Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 25 oktober 2023, over Maatschappelijke diensttijd
35 034 Maatschappelijke diensttijd
Nr. 30 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 14 november 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 25 oktober 2023 overleg gevoerd met mevrouw
Paul, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, over:
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 16 mei 2023 inzake
voortgangsrapportage maatschappelijke diensttijd 2022 (Kamerstuk 35 034, nr. 23);
– de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 september
2021 inzake voortgang maatschappelijke diensttijd (MDT) (Kamerstuk 35 034, nr. 22);
– de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 maart
2021 inzake onderzoeksrapporten maatschappelijke diensttijd (MDT) (Kamerstuk 35 034, nr. 21).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Michon-Derkzen
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Smals
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Verhoev
Voorzitter: Den Haan
Griffier: Huls
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bisschop, Drost, Den Haan, Kat, Krul,
Pouw-Verweij, Richardson en Westerveld,
en mevrouw Paul, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, allemaal. Ik open hierbij het commissiedebat over de maatschappelijke
diensttijd. Ik heet de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, mevrouw Paul,
van harte welkom. Als ik het goed heb, is dit haar eerste commissiedebat, dus van
harte welkom. Ook van harte welkom aan uw ambtenaren. Dan heet ik de mensen op de
publieke tribune en in de zaal van harte welkom, evenals de mensen die aan de andere
kant van het scherm, thuis of op werk, meekijken. Ook welkom aan mijn collega's. Vandaag
nemen deel aan het debat: meneer Krul van het CDA, mevrouw Kat van D66, meneer Drost
van de ChristenUnie, mevrouw Richardson van de VVD en meneer Bisschop van de SGP.
Straks komt mevrouw Westerveld van GroenLinks ook nog binnen. Ik moest even rennen,
want ik stond in de file. Ik moet er dus nog een klein beetje in komen. We hebben
vandaag vier minuten spreektijd en ik stel voor dat we vier interrupties doen. Ook
mevrouw Pouw-Verweij van BBB komt binnen. Van harte welkom. Ik kan zelf maar tot 12.30
uur voorzitten, dus we moeten straks even kijken wie vanaf 12.30 uur het voorzitterschap
overneemt, als we dan nog niet klaar zijn.
Dan geef ik nu het woord aan meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank u wel. We hebben er even op moeten wachten, maar het is heel fijn
dat we nu kunnen debatteren over de maatschappelijke diensttijd. Allereerst felicitaties
voor de Minister, maar vooral voor de 100.000ste deelnemer van de MDT. Dat was een
heuglijk moment, nu een kleine twee weken geleden. We staan niet vaak genoeg stil
bij dit onderwerp. Dus even het volgende. Wat is voor ons de maatschappelijke diensttijd?
Dat is een traject waarbij jongeren zich op een waardevolle manier inzetten voor de
samenleving, waarbij ze leren hoe het is om verantwoordelijkheid te nemen voor henzelf
en hun omgeving en waarin ze in ontmoeting komen te staan met mensen waar ze normaal
gesproken helemaal niet mee in ontmoeting komen te staan, uit hun sociale bubbel.
Dat is wat ons betreft een heel mooi project. Het verstevigt de sociale cohesie in
de samenleving en het helpt jongeren in hun ontwikkeling. Het is ook geen afvinkboxje.
Het is niet iets wat je even doet, waarbij je een vinkje kan zetten en doorgaat. Nee,
het is het startschot van maatschappelijke betrokkenheid van jonge mensen.
Ik las een mooi voorbeeld van iemand die de MDT had gevolgd. Die kwam uit Kanaleneiland,
uit Utrecht. Die zei: «Ik ben daar opgegroeid en nu ik de MDT gedaan heb, gun ik jongeren
in mijn situatie een fijnere jeugd dan ik zelf had. Dat besefte ik helemaal niet en
ik ga mij daarvoor inzetten.» Een andere jongere die ik sprak, van het Albeda Collega
in Rotterdam, had een startkwalificatie gehaald in het onderwijs, maar zei: «Eigenlijk
kon ik helemaal niet functioneren. Het lukte mij niet eens om altijd op hetzelfde
moment naar bed te gaan, uit bed te komen of boodschappen te doen. Dat was mijn doelstelling
in de MDT. Nu heb ik een baan en heb ik vastigheid. Ik ben de MDT voor altijd dankbaar.»
In beleidstermen zouden wij dit dan «democratisch burgerschap» noemen. Het gaat hier
uiteindelijk om het ontplooien van jezelf en verantwoordelijkheid nemen voor je omgeving
en voor een ander. Het gaat erom dat je mensen ontmoet buiten je eigen sociale bubbel,
die je in de steeds individualistischere gekokerde wereld anders nooit was tegengekomen.
Die ontmoetingen zijn waardevol. De MDT is waardevol. 93% van de jongeren die de MDT
heeft volbracht, geeft aan iets te hebben gedaan voor een ander of voor de samenleving
en dit als heel belangrijk te hebben ervaren. Ruim 13% van de jongeren die de MDT
gedaan heeft, dus van de 100.000, gaat vrijwilligerswerk doen. Dat zijn 13.000 nieuwe
vrijwilligers uit de jongste generatie voor onze samenleving.
Toch was er bij de start van de MDT ook kritiek. Er was zelfs veel kritiek. Ik noem
het LAKS. Het LAKS zei: «Hier hebben jongeren helemaal geen behoefte aan. Dit is geldverspilling.
De doelstellingen zijn een illusie.» De voorstanders waren op één hand te tellen.
Wie doet hier nou vrijwillig aan mee? Jongeren geven de MDT gemiddeld bijna een 8.
Het zijn er 100.000 en er zijn er nog veel meer die het willen doen. Er was nog een
ander bezwaar, namelijk dat dit alleen de high potentials, de usual suspects, aantrekt.
Klopt dit? Nee. Het zijn juist jongeren met een achterstand, van niet-westerse achtergronden
en met lagere inkomens, die vaker meedoen. En ja, er zijn ook veel hoogopgeleiden
die meedoen, maar dit leidt niet tot verdrukking van de andere groepen. Ook zij hebben
namelijk op bepaalde sociale vlakken weer een achterstand. Het mooie van dit project
is dat deze twee groepen elkaar ontmoeten en van elkaar leren. Wat maakt de MDT dan
zo'n succes? Dat zit ’m in de werkwijze. Jongeren hebben zelf een cruciale rol in
de wijze waarop de MDT wordt vormgegeven. Gaat alles dan goed? Nog niet.
Ik heb een paar vragen. Wij hebben het gevoel dat de MDT nadat het naar OCW gegaan
is, steeds meer wordt overgeheveld richting het onderwijs. Scholen kunnen penvoerder
zijn, subsidie aanvragen en MDT-projecten vormgeven. De drie pijlers van MDT, te weten
ontmoeting, iets doen voor de ander en de samenleving en talentontwikkelingen, zijn
niet meer helemaal in balans. Ontmoeting staat onder druk. Kijk naar het onderwijs.
Je zit nog steeds intergenerationeel in je eigen klas. Wij maken ons een beetje zorgen
om de positie van die andere twee pijlers.
Ik rond af met twee vragen. Welke impact ziet de Minister van de integratie van MDT
in het onderwijs op de motivatie van jongeren?
Dan de tweede vraag. Wat is eigenlijk de definitie van het begrip «ontmoeting» die
we op dit moment aanhouden? Hoe versterken we de MDT-projecten in het onderwijs en
de sociale cohesie buiten de eigen school?
Ik dank alle jongeren die hier vandaag aanwezig zijn en ik wens iedereen die hierbij
betrokken is ontzettend veel plezier en succes.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Krul. U heeft een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wij hebben natuurlijk ook gelezen over de successen van de MDT en de hoge waardering
die jongeren geven. Tegelijkertijd vind ik dat de heer Krul het LAKS iets tekortdoet,
want waar jongerenorganisaties juist ook voor waarschuwden, is: tuig je nou niet een
heel traject op terwijl er al heel veel bestaande goede jongerenorganisaties zijn
die ook goed werk doen? Dat is ook elke keer onze kritiek geweest. Zouden we nou niet
veel effectiever te werk kunnen gaan als we dat geld – er wordt elk jaar een fors
bedrag uitgetrokken voor de maatschappelijke diensttijd – directer investeren via
jongerenorganisaties? Zou dat misschien niet nog wel beter werken, zou ik willen vragen
aan het CDA.
De heer Krul (CDA):
Dat vind ik lastig. Dan zou je het beeld opwerpen dat het een niet zonder het ander
kan. Ik denk dat het succes van de MDT is dat het juist de jongeren zelf zijn die
echt aan de knoppen zitten en dat het Rijk zich afvraagt: goh, hoe kunnen wij hier
een meerwaarde aan leveren? Bijvoorbeeld bij het afgeven van de kwalificaties of het
opzetten van projecten zijn het de jongeren zelf die dat doen. In die zin is de jongerenbetrokkenheid
daar doorslaggevend in. Door de uniformiteit van het project, doordat je een vaste
werkwijze hebt, kan je de kwaliteit over heel Nederland waarborgen, zodat iedereen
die een MDT doet, ook de zekerheid heeft dat die van dezelfde kwaliteit is als op
andere plekken in het land. Dat is, denk ik, juist een hele effectieve manier van
het inzetten van dat geld. Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat we de jongerenorganisaties
niet moeten betrekken. Ik heb alleen proberen aan te geven dat ik heel blij ben dat
van de twee initiële kritiekpunten van het LAKS, die zich vooral richtten op «hoe
voorkomen we dat het de high potentials zijn en wie heeft hier überhaupt behoefte
aan?», blijkt dat die onterecht waren.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Maar het is juist ook vanwege de kritiekpunten vanuit het LAKS dat de Kamer aan de
vorige bewindspersoon heeft opgedragen om ervoor te zorgen dat alle jongeren bereikt
worden. We hebben dus wel degelijk wat gehad aan de, vind ik, terechte kritiekpunten
op de eerste opzet. Als wij een berekening maken, komen we uit op zo'n € 1.700 per
jongere die we in de maatschappelijke diensttijd steken. Dat is een fors bedrag. Mijn
kritiek is dan: als ik dat ... Nogmaals, ik zie de waarde, hè, dus ik zal zo dadelijk
ook een tweeledige beschouwing houden. Maar als ik dat afzet tegen bijvoorbeeld de
subsidiebedragen die bestaande jongerenorganisaties nu krijgen, dan vind ik dat in
het niet vallen. Dan vind ik dat een fors bedrag. Dan is mijn vraag: zouden we niet
op een veel effectievere manier dit forse bedrag van ongeveer 100 miljoen, waarvan
ook lang niet alles wordt uitgegeven ieder jaar, kunnen investeren om juist bestaande
organisaties te beter te versterken?
De heer Krul (CDA):
Nogmaals, ik denk dat we er zeker voor moeten zorgen dat jongerenorganisaties op alle
mogelijke manieren betrokken zijn bij de ontplooiing van jongeren. Dan kan door de
MDT, waar al heel veel jongeren bij betrokken zijn, en dat kan op andere manieren.
Maar ik zou toch echt het liberale beeld willen bestrijden dat het een soort kostenefficiëntieplaatje
is, van: je investeert € 1.700; dat is heel veel geld. Ik heb net aangegeven dat 13.000
jongeren inmiddels vrijwilligerswerk zijn gaan doen. Jongeren die na een startkwalificatie
aangeven helemaal niet mee te kunnen in de maatschappij, kunnen dat nu wel. Dat is
natuurlijk van onschatbare waarde als je dat afzet tegen de € 1.700 die het per jongere
kost. Dus het levert ook heel veel maatschappelijk rendement op in plaats van dat
het alleen maar iets kost. Maar ik probeer wel met mevrouw Westerveld op te trekken
als het gaat om de vraag hoe we de jongerenorganisaties daar nou goed bij betrekken.
Ik denk dat we elkaar dus eigenlijk wel kunnen vinden. Ik denk dat de MDT daar gewoon
een heel mooi project voor is.
De voorzitter:
We wachten heel even tot de lange bel voorbij is. Het is misschien leuk om even uit
te leggen wat die bel betekent. Wij hebben hier in de Tweede Kamer verschillende soorten
bellen. Dit is een heel lange, die een minuut duurt. Meneer Bisschop gaf het al even
aan: als je erop moet wachten, lijkt het inderdaad veel langer dan een minuut. Die
bellen betekenen dat er verschillende vergaderingen beginnen en deze bel betekent
heel concreet dat de vergadering in de plenaire zaal, dus in de grote zaal met de
blauwe stoeltjes, begint. Die hele lange bel klinkt altijd bij het eerste debat van
de dag. Wij zijn gewend om daar doorheen te praten, maar in zo'n debat als dit is
dat eigenlijk best vervelend, omdat je, als je thuis meekijkt of op de publieke tribune
zit, een beetje wordt afgeleid en de leden ook niet meer goed hoort. Vandaar dat het
mij verstandig leek om even te stoppen, maar nu gaan we gewoon weer verder met het
debat.
Ik zag dat mevrouw Kat ook een vraag had.
Mevrouw Kat (D66):
Ja, een interruptie richting de heer Krul. Hij gaf aan dat nog niet alles goed gaat.
Ik zou graag willen weten wat zijn reflectie is op de onderuitputting van het budget
voor maatschappelijke diensttijd. Hoe ziet hij dat?
De heer Krul (CDA):
Dat is vervelend, omdat je enerzijds weet dat er een hele grote groep jongeren is,
rond de 400.000, die heeft aangegeven interesse te hebben in de MDT. We weten dat
de vraag veel groter is dan wat we kunnen leveren. Dan is het natuurlijk ontzettend
zonde dat een deel van het budget nog niet terechtkomt waar je het wilt hebben en
dat je dus nog geen impact kunt maken voor al die jongeren. Ik denk dat er in de voorbereiding
van dit debat best wat mooie suggesties zijn gedaan, bijvoorbeeld door het mkb. Hoe
kunnen we ervoor zorgen dat meer organisaties en dus ook meer jongeren kunnen meedoen?
Dan heb je dus ook geen onderuitputting. Nogmaals, weg van het liberale frame dat
het een kwestie van kostenefficiëntie en geld is. Voor mij is het generen van maatschappelijke
impact en rendement veel belangrijker. Ik hoop dat we niet alleen zo snel mogelijk
af zijn van die onderuitputting, maar ook veel meer kunnen doen voor de MDT. Maar
goed, daarvoor heb ik wel wat steun nodig, zeg ik tegen mevrouw Kat.
Mevrouw Kat (D66):
Ik ga natuurlijk nadenken over het voorstel waar de heer Krul mee komt om dit op te
lossen. Even over die onderuitputting. Ik hoor de heer Krul zeggen dat we het bedrijfsleven
nodig hebben om het aanbod te vergroten. Hoe zit het met de cofinanciering op dat
vlak? Zouden de bedrijven en het maatschappelijk middenveld ook niet kunnen participeren,
naast de overheid zelf?
De heer Krul (CDA):
Het zou natuurlijk aantrekkelijk zijn als maatschappelijke organisaties bereid zijn
tot cofinanciering, maar het risico dat we daarmee lopen is dat die organisaties op
een gegeven moment gaan denken: die MDT is voor mij ook een manier om iets te doen
aan de arbeidskrapte of aan mijn eigen tekort. Dat is niet het doel van de MDT. Als
je met organisaties tot zo'n verstandhouding kan komen, is het voor ons cruciaal dat
dat er niet toe zal leiden dat organisaties de MDT als een soort warmlopertje gaan
zien voor de arbeidsmarkt. Dat is immers niet het doel. Er zijn al ontzettend veel
maatschappelijke organisaties die dan misschien niet cofinancieren, maar er wel heel
veel aandacht aan besteden in de vorm van capaciteit, ook vanuit een maatschappelijke
drijfveer. Ik denk dat dat een pijler is die overeind moet staan bij het uitrollen
van programma's. Het moet niet een kwestie zijn van: hoe kunnen we met cofinanciering
goedkope arbeidskrachten werven?
De heer Drost (ChristenUnie):
Ik meende in het betoog van de heer Krul wat terughoudendheid te bespeuren als het
gaat om de rol van het onderwijs bij de MDT. Klopt dat? Wil hij dat eens uitleggen?
De heer Krul (CDA):
Ik denk dat de rol van het onderwijs bij de MDT een hele belangrijke is, maar we moeten
wel zorgen dat de drie pijlers van de MDT, inclusief het ontmoetingsaspect, overeind
blijven. Hoe zorgen we ervoor dat jongeren uit andere bubbels, met een andere sociale
achtergrond, elkaar ontmoeten? Want juist in die ontmoeting ontstaat heel veel waardevols.
In het onderwijs is er vaak een eigen bubbel: de klas. Dat maakt me wat terughoudend.
Zonder te zeggen dat het onderwijs een kleinere rol moet spelen, moeten we ervoor
waken dat de andere twee pijlers worden weggeduwd.
De heer Drost (ChristenUnie):
Maar dan gaat meneer Krul ervan uit dat de MDT, de maatschappelijke diensttijd, binnen
de schoolomgeving wordt uitgevoerd. Ik zie het onderwijs juist als een mooie poort
tot de MDT. Zo kun je juist veel jongeren bereiken en kunnen jongeren de MDT gebruiken
als een stukje oriëntatie op de samenleving en de maatschappij. In die zin zie ik
juist een grote rol voor het onderwijs weggelegd.
De heer Krul (CDA):
Ik weet niet of een grote rol voor het onderwijs verstandig is. Ja, het klopt dat
klassen – het zijn vaak klasgenoten die samen de MDT doen – de samenleving ingaan,
maar wat zo mooi is aan die pijler van ontmoeting, is dat jongeren met heel verschillende
sociale achtergronden elkaar treffen. Zij geven ook aan dat zij ontzettend veel van
elkaar leren. Dat moet niet verloren gaan door de rol van het onderwijs steeds te
vergroten. Als we die positie willen uitbreiden, zou ik wel van de heer Drost willen
horen hoe hij dan borgt dat ook die andere twee pijlers dezelfde aandacht krijgen
binnen het hele MDT-project.
De heer Bisschop (SGP):
Ik was het eigenlijk niet van plan, maar dit antwoord brengt mij toch tot een vervolgvraag.
Het gaat over maatschappelijke diensttijd, dus dat element van ontmoeting en van kijken
in de samenleving waarvan je deel uitmaakt en waarin je straks een actieve rol gaat
spelen, is toch per definitie geborgd, wie het ook organiseert? Waarom zou het onderwijs
daar geen makelaarsfunctie in kunnen vervullen? Het voordeel daarvan is dat je geen
110.000 maar 900.000 jongeren bereikt. Ik ben daar toch wel benieuwd naar. Of hebben
we een verschillend beeld bij maatschappelijke diensttijd?
