gaan we zien. We gaan echt niet morgen met een reactie komen.
De voorzitter:
Maar kan dat in ieder geval vóór de begroting, zodat we het wel wat eerder hebben?
Er zit ook nog een lang zomerreces tussen nu en de begroting.
Minister Adema:
Met alle respect voor de voorzitter, ik wacht hier niet mee tot aan de begroting.
De voorzitter:
Nee, precies.
Minister Adema:
Wij komen dus eerder met een reactie.
De voorzitter:
Daarom vraag ik wanneer. Dat is de reden. Meneer De Groot, we zullen het moeten afwachten.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Maar de Kamer heeft een motie aangenomen. Die motie was ontraden door de Minister.
Dan vraag je om een brief en hoor je binnen twee weken reactie te hebben. Dat soort
moties zijn uitermate serieuze uitspraken van de Kamer. Wij hebben niks anders, afgezien
van amendementen. De Minister kent de motie niet eens. Het is niet zomaar een motie.
«We zien het wel. We kijken wel. Nou, wel voor de begroting.» Ik vraag me soms oprecht
af: wat zitten we hier te doen? Echt, wat zitten we hier te doen?
De voorzitter:
Daarom heb ik ook...
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Misschien kan de Minister mij dat vertellen.
De voorzitter:
Meneer De Groot. Meneer De Groot. Daarom stelde ik de Minister die vraag. Dat heb
ik ook bij andere toezeggingen gevraag. Wij moeten altijd weten: wanneer ongeveer?
Er moet altijd een afrekenbaar moment zijn. Dat wil ik de Minister nu ook vragen.
Minister Adema:
Ik bestrijd toch eventjes dat ik die motie niet ken, zoals de heer De Groot zegt.
Natuurlijk ken ik de motie over de kalverhouderij. Natuurlijk ken ik de motie over
de bioindustrie. Ik vroeg me alleen even af, het dictum niet kennende, of het een
spreekt-uitmotie of een roept-opmotie was. Dat was het enige. Natuurlijk ken ik de
inhoud. Laat daar geen misverstand over bestaan.
Ik zeg u toe dat ik voor de zomer met een uitgebreide reactie kom.
De voorzitter:
Kijk. Meneer De Groot, daar moeten we het nu even mee doen. Het is niet anders.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Mag ik een punt van orde maken?
De voorzitter:
U mag een punt van orde maken, als het een punt van orde is.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Die motie is aanvaard. Dan ga je naar voren en vraag je om een kabinetsreactie binnen
twee weken. Dat is dus volgende week, want ik heb het vorige week gevraagd. We kunnen
het nu dus wel weer vooruitschuiven naar de zomer, maar als dat het eerste is... Het
zijn echt zaken waar breed draagvlak voor bestaat in deze Kamer. Waarom gaat de Minister
daar niet mee aan de slag? Ik weet dat zeker over de kalverhouderij al vaker is nagedacht
in het ministerie.
De voorzitter:
Nee, nu gaat het verder dan een punt van orde.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Maar dan kan je toch gewoon op tafel leggen wat er ligt?
De voorzitter:
Soms krijgen we het op kortere termijn en soms niet. We kunnen niet meer doen dan
de Minister vragen om hier met grote spoed, zo snel mogelijk, op te reageren. Hij
heeft nu «voor de zomer» gezegd. Dat is een ruim begrip. We kunnen er niet meer van
maken. We kunnen de Minister niet het mes op de keel zetten om een eerdere toezegging
te krijgen. Dat gaat gewoon niet. Daar gaat de Minister over.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dan wil ik ook graag een punt van orde maken, want ik ben het helemaal eens met de
heer De Groot. Wat zitten we hier dan te doen? We hebben een patroon ontdekt in de
reacties van de Minister. Hij voert moties niet uit. Wij zitten hier allemaal met
goede plannen te komen, maar er gebeurt gewoon helemaal niks. Wat moeten we doen?
Ik spreek u daar ook op aan, als voorzitter. Wij zitten er gewoon voor spek en bonen
bij.