De heer Krul (CDA):
Nee, dat denk ik niet. Ik wil me ook niet in de mond laten leggen dat het onderwijs
geen rol kan spelen bij de MDT. Ik geef alleen aan dat het een benadering is die met
name één kant van de MDT belicht. Talentontwikkeling is iets wat in het onderwijs
inherent heel belangrijk is. Dat is niet het enige doel van de MDT. Dat geeft het
hele project toch weer een wat individualistischere smaak, want dan gaat het met name
om de ontplooiing van je vaardigheden, terwijl het waardevolle van de MDT is dat het
een kwestie is van democratisch burgerschap. Zonder hier te zeggen dat we de rol van
het onderwijs moeten beperken, vraag ik aandacht voor de andere pijlers. Daarbij zeg
ik nogmaals: dat jongeren uit verschillende sociale achtergronden elkaar ontmoeten
in het MDT-traject, is niet iets wat altijd geborgd is in het onderwijs. Dat zou ik
tegen de heer Bisschop willen zeggen. Ik denk dat die waarheden naast elkaar kunnen
bestaan: met het onderwijs, met het maatschappelijk middenveld, met maatschappelijke
organisaties waar we heel veel mooie voorbeelden van hebben. Die mix maakt het zo'n
succes.
De heer Bisschop (SGP):
Ik denk dat de focus van de maatschappelijke diensttijd breder moet zijn. Het gaat
niet alleen maar om de ontmoeting. Die is natuurlijk wel van belang, maar niet alleen
maar met leeftijdsgenoten. Juist de intergenerationele ontmoeting is ontzettend belangrijk.
Toen het zo'n tien jaar geleden werd afgeschaft, was dat proces nou precies in ontwikkeling.
Daarna is het versmald enzovoorts, maar goed, daar kom ik straks nog op terug en dan
kunt u mij daar ook op bevragen. Dat verlengt mijn spreektijd een beetje.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dat is dus een uitnodiging, begrijp ik. Meneer Krul, u heeft het gehoord. Wilt u nog
reageren?
De heer Krul (CDA):
Nee.
De voorzitter:
Oké. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kat van D66.
Mevrouw Kat (D66):
Dank u wel, voorzitter. We zijn nu al een tijdje op weg met de maatschappelijke diensttijd,
een project waar ik met gemengde gevoelens insta. Ik zie de voordelen en de winstpunten.
Zo lees ik dat Mathijs na zijn deelname aan de IMC Weekendschool positief, zelfverzekerd
en leergierig in het leven stond, en dat Rovernio tijdens zijn MDT mensen heeft ontmoet
met wie hij anders nooit in aanraking was gekomen. Ik lees dat MDT voor Ayoub een
lifesaver is geweest en dat hij nu jongerenwerker is. Ik lees verhalen over voortijdig
schoolverlaters die nieuw werk of een opleiding vinden. Veel van die deelnemende jongeren
zijn dus enthousiast. Tegelijkertijd zie ik ook een aantal vraagstukken bij het voortzetten
en uitbouwen van de MDT. Daar wil ik in mijn bijdrage bij stilstaan.
Voorzitter. Ik ben blij dat de MDT steeds meer via en met scholen ingevuld wordt,
want de MDT heeft als doel maatschappelijke oriëntatie, betrokkenheid en sociale cohesie.
De koppeling met burgerschap en burgerschapsonderwijs is dus eigenlijk snel gemaakt.
Burgerschap moet je doen. Ik zie in de MDT kansen om deze doe-kant van burgerschap
te versterken. Maar ik zie ook risico's op meer administratiedruk voor scholen. Ik
heb daarover een aantal vragen aan de Minister. Hoe staat het met de landelijke ondersteuningsstructuur,
in samenwerking met de expertisepunten burgerschap en de Loopbaanoriëntatie en -begeleiding,
LOB? Heeft de Minister zicht op de administratiedruk van MDT op scholen en hoe ziet
zij die?
Voorzitter. Ik haalde in de inleiding al de voortijdige schoolverlaters aan en daar
heb ik een vraag over. Aanvankelijk begon de MDT met diverse proeftuinen gericht op
specifieke doelgroepen. De vraag is dan ook aan de Minister in hoeverre zij nu actief
stuurt op die doelgroepen. Heeft zij zicht op de doelgroepen van de MDT en denkt zij
dat doelgroepen zoals voortijdige schoolverlaters en jongeren uit gezinnen met geldzorgen,
met weinig kansen, voldoende bereikt worden? Ontvangt zij signalen dat die jongeren
misschien om financiële redenen geen MDT doen? Zou een vrijwilligersvergoeding daar
een oplossing voor kunnen zijn?
Voorzitter. Ik zei het net al in de interruptie met de heer Krul: de MDT kampt al
jaren op rij met onderuitputting op de begroting. Het geld dat ervoor is vrijgemaakt,
komt niet op. Vorig jaar lijkt daar ook geen uitzondering op te zijn. In 2022 werd
van de 200 miljoen euro maar 117 miljoen euro gespendeerd. Het jaar daarvoor was het
31 miljoen van de 100 miljoen. Dat vind ik, zeker in een tijd waarin we kinderarmoede
bestrijden, echt moeilijk te verteren. Van die 117 miljoen kun je namelijk ook ongeveer
250.000 kinderen een jaar lang een schoolmaaltijd aanbieden. Hoe ziet de Minister
dit? Deelt de Minister deze zorgen? Wanneer heeft deze onderuitputting voor haar een
grens bereikt? Ik weet natuurlijk dat voor 2024 25 miljoen is gebruikt voor het Programma
Schoolmaaltijden.
Voorzitter. Dan een specifiek punt over het financieringssysteem zelf. In een brief
van september 2021 schrijft de toenmalige Staatssecretaris over de ambitie om de overheid
cofinancierder te maken en niet de primaire financierder. Op dit moment is de verdeling
namelijk 75/25: de overheid betaalt voor 75% en de organisaties dragen 25% bij. Ook
hij schreef toen over gesprekken met bedrijven en met fondsen en met andere mogelijke
financierders. Ik vind die ambitie eigenlijk heel waardevol, omdat ik van mening ben
dat de maatschappelijke diensttijd vooral van de maatschappij zelf moet zijn. Wat
mij betreft ligt de kracht van de MDT namelijk in het netwerk van organisaties en
jongeren, en niet in de subsidies. Hoe ziet de Minister de ambitie om cofinancierder
te worden? Graag hoor ik een reflectie van haar daarop. Is de Minister van plan om
bijvoorbeeld een bepaald percentage te gaan volgen? Wil zij daar een reflectie op
geven? Hoe ziet de Minister het afbouwpad op dat vlak?
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kat. U heeft een vraag van de heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Het is geen geheim dat wij zeer positief tegenover de MDT staan. Volgens mij hebben
wij die samen met het CDA op de agenda gezet. Mevrouw Kat heeft een aantal dingen
op tafel gelegd. Die gaan voor een deel over de organisatie ervan, over de bureaucratische
kant en de financiering ervan, maar ze geeft volgens mij niet aan hoe zij zelf naar
de MDT kijkt. Als we die twee zaken zouden oplossen, kan het doorzetten en misschien
wel veel breder uitbouwen van de MDT dan ruim baan krijgen van de D66-fractie? Wat
is dus de grondhouding van D66 ten opzichte van de maatschappelijke diensttijd?
Mevrouw Kat (D66):
Toen wij nog een coalitieakkoord hadden, was daar inderdaad in opgenomen dat we de
MDT gingen voortzetten en uitbouwen. Die handtekening hebben we daaronder gezet, en
met reden. Wij hebben dat gedaan, omdat de MDT, een vrijwilligersprogramma waarin
jongeren voor die ontwikkeling en sociale cohesie zorgen en eigenlijk op vrijwillige
basis aan zichzelf werken, een heel goed instrument is. Het is dus een goed instrument
om voort te zetten, maar ten aanzien van het verder uitbouwen hanteer ik die belangrijke
kantelpunten met betrekking tot de cofinanciering en de administratieve druk bij scholen.
Ik wil juist de MDT en het onderwijs op dat vlak versterken. Dat lees ik ook in de
stukken. Ik zie in de stukken geen beletsel om dat te doen.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, meneer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Bedoelt u de laatste in dit hele debat?
De voorzitter:
Ja, van de vier interrupties die u had.
De heer Drost (ChristenUnie):
Nou, mevrouw Kat, u heeft geluk.
Mevrouw Kat (D66):
Of u heeft geluk.
De heer Drost (ChristenUnie):
Ja, of ik. Ik ben het helemaal met u eens over de administratielast op scholen. Die
moeten we natuurlijk zien te voorkomen. Die moet er het liefst niet zijn. Maar het
punt van de cofinanciering dat u op tafel legt, vind ik heel tegenstrijdig als je
ziet dat er al twee jaar op rij sprake is van een enorme onderuitputting. Als we in
Den Haag discussiëren over cofinanciering, dan gaat het er vaak om dat er gewoon te
weinig geld geïnvesteerd is door de overheid en dat we dan maar proberen te schrapen
door cofinancieringsstructuren op te zetten et cetera. Ik vind het dus echt tegenstrijdig
dat u zegt «wij willen met de MDT verder; we hebben daar heel veel geld voor en we
hebben zelfs veel geld over om het nog een tijdlang door te zetten» en dat u dan vervolgens
op tafel legt dat u wilt gaan cofinancieren. Dat laat wat mij betreft zien dat u het
niet helemaal serieus neemt. Dat vind ik lastig. Misschien kunt u daarop reflecteren?
Mevrouw Kat (D66):
Toen de MDT in 2020 begon, was er ook de ambitie om op termijn de cofinanciering op
de agenda te zetten. Dat is dus niet nieuw. Dat was destijds ook met meerdere partijen
besproken. Ik vind dat een belangrijk uitgangspunt, omdat er meer nodig is dan alleen
investeringen vanuit het Rijk. Ik noem de maatschappelijke betrokkenheid van organisaties,
de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, maar ook de betrokkenheid van
gemeenten en van de sociale wijkteams als het gaat om de sociale cohesie, het elkaar
ontmoeten, talentontwikkeling en het jezelf ontwikkelen. Ik vind dat dus een heel
goede ontwikkeling. Het sluit elkaar dus ook niet uit, omdat je vanaf 75% best kunt
nadenken over een afbouwpad. Dat moet gebeuren op een realistische manier. Die route
wil ik natuurlijk ook gewoon verkennen, ook samen met de Kamer.
De heer Krul (CDA):
Ik ga even door op de vraag van de heer Drost, want het is mij ook nog niet helemaal
duidelijk hoe D66 nou precies naar de MDT kijkt. Het is inmiddels wel duidelijk welke
partijen die in het voormalige coalitieakkoord gekregen hebben. D66 geeft aan dat
dat precies de belangrijkste reden is waarom zij het belangrijk vinden. Maar ik hoor
mevrouw Kat ook gewoon een stoelpoot onder het hele project vandaan zagen door nu
al te zeggen: ongeveer de helft van het budget kunnen we al wel voor iets anders spenderen.
De frustratie die wij hebben, is niet zozeer dat wij het geld niet kunnen spenderen,
maar dat het dus niet lukt om die grote vraag ten aanzien van de MDT, die er wel is,
te faciliteren. Is mevrouw Kat het met ons eens dat we daar gewoon veel meer mee aan
de slag moeten gaan? Hoe zorgen we er nou voor dat we niet het budget onderuitputten,
maar dat we al die jongeren, die 400.000 jongeren die hebben aangeven dat ze een MDT
willen doen – de Ayoubs en anderen waar mevrouw Kat over spreekt – bereiken in plaats
van dat we hier in het debat eigenlijk al een stoelpoot onder het hele project vandaan
trekken?
Mevrouw Kat (D66):
Ik denk dat we met elkaar nog een hele operatie uit te voeren hebben als het gaat
om het bereiken van die jongeren, want echt veel meer jongeren zullen er heel erg
positief baat bij hebben om zo'n traject te doorlopen, maar dat moet natuurlijk wel
op vrijwillige basis. Ik geloof dus niet in allerlei verplichtingen en andere manieren
om ervoor te zorgen dat alle jongeren worden opgeroepen en vervolgens geselecteerd
worden om aan zo'n programma mee te doen. Daar zou D66 absoluut niet voor pleiten.
Ik wil de rol van het onderwijsveld ontzettend versterken, omdat ik vind dat dat ook
de onderwijskwaliteit ten goede komt en meer jongeren daarvan profiteren. Dus ja,
het aanbod zal zeker versterkt moeten worden, zodat we geen onderuitputting krijgen.
Ik denk dat we op dat vlak wel de juiste uitbouw en voortzetting zien. Maar we moeten
wel erkennen dat het geld gewoon niet besteed is. Toen het net ging over het bestrijden
van kinderarmoede zei ik al dat we dat geld ook nodig hebben voor bijvoorbeeld de
rijke schooldag. Denk aan ontbijten, huiswerkbegeleiding en veel meer andere voorzieningen.
Ik ben dus van mening dat het heel veel voordelen heeft, maar ik zie ook heel veel
nadelen. Ik sluit mijn ogen daar niet voor.
De heer Krul (CDA):
Begrijpt mevrouw Kat dan dat de jongeren en mensen die dit debat kijken dit heel moeilijk
kunnen volgen en dat dit heel tegenstrijdig is? Ze geeft eerst een minuut lang aan
dat het wel heel belangrijk is, maar ze eindigt eigenlijk met een soort verkapt voorstel
om de helft van het budget af te romen. Is dat ook echt het voorstel dat D66 gaat
doen? Ik denk dat die duidelijkheid nu wel even belangrijk is, want ik ben het nu
eigenlijk een beetje kwijt. Gaan we nou voorstellen om een heel groot deel van het
budget te gebruiken voor bijvoorbeeld de rijke schooldag, iets wat absoluut belangrijk
is? Of zegt mevrouw Kat: nee, ik trek samen op met partijen die ervoor gaan knokken
dat die onderuitputting weg is en we het volledige budget dus goed kunnen inzetten,
zodat we al die jongeren wél kunnen bereiken?
Mevrouw Kat (D66):
Ik had net al iets gezegd over de brief van de Staatssecretaris destijds. Die zei:
we hebben nog steeds de ambitie om cofinancier te zijn en niet de primaire financier.
Ik vind dat een hele goede ontwikkeling. Ik denk dat wij als Kamer moeten gaan kijken
hoe we die cofinanciering zien, hoe realistisch dat is, en over welk afbouwpad en
welke percentages we het dan hebben. Ik vind het wel een hele goede ontwikkeling,
en het sluit elkaar absoluut niet uit. Ik wil dus niet zeggen dat er een einde moet
komen aan de MDT, maar wel dat ik die ambitie naar voren wil halen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Drost van de ChristenUnie.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Iets doen voor de ander, omzien naar elkaar en kennismaken
met de samenleving. Met die simpele gedachte bestaat de maatschappelijke diensttijd.
Jongeren zetten een deel van hun tijd apart om hun talenten te ontwikkelen, nieuwe
mensen te ontmoeten en iets te doen voor de samenleving. We hopen dat ze daarin op
die manier hun plek vinden, misschien wel voor de rest van hun leven, in verbinding
met de ander, zodat we met elkaar de zorgzame gemeenschap worden die we graag willen
zijn. Dit is voor de ChristenUnie bij uitstek het model waarmee wij willen bouwen
aan de samenleving in ons land: niet door een sturende generieke moraal vanuit Den
Haag en ook niet door individuen volledig terug te werpen op zichzelf, maar door mensen
elkaar te laten ontmoeten. Het gaat erom dat jongeren zich inzetten voor de ander
en de ander echt zien.
Voor de ChristenUnie is de vraag dus vooral: hoe kunnen we de maatschappelijke diensttijd
verder verstevigen en versterken? Want als we de rapportage over 2022 lezen, zien
we dat de maatschappelijke diensttijd een daverend succes is. Streefgetallen worden
ruimschoots gehaald. Tienduizenden jongeren nemen eraan deel en zij waarderen hun
maatschappelijke diensttijd boven verwachting. Het is goed om te lezen dat de Minister
ook op die lijn zit. Dat begrijp ik althans uit de brief. Ik heb een aantal vragen.
De huidige systematiek van subsidierondes heeft in zich dat maatschappelijke organisaties
in plaats van samen te werken soms concurrenten van elkaar zijn bij het binnenhalen
van jongeren. Ziet de Minister dat ook? En op welke manier wil ze dit zo veel mogelijk
zien te voorkomen? Dit komt specifiek tot uiting in een van de huidige rondes, ronde
5a. Deze subsidie kent een resultaatverplichting. Wil een organisatie geld krijgen,
dan moeten jongeren het traject volledig afronden. Ik snap dat het belangrijk is dat
geld goed terechtkomt, maar dit draagt ook bij aan de eerdergenoemde concurrentie
en de druk die op de organisatie en op jongeren wordt gelegd om een traject af te
ronden. Bij de ronde van 2023 krijgen organisaties het bedrag als 85% van de jongeren
het traject volledig afrondt. Is de Minister bereid om die laatste regel ook met terugwerkende
kracht te laten gelden voor de nog lopende ronde 5a? Dat geeft organisaties en jongeren
iets meer lucht.
Een ander punt. Het salaris van de medewerkers die vallen onder de cao Sociaal Werk,
is het afgelopen jaar gestegen. Dat is meer dan terecht, gezien de enorme inflatie
in het afgelopen jaar. De subsidie is echter gelijk gebleven. Maatschappelijke organisaties
maken zich soms zorgen daarover. Kan de Minister toezeggen in gesprek te gaan met
de deelnemende maatschappelijke organisaties om te bezien of tegemoet gekomen kan
worden aan de stijgende loonkosten?
MDT is er voor elke jongere. De ene jongere is makkelijker te bereiken dan de andere.
Dat gebeurt, zo is mijn beeld, met wisselend succes. Kan de Minister schetsen wat
momenteel wordt gedaan om juist die laatste groep te bereiken? Misschien betreft dat
ook meer kwetsbare jongeren. Wil zij zich daar meer voor inzetten en, zo ja, op welke
manier dan?
Voorzitter. Ik hoop dat MDT in de toekomst een nog vastere plaats krijgt binnen onderwijs
en beleid, en binnen het onderwijs een plek krijgt bij loopbaanoriëntatie en bij burgerschap.
Ik hoop dat gemeenten die organisatie weten te vinden om jongeren weer op de rit te
krijgen. Blijven investeren en een lokale inbedding van MDT zijn daarbij cruciaal.