De voorzitter:
Nee, dat is niet zo. We hebben het grootste ambt in Nederland. We moeten onszelf niet
een soort calimero-effect gaan aanmeten. Vaak lukt het om op hele korte termijn een
reactie te krijgen. Nu zegt de Minister duidelijk: ik kom daar voor de zomer op terug.
Als de Minister niet iets anders wil, kan ik daar als voorzitter ook niet meer van
maken. Er is gevraagd om het in ieder geval zo spoedig mogelijk te doen. Meneer De
Groot wil iets binnen een week hebben. Als dat niet gaat, voor de zomer. Er zitten
ook nog wat recessen tussen. Ik kan er niet meer van maken op dit moment, mevrouw
Bromet. Zo is het nou eenmaal.
Minister Adema:
Mag ik dan iets toevoegen, voorzitter?
De voorzitter:
Zeker, meneer de Minister.
Minister Adema:
We kunnen wel binnen veertien dagen... Kijk, dit zijn moties met een enorme impact.
Het zijn ingrijpende moties. Ik kan niet binnen veertien dagen met een plan komen
waarmee ik die motie heb uitgevoerd. Dat gaat niet gebeuren. Dat ga ik niet doen.
In die klem laat ik mij niet zetten. Ik wil u best binnen veertien dagen een reactie
geven, maar dat is dan niet meer dan een procesreactie. Ik denk dat u veel meer belang
heeft bij een uitgebreide uitwerking en een uitgebreide inhoudelijke reactie op de
motie, waarin we aangeven hoe we hier inhoudelijk uitgebreid mee aan de slag gaan.
Ik denk dat dat beter is dan wanneer ik binnen veertien dagen een bijna nietszeggend
briefje stuur als reactie op de motie. Nogmaals, de motie heeft zo veel impact dat
ik die niet even binnen veertien dagen kan uitwerken.
De voorzitter:
Nog twee reacties. Allereerst Van Campen en dan De Groot. Dan moeten we er een einde
aan maken, want er komen ook nog toezeggingen.
De heer Van Campen (VVD):
Ik wil de Minister wel bijvallen. Ik ben ook geregeld geïrriteerd dat bepaalde moties
niet of laat worden uitgevoerd, maar dit is een motie die vraagt om een uitfasering
van de bioindustrie, dus de intensieve landbouw. Er zijn gewoon heel veel boerenfamilies
die daar hun inkomen uit halen. Ik begrijp dat de Kamer daar een uitspraak over doet,
maar dat heeft enorm veel impact op de sector en op individuele families. Ik zou de
Minister willen vragen – want dat doet men in een interruptie – of hij ook die dimensie
wil meenemen in zijn beantwoording. Natuurlijk kan de Kamer een uitspraak doen en
zijn wij het hoogste orgaan, maar heeft de Minister zich ook vergewist van zijn verantwoordelijkheid
voor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die hier ook in dienen te worden
meegenomen bij het aannemen van zo'n Kameruitspraak? Hoe ziet de Minister dat?
Minister Adema:
Ik denk dat ik me daar volledig bij kan aansluiten.
De voorzitter:
Prima.
Minister Adema:
Nee, nog even. Dit is een motie waarvan het dictum vrij kort gesteld is – er wordt
snel geschakeld, als het ware – maar waar een wereld achter zit. Het is niet alleen
de wereld van de emotie van bedrijven, maar ook de wereld van rechtszekerheid van
bedrijven. Bij de motie over de bioindustrie rijst bijvoorbeeld de vraag: wat is dan
precies de definitie van de bioindustrie? De motie roept dus nog een heleboel vragen
op, die ik gewoon zorgvuldig wil uitwerken voordat ik met antwoorden kom.
De voorzitter:
Oké. Dat is ook waarom ik zei «ruim voor de begroting». Dat werd al «voor de zomer».