Ook de zekerheid van een langdurige samenwerking is voor organisaties van groot belang.
MDT-organisaties zijn echter voor hun organisatie afhankelijk van subsidierondes.
Hoe kijkt de Minister in dit licht naar die systematiek? Hoe kan de Minister bijdragen
aan langdurige en bestendige samenwerkingen?
Kan de Minister daarnaast schetsen hoe binnen de Rijksoverheid de unieke functie van
MDT wordt benut? Wordt bijvoorbeeld weleens rijksbreed met ambtenaren van Onderwijs,
BZK en VWS aan tafel gezeten om na te gaan hoe MDT nog beter kan worden ingezet? Ik
zou het heel goed vinden als zoiets op een structurele basis zou plaatsvinden.
Voorzitter. Ik heb volgens mij nog wat tijd. Ik reageer daarom op de discussie van
zojuist over de onderuitputting. Ik zie twee facetten die daarbij een rol kunnen spelen.
Die wil ik natuurlijk graag aan de Minister voorleggen. Punt één is de coronaperiode.
Ik kan mij zomaar voorstellen dat de onderuitputting van het budget daarmee te maken
heeft. En het tweede: een organisatie die begint met het inrichten van een MDT-traject,
heeft gewoon een ingroeimodel nodig. Je kunt niet in het eerste jaar het volledige
bedrag uitgeven. Is dat niet ook iets waar we met elkaar aan zullen moeten wennen?
Is die onderuitputting niet ook in die zin te verklaren? Ik hoor het graag.
Ten slotte dank ik iedereen die hier op de publieke tribune zit en iedereen die elders
meekijkt voor de aanwezigheid.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Drost. U heeft een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik kan het pleidooi van de heer Drost in grote lijnen echt heel goed volgen. Natuurlijk,
wil ik hem zeggen, is de maatschappelijke diensttijd een groot succes als je daar
129 miljoen aan subsidiegeld voor hebt. Wat mij dan wat frustreert, is het volgende.
In de afgelopen jaren heb ik voortdurend geprobeerd om ook in actie te komen voor
jongerenorganisaties die het een stuk moeilijker hebben. Ik zie bijvoorbeeld dat de
Landelijke Studentenvakbond en het ISO een structurele subsidie krijgen van € 250.000
en dat de JOB MBO ruim vier ton krijgt. Andere jongerenorganisaties krijgen helemaal
niets. Daaronder bevinden zich ook jongerenorganisaties die bijvoorbeeld opkomen voor
jongeren in de jeugdzorg of voor jongeren die dakloos zijn. Voor de maatschappelijke
diensttijd hebben we heel veel, namelijk 129 miljoen. Een groot deel daarvan – mevrouw
Kat gaf het terecht aan – komt niet op, terwijl we aan de andere kant maatschappelijke
organisaties hebben die moeite moeten doen om bestuursleden te vinden omdat ze het
gewoon financieel niet trekken. Is die verhouding niet heel scheef? Zou daar niet
meer evenwicht in moeten komen, vraag ik de heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Om te beginnen: ik snap de frustratie van mevrouw Westerveld wel heel goed en dat
geldt vanzelfsprekend ook voor de frustratie van de organisaties daarachter, die dat
zien gebeuren. Ik wil ze eigenlijk niet tegen elkaar uitspelen. Dat zou ik niet willen
doen vandaag. Het is niet dat u dat doet, vanzelfsprekend niet, maar dat vind ik wel
lastig. De aanleiding daarvoor zie ik ook wel – dat zijn misschien Haagse uitvluchten –
want er wordt een groot bedrag apart gezet voor MDT. De gedachte daarachter was natuurlijk
niet om 10.000 of 20.000 jongeren te bereiken, maar om iedere jongere in Nederland
te bereiken. En dat is ook de droom van de ChristenUnie: niet op de schaal waar we
nu mee bezig zijn, maar gewoon voor iedere jongere in Nederland. Voor iedere jongere
in Nederland is MDT dan op een zeker moment – tussen de 15 en 30 jaar – een onderdeel
van het leven geweest. Dat hebben we met elkaar in een heel ander verband – de drie
pilots die de heer Krul zojuist noemde – gezien. Daar komt wat mij betreft dat grote
bedrag vandaan. Daar staan wij, en ik in ieder geval, nog volledig achter. In die
zin baal ik ook wel van die onderuitputting, want het gaat daarbij om forse bedragen.
Ik ga er niet op speculeren dat we een deel van dat bedrag dan maar ten goede moeten
laten komen aan de doelen die u noemt, want dat vind ik niet terecht. Ik wil ze immers
niet tegen elkaar uitspelen. Maar ik sta wel volledig achter de investeringen die
wij de afgelopen jaren hebben gedaan in de maatschappelijke diensttijd. Overigens
zie ik dat ook jongerenorganisaties daarachter staan. De Nationale Jeugdraad doet
daar bijvoorbeeld echt een goed pleidooi voor en zegt: jongens, ga daar alsjeblieft
mee verder. Iedereen ziet daar de meerwaarde van. Of we dat beter in balans moeten
brengen? Ik wil daar graag met mevrouw Westerveld over nadenken. Want, nogmaals, ik
snap de frustratie. De bedragen verschillen heel veel.
Misschien nog één ding, voorzitter. Het is natuurlijk ook zo dat jongerenorganisaties
in bepaalde trajecten van de MDT kunnen meedoen. Dat is ook waar.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit is mijn laatste interruptie. Ik weet het, voorzitter.
Ik vind deze handreiking wel heel fijn, want het kost ons enorm veel moeite om ervoor
te zorgen, bijvoorbeeld bij begrotingsbehandelingen, dat ook bestaande jongerenorganisaties
worden versterkt. Daarvoor willen wij ook echt concrete voorstellen doen. Zij hebben
hetzelfde doel. Ook de JOB MBO wil het liefst alle mbo-studenten bereiken en ook het
LAKS wil het liefst alle leerlingen bereiken. Onze eigen politieke jongerenorganisaties
willen graag groter worden. Ik vind het dus een hele fijne handreiking om misschien
eens samen te kijken wat we kunnen doen zonder organisaties tegen elkaar uit te spelen
en zonder te doen alsof het een ten koste zou moeten gaan van het ander. Ik vind wel
dat de balans is verstoord. Ik hoop dat wij hier in de aanloop naar de begroting van
OCW of andere begrotingen inderdaad eens goed naar kunnen kijken. Al is het maar een
klein bedrag, want daar zijn organisaties al mee geholpen. Nogmaals, ik vind de verhouding
tussen beide gewoon heel erg scheef.
De heer Drost (ChristenUnie):
Het was niet echt een vraag, maar toch een korte reactie. De ChristenUnie heeft jongeren
heel erg hoog op de agenda staan. Dat is altijd zo geweest. Wij zijn met Coalitie-Y
begonnen om wat te kunnen doen aan de basisbeurs, aan het leenstelsel bijvoorbeeld.
Vorige week heb ik samen met collega Sneller nog een motie ingediend over het uitnodigen
van jongeren aan de formatietafel, opdat ook zij hun stem kunnen laten horen. Voor
ons is het dus heel belangrijk. Ik weet dat je soms boter bij de vis – geld – moet
leveren en dat je daar mensen mee kunt helpen, dat je daar dingen mee kunt stimuleren.
Nogmaals, ik ben best bereid om daar samen met mevrouw Westerveld over na te denken,
maar dan wel zonder dat ik nu toezeggingen doe op basis van een bedrag van de maatschappelijke
diensttijd. Dat zeg ik er wel bij.
De voorzitter:
Dat is in ieder geval mooi. Het was inderdaad geen vraag, maar een uitnodiging. Ik
begrijp dat u op de uitnodiging ingaat. Bij de behandeling van de begroting van OCW
zullen we zien wat daaruit is gekomen. Daar kijken we in ieder geval met spanning
naar uit. Mevrouw Kat heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Kat (D66):
Ik hoorde de heer Drost aangeven dat hij graag wil dat gekeken wordt naar de voorwaarden
voor subsidie bij het afronden van een traject door een jongere. Vindt hij het belangrijk
dat aangegane trajecten worden afgerond of is voor de heer Drost alleen de start voldoende?
De heer Drost (ChristenUnie):
Dank voor de vraag. Ik snap ’m, denk ik. Laat ik het als volgt zeggen. Ik heb voorbeelden
gezien. Ik kan me herinneren dat een aantal jongeren hun verhaal kwamen vertellen.
Volgens mij waren zij in mei in de Kamer. Daar was de heer Krul ook bij, en volgens
mij nog een aantal van u, maar dat weet ik niet meer zeker. Als ik het mij goed herinner,
was er één jongere bij die twee of drie keer aan een traject was begonnen. Pas de
derde keer slaagde het voor hem of haar; ik weet dat niet eens meer precies. Dat was
een mooi verhaal geworden. Hij zei er volgens mij bij: als men mij na de eerste keer
had laten vallen en ik niet voor een tweede of derde keer had kunnen beginnen, dan
was het niet meer gelukt. We moeten mensen soms ook een tweede of een derde kans durven
geven. Als het gaat om de echt kwetsbare groep jongeren, dan vraag ik mij af of die
gedachte – het op tafel leggen van die eis, het uitoefenen van prestatiedruk: het
traject moet wel afgerond worden – volledig terecht is. Soms moeten we ook durven
zeggen: oké, deze keer is het mislukt, maar een volgende keer gaan we weer met jou
verder. Daar ga ik geen nee tegen zeggen. Daar komt die vraag vandaan. Ik snap het
wel. Je wilt ergens vanuit Den Haag kunnen controleren of men ook doet waar wij hun
heel veel geld voor geven. Maar uiteindelijk gaat het om een jongere die we niet kunnen
sturen en soms ook niet willen sturen.
De voorzitter:
Mevrouw Kat, uw laatste interruptie.
Mevrouw Kat (D66):
Ja. Dan begrijp ik de vragen van de heer Drost wat dat betreft ook beter. Ik heb volgens
mij nergens kunnen lezen dat het uitgesloten is dat je één, twee, drie, vier, vijf,
zes, zeven, acht, negen of tien keer meedoet aan een maatschappelijke diensttijd.
Ik begrijp dat het voor de heer Drost belangrijk is dat we bij de «efficiency van
de organisaties» goed oog houden voor de ambities en doelen van de jongeren zelf.
Het moet niet per se uitmaken of het traject helemaal wordt afgerond; het gaat om
het centraal stellen van de jongere. Daarin herken ik de heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Ik heb ook oog voor de organisaties, want daar geldt het ook voor. Als zij vooraf
heel strak moeten werken aan de instroom en moeten gaan selecteren, van «gaat dit
succesvol worden of niet», dan leggen we ook oneigenlijke druk bij de organisaties.
Ik vind ook dat we organisaties de tijd moeten geven om bepaalde dingen te ontwikkelen
en zich als organisatie neer te zetten. Daar moeten we soms ook de ruimte voor bieden.
Dat heeft er ook mee te maken.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Drost. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Richardson van de VVD.
Mevrouw Richardson (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD juicht toe dat mensen al op jonge leeftijd een rol
spelen in de maatschappij. Initiatieven zoals maatschappelijke stages dragen daaraan
bij. Ik vind het dan ook positief dat jongeren het beste uit zichzelf willen halen
en zichzelf willen blijven ontwikkelen. Hoe ontwikkel je je tot een goede burger in
de samenleving? Door jouw steentje bij te dragen en iemand te helpen. Hoe ontwikkel
je je zelf in de toekomst in maatschappelijke zin? Een maatschappelijke diensttijd
kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van deze jongeren. Dank voor de informatie
die ik heb ontvangen voor dit commissiedebat. Fijn ook dat er zo veel jongeren in
de zaal zitten. Dat vind ik heel erg mooi om te zien, want dat geeft ook de betrokkenheid
aan.
Goed om te lezen in het onderzoeksrapport van 2022 – dat neem ik even als laatste
mee – dat met name de afgelopen twee jaar zo veel jongeren de weg weten te vinden.
Er is echt een heel grote sprong gemaakt: 63.500 jongeren zijn gestart met zo'n traject
en 39.000 jongeren hebben zo'n MDT-certificaat ontvangen. Dat is een groot compliment
aan eenieder die dat mogelijk heeft gemaakt. Wel valt mij op dat 1.600 jongeren, dus
13%, vroegtijdig gestopt zijn in 2022. Ik was even benieuwd – dat kon ik niet helemaal
goed terugvinden – hoe dat uitvalspercentage er in de jaren ervoor uitzag en hoe de
Minister ervoor zorgt dat dat uitvalspercentage zo laag mogelijk blijft.
De waardering van de deelnemers is ruim voldoende: 7,7. Dan de scores op de hoofddoelstellingen.
Iets doen voor een ander: 93%. Nieuwe talenten: 68%. Andere mensen ontmoeten: 93%.
Die zijn dus ontzettend positief beoordeeld door de deelnemende jongeren en dat is
goed om te horen en te lezen. Kan de Minister naast de vele positieve resultaten die
we hebben gezien en gelezen ook een aantal lessons learned aangeven? Daar ben ik eigenlijk
ook wel benieuwd naar. Wat kunnen we hiervan leren?
Ik lees dat in 2022 circa 5.000 jongeren met een minder kansrijke positie deelnemen
aan de MDT-projecten. Ik vind het heel erg positief om jongeren een extra zetje te
geven en zo bij te dragen aan kansengelijkheid. Op welke manier zorgt de Minister
ervoor dat juist deze jongeren zo veel mogelijk meedoen aan programma's als het MDT-programma?
Ik zie ook dat er veel stakeholders betrokken zijn bij het MDT-programma, zo'n 6.500
organisaties, van maatschappelijk tot bedrijfsleven, en meer dan 100 scholen. Gezamenlijk
wordt er veel geïnvesteerd in het MDT-programma. Voor mij is soms wel wat ondoorzichtig
hoe nu die geldstromen lopen. We hebben ook gesproken over het percentage per persoon.
Ik ben benieuwd of de Minister kan teruggeven hoeveel zo'n bijdrage per persoon nu
is, of je dat kunt terugrekenen. Waar gebruiken al die stakeholders die bijdrage nou
concreet voor? Daar ben ik ook wel benieuwd naar. In sommige gevallen kan ik het me
wel indenken, maar ik vind het ook wel goed om dat beeld te krijgen. Begrijp me niet
verkeerd, hè. Ik juich het grote aantal betrokken stakeholders zeker toe. Zo ontstaat
er samenwerking tussen wensen en behoeften van jongeren enerzijds en de in de gemeente
of regio aanwezige bedrijven en organisaties anderzijds en dat is heel belangrijk.
Dat geldt ook bijvoorbeeld voor het bevorderen van kennismaking met tekortberoepen,
dus dat jongeren kennismaken met bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs.
Voorzitter. Tot slot las ik in de evaluatie dat een deel van de jongeren een verplicht
MDT-traject doorlopen. Dat trok mijn aandacht. Kan de Minister misschien toelichten
waarom dit plaatsvindt en wanneer en wat de ervaringen hier zijn in de praktijk?
Dank u wel. Ik kijk uit naar de antwoorden van de Minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Bij de voorbereiding op deze laatste sessie voor mij, gingen
mijn gedachten terug naar de begintijd van mij als Kamerlid. Een van de eerste dingen
die mij blijvend bij zijn gebleven waarover ik het woord voerde, was een wetsvoorstel
tot afschaffing van de maatschappelijke stage terwijl die nota bene nog maar kort
daarvoor was ingevoerd, na eindeloze discussies in en met het onderwijs en over het
onderwijs. Als ik daarop nu terugkijk, dan brengt me dat enerzijds tot het slaken
van een diepe zucht van «wat jammer» en anderzijds geeft het me een gevoel van grote
opluchting. Wat jammer dat door dit wisselvallige overheidsbeleid, dit jojobeleid,
zo veel kansen en energie zijn verspild om veel meer jongeren warm te maken om actief
te zijn in de samenleving waarvan zij zelf deel gaan uitmaken, waarvoor zij zelf medeverantwoordelijkheid
gaan dragen. Maar ik heb ook een gevoel van opluchting, want gelukkig is de vrees
niet uitgekomen dat maatschappelijke projecten helemaal zijn verdwenen. Wat mooi dat
er toch zo veel jongeren, tienduizenden jongeren, enthousiast zijn gemaakt! Ik ben
blij dat de maatschappelijke diensttijd bij dit departement is ondergebracht. Daardoor
kan ik in mijn laatste bijdrage door de bril van de maatschappelijke stage nog een
inbreng leveren.
Voorzitter. De komende jaren moet de maatschappelijke diensttijd doorgroeien naar
gemiddeld 110.000 trajecten per jaar. Dat is een prachtige ambitie. Geld moet je dus
vooral ook laten staan. Blijf ervan af! Ten opzichte van die 900.000 leerlingen in
het voortgezet onderwijs begint dat dus wel een serieus aantal jongeren te worden,
maar de keerzijde is dat er in toenemende mate verschil gaat ontstaan tussen leerlingen
en scholen die wel deelnemen en zij die niet deelnemen aan maatschappelijke trajecten
of tussen leerlingen die hun school al verlaten hebben. Dat leidt tot een reeks vragen.
In de eerste plaats: wat vindt de Minister ervan dat dat verschil ontstaat? In de
tweede plaats: is dat een reden om scholen met meer aandrang te stimuleren om ook
mee te doen of andere organisaties in staat te stellen om de doelgroepen beter te
bereiken, of laat ze dat helemaal aan die organisaties en scholen zelf? Hoe reageert
de Minister op de conclusie van het onderzoek van Andersson Elffers Felix uit 2021
dat een deels verplichtende regeling ook veel kansen kan opleveren voor de bekendheid
van de organisatie? Als vierde vraag: welke rol kan de wettelijke mogelijkheid voor
een maatschappelijke stage vervullen om meer scholen te laten aanhaken?
Voorzitter. De maatschappelijke diensttijd is niet overal even sterk aanwezig. De
inzet is om witte vlekken te verminderen door regionalisering te bevorderen. In de
loop van volgend jaar zou daarover een rapportage moeten komen. Is het verstandig
om daarop te wachten? Immers, voordat die rapportage dan behandeld wordt zitten we,
gezien de gemiddelde formatieduur die de laatste tijd nogal is opgelopen, op z'n minst
in 2025. Dan hebben we het over twee jaar later. Ik denk niet dat dat nodig is. Mijn
concrete vraag aan de Minister is: heeft zij nu al enig zicht op gebieden waar scholen
en instellingen relatief weinig en gebieden waar scholen en instellingen relatief
veel met maatschappelijke diensttijd bezig zijn?
Tot slot, voorzitter. In eerdere onderwijsdebatten hekelde ik de subsidieconfetti
die in de loop van de jaren is ontstaan. Dat geldt ook voor de maatschappelijke diensttijd.
Het is een subsidiemiddel dat wordt gebruikt. Hoe gebruiksvriendelijk we het ook inrichten,
het blijft toch een hobbel, bijvoorbeeld voor scholen. Concrete vraag: ziet de Minister
mogelijkheden om de maatschappelijke diensttijd als aanvullende bekostiging te verstrekken
aan scholen die ermee werken en een heleboel administratieve rimram eruit te halen?
Voorzitter, daar wil ik het bij laten. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. De heer Drost ... Excuus, de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
De partijen hebben wel wat gemeen, voorzitter.
Een vraag aan de heer Bisschop. Ik hoop dat ik hem hiermee niet te veel overval. Ik
hoorde hem een paar keer pleiten voor het belang van jezelf ontplooien in de samenleving,
van je steentje bijdragen. Zou het, wetende dat er heel veel jongeren zijn die we
nog niet bereiken en wetende dat er heel veel jongeren zijn die aangeven dat ze wel
een MDT willen vervullen, niet een goed idee zijn om eens te kijken naar bijvoorbeeld
het Zweedse model? In Zweden krijgen alle jongeren die 18 worden een brief met het
verzoek om aan te geven of ze zouden willen dienen bij, in dit geval, defensie. Bij
ons zou dat maatschappelijke diensttijd kunnen zijn. Zou het geen goed idee zijn om
zo'n Zweeds model in te voeren in Nederland? Dan kunnen we al die jongeren bereiken
via een brief zodra ze 18 worden.
De heer Bisschop (SGP):
Ik zit wat in dubio of ik dit recht uit mijn hart moet beantwoorden of dat ik een
politiek evenwichtig en uitgebalanceerd antwoord moet geven. Het is inderdaad mijn
laatste week, collega's, dus er kan mij toch niks meer gebeuren. Ik stop toch.
De voorzitter:
U stopt toch, dus ik zou zeggen: ga ervoor!
De heer Bisschop (SGP):
Binnen de fractie hebben we hier af en toe discussie over, maar we groeien, merk ik,
wel toe naar mijn ideaal. Dat is dit, en dan zeg ik het even verschrikkelijk kort
door de bocht, zeer platgeslagen. Elke leerling die de school verlaat, gaat ten minste
– het maakt niet uit van welk niveau – een halfjaar maatschappelijke diensttijd vervullen.
Ik wil er nog wel over discussiëren of het niet een jaar moet worden. Dat kan militair
zijn, het kan in de zorg zijn, dat kan bladharken zijn, dat maakt me allemaal niet
uit. Waarom is dit belangrijk? Omdat je daarmee niet alleen hebt gedaan aan burgerschapsvorming
in theorie, maar je het ook in praktijk brengt. Jíj vormt die samenleving, jíj bent
daar onderdeel van, jíj draagt die samenleving, jíj hebt daar straks medeverantwoordelijkheid
voor; neem je aandeel en maak dan je keus. Zoiets. Dan krijg je een heel andere structuur
dan dit, maar dan hebben jullie even in mijn hart gekeken.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop, voor een kijkje in uw hart.
De heer Krul (CDA):
Daar ga ik de heer Bisschop alleen maar voor bedanken, voor dit kijkje in zijn hart.
Ik vind het een prachtig voorstel. Ik denk dat we maar ’ns om tafel moeten met elkaar.
Hopelijk kan dat ook nog na 22 november.
De heer Bisschop (SGP):
Ik probeer dit als erfenis na te laten.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoop dan trouwens dat dat ook geldt voor jongeren die hun tijd investeren in bijvoorbeeld
opkomen voor het klimaat. Maar goed, ik zal mijn eigen inbreng doen. Die is ook namens
de PvdA.
Voorzitter. Fijn dat er zo veel mensen in de zaal zitten, ook zo veel jongeren. Dat
laat wat zien over de betrokkenheid bij dit onderwerp. Ik moet misschien wel iets
eerder weg, omdat er vanmiddag ook een debat is over jeugdbescherming, wat voor onze
en andere fracties ook een belangrijk onderwerp is waarover genoeg te doen is.
Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat ook GroenLinks en PvdA het ongelofelijk belangrijk
vinden dat jongeren de mogelijkheid hebben om iets te doen voor de samenleving. Ik
maak zelf in debatten vaak gebruik van de input van jongeren. Als we bijvoorbeeld
een onderwijsdebat hebben, dan is het ongelofelijk nuttig dat studentenorganisaties
als ISO en LSVb, maar ook de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs, JOB, en de leerlingen
van het LAKS hun input aan ons doorgeven. In debatten over jeugdzorg heb ik bijvoorbeeld
veel te maken met organisaties als ExpEx, FNO en JongPIT, die zich zorgen maken over
de mentale gezondheid van jongeren. Daar zit dan ook precies mijn kanttekening. Want
ook deze organisaties doen ongelofelijk belangrijk werk en nemen veel verantwoordelijkheid.
Wij vragen hun immers om input te geven voor onze debatten. Zoals ik net al in de
interrupties zei, merk ik dat dit soort organisaties, net als onze eigen politieke
jongerenorganisaties, die ons scherp houden, vaak moeite moeten doen om een nieuw
bestuur te vinden vanwege de enorme kosten waar ze tegen aanlopen. Organisaties krijgen
vaak nauwelijks subsidie, als ze überhaupt al subsidie krijgen. Voor bijvoorbeeld
jongeren in de jeugdzorg wordt er geen subsidie georganiseerd vanuit Den Haag. Dat
kan wel via een aantal projecten, via de «subsidieconfetti» zoals de heer Bisschop
het noemde, maar dat is niet structureel. Ik zou ook willen dat deze organisaties
een stevige positie krijgen. Daar zit mijn kanttekening bij de maatschappelijke diensttijd.
Voorzitter. Is de maatschappelijke diensttijd in verhouding niet een veel te duur
project, is de vraag aan de Minister. Ik wil echt helemaal niets afdoen aan al die
jongeren die zo'n fijne tijd hebben tijdens hun maatschappelijke diensttijd of aan
al die organisaties die ongelofelijk goed werk verrichten; ik heb de voortgangsbrief
natuurlijk ook gelezen. Ik zie de succesverhalen van jongeren en ik vind die ontzettend
waardevol, maar klopt het in verhouding wel?
Voorzitter. Dan een vraag over de prestatiedruk. Jongeren ervaren steeds meer prestatiedruk.
We hebben een onderzoek van het CBS uit 2021 gezien waaruit blijkt dat meer dan de
helft van de jongeren tussen de 12 en 25 jaar aangeeft prestatiedruk te ervaren vanuit
zichzelf. Ook jongeren die de maatschappelijke diensttijd doen geven dat aan. Dat
is ongeveer een derde. Ik wil de Minister vragen hoe zij voorkomt dat het volgen van
een maatschappelijkediensttijdtraject niet tot verdere prestatiedruk leidt. Hoe voorkomt
zij dat alle jongeren het gevoel hebben dat ze dat moeten doen en op hun cv moeten
zetten? Er zijn immers nog ontzettend veel andere manieren voor jongeren om zich op
hun eigen manier te ontwikkelen. Hoe wil de Minister voorkomen dat er als gevolg van
de maatschappelijkediensttijdplekken minder stageplekken beschikbaar zijn?
Voorzitter. Wij zien een scheve verdeling tussen de Randstad en de regio. Ik zei het
net al, vorig jaar is er voor 129 miljoen aan subsidieaanvragen gehonoreerd, verdeeld
over 71 aanvragen. De gehonoreerde aanvragen blijken erg scheef te zijn verdeeld:
voor Drenthe, Zeeland en Limburg nul aanvragen, voor Groningen en Flevoland één aanvraag,
voor Noord-Holland negentien aanvragen en voor Zuid-Holland zeventien aanvragen. Volgens
mij is er een dezer dagen nog een debat over de Randstad en de regio. Als we allemaal
vinden dat het scheef is verdeeld, hoe kan het dan dat de maatschappelijkediensttijdaanvragen
ook zo ongelijk verdeeld zijn? We kunnen er toch niet mee akkoord gaan dat er geen
Drentse, Zeeuwse of Limburgse jongeren van profiteren? Hoe kijkt de Minister daartegen
aan? Wat voor verklaring heeft de Minister daarvoor?
Voorzitter. Dan de toegankelijkheid. Dat is ook voor onze fractie altijd een heel
belangrijk onderwerp. Ik lees in de voortgangs- en onderzoeksrapportage nog te weinig
of eigenlijk niets over hoe ervoor wordt gezorgd dat de maatschappelijke diensttijd
toegankelijk wordt gemaakt voor alle jongeren. Daar is eerder in deze Kamer aandacht
voor gevraagd. Volgens mij heb ik daar zelf eerder nog een motie over ingediend, waarmee
ik vroeg om het een en ander gelijk te verdelen tussen praktisch en theoretisch opgeleide
jongeren. Daar is veel aandacht voor, maar daar lees ik nog te weinig over terug.
Voorzitter. Als ik nog één punt mag maken, over de kosten, over die 1.700 ...
De voorzitter:
Heel kort.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wil even afstand nemen van het woord «liberaal». Mijn punt was niet dat het een
investering is in jezelf. Mijn punt is: gaat er niet heel veel geld zitten in dit
soort trajecten? Zouden we dat niet op een veel makkelijkere manier kunnen verdelen,
zodat nog meer jongeren zich kunnen ontplooien?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Pouw-Verweij
van de BBB.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Maatschappelijke diensttijd draagt bij aan een brede maatschappelijke
oriëntatie voor jongeren en aan de vorming van kritische en betrokken burgers. De
Minister schrijft in de voortgangsbrief aan de Kamer enthousiast over «een generatie
jongeren die omziet naar elkaar en zich met frisse energie en een grote dosis betrokkenheid
inzet voor een ander». Die hebben we nodig in ons land. Mijn fractie staat achter
de inzet om alle jongeren tussen de 12 en de 30 jaar maatschappelijke diensttijd te
geven. De BBB trekt de betrokkenheid meteen graag breder. Wat mijn fractie betreft
komt er ook een dienstrecht, als toevoeging op de MDT. Dat licht ik graag toe.
In de beleving van veel mensen is de dienstplicht afgeschaft, maar dat ligt net iets
anders. Vanaf 1 mei 1997 worden dienstplichtigen niet meer opgeroepen. In uitzonderlijke
situaties kan de regering de opkomstplicht weer laten ingaan. Een kwart eeuw geleden
leek het erop dat dit nooit meer zover zou komen. Nederland was nog bezig om het vredesdividend
van de Koude Oorlog te verdelen. De oorlogen in Oekraïne en Israël hebben ons met
de neus op de feiten gedrukt. De wereld is veranderd. Ook onze veiligheid is onverminderd
een kwetsbaar goed.
Een kwart eeuw later hebben we nog iets geleerd, namelijk hoe waardevol een dienstplicht
was die alle gelederen van de samenleving bij elkaar bracht. In de jaren vijftig van
de vorige eeuw ging het met name om verschillende regio's en sociale klassen. De diensttijd
was een gemeenschappelijke ervaring. Het was een soort maatschappelijke levensles
die, zonder dat ik het wil romantiseren, bijdroeg aan het gevoel dat we, als het erop
aankomt, allemaal ons land dienen. Het is denkbaar dat 25 jaar zonder dienstplicht
een van de dingen is die een beetje hebben bijgedragen aan het verlies van de vormende
en samenbindende periode in het leven.
In de samenleving van 2023 is met elkaar ons land dienen een opgave die nog verder
reikt. Kijken we naar de situatie van nu, dan zien we dat het bijvoorbeeld gaat om
mannen én vrouwen. Nadrukkelijk komt daar ook de ontmoeting bij tussen mensen uit
uiteenlopende culturen. Feitelijk kunnen we constateren dat die wat ontbreekt in onze
samenleving. We zijn als individuele schepen geworden, die elkaar collectief passeren
in de nacht. Dat kan anders. Het zou goed zijn als we daarin verandering kunnen brengen.
De opkomstplicht uit de kast halen, is een forse stap, maar het is wel mogelijk om
een waardevolle toevoeging te geven aan de maatschappelijke diensttijd.
Voor BBB is het de moeite waard om onderzoek te doen naar de invoering van een dienstrecht.
Iedereen die 18 jaar wordt, krijgt dan een vragenlijst van Defensie thuisgestuurd.
Geschikte kandidaten krijgen een uitnodiging voor keuring en opleiding. Na een jaar
dienstrecht vervullen kan Defensie vervolgstappen bieden voor een carrière binnen
de organisatie. Dat is een loopbaan die uiteraard ook buiten de organisatie kan worden
voortgezet. Dienstrecht is nadrukkelijk vrijwillig. Het is een uitnodiging aan alle
jongeren. Het is een middel om opnieuw handen en voeten te geven aan verbondenheid,
vorming en toekomstperspectief. Dienstrecht is verder een manier om Defensie nauw
te verbinden met wat het beschermt: onze samenleving in het algemeen en onze opgroeiende
generatie in het bijzonder. Daar heb ik drie vragen over. Is de Minister het met mij
eens dat Defensie in het hart van onze samenleving staat en dat onderwijs en vorming
daaraan kunnen bijdragen? Graag hoor ik van de Minister hoe zij aankijkt tegen de
gedachte om de maatschappelijke diensttijd uit te breiden met een dienstrecht. En
is de Minister bereid om samen met de Minister van Defensie te informeren naar de
positieve ervaringen die zijn opgedaan in Zweden en Noorwegen met verschillende varianten
van een dienstrecht?
Tot zover mijn bijdrage. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pouw-Verweij. U heeft een vraag van mevrouw Richardson.
Mevrouw Richardson (VVD):
Ik heb een vraag, met name over dat dienstrecht en de dienstplicht. Praat je nu over
de diensttijd bij Defensie en de maatschappelijke diensttijd, dus wil je voor beide
een vragenlijst maken?
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Nee, ik heb het nadrukkelijk over het dienstrecht bij Defensie. Dat zou plaatsvinden
bovenop de maatschappelijke diensttijd die we nu al hebben en die vaak in andere sectoren
plaatsvindt. Waar ik het nu over heb, gaat inderdaad nadrukkelijk over Defensie. Ik
vind het voorstel dat de heer Bisschop net doet over de zorg en andere sectoren ook
heel erg belangrijk en mooi, maar het idee waar ik nu mee kom, gaat specifiek over
Defensie.
Mevrouw Richardson (VVD):
Als het over Defensie gaat, kunnen we elkaar goed vinden. Ten aanzien van de maatschappelijke
diensttijd zijn we daar nog over aan het nadenken.
De voorzitter:
Er zijn geen vragen meer van de collega's. Ik schors de vergadering tot 11.30 uur
en dan zien we elkaar straks weer terug.
De vergadering wordt van 11.04 uur tot 11.33 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemorgen. Aan de orde is het commissiedebat over de maatschappelijke diensttijd.
Ik geef de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs het woord voor haar eerste
termijn.
Minister Paul:
Dank u wel, voorzitter. Ik kan eerlijk zeggen dat het een beetje als thuiskomen voelt.
Het is heel vertrouwd om hier weer te zijn en ook een aantal vertrouwde gezichten
te zien, maar een groot verschil is wel dat ik voorheen links van u zat, terwijl ik
nu aan de rechterkant zit. Dat geeft een ander perspectief.
Een ander en ook heel mooi perspectief is dat er op de publieke tribune zo veel jongeren
zitten. Dat is mooi, want de maatschappelijke diensttijd gaat om jongeren. Het gaat
om jullie en om de grote groepen jongeren die hier nu niet aanwezig zijn, maar die
keihard aan de bak zijn met de mooie MDT. Al deze jongeren hebben iets gemeen: ze
zetten zich vrijwillig in voor een ander. Dat doen ze allemaal op hun eigen manier,
door bijvoorbeeld boodschappen te doen samen met een eenzame oudere, een sportdag
op poten te zetten of taalles te geven aan nieuwkomers. Uit je eigen bubbel stappen;
het werd door een aantal van de Kamerleden ook al genoemd. Iets voor een ander doen
en tegelijkertijd ook zelf van alles leren. Daar draait de maatschappelijke diensttijd,
oftewel de MDT, om.
Dat is ontzettend belangrijk, niet alleen voor de mensen die door de jongeren geholpen
worden, maar ook voor onze maatschappij als geheel. Deze jongeren zetten zich in om
maatschappelijke opgaven op te lossen, door bijvoorbeeld eenzaamheid te bestrijden,
mentale gezondheid bespreekbaarder te maken of zich in te zetten voor bepaalde groepen
in onze samenleving, die een extra steuntje in de rug kunnen gebruiken.
Dat staat ook in het onderzoeksrapport MDT Opschalen en onderbouwen, waaruit blijkt
dat MDT echt impact heeft. Die heeft ook impact op je jongere zelf, want als jongere
leer je ondertussen van alles, waardoor je jezelf beter leert kennen, je eigen talenten
verder ontwikkelt en ook bakken zelfvertrouwen kunt krijgen. Dit heb ik niet zelf
verzonnen; dit heb ik van jongeren zelf gehoord. Ik kan oprecht zeggen dat ik daar
heel blij van word. Jongeren krijgen er dus veel voor terug. Ook krijgen ze coaching,
volgen ze sollicitatietrainingen en andersoortige trainingen. Dat is misschien ook
wel goed om te benoemen. Ik benoem dat expliciet, omdat een aantal Kamerleden vroeg
hoe die trajecten in elkaar zitten. Zij vroegen ook: wat is er dan anders ten opzichte
van gewoon vrijwilligerswerk? Die component, het ontwikkelen van talenten en het ondersteunen
door middel van coaching en training, zit expliciet in al die MDT-trajecten, waardoor
de jongeren die eraan meedoen, ook echt nieuwe dingen leren.
Ik heb onlangs een werkbezoek gebracht aan het project Jong+Oud=Goud. Daar werd vandaag
al aan gerefereerd. Dat betreft trajecten waarbij jongeren met senioren samenwerken
en samen dingen ondernemen. Toen werd bijvoorbeeld ook een speciale training gesprektechniek
aangeboden, omdat er in die intergenerationele contacten soms ook best lastige onderwerpen
naar voren kunnen komen. Dat vertelde een van de jongeren mij ook. Zij werkte samen
met een senior die ernstig ziek was, die misschien niet zo lang meer te leven had.