Zullen we het hierbij laten, meneer De Groot? Als u nog iets wilt zeggen, moet u dat
kort en krachtig doen. Ik ga dadelijk afhameren, want we moeten naar de plenaire zaal
en er moeten nog toezeggingen worden voorgelezen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Natuurlijk is een motie een relatief eenvoudige oproep voor een enorm ingewikkeld
probleem dat je binnen alle rechtstatelijke principes van goed bestuur moet gaan oplossen.
Daar gaat dit niet over. Het gaat erover – dat noemde ik ook in mijn bijdrage – dat
we in 2019 hebben afgesproken dat we 4 megaton moesten leveren en dat de Minister
dat niet heeft gedaan. Maar het gaat ook over de kortetermijndingen, dus de zaken
die onlangs zijn aangenomen, dus ook over de kalverhouderij – ik weet dat daarvoor
al plannen liggen – waar een zeer, zeer brede meerderheid van deze Kamer voor heeft
gestemd.
De voorzitter:
Ik wil wel ook een reactie krijgen.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dat betekent dus dat er meer mogelijk is dan hier wordt gesuggereerd.
De voorzitter:
Zeker. Dat is duidelijk.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Want we hebben hier een Minister. En de Minister...
De voorzitter:
Er komt voor de zomer een zorgvuldigere reactie dan er binnen twee weken zou komen.
Dat is ook gezegd. Nu ga ik beginnen met het oplezen van...
Minister Adema:
Meneer de voorzitter, ik móét even reageren. Er wordt hier gezegd dat er ten aanzien
van de kalversector plannen liggen. Dat is pertinent niet waar. We zijn met de kalversector
in gesprek. We hebben opvattingen over de toekomst van de kalversector. Ik denk dat
deze Minister daarin niet afwijkt van de doelstellingen die de Kamer heeft. Maar laat
niet de suggestie bestaan dat er concrete plannen liggen. Dat is niet zo.
De voorzitter:
Hier moeten we het bij laten, meneer de Minister.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Uw voorganger heeft daarover rapporten naar de Kamer gestuurd. Daarbinnen kunt u nu
keuzes maken op basis van...
De voorzitter:
Ik kan helemaal niks. De Minister...
Minister Adema:
Dat zijn geen plannen. Dat zijn rapporten.
De voorzitter:
Nu gaan we er een einde aan maken. Er wordt nu niet meer gesproken. Ik ga nu de toezeggingen
oplezen. Kan de Minister goed meeluisteren en controleren of ze goed zijn geformuleerd?
– De Kamer wordt in maart 2024 geïnformeerd over een rapport van de WUR inzake een dashboard
gericht op de transparantie van supermarkten op het gebied van duurzaamheid.
– De tweede toezegging. De Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling LNV 2025 geïnformeerd
over de stand van zaken inzake voedselverspilling.
– De Kamer wordt in het eerste kwartaal geïnformeerd over het resultaat van het onderzoek
van de WUR en het CBS naar de effecten van de emissiereductie.
– Tot slot, de vierde en laatste toezegging. De Kamer wordt voor de zomer 2024 geïnformeerd
over de aangenomen moties over de reductie van de kalverhouderij en de uitfasering
van de bioindustrie.
Meneer de Minister, akkoord?
Minister Adema:
Wat mij betreft wel, meneer de voorzitter. Goed samengevat.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik wil toch nog graag een tweeminutendebat aanvragen voor na het reces.
De voorzitter:
Voor na het reces, want de agenda zit vandaag flink vol. Dank daarvoor. Daar zult
u met zekerheid en waarschijnlijkheid de eerste spreker zijn.
Dan dank ik de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis hebben gekeken
en geluisterd via het digitale kanaal. Ook dank aan de Dienst Verslag en Redactie,
onze Kamerbodes, de Minister en zijn team. Ook alle leden der Staten-Generaal, onze
griffier en onze commissiestaf van LNV hartstikke bedankt. Ik wens u verder nog een
gezegende middag en avond toe. Succes bij de stemmingen.
Sluiting 13.57 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier -
Mede ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.