Dat zijn moeilijke gesprekken. Het helpt om daar goed voor geëquipeerd te raken. Ook
dat soort begeleiding vindt plaats binnen MDT.
Tegelijkertijd kun je je als organisatie aanmelden voor MDT. Zo kun je jongeren een
kijkje gunnen in jouw keuken. Zo kun je laten zien wat het werk inhoudt en ze daar
enthousiast voor maken. Het kan een manier zijn om in sectoren waarin tekorten bestaan,
zoals het onderwijs, de zorg of de techniek, jongeren te werven. Misschien maken die
jongeren dan niet direct de overstap, maar ze kunnen in ieder geval geïnteresseerd
raken om bijvoorbeeld een studie te gaan doen die leidt tot beroepen in een tekortsector.
Dat is wat mij betreft een win-winsituatie.
Dat MDT werkt, komt ook naar voren uit het langlopende evaluatieonderzoek. MDT heeft
een positief effect op het vinden van een baan, het bepalen welke opleiding je wilt
doen of het blijven doen van vrijwilligerswerk. En het doorbreekt ook jouw bubbel,
laat je in aanraking komen met mensen die je normaal gesproken niet zo snel ontmoet,
waardoor je eigen wereld een stuk groter wordt.
MDT werkt ook omdat er naar jongeren wordt geluisterd. Vanaf het begin is het programma
vormgegeven door jongeren en maatschappelijke partners. Zo wordt goed ingespeeld op
de wensen en behoeften van beide groepen. Jongeren spelen binnen MDT een leidende
rol, ook binnen de organisatie zelf. Ze beoordelen subsidieaanvragen, ze beoordelen
de kwaliteit van lopende projecten en kijken waar behoefte aan is. Met de maatschappelijke
partners blijven ze kijken wat wel en niet werkt, zodat het programma gaandeweg ook
steeds meer jongeren kan helpen. Ik durf dit zo hardop en volmondig te zeggen, wetende
dat er veel jongeren in de zaal zitten en dat ze ook tekens van ongenoegen zouden
laten zien als dat niet zo is. Maar het is echt zo: voor en door jongeren. Het aantal
jongeren dat meedoet, blijft groeien. Sterker nog, ik mocht laatst de 100.000ste MDT-deelnemer
ontmoeten. Dat is een mijlpaal. De teller blijft oplopen. Met de huidige inzet stijgt
dat aantal de komende jaren tot 550.000 jongeren. We doen dat samen met ons netwerk,
bestaande uit 200 partnerschappen, 2.000 formele samenwerkingspartners en 6.500 partijen
die met ons meewerken als doe-plek of als meewerkende partner. Het is al een paar
keer genoemd, maar ook het onderwijs is inmiddels een krachtig partner.
Voorzitter, afrondend. Er komen steeds meer projecten, meer deelnemers en meer plekken
waar jongeren terechtkunnen om zich vrijwillig in te zetten voor een ander. Dat is
mooi. Ik zou eigenlijk de leden, en de voorzitter ook, willen oproepen om vooral eens
een kijkje te nemen bij zo'n project. Kijk wat er wordt gedaan. Ervaar hoe de jongeren
in deze zaal en daarbuiten zich inzetten om onze maatschappij elke dag een stukje
mooier en sterker te maken.
Dit brengt mij bij de vragen. Een deel daarvan heb ik gaandeweg al beantwoord, maar
een aantal nog niet. Ik zal de vragen beantwoorden in een aantal blokjes. In het eerste
blok ga ik in op de vragen die raken aan de deelname en het aanbod van de MDT. Het
tweede blok zal gewijd zijn aan het MDT-netwerk dat in de afgelopen jaren is ontstaan
en nog steeds groeit. Daarnaast sta ik stil bij uw vragen over de impact van MDT.
Dat is blok drie. Vervolgens ga ik in op de vragen rond de subsidies en financiën.
Dat is blok vier. We hadden aanvankelijk een blokje overige, maar we hebben dat efficiënt
in die vier blokjes weten te verwerken, dus het blijft bij die vier blokjes.
Ik begin bij aanbod en deelname. Bijna alle leden kwamen met de vraag over de toegankelijkheid
van de MDT. Is de MDT toegankelijk voor alle jongeren, dus ook voor jongeren in een
minder kansrijke positie, bijvoorbeeld jongeren met een beperking? De onderliggende
vraag is: bereikt de MDT de beoogde doelgroepen? Dat is een heel terechte vraag. Die
snap ik. Het mooie is dat via het brede en diverse aanbod van de MDT-projecten diverse
en brede groepen jongeren worden bereikt. Uiteindelijk zien we dus dat jongeren van,
als ik het oneerbiedig mag zeggen, allerlei pluimage meedoen. De meest voorkomende
groepen van jongeren in een minder kansrijke positie die meedoen aan een MDT-project
zijn jongeren zonder startkwalificatie, jongeren met een beperking en statushouders.
Ongeveer de helft van alle MDT-projecten richt zich op een of meerdere groepen van
minder kansrijke jongeren. Ik vind het zelf ontzettend belangrijk dat het zo werkt.
Ik geloof dat de heer Krul zei: het is belangrijk dat het niet bij de usual suspects
terechtkomt. Dat is dus ook echt niet zo. Het komt heel breed bij jongeren terecht.
Daar zet ik ook specifiek op in. Een aanvulling daarop is dat doordat de gemeenten
zo nadrukkelijk betrokken zijn bij de MDT, ze heel goed kunnen kijken naar lokale
vraagstukken, zaken die lokaal spelen. Denk aan jongeren die met schuldenproblematiek
kampen. Dat is ook echt iets waar een aantal gemeenten heel bewust op inzet. Een voorbeeld
hiervan is een samenwerking tussen MDT en de gemeente Arnhem op schuldenaanpak. Binnen
deze pilot kunnen jongeren dus zonder aflossingscapaciteit deelnemen aan MDT als maatschappelijke
tegenprestatie en daardoor gebruikmaken van schuldhulpverlening. Zo zijn er op allerlei
plekken zaken die door gemeenten worden ingezet, bijvoorbeeld rond thema's als eenzaamheid
en allerlei andere thema's.
Dan de vraag over het bereiken van kwetsbare jongeren. Eigenlijk heb ik daar al het
nodige over gezegd. In het verlengde daarvan vroeg de heer Drost of ik kan schetsen
of juist de meest kwetsbare jongeren worden bereikt en of ik me daar meer voor zou
willen inzetten, en hoe dan. De MDT-projecten worden op diverse manieren ingezet om
hele brede en diverse groepen te bereiken, ook jongeren in een kwetsbare positie.
De meest voorkomende groepen heb ik net eigenlijk al genoemd. Dat zijn de jongeren
zonder startkwalificatie, statushouders en jongeren met een beperking. Ik vind dat
ook ontzettend belangrijk. Dat blijven we dus doen. Dat kan doordat we een diversiteit
aan projecten aanbieden via al die samenwerkingspartners, waardoor heel veel verschillende
groepen jongeren zich aangesproken voelen en ook bereikt worden. Een voorbeeld hiervan
is het maatjesproject Wereldmeiden, waarin Nederlandse meisjes een halfjaar lang sporten
met meiden met een vluchtelingenachtergrond. Een ander voorbeeld is het MDT-traject
van R-Newt, waarbij ze werken met jongeren op straat, jongeren met verslavingsproblemen
en jongeren die zijn uitgevallen uit het schoolsysteem. Er wordt dus heel nadrukkelijk
gekeken hoe we via MDT brede maatschappelijke vraagstukken kunnen oplossen.
De heer Drost (ChristenUnie):
Ik weet eigenlijk niet hoeveel interrupties ik heb.
De voorzitter:
Vier in deze termijn.
De heer Drost (ChristenUnie):
Weer vier? Oké, dan is dit nummer één. Als ik «kwetsbare jongeren» zeg, dan bedoel
ik daar ook jongeren mee die kwetsbaar zijn voor invloeden van buitenaf. U noemde
bijvoorbeeld jongeren met verslavingsproblematiek. Daar denk ik dan ook aan. Je kunt
denken aan per definitie kwetsbare jongeren als zijnde zorgbehoevend of wat dan ook,
maar ik bedoel juist die jongeren waar de maatschappelijke diensttijd voor een deel
ook ooit voor bedoeld was, in ieder geval wat ons betreft. Dat zijn jongeren die kwetsbaar
zijn voor invloeden van buitenaf, waardoor ze straks in de maatschappij niet meer
meedoen, niet meer kunnen meedoen of op de een andere manier meedoen dan wij misschien
zouden willen met elkaar. Ik ben ook wel benieuwd hoe u daarnaar kijkt. Ik focus dus
even specifiek op die groep.
Minister Paul:
Door de diversiteit aan projecten worden die groepen ook benaderd en meegenomen. Dat
zit deels bij de maatschappelijke organisaties waarmee we samenwerken en deels bij
gemeenten, die lokaal heel goed zicht hebben op problematiek in hun aandachtsgebied
en bij jongeren die zij in beeld hebben. Daardoor kan daar ook heel gericht op ingespeeld
worden.
De voorzitter:
Gaat u door.
Minister Paul:
Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij een vraag van mevrouw Kat. Zij vroeg naar de
landelijke ondersteuningsstructuur in samenwerking met de Expertisepunten Burgerschap
en loopbaan- en ontwikkelingsbegeleiding. Ze had ook een vraag over de administratiedruk.
Het is goed om te benoemen dat de expertisepunten vanaf januari 2024 het landelijk
ondersteuningsaanbod voor MDT verzorgen. Daarop vooruitlopend is er vanaf dit schooljaar
een landelijk expertteam beschikbaar om scholen kosteloos en met maatwerk te helpen
bij vraagstukken over MDT, zodat scholen daarin ontzorgd worden. Ten aanzien van de
administratiedruk: wij proberen scholen op dit moment te ontlasten door hen te ondersteunen
om MDT in en rondom de school vorm te geven. Het is ook belangrijk om te benoemen
dat scholen prima mee kunnen doen zonder dat zij de hoofdaanvrager zijn. Zij kunnen
bijvoorbeeld samenwerken met een lokale maatschappelijke organisatie. Dat gebeurt
in heel veel gevallen. Dan is die maatschappelijke organisatie de hoofdaanvrager.
Het is voor mevrouw Kat misschien goed om te weten dat scholen bij mij aangeven dat
dat een verademing is. Daar kan ik me alles bij voorstellen, want het is zeker niet
de bedoeling dat MDT voor hen tot grotere administratiedruk leidt.
Dan een vraag over eventuele witte vlekken en wat er nu gedaan wordt om gericht in
te zetten op die gebieden. Bij verschillende Kamerleden kwam de vraag naar voren over
het landelijk dekkend aanbod. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat het feit
dat Noord- en Zuid-Holland oververtegenwoordigd leken te zijn ook heel erg samenhangt
met het feit dat daar veel van de aanvragers zitten die vervolgens een landelijk dekkend
aanbod bieden, ook in de regio's en in andere provincies buiten Noord- en Zuid-Holland.
MDT zit letterlijk in alle regio's in Nederland. Vanuit alle regio's doen jongeren
mee. Wel zien we verschillen in hoe groot het aanbod en de deelname in verschillende
regio's is. Op gemeentelijk niveau hebben we inzicht in zowel het aanbod van als de
deelname aan MDT. Sinds maart van dit jaar is Nederland verdeeld in negentien regionale
samenwerkingsverbanden voor MDT, waarin de verschillende MDT-organisaties actief zijn.
Per regionaal samenwerkingsverband wordt er gewerkt aan een analyse en aanpak ten
aanzien van de witte vlekken; volgens mij noemde de heer Bisschop dat zo. De heer
Bisschop mag weten: ik vind het ongelofelijk belangrijk dat er geen witte vlekken
zijn en dat je ook mee kunt doen als je dat graag wil als je in Zeeland woont of in
Drenthe, of in de kop van Groningen. Vanuit het landelijk team ondersteunen we deze
aanpak met een regiofacilitator, een begeleidingsprogramma en verschillende communicatieactiviteiten
om de bekendheid van MDT te vergroten, zowel onder jongeren als bij professionals,
bij gemeenten, bij maatschappelijke organisaties en in het onderwijs.
Mevrouw Westerveld vroeg namens GroenLinks-PvdA naar de toegankelijkheid van MDT.
Ze vroeg: is er voldoende toegang toe voor jongeren uit de regio en voor jongeren
met een beperking? Eigenlijk heb ik die net ook beantwoord. Ik zit nog te kijken of
ik daar aanvullend iets over kan zeggen. Onderzoek onder projecten van MDT toont aan
dat ongeveer de helft van ... Nee, ik heb deze vraag al beantwoord.
Dan een vraag over de wettelijke mogelijkheid om meer scholen te laten aanhaken bij
de maatschappelijke stage. Eigenlijk is het zo dat steeds meer scholen meedoen aan
MDT. MDT biedt die scholen de mogelijkheid om invulling te geven aan de maatschappelijke
stage. Het is dus een manier om die maatschappelijke stage in te vullen, bijvoorbeeld
via burgerschapsonderwijs. Dat is eigenlijk de link. Het is dus een manier om daar
invulling aan te geven.
Dan de vraag of er reden is om scholen met meer drang te verleiden om mee te doen.
Ik zeg maar eerlijk: ik ben meer van het verleiden dan van drang. De afgelopen periode
hebben we bewust ingezet op het vergroten van naamsbekendheid van MDT bij scholen.
Onbekend maakt onbemind. Als je überhaupt niet weet van het bestaan ervan, dan kun
je er ook niks mee doen. Deze aanpak heeft z'n vruchten afgeworpen, want steeds meer
scholen kennen MDT, experimenteren met de korte variant van MDT, of zijn aanvrager
of samenwerkingspartner van een project binnen de reguliere subsidieregeling. We bereiken
zo scholen in het vo, vso, mbo en h.o. Om het scholen nog makkelijker te maken om
MDT te leren kennen en te integreren in hun onderwijsaanbod, gaat de ondersteuningsstructuur
MDT begin 2024 van start – ik noemde het net al – in samenwerking met de expertisepunten
voor lob en burgerschap. Hier kunnen scholen terecht voor goede voorbeelden, praktische
tips en handreikingen voor hoe ze MDT kunnen integreren. Het is wat mij betreft ook
heel belangrijk – dat is ook de reden dat ik niet voor drang ben – dat scholen de
ruimte hebben om te bepalen of MDT past bij hun onderwijsvisie en op basis daarvan
bewust te kiezen voor MDT. Ik hou dus vast aan die aanpak van verleiden, enthousiasmeren
en zorgen voor goede communicatie.
Dan was er de vraag of MDT in een verplichtende variant zou bestaan. De vraag was:
«Waarom? Wanneer vindt dit plaats?» Volgens mij vroeg mevrouw Richardson dat. Het
is eigenlijk zo dat deelname aan een MDT-traject voor jongeren in de basis vrijwillig
is. In subsidieregelingen is mogelijk gemaakt dat MDT ingezet kan worden voor jongeren
zonder startkwalificatie. Dat kan met een kwalificatieplicht, of in het kader van
leerplicht voor jongeren van zestien of zeventien jaar, die onderdeel zijn van de
thuiszittersaanpak. Voor een heel specifieke doelgroep wordt MDT ingezet als tegenprestatie
in het kader van de Participatiewet. Dat is een hele specifieke toepassing. In de
basis is MDT volledig vrijwillig. Het is niet vrijblijvend, maar het is wel volledig
vrijwillig. Ik zou daaraan het volgende willen toevoegen. Dat is echt wel iets wat
ik uit mijn gesprekken met die jongeren en met de maatschappelijke organisaties gehaald
heb, maar vooral uit de gesprekken met de jongeren. Het gaat om het feit dat het vrijwillig
is en het feit dat je vanuit je eigen drive kunt kijken: «Wat past bij mij? Waar kan
ik nog iets leren? Hoe kan ik me verder ontwikkelen? Wat vind ik misschien wel een
heel spannend project om te doen, maar helpt me om uit mijn bubbel te stappen?» Dat
is uiteindelijk wat zorgt voor het succes van MDT, ook voor de individuele jongeren.
Dat zorgt er uiteindelijk ook weer voor dat veel jongeren nog steeds vrijwilligerswerk
blijven doen als ze stoppen met MDT. Dat heeft volgens mij alles te maken met het
gegeven dat ze het in eerste instantie al vanuit een intrinsieke drive hebben gedaan;
dat blijven ze vervolgens ook doen, omdat het geen opgelegd pandoer is.
De heer Krul (CDA):
Daar haak ik even op aan. Voor een heel groot deel klopt dat, denk ik. Maar het is
niet zo dat al die jongeren MDT zien als een soort waardevol instrument dat ze in
hun toolbox stoppen, waarmee ze zich kunnen ontwikkelen en waarmee ze de rest van
hun leven hun professionele of maatschappelijke carrière kunnen bevorderen. Het is
ook zo dat er heel veel jongeren zijn die echt overtuigd moeten worden en die eerst
zoiets hebben van: «Nou, maatschappelijke diensttijd klinkt een beetje negatief. Daar
heb ik niet zulke hoge verwachtingen van. Is dat dan allemaal verplicht?» Achteraf
blijkt dan dat die jongeren het heel vaak heel waardevol en fantastisch vonden. Het
beeld dat al die jongeren zelf even goed hebben nagedacht over of dit voor hen een
waardevolle toevoeging is, klopt volgens mij niet helemaal. Hoe gaan we ervoor zorgen
dat we de jongeren die misschien niet meteen al die intrinsieke drive hebben als ze
over het project lezen, als ze het zien of als ze er iets over horen, toch zover krijgen
en enthousiasmeren om ook mee te gaan doen?
Minister Paul:
Het is allebei waar. Er is een groep jongeren die we moeten zien over te halen, maar
er is ook een hele grote groep jongeren die op het moment dat ze iets horen over MDT
nieuwsgierig worden. Dat gebeurt via heel veel verschillende kanalen. Jongeren die
ik heb gesproken, hebben het soms via hun opleiding gehoord of hebben een enthousiasmerend
mailtje gekregen. Weer anderen hebben de campagnes voorbij zien komen op Instagram.
Weer anderen hebben gewoon ergens in de pers iets gelezen over bepaalde maatschappelijke
organisaties die zich inzetten in het kader van de MDT en zijn daardoor nieuwsgierig
geworden om vervolgens de stap te zetten. De drijfveren zijn ook heel verschillend.
Wat de heer Krul zegt is dus helemaal waar; het is echt niet zo dat elke jongere vanaf
moment één denkt: kom, ik ga mezelf nu waanzinnig ontwikkelen en al mijn talenten
in dienst stellen hiervan. Nee, sommigen zijn ook gewoon nieuwsgierig en denken: «Ik
wil in contact komen met iemand die ik misschien tot nu toe niet kende. Hoe gaat dat
lopen?»
Er zijn mooie voorbeelden, bijvoorbeeld bij dat Jong+Oud=Goud. Ik sprak daar jongeren.
Wat zij aangaven kwam ook in de inbreng van de leden naar voren. Mag iets ook een
keer misgaan of niet helemaal goed lopen? Ja, dat mag. Als voorbeeld: er waren jongeren
die in contact kwamen met een senior. Uiteindelijk bleken die personen niet de optimale
match te zijn. Vervolgens zijn er dus nieuwe matches gemaakt en zijn mensen vrolijk
aan de slag gegaan. Het is dus – laat ik het zo zeggen – een hele mooie ontdekkingstocht,
waarbij mensen gaandeweg meer ontdekken over zichzelf, over de ander en over de samenleving
als geheel. Ik vind het heel mooi dat die dingen samengaan.
Mevrouw Richardson (VVD):
Ik ben heel erg blij om te horen dat u meer van het principe bent van verleiden in
plaats van verplichten. Dat wil ik even gezegd hebben. Voor een deel van de groep
heeft deelname ook een wat verplichtender karakter. Ik vroeg me af of er dan ook verschillen
te zien zijn tussen de groep die verleid is en vanuit vrijwilligheid meedoet en de
groep die wat meer gedwongen is. Misschien komt u daar straks nog op in het kader
van de vraag over het uitvalspercentage die ik had. Ik weet niet of dat ook in beeld
is gebracht bij het onderzoek, dus vandaar mijn vraag.
Minister Paul:
Ik heb daar geen specifieke cijfers van, maar ik zou wel de algemene opmerking willen
maken dat er aan uitval, wat altijd negatief klinkt, wel degelijk ook een positieve
component zit. Op het moment dat iemand namelijk voortijdig stopt met de MDT, bijvoorbeeld
in het kader van de thuiszittersaanpak, kan het heel goed zijn dat de MDT stopt, maar
dat iemand gewoon weer naar school gaat of dat iemand op een andere manier aan de
slag gaat. Dat is even de kanttekening, de nuancering, die ik wil plaatsen. Daardoor
heb je namelijk misschien een vertekend beeld van de uitval.
Mevrouw Kat (D66):
Ik heb een vervolgvraag naar aanleiding van de interruptievraag van het CDA. Ik hoor
graag een reflectie van de Minister, want uit het Jongeren Perspectief Fonds en het
Bouwdepot blijkt, zeker gezien de prestatiedruk op jongeren en de ervaren stress van
de afgelopen periode, dat jongeren pas kunnen nadenken over hoe hun toekomst eruitziet
en wat zij willen in hun ontwikkeling als zij een dak boven hun hoofd, voldoende inkomen
en geen stress ten aanzien van schulden en financiële ellende hebben. Dat betreft
dus vragen als «wil ik terug naar school?» en «wil ik naar een andere baan kijken?».
Op een gegeven moment merkt zo'n jongere dus dat in het begin nog niet vaststaat waar
zijn behoeftes liggen en wat hij wil halen uit zijn ontwikkeling. Jongeren moeten
dus niet alleen gemotiveerd worden om in zo'n MDT-traject te participeren, maar ze
moeten vooral ook de rust en de ruimte krijgen om bij zichzelf te rade te gaan hoe
hun ontwikkeling eruitziet, waar ze naartoe willen en wat hun perspectief is. Dat
is natuurlijk wel het grote voordeel van zo'n MDT-traject. Ziet de Minister dat ook?
Minister Paul:
Ja. Het korte antwoord is: ja. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat ik iedereen
een MDT-traject gun, maar dat het een vrijwillig traject is. Er zullen dus ook jongeren
zijn die heel bewust voor iets heel anders kiezen, of die voor niets anders kiezen
en heel blij zijn met het leven zoals het loopt. Maar, laat ik het zo zeggen, aan
wat ik tot nu toe heb gezien, had ik heel graag meegedaan als ik dertig jaar jonger,
of nog jonger, was geweest. Maar ik snap ook dat dat niet in alle gevallen opgaat.
De voorzitter:
Vervolgt u uw beantwoording.
Minister Paul:
Dan ben ik aangekomen bij de vraag van de SGP, van de heer Bisschop, over het onderzoek
dat aangaf dat een verplichte variant ook veel kansen zou kunnen opleveren, onder
andere voor de naamsbekendheid. Dat is zo. Een verplichte variant zou voordelen kunnen
opleveren, met name op de korte termijn, zeg ik daarbij. Het zorgt namelijk voor een
extra piek, want als je moet, dan moet je en dan doe je mee. Je hebt dan een gegarandeerd
aantal jongeren dat je per jaar bereikt, maar op de langere termijn is er het risico
dat een verplichte variant eigenlijk juist zorgt voor een minder duurzaam effect.
Als jongeren namelijk op basis van vrijwilligheid en intrinsieke motivatie meedoen
aan de MDT – heel veel van de geluiden die wij horen wijzen erop dat dat de drijvende
factor is om daaraan mee te doen – dan is de overweging vaak ook om daar vanuit die
positieve ervaring en die levenservaring die ze opdoen, structureel mee verder te
gaan en om dus ook langer, in hun verdere leven, met vrijwilligerswerk verder te gaan.
De heer Bisschop (SGP):
Ik snap dat. Dank voor deze toelichting. Dat is op zichzelf buitengewoon waardevol.
Alleen, er zijn ook jongeren die het nodig hebben zonder dat ze zich daarvan bewust
zijn, om het maar even zo te zeggen. Die zijn zo individualistisch gericht dat ze
weinig bijdragen aan sociale cohesie. Dat is wel een doelgroep die we niet uit het
oog moeten verliezen. Ik ben dus nog wat aan het zoeken naar hoe je die maatschappelijke
diensttijd ook echt voor dat doel kunt inzetten. Dan is soms enige dwang of enige
drang misschien toch niet te vermijden. Hoe kijkt de Minister daarnaar?
Minister Paul:
Ik denk dat dat een kwestie van smaak en stijl is. Ik ben zelf geen voorstander van
drang of dwang. Ik geloof heel erg in het verleiden, goed communiceren en duidelijk
maken wat dit allemaal behelst. Naarmate we beter in staat zijn om te werken aan meer
naamsbekendheid voor de MDT onder jongeren, maar ook gewoon breder in de samenleving,
zou het dus ook heel goed zo kunnen zijn dat een jongere die je dat gunt, maar die
daar zelf niet op komt, wel door iemand anders wordt getipt of een nudge krijgt om
dat te gaan doen. Als dat zou gebeuren is dat volgens mij ook heel mooi.
Dan is er een vraag van mevrouw Westerveld over het betrekken van jongerenorganisaties
bij de MDT. Daarvoor moet ik even teruggrijpen naar de start. Ik kan daarover zeggen
dat de MDT vanaf het prille begin in cocreatie is ontwikkeld met maatschappelijke
organisaties en jongeren, waaronder de Nationale Jeugdraad, de NJR, de koepel van
35 landelijke jongerenorganisaties. Mevrouw Westerveld weet dat; ik zie haar knikken.
Daarmee is het eigenlijk het grootste jongerennetwerk van Nederland. Ik refereerde
er eerder al een beetje aan, maar de samenstelling van de hele organisatie van het
landelijke team van de MDT is ook gewoon uniek. Dat bestaat naast ambtenaren ook uit
professionals van onder andere NOV en NJR. NJR's aanwezigheid in het team zorgt ervoor
dat de expertise van jongeren, inclusief de 35 jongerenorganisaties die lid zijn van
de NJR, continu wordt ingebracht. Daarnaast is er het jongerenpanel dat vanuit de
MDT is opgericht. Die inbreng is eigenlijk bij alles aanwezig. Ik noemde net ook al
de beoordeling van subsidieaanvragen en van projecten, en gewoon het voeling houden
met alles wat er speelt rond dit thema.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit kan de Minister niet weten, maar ik zit in de raad van advies van de NJR. Dat
doe ik trouwens onbezoldigd; het is gewoon een vrijwilligersfunctie. Ik ken de organisatie
best wel goed, ook vanuit de tijd dat ik in het bestuur van de Landelijke Studentenvakbond
zat. Maar hier zit ook wel een bijzonderheid, want ik weet dus ook dat de NJR een
van de organisaties is waarbij het bestuur jarenlang zelf best wel moeite had om het
rond te krijgen, omdat zij bijvoorbeeld nauwelijks een vergoeding krijgen. Ik ga daar
niet voor pleiten, want dat is ook vanuit mijn rol daar heel gek, maar daar zit natuurlijk
wel meteen mijn ongemak. Ik weet hoe zij betrokken zijn bij dit project, maar ik ken
ook hun kanttekeningen. Zij hebben in het begin ook weleens de Kamer aangeschreven
en gezegd: zorgt die maatschappelijke diensttijd nou niet voor een veel te groot bureaucratisch
traject; kan dat niet op een andere manier? Daar waren zij bang voor. Dat is de kanttekening
die ik toch opnieuw aan de Minister wil meegeven. Ik vind het echt heel waardevol
dat zij en andere jongerenorganisaties betrokken worden, maar ik ken dus ook hun kanttekeningen
en die van andere jongerenorganisaties vanaf het begin van het traject.
Minister Paul:
Het is goed dat mevrouw Westerveld dit aanstipt. Ik zou eigenlijk de woorden die de
heer Drost uitsprak, willen echoën, namelijk dat zaken naast elkaar kunnen bestaan.
Ik zie het niet als concurrentie tussen die organisaties. Ik vind al die organisaties
en waar zij voor staan ontzettend belangrijk. Ik ben ook heel dankbaar dat allerlei
mensen, jong en oud, zich inzetten op allerlei vlakken. Ik denk dat MDT ook een waardevolle
aanvulling kan zijn op allerlei initiatieven die er al zijn. Het grappige is dat LAKS
en LBVSO ook eerder ter sprake kwamen. Heel toevallig spreek ik hen vanmiddag. We
hebben een agenda om allerlei zaken te bespreken. MDT staat daar nog niet op, maar
ik word nu eigenlijk getriggerd om daar met hen ook weer over te spreken en de netten
op te halen, want dat is gewoon hartstikke waardevol.
Als het mag, voorzitter, gaan we door naar blokje 2 over het netwerk.
De voorzitter:
Minister, u heeft nog één vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Die gaat over het begin van het blokje. Ik had het over de scheve verdeling. Ik meende
uit het antwoord van de Minister op te maken dat dat komt doordat een aantal organisaties
wat meer gecentreerd zijn in de Randstad, maar misschien is dat mijn eigen interpretatie.
Maar dat verklaart nog steeds niet waarom er nul aanvragen zijn gehonoreerd vanuit
een aantal provincies die ik net in mijn bijdrage opnoemde. Wat is daar nou de reden
van?
Minister Paul:
Daar kom ik graag in tweede termijn op terug, want ik heb dat niet helemaal scherp.
Ik weet wel dat er een landelijk aanbod is op allerlei plekken, maar ik kom terug
op hoe dat precies zit.
Dan gaan we door met het netwerk. Er was een vraag van de heer Drost over hoe we de
MDT verder kunnen verstevigen en versterken of eigenlijk bestendigen. Het is belangrijk
om MDT in bestaande structuren in te bedden, want dat geeft de meeste kans op duurzame
voortzetting en duurzame groei van en met het hele netwerk. Er worden op dit moment
grote stappen gezet in de samenwerking met nieuwe partners zoals gemeenten. Die zijn
ongelofelijk belangrijk. Ik zie steeds meer gemeenten MDT omarmen als een effectief
beleidsinstrument voor specifieke thema's, bijvoorbeeld eenzaamheid, het mentale welzijn
van jongeren en schuldenproblematiek. Daarnaast zie ik ook regionale samenwerkingsverbanden,
bijvoorbeeld cofinanciering vanuit provincies en het bedrijfsleven, waarbij MDT in
het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt ingezet. Dat vind ik een
mooie beweging. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het vergroten van het eigenaarschap
van MDT door andere partners dan de Rijksoverheid, want het is heel goed dat wij dat
zetje geven en dat wij dat duurzaam ondersteunen, maar het is misschien nog wel belangrijker
dat het door allerlei partijen in de samenleving wordt omarmd, zoals provincies, gemeentes,
bedrijfsleven, fondsen en maatschappelijke organisaties.
De heer Drost vroeg ook hoe de unieke functie van MDT binnen de overheid wordt vormgegeven.
Dat gaat dan bijvoorbeeld over samenwerking tussen ministeries. MDT is vanaf de start
in cocreatie ontwikkeld met jongeren, onder andere door het MDT-jongerenpanel en met
maatschappelijke organisaties, de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk
(NOV), de Nationale Jeugdraad (NJR), onderwijs, bedrijven en verschillende ministeries,
waaronder VWS en SZW. Defensie speelt daar ook een belangrijke rol in. Ik sluit niet
uit dat dat er meer zullen worden, want ik moet ook mijn collega's zien te verleiden
en stimuleren om met dit mooie thema aan de slag te gaan.
De heer Drost vroeg naar langdurige en bestendige samenwerking. Om in aanmerking te
komen voor subsidie om MDT-trajecten aan te bieden moeten aanvragers een samenwerkingsverband
aangaan. Het is nooit een individuele aanvrager; we stimuleren die allianties, die
partnerschappen. In deze samenwerkingsverbanden kunnen gemeentes, onderwijsinstellingen
en maatschappelijke organisaties vanuit hun eigen behoeftes en verantwoordelijkheden
participeren. Het eigenaarschap van MDT wordt eigenlijk al heel mooi bestendigd en
geborgd doordat je veel verschillende typen organisaties erbij betrekt en mede-eigenaar
maakt.
Op bestuurlijk niveau ben ik op dit moment aan het bekijken hoe er periodiek overleg
kan worden ingericht met de diverse stakeholders om ook op deze manier een bestendige
relatie aan te gaan.
De heer Drost (ChristenUnie):
Het is een beetje inherent aan subsidieverlening dat het voor organisaties die structureel
ergens mee bezig willen gaan, heel lastig is als ze in een subsidiestructuur gaan
werken. We komen dat in allerlei dossiers tegen. Subsidie krijg je voor een jaar of
voor een project en niet structureel om ook echt iets op te bouwen. Daar zit een beetje
mijn vraag. Hoe kunnen we van twee werelden de beste maken? U geeft aan dat er aan
de structuur wordt gebouwd, maar ik zoek naar een manier waarop we die organisaties
een soortement van vertrouwen kunnen geven. Meneer Bisschop refereerde daar ook aan
en zei: we zwalken soms wat heen en weer, ook in Den Haag. Dat kan soms ook gebeuren
op lokaal niveau, op gemeentelijk niveau, is mijn ervaring. Hoe kunnen we de organisaties
die u noemt en waar u zo achter staat, op de een of andere manier de zekerheid geven
dat we ze voorlopig nog blijven steunen? Hoe kunnen we ze helpen zodat ze dat ingroeimodel,
dat ik ook noemde, toch durven aan te gaan? Kunnen ze op ons vertrouwen wat dat betreft?
Minister Paul:
We hebben afspraken gemaakt. De looptijd is in ieder geval nog een heel aantal jaren,
volgens mij tot en met 2027 of 2028 – nee, 2027; voor drie jaar nog. Ik vind het lastig
om in deze fase verder te kijken. Ik zou dat misschien wel willen, maar ik heb ook
geleerd dat je niet een te grote broek moet aantrekken en ook niet over je graf heen
moet regeren. Dat klinkt altijd een beetje macaber, maar dat is de gevleugelde uitdrukking.
We zijn nu dit commitment aangegaan en die afspraken liggen er. Daar gaan we de komende
periode op volle kracht mee vooruit, zodat er straks een bestendig model ligt waarop
doorgepakt kan worden.
De voorzitter:
Gaat u door.
Minister Paul:
Voorzitter. Dan was de vraag of er eventueel kan worden gekeken naar het percentage
financiering en cofinanciering dat we daarin hanteren. De cofinanciering door partners
is op verzoek van uw Kamer langzaam opgebouwd. Het was oorspronkelijk 10%. Via 15%
is het inmiddels verhoogd naar 25%, ook om het eigenaarschap en de betrokkenheid nog
verder te stimuleren. In de praktijk blijkt dat de organisaties er aanvankelijk moeite
mee hadden om tot een hoger percentage cofinanciering over te gaan, maar inmiddels
wordt een percentage van 25% als haalbaar gezien, in ieder geval door de meeste organisaties.
Vooral maatschappelijke organisaties geven aan dat een hoger percentage op dit moment
als lastig wordt ervaren. Toezeggingen voor cofinanciering ... Hoe moet ik dat nou
zeggen? Als je op dit moment een hoger percentage cofinanciering vraagt, dan denk
ik dat je heel veel partijen afstoot, waardoor het doel om zo veel mogelijk jongeren
met MDT te bereiken uiteindelijk in gevaar komt. Ik denk dat we moeten kijken naar
mogelijkheden in de toekomst, maar als ik de geluiden op dit moment goed beluister,
dan zou ik ervoor waken om die percentages al te snel op te schroeven.
Mevrouw Kat (D66):
Dat is een belangrijk gegeven waar we als Kamer rekening mee moeten houden om die
partijen niet af te stoten maar mee te krijgen. Maar hoe zou de verkenning naar de
toekomst toe er dan uit moeten en kunnen zien volgens de Minister?
Minister Paul:
Als nog meer partners, nog meer maatschappelijke organisaties en vooral nog meer bedrijven
zich aansluiten bij MDT, is er misschien een basis om te bekijken of je iets met die
percentages zou kunnen doen. Dat is in ieder geval iets wat we kunnen meenemen in
verder onderzoek.
De voorzitter:
Nog één vraag van mevrouw Kat.
Mevrouw Kat (D66):
Dat klinkt op zich goed. Ik zit me alleen even af te vragen hoe we als Kamer de vinger
aan de pols kunnen houden, maar misschien kan ik daar straks in tweede termijn even
op terugkomen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kat., Ik zie dat de Minister is aangekomen bij het derde blokje.
Minister Paul:
Voorzitter. We zijn inderdaad aanbeland bij het derde blokje over impact. Mevrouw
Pouw-Verweij van BBB vroeg of MDT ook kan functioneren via maatschappelijk dienstrecht,
dus via een bijdrage zonder verplichting. Zeg ik dat goed? Nee. In zekere zin is MDT
een dienstrecht, want jongeren zijn geheel vrij om deel te nemen. Zij volgen hierin
hun eigen interesses en ambitie. Een wezenlijk verschil is de mate waarin jongeren
actief vanuit de overheid worden gestimuleerd om deel te nemen. Vanuit MDT ligt het
primaat bij de werving van de MDT-projecten, die uiteindelijk door hun aard, inhoud
en diversiteit een soort van verleidende werking hebben om op in te tekenen. Bij veel
plannen rond maatschappelijke diensttijd is vaak het idee om jongeren meestal vanaf
hun 18de een vragenlijst te sturen, zoals mevrouw Pouw-Verweij ook zei, om ze op die
manier actief attent te maken op de mogelijkheden om ervaring en vaardigheden op te
doen. Dit element zou je natuurlijk ook bij MDT kunnen introduceren. We zouden daarnaar
moeten kijken, want uiteindelijk zou je willen dat dat een extra factor is om op in
te tekenen in plaats van dat het misschien een afstotende werking heeft. Een ander
verschil is de duur. MDT gaat uit van een traject van zes maanden. Bij dienstrecht
wordt vaak gesproken van een traject van een jaar, maar ook hier zou je aanpassingen
kunnen maken.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Even ter verheldering, het gaat mij inderdaad nadrukkelijk om een aanvulling op wat
er nu al bestaat. Het gaat mij dus niet om een vervanging of een aanpassing van de
maatschappelijke diensttijd zoals die er nu is, maar om iets daarbovenop wat wij een
«dienstrecht» noemen. Maar dat richt zich veel specifieker op Defensie. In die zin
verschilt het wezenlijk van hetgeen er nu aangeboden wordt. Ik bedoel het dus absoluut
niet als vervanging maar als aanvulling op het huidige. Dus de vraag is of de Minister
dat zou willen verkennen. Wat mijn fractie betreft is een aanpassing van hetgeen we
nu al hebben niet aan de orde. Dat doet het goed. Dat willen we graag zo laten. Wij
zien het als een aanvulling daarbovenop.
Minister Paul:
Dan is het misschien goed om toe te lichten dat op dit moment ... Nu heb ik ’m weer
scherper; mevrouw Pouw-Verweij had het nadrukkelijk over Defensie gekoppeld aan het
veiligheidsvraagstuk en het belang van veiligheid. Ik onderschrijf het belang van
veiligheid, want daar begint eigenlijk alles mee. Als je niet veilig bent, dan is
het heel moeilijk om je met andere zaken bezig te houden. Het mooie is dat Defensie
hier al geruime tijd een belangrijke rol in vervult en een heel succesvol MDT-project
heeft lopen. Dat heet MDT Missie. Met MDT Missie maken jongeren kennis met de Defensieorganisatie
en doen ze waardevolle vaardigheden op. 20% van de jongeren die hebben deelgenomen
aan MDT Missie, geeft aan geïnteresseerd te zijn in Defensie als toekomstige werkgever
in allerlei functies die Defensie te bieden heeft. Dat kan een gevechtsrol zijn maar
dat hoeft niet direct. Dat is op zich al iets wat een plek heeft binnen MDT waar,
ik denk, misschien nog wel meer aandacht voor komt gezien de context in de wereld
op dit moment.
Voorzitter. Dan de vraag of ik bereid ben om samen met de Minister van Defensie te
kijken naar de positieve ervaringen in Zweden en Noorwegen met verschillende varianten
van dienstrecht. Ja, ik ben graag bereid om dat samen met mijn collega op te pakken,
want als er waardevolle ervaringen elders zijn, dan zou je wel gek zijn om die te
laten liggen. We kunnen allicht ons licht gaan opsteken om te zien hoe het daar werkt
en of we daar ons voordeel mee kunnen doen.
Dan de vraag van de heer Krul van het CDA over welke impact ik zie van de integratie
van MDT in het onderwijs op de motivatie van jongeren. Er zijn al heel veel mooie
voorbeelden waar MDT een verrijking vormt voor scholen als invulling voor burgerschapsonderwijs,
maar ook voor loopbaanontwikkeling, begeleiding of het voorkomen van voortijdige schooluitval.
Ook in het onderwijs waarderen jongeren MDT heel goed, dus daar is geen negatief effect
zichtbaar. We monitoren dit thema intensief, juist tegen deze achtergrond, want je
wil niet dat het averechts werkt, zeg ik dan maar. Volgens mij zei een van de andere
Kamerleden ook dat onderwijs eigenlijk weer een extra ingang, een extra portaal, is
om met MDT aan de slag te gaan.
Een zorg die de heer Krul uitsprak, is of integratie in het onderwijs een uitholling
zou vormen van de pijler «ontmoetingen». Ik denk dat dat totaal niet aan de orde is.
Het is eerder zo dat je, door meer vanuit het onderwijs aan de slag te gaan, een extra
portaal, een extra binnenkomer, hebt waarmee je jongeren vertrouwd kunt maken met
MDT. Maar uiteindelijk vinden al die projecten plaats in die bredere context in de
samenleving. Dat gebeurt met maatschappelijke organisaties, dat gebeurt met bedrijven.
Dat kunnen dus allerlei soorten projecten zijn. De angst dat jongeren dan te veel
in hun eigen bubbel blijven of binnen de school blijven hangen, is ongegrond, denk
ik, want je blijft niet binnen de school hangen.
De heer Krul (CDA):
Dan gewoon een feitelijke vraag. Stel je voor: je hebt een MDT bij een voetbalclub,
bij Vitesse of bij wat voor andere voetbalclub dan ook. Dan kan toch gewoon gesteld
worden dat de jongeren die daarop afkomen per definitie uit verschillende achtergronden
komen? En een MDT die op een school gehouden wordt, is dan toch ook per definitie
voor jongeren van die school? Of is het zo dat een school die een MDT organiseert
ook jongeren van buiten de school daaraan laat meedoen? Is dat zo?
Minister Paul:
Nee. Door gericht te communiceren en MDT beter onder de aandacht te brengen bij scholen
kunnen scholen gebruikmaken van het bredere MDT-aanbod. Dan gaan die jongeren dus
een opdracht doen bij bijvoorbeeld Vitesse; of voor mijn part bij Ajax, mijn club,
die ernstig hulp nodig heeft, misschien dat het dan beter gaat. Maar de school is
dus eigenlijk de binnenkomer waarmee de jongeren worden bereikt. Uiteindelijk gaan
ze aan de slag op totaal verschillende plekken, waar ze inderdaad heel andere mensen
ontmoeten, ook van buiten hun school. Dat is ook echt de bedoeling. Dat heeft een
meerwaarde.
Dan de vraag of er door MDT-plekken minder stageplekken beschikbaar zijn. Het voorkomen
van verdringing van stageplekken is een belangrijke randvoorwaarde voor MDT, want
ik zie dat gevaar ook. Verdringing mag natuurlijk niet gebeuren. Verdringing gebeurt
bijna nooit met opzet. Organisaties zijn zich vaak niet bewust van de factoren die
leiden tot een verhoogd risico op verdringing. Ik zie het ook als onze taak om ervoor
te zorgen dat dat bewustzijn er is. Om MDT-projecten daarbij te helpen, hebben we
een risicokaart ontwikkeld. Organisaties kunnen die kaart gebruiken als hulpmiddel
bij het inrichten van een MDT-traject, maar ook tijdens het traject om gemaakte keuzes
opnieuw te bekijken. Die risicokaart laat zien welke keuzes een organisatie kan maken
bij het inrichten van een MDT-traject, zodat er geen verdringing ontstaat van stages
of werkplekken.
Ook een vraag van mevrouw Westerveld is hoe ik voorkom dat MDT leidt tot het verhogen
van prestatiedruk. Uit het onderzoek «MDT opschalen en onderbouwen» blijkt dat 11%
van de jongeren te veel druk ervaart als gevolg van MDT. Dat is natuurlijk vervelend,
want ik wil liever dat helemaal niemand druk ervaart. Maar tegelijkertijd – het glas
is halfvol – ben ik ook blij om te zien dat de overgrote meerderheid van de deelnemende
jongeren weinig tot geen druk ervaart, en juist heel veel positiviteit haalt uit die
MDT. 45% van de jongeren die te veel druk ervaart, geeft aan hierin goed begeleid
te worden binnen MDT. Ik zei net: ik wil natuurlijk dat niemand druk ervaart. Maar
ik wil ook niet dat mensen druk gaan ervaren in de trant van «ik moet MDT doen, want
dat moet ik op m'n cv zetten», net zo goed als bepaalde jongeren misschien denken
dat ze een opdracht of een stage ergens moeten gaan doen of een studie in het buitenland
moeten doen of een bestuursrol ergens moeten vervullen of whatever. Nee, ik denk dat
het heel belangrijk is om ... We leveren hier allemaal een bijdrage aan: hoe wij over
dingen praten en hoe wij dingen positioneren. Dit is een aanbod op basis van vrijwilligheid.
Op het moment dat blijkt dat jongeren stress ervaren binnen een MDT-traject, bijvoorbeeld
door dingen die ze tegenkomen in het traject zelf of door dingen die ze ervaren in
hun privésituatie, dan is het juist mooi dat daar binnen MDT goede begeleiding voor
is. Daarover wordt dan gesproken. Dat helpt juist om weerbaarder en sterker te worden.
Ik heb ook van jongeren gehoord dat dat hen vervolgens weer helpt in het dagelijks
leven.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik bedoelde mijn vraag ietsjes breder. Jongeren doen nu al heel veel werk dat van
waarde is voor de samenleving, ook in hun vrije tijd, of het nou gaat om op de zaterdag
of zondag een paar uurtjes bij je voetbalclub helpen of bij je grootouders helpen
in het tehuis waarin zij zitten of wandelen met mensen met een beperking. Dat zijn
ook allemaal zaken die jongeren nu ook al doen, zonder maatschappelijke diensttijd.
Ik zou willen voorkomen dat het nu overkomt alsof dit soort zaken minder waardevol
zijn dan via de maatschappelijke diensttijd een traject doen, omdat je dat laatste
goed op je cv kan zetten, terwijl dat bij dat eerste misschien wat moeilijker is.
Ook dat draagt volgens mij heel erg bij aan de prestatiedruk die jongeren ervaren.
Ze krijgen het gevoel dat ze van de samenleving allemaal dingen moeten, terwijl ze
vaak al op een andere manier goed bezig zijn. Ik begrijp ook wel dat dat heel moeilijk
is vast te leggen in de voorwaarden of zo, maar daar wil ik wel voor waken.
Dat hangt ook samen met een vraag die ik aan de Minister wil stellen over de verbinding
met het onderwijs. Ook daarin zie ik namelijk een risico. Dat heeft hier ook mee te
maken. Als je het namelijk weer te veel verbindt aan het onderwijs, dan is het misschien
weer niet iets van de jongeren zelf, terwijl de Minister dat juist ook graag wil.
Misschien kan ze daar nog een reactie op geven.
Minister Paul:
Beginnend met de eerste vraag. Ik denk dat de manier en de toon waarop we hierover
spreken en de manier waarop we hierover communiceren in campagnes en al dat soort
dingen, ontzettend belangrijk is voor hoe het landt bij jongeren. Een aantal van de
jongeren die ik heb gesproken, zijn hier ook aanwezig. Ik ga proberen na te vertellen
wat zij met mij hebben gedeeld. Dat gaat helemaal niet over dingen op hun cv zetten.
Dat gaat over een soort van prikkel die ze kregen toen ze er voor het eerst over lazen.
Vervolgens gingen ze ermee aan de slag, vanuit de problematiek die ze hadden, zoals
gepest zijn en alleen maar stil op een kamer zitten en bepaalde dingen niet durven,
tot de wereld instappen en zelfvertrouwen krijgen, ontdekken wat je leuk vindt en
daarmee aan de slag gaan. Dat zijn met name de verhalen die doorklinken. Dat zijn
ook met name de dingen die we terugkrijgen uit onderzoek. Dat is volgens mij ook waar
het op gericht moet zijn. En dat sommige jongeren dat misschien vol verve op hun cv
zetten, is mooi. Dat is ook mooi meegenomen, maar dat is niet per se het doel. Zo
wordt het ook niet gepositioneerd. Zo zie ik het zelf ook niet. Zo zien gelukkig heel
veel van deze jongeren het ook niet. Ik zie dus wat mevrouw Westerveld zegt vooral
ook als een aansporing dat we er scherp op moeten blijven dat wij de druk niet opvoeren
en ervoor moeten zorgen dat het niet op een verkeerde manier gepositioneerd wordt.
De andere vraag die mevrouw Westerveld had, ben ik nu even kwijt. Sorry. O ja, ze
vroeg of de verbinding met het onderwijs misschien te veel druk zou kunnen geven.
Ik denk het eerlijk gezegd niet. Dat is voor mij ook een belangrijke reden om aan
dat vrijwillige karakter vast te houden, maar wel het onderwijs als een van de partners
te betrekken. Mevrouw Westerveld weet het zelf ook heel goed, maar juist in het onderwijs
weten de leraren in de klas, de mentoren en de schoolleiders heel goed wat hun populatie
nodig heeft of waar hun populatie misschien wel blij van wordt. Zij kunnen die handreiking
dus doen. Zij kunnen dit benutten, bijvoorbeeld bij burgerschapsonderwijs of op een
andere manier, zodat dit aan de ene kant scholen ontzorgt en het aan de andere kant
ook een verrijking is voor de jongeren waar het om gaat. Maar ook daarvoor geldt:
die druk ga ik niet opvoeren. Dit is iets wat we verder willen brengen met een bepaalde
manier van verleiden en met gewoon duidelijk communiceren wat het precies behelst.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik de vergadering voor één minuut voor een voorzitterswisseling.
Ik wens u alvast een fijne voortzetting van het debat.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Kat
De voorzitter:
We waren gebleven bij kopje nummer drie: de impact van MDT. We hebben nog kopje vier:
subsidies en financiën. We gaan snel door. De Minister.
Minister Paul:
Dank u, voorzitter. Ik zal proberen wat bondiger te zijn. Nog twee vragen over de
impact. Eén vraag ging over lessons learned. Dat was een vraag van mevrouw Richardson.
Het mooie van MDT is dat het vanaf de start is vormgegeven op basis van een lerende
aanpak. Dit betekent dat we steeds samen met het netwerk en jongeren evalueren hoe
het gaat en dat we bijstellen waar nodig. Uitkomsten van onderzoek worden proactief
gedeeld met het netwerk, zodat ook al die partners met wie we samenwerken kunnen leren
van elkaars ervaringen: wat ging goed en wat ging minder goed? Op basis van de jongerenvragenlijsten
krijgen we een landelijk beeld van wat goed en minder goed gaat. Deze informatie is
ook op projectniveau te gebruiken om projecten aan te scherpen. Om het iets concreter
te maken: een les die we onder andere geleerd hebben, is dat MDT in het begin nog
niet overal in Nederland zat. Dat werd ook aangestipt door uw Kamer. Om ervoor te
zorgen dat de witte vlekken verminderd worden, hebben we de samenwerking in de regio
nadrukkelijk opgezocht. Sinds maart zijn er – ik noemde dat al even – negentien regionale
samenwerkingsverbanden gestart. Dit is dus heel nadrukkelijk iets wat we geleerd hebben
door te doen.
Een ander punt is dat er vanuit de projecten werd aangegeven dat het lastig is om
concreet invulling te geven aan de pijler «anderen ontmoeten». Om dit te versterken,
is er vervolgens ook een handreiking en een spel ontwikkeld. Daar is vanuit projecten
volop mee aan de slag gegaan. Dat heeft tot goede resultaten geleid. Een ander punt
waarbij projecten hulp konden gebruiken, was het passend en toegankelijk maken van
hun trajecten voor nieuwkomers. Om die reden zijn we een samenwerking aangegaan met
RefugeeWork, zodat projecten handvatten krijgen voor hoe dit beter kan. Dit zijn wat
voorbeelden. Er zijn er nog meer. Maar dan hebt u er in ieder geval een idee van.
We koersen daar niet op door, maar proberen juist ook om te leren van al de ervaringen
die in het land worden opgedaan.
Dan een vraag over uitval. De uitvalpercentages per jaar ga ik citeren, want die weet
ik niet uit mijn hoofd. In 2019 en in 2020 was dit 8%. In 2021 en 2022 was dit 13%.
In de laatste twee jaren was er sprake van de coronapandemie. We vermoeden dat dit
hogere percentage is uit te leggen omdat deze periode een zware weerslag heeft gehad
op jongeren, onder andere wat betreft mentaal welzijn. MDT-organisaties stonden ook
voor nieuwe uitdagingen, gezien de fysieke beperkingen waardoor jongeren minder goed
te bereiken waren. Toch lijkt het er nu op dat de uitval stabiliseert. Het volgende
stipte ik ook al eerder aan, maar nu heb ik wat meer cijfers. Niet alle uitval is
negatief, want jongeren stromen ook weer uit naar school en werk. Dat is ongeveer
25%. Niet alle uitval komt door MDT. Dit kan ook komen doordat een traject geen match
blijkt te zijn of door persoonlijke omstandigheden van jongeren, want er gebeurt natuurlijk
van alles. Dat wat betreft uitval.
Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij mijn laatste blokje. Dat gaat over financiën
en subsidie. Mevrouw Richardson van de VVD vroeg: wat is de bijdrage van de overheid
per deelnemer aan een MDT-traject? Waar gebruiken al die stakeholders die bijdragen
concreet voor? Aan een gemiddeld MDT-traject draagt de Rijksoverheid € 1.600 bij.
Dat is 75% van de totale kostprijs van een traject. De overige 25% wordt bijgedragen
door de partners, aangezien er sprake is van cofinanciering. Per traject – het is
een gemiddelde – verschilt het precieze aanbod, afhankelijk van de behoefte van de
jongeren en de insteek van het traject. Jongeren krijgen onder andere een intake,
begeleiding, coaching en training. Die training is deels individueel, maar kan ook
in groepsverband plaatsvinden. Er vinden specifieke trainingen plaats, zoals sollicitatietrainingen,
weerbaarheidstrainingen, EHBO-cursussen en trainingen in het voeren van moeilijke
gesprekken – ik refereerde daar al aan – en dat soort dingen.
Dan de vraag van mevrouw Westerveld of we het bedrag dat nu gemoeid is met MDT in
verhouding vinden staan tot andere uitgaven. Het is natuurlijk altijd lastig om dat
te wegen. Wat ik kan zeggen, is dat we in het oude coalitieakkoord extra middelen
hebben vrijgemaakt om MDT voort te zetten en te intensiveren. Dat hebben we gedaan
omdat we daar met elkaar in geloofden. Het geven van een impuls om onze jongeren te
versterken en de sociale cohesie in de samenleving te versterken vonden we heel erg
belangrijk. Het MDT-traject draagt hier op drie manieren aan bij. Het versterkt de
jongeren en vergroot hun kansen op succesvolle deelname aan de samenleving. Het vergroot
de inzet van jongeren voor maatschappelijke opgaven, zoals eenzaamheid, integratie
en mentale gezondheid, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van schulden. Het samenspel
tussen die drie pijlers versterkt de sociale cohesie in ons land. Ik denk dat dat
heel mooi is. In de schuldenpilot samen met de gemeente Haarlem, het MDT-project Time
of Your Life en betrokken organisaties is onderzocht wat de meerwaarde is van het
opnemen van de MDT in de schuldenaanpak. Binnen deze pilot kunnen jongeren ... Dit
heb ik eigenlijk al genoemd, dus dat kunnen we skippen; de voorzitter weer blij.
Dan ga ik door naar de vraag van de heer Bisschop over mogelijkheden om de maatschappelijke
diensttijd als aanvullende bekostiging te verstrekken aan scholen die ermee werken.
De doelgroep van de MDT is sowieso breder dan de schoolgaande jeugd, om het zo te
zeggen. Het gaat van 12 tot 30 jaar en dat is dus breder dan scholen. Het afgelopen
jaar is er enorm hard gewerkt om meer scholen te betrekken bij de MDT en dat heeft
zijn vruchten afgeworpen. Scholen zijn enthousiast en willen over het algemeen graag
meedoen. Wij proberen op dit moment scholen te ontlasten door hen te ondersteunen
bij het vormgeven van de MDT in en rondom de school. In de toekomst zou eventueel
verkend kunnen worden of een vorm van aanvullende bekostiging voor scholen mogelijk
is, maar op dit moment zijn we daar echt niet aan toe.
Dan een vraag die verschillende malen terugkwam, namelijk de vraag over de onderuitputting
en het feit dat het geld dat ervoor stond niet volledig is gebruikt. Ik wil even een
paar stappen teruggaan om duidelijk te maken hoe het zit. Met het regeerakkoord van
Rutte III kwamen er bij VWS middelen beschikbaar voor MDT. De middelen – dat was toen
95 miljoen – werden naar aanleiding van het coalitieakkoord Rutte IV in 2022 overgeboekt
naar OCW. Toen is ook afgesproken om structureel 105 miljoen extra beschikbaar te
maken voor MDT. Vanaf 2022 was er dus jaarlijks 200 miljoen beschikbaar voor MDT.
Dat was dus een verdubbeling van het budget. Er zijn verschillende redenen, maar een
van de redenen waarom er in de eerste jaren sprake was van onderuitputting, heeft
te maken met het zorgvuldig en in een rustig tempo opschalen van alle projecten om
ervoor te zorgen dat de partners met wie we werkten ook konden waarmaken wat ze zouden
moeten doen in het kader van de MDT. Jongeren die meedoen aan MDT-projecten kun je
immers niet zomaar ergens droppen en vervolgens zeggen «jongens, succes met je vrijwilligerswerk»,
nee. Ik heb hopelijk duidelijk kunnen maken dat daar heel veel meer mee gepaard gaat.
Dat wil je op een goede manier doen. Daar was in de eerste jaren dus sprake van.
In 2022 was er inderdaad sprake van 117 miljoen onderuitputting. Dat heeft alles te
maken met het zogenaamde – het is een beetje technisch – betaalritme van de hoofdsubsidieregelingen
dat op jaarlijkse basis nog niet helemaal aansluit bij het beschikbare budget. De
prognose is dan ook dat er structureel geen middelen over zullen blijven. De middelen
die we nu beschikbaar hebben, zullen ook volledig nodig zijn als we het gestelde doel
willen halen van gemiddeld 110.000 trajecten per jaar om zo meer jongeren te bereiken.
Dat budget hebben we dan nodig. Dat ritme is: 60-30-10. In het eerste jaar geef je
60% uit van het benodigde bedrag en vervolgens 30% en 10%. Je geeft dus niet in één
klap in het jaar van aanvraag 100% uit. Dat is het kasritme. Ik zie instemmend geknik
aan mijn rechterhand, dus ik heb deze technische vraag goed beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik kijk even links van me of alle vragen in het blokje subsidies
en financiën zijn beantwoord. Dat is niet het geval. Ik ga naar de heer Drost van
de ChristenUnie. Toch niet. Dan vervolgt de Minister haar beantwoording.
Minister Paul:
We zijn er bijna. Volgens mij heb ik nog twee vragen. De heer Drost vroeg om een toezegging
om in gesprek te gaan met de maatschappelijke organisaties over de stijgende lonen.
Het is goed om ook hier de situatie te schetsen. Voorafgaand aan de publicatie van
de subsidieregeling wordt de maatschappelijke kostprijs per traject geïndexeerd. In
de huidige subsidieregelingen MDT voor 2023 en volgend jaar is rekening gehouden met
de inflatie door een inflatiecorrectie toe te passen op de maximale tarieven. De bedragen
worden verhoogd op basis van het meest recente indexcijfer van het CBS voor loonkosten
en dat is op dit moment 5,6%. Het betreft een eenmalige bijstelling van het tarief
en die geldt voor de totale looptijd van twee tot drie jaar van het traject. Op deze
manier kunnen we meebewegen met de inflatie en tegemoetkomen aan de kosten die de
MDT-aanbieders maken.
Een andere vraag van de heer Drost gaat over ... Nee, dat is dezelfde! Sorry. Dan
zijn we er, voorzitter. Of misschien toch niet?
De voorzitter:
Dank u wel, Minister Paul. Ik ga dan naar de heer Drost van de ChristenUnie voor zijn
derde interruptie.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dat klopt. Ik heb een vraag gesteld over de resultaatsverplichting in de subsidievorm
die er nu ligt. Is dat niet een fout en kan het niet een verkeerd effect hebben? Hoe
kijken we daarnaar en kunnen we daar iets aan doen?
De voorzitter:
Ik ga de Minister de gelegenheid geven om die vraag te beantwoorden.
Minister Paul:
De resultaatsverplichting is dat 15% eventueel mag uitvallen. In de nieuwe ronde 2023
is op basis van werkelijke kosten gewerkt, maar we willen natuurlijk wel een prikkel
om aantallen te halen, want anders wordt MDT een wel heel duur instrument. Er moet
wat mij betreft dus iets van een prikkel in zitten.
Ook in ronde 5a kunnen organisaties de kosten deels vergoed krijgen van jongeren die
hun traject niet afronden, omdat daar wel kosten voor zijn gemaakt. In de praktijk
zie ik echter niet dat er echt directe concurrentie is door deze prestatiemethodiek
in ronde 5a. Voor het tegengaan van dit concurrentiegevoel zijn er wat mij betreft
andere oplossingen, zoals inzetten op het versterken van de regionale samenwerking.
Het belangrijkste is dat MDT-organisaties met elkaar gaan samenwerken, zodat jongeren
altijd op een passende MDT-plek komen, ook als dat een traject is van een andere organisatie,
want uiteindelijk gaat het daarom.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Hier ontbreekt het me ook aan kennis, want als ik het goed begrepen heb, hebben wij
in een eerdere ronden een wat strakkere resultaatsverplichting gehad. Is dat zo? Zijn
daardoor organisaties in de problemen gekomen en kunnen we daar dan wellicht nog iets
aan doen?
Minister Paul:
Nee. In de vorige rondes was dat niet zo.
De voorzitter:
Dank u wel voor de verheldering.
Mevrouw Richardson (VVD):
Ik twijfelde even, maar ik denk dat ik toch een vraag ga stellen over de uitval. De
Minister verklaart het in de trant van: 25% is eigenlijk om positieve redenen gestopt
met de maatschappelijke stage, met het MDT-traject. Maar ik zie in hetzelfde overzicht
dat er ook andere redenen zijn, met name het niet meer komen opdagen, geen match met
het project of onvoldoende betrokkenheid. Het hoeft niet in deze termijn, want het
mag ook in de tweede termijn, maar ik zou de Minister toch willen vragen of die 13%
verband houdt met de coronatijd of dat het een relatie heeft met het deel dat aan
MDT deelneemt vanwege het verplichte karakter. Waarom wil ik dit weten? Ik wil dat
weten, omdat ik me oprecht afvraag of dat met elkaar verband houdt.
De voorzitter:
Een interruptie heeft in principe geen inleiding. Het is de bedoeling om korte vragen
te stellen, maar we hebben nu de ruimte.
Minister Paul:
Ik heb hier een kort antwoord. We weten het niet precies, maar we kunnen het wel onderzoeken.
Ik kan dus de toezegging doen dat we dat gaan onderzoeken. Het is natuurlijk nuttig
om dat te weten. Ik zou dan toch nog wel willen herhalen dat er positieve redenen
zijn waarom mensen uitstromen. Misschien moeten we het dan «uitstromen» noemen, want
«uitval» klinkt wat negatiever. Verder zijn er ook redenen waarom jongeren toch afhaken,
die helemaal niks met MDT zelf te maken hebben. Dat speelt natuurlijk ook. In levens
van mensen speelt van alles en dus ook in die van jongeren.
Mevrouw Richardson (VVD):
Geen interruptie, maar wel fijn dat mensen afhaken omdat ze een passende baan hebben
gevonden. Dus ik ben daar helemaal voor.
De voorzitter:
Die toezegging hebben we ook genoteerd. Zijn er nog andere interrupties of vragen
die niet beantwoord zijn door de Minister? Dat is niet het geval, en we kunnen dus
meteen door naar de tweede termijn. Buiten de microfoon geeft de heer Krul aan dat
hij graag snel door wil. Dat snap ik, omdat we nu ook plenair andere debatten hebben
lopen.
We gaan door naar het CDA met de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik zei dat zeker niet met de bedoeling om dit snel af te ronden, want het is een ontzettend
belangrijk onderwerp. Maar het klopt: de laatste week voor het reces is inderdaad
een héle drukke week. En we zijn ook al een beetje simultaan aan het debatteren, want
hiernaast begint zo een debat over de luchtvaart waar ik aan deelneem.
Dank aan de Minister voor de beantwoording en ook dank aan alle jongeren op de tribune
en de jongeren die meekijken.
MDT is een prachtig project. Ik wil nogmaals benadrukken dat er niet alleen voordelen
voor het individu zijn, maar juist ook voor de samenleving. De maatschappelijke impact
van MDT is gigantisch en dat gunnen wij alle jongeren. Ook gehoord hebbende de woorden
van mevrouw Pouw-Verweij, de heer Bisschop en de heer Drost zou het fantastisch zijn
als we met een voorstel kunnen komen dat alle jongeren die kans ook biedt. Er is veel
gesproken over het Zweedse en het Noorse model en daar voelen wij wel wat voor. Daarom
vragen wij een tweeminutendebat aan. De vooraankondiging is al gedaan, maar bij dezen
de formele aanvraag. Dan zullen wij hier ook gevolg aan geven.
Ik moet nu helaas gaan. Dank u wel.
De voorzitter:
Voordat u dat doet: waarover wilt u dan een motie indienen bij het tweeminutendebat?
Kunt u kort het onderwerp schetsen?
De heer Krul (CDA):
Wij gaan zoeken naar een manier om recht te doen aan de inbrengen van de verschillende
partijen die hier gesteld hebben: goh, we zouden eigenlijk moeten kijken naar een
recht of een plicht of een voorstel in bredere zin om ervoor te zorgen dat we alle
jongeren bereiken. Die organische groei moeten we uitnutten. Ik had er al een debatje
over met de voorzitter, maar hoe gaan we de 400.000 jongeren die interesse hebben,
ook echt bereiken? Dat kan je bijvoorbeeld doen door al die 18-jarigen, over wie we
het hadden, een brief te sturen met de mogelijkheden. Dat kan een jaar dienen bij
Defensie zijn, maar ook maatschappelijke diensttijd. In die richting denk ik dus.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting, want dan kunnen de Kamerleden zich daar al op voorbereiden.
Dan nu de heer Drost van de ChristenUnie.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn voor de ChristenUnie onder andere
met de vraag hoe we de maatschappelijke diensttijd kunnen verstevigen en versterken.
Ik wil de Minister danken voor haar antwoorden, want ik merkte dat zij in die lijn
bezig is en dat zij hart heeft voor dit project, dat wij een aantal jaar geleden met
elkaar zijn begonnen.
Ik moet wel zeggen dat ook uit dit debat blijkt dat dit niet unaniem breed politiek
zo ligt. Dat merkte je ook aan de vraagstelling. Ik denk dan ook dat we daar politiek
nog wel wat te doen hebben met elkaar. Die handschoen pak ik aan deze kant van de
lijn op. In de verkiezingstijd zal dit nog wel een keer terugkomen, kan ik u voorspellen,
want ik denk dat er echt iets op het spel staat. Volgens mij is dit echt een hele
waardevolle investering in onze jongeren. Dank dus voor de beantwoording, zeg ik tegen
de Minister.
Mijn laatste punt is de onderuitputting. Ik ben blij met het antwoord van de Minister,
want zij zei eigenlijk dat we dat geld wel degelijk nodig hebben, zeker op de langere
termijn. Mijn devies zou dan ook zijn: laten we vooral proberen om meer te doen met
het geld dat beschikbaar is.
Ik dank u.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan mevrouw Richardson van de VVD.
Mevrouw Richardson (VVD):
Ik wil de Minister bedanken voor het beantwoorden van de vragen. Het was zeer verhelderend.
Ik heb verder eigenlijk geen vragen meer. Dus bij dezen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Pouw-Verweij van de BBB-fractie.
Mevrouw Pouw-Verweij (BBB):
Hartelijk dank aan de Minister voor de duidelijke antwoorden op de vragen. En hartelijk
dank aan alle aanwezigen voor hun betrokkenheid bij het onderwerp. Ik ben heel blij
om te horen dat de Minister openstaat voor ons idee van een dienstrecht. Ik ben ook
blij om te zien dat er aan deze kant ook allerlei ideeën leven om het huidige principe
uit te breiden. Dus ik kijk erg uit naar het tweeminutendebat en wat voor mooie plannen
we nog meer kunnen bedenken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Als u mij toestaat om als partij een korte tweede termijn te houden, dan
ga ik dat doen.
Dank aan de Minister voor de beantwoording van al onze vragen. Het is goed om te horen
dat het versterken van MDT, het MDT-traject en het naar de toekomst toe uitbouwen
een heel belangrijk gegeven blijft. Het is verder goed om te horen dat die onderuitputting
structureel besteed zou moeten en kunnen worden.
Ik heb een vraag gesteld over de vrijwilligersbijdrage aan jongeren die financiële
druk ervaren om niet aan een MDT-traject te doen. Ik zou graag horen of dat een optie
zou kunnen zijn.
Het creëren van aanbod voor jongeren. Er is een motie in de maak door het CDA en andere
partijen om te kijken naar een verplichtend karakter via een brief om zo alle jongeren
op te roepen. Ik heb een toezegging van de Minister dat zij heel erg bereid is om
daarnaar te kijken. Ik ben er wat sceptisch over en ik ga me beraden en met de Kamerleden
in gesprek over die motie.
Tot zover mijn bijdrage.
Dan wil ik nu het woord geven aan de Minister, mits zij geen behoefte heeft aan een
korte schorsing. Ik hoor dat we meteen door kunnen met de tweede termijn van de zijde
van het kabinet.
Minister Paul:
Ik wil vooral de leden heel erg bedanken voor dit mooie inhoudelijke debat. Mevrouw
Kat had nog een vraag. Zij vroeg waarom er in een bepaalde regio geen enkele subsidieaanvraag
is toegekend. Even kijken, hoor.
De voorzitter:
Zullen we even schorsen?
Minister Paul:
Ja, laten we dat toch even doen.
De voorzitter:
We gaan even twee minuten schorsen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de tweede termijn van het kabinet. Ik geef het woord aan Minister
Paul.
Minister Paul:
Voorzitter, dank u wel. Nogmaals dank aan alle leden voor hun waardevolle inbreng.
Er staat nog één vraag open. Dat was de vraag waarom er in een bepaalde regio geen
enkele subsidieaanvraag was toegekend. Dat klopt niet. Ik vind het belangrijk om nogmaals
te benadrukken dat de aanvragen die zijn gedaan, zorgen voor een landelijk dekkend
aanbod. Er kan een hoofdaanvrager zijn die misschien, even simpel gezegd, uit de Randstad
komt, maar die doet dat dan samen met partners uit geheel Nederland. Die komen uit
allerlei provincies. Die zorgen samen voor een aanbod waar in alle provincies en in
alle regio's van het land gebruik van kan worden gemaakt. Het is misschien ook mooi
om te benoemen dat er sprake is van een goede regionale verdeling. Het team en ik
letten daar heel scherp op. De 150 nieuwe aanvragers komen ook echt uit het hele land.
Ik denk dat dat een positieve ontwikkeling is. Die blijven wij ook van harte ondersteunen.
Die kunnen ook verder ondersteund worden door die regionale samenwerkingsverbanden.
Voorzitter. Dat was mijn antwoord op de laatste vraag. Ik wil de jongeren en alle
anderen op de tribune heel erg bedanken voor hun belangstelling. Dat geldt voor iedereen
die heeft meegekeken. We blijven samen knokken voor de MDT.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor de beantwoording van de vragen. Er is een toezegging gedaan in dit commissiedebat.
Dat is de volgende.
– De Minister onderzoekt wat de precieze redenen zijn waarom jongeren uitvallen of uitstromen
en neemt de uitkomsten van dit onderzoek op in een voortgangsrapportage over de MDT,
die medio 2024 naar de Kamer zal worden gestuurd.
Ten slotte is er een tweeminutendebat aangevraagd door het lid Krul van het CDA. Hij
wil daarin nog ingaan op de vraag hoe alle jongeren het beste kunnen worden bereikt
voor de MDT en of er daarbij sprake moet zijn van een recht of een plicht. Dat tweeminutendebat
zal waarschijnlijk morgenavond ergens na 22.30 uur plaatsvinden. Ik verwacht dat de
Kamerleden nog aan de slag zullen gaan met diverse moties.
Tot zover dit commissiedebat. Ik bedank de mensen thuis en de mensen op de publieke
tribune voor hun belangstelling, enthousiasme en aanwezigheid. Ik wens u nog een heel
mooi verkiezingsreces. Op naar de volgende keer en tot ziens!
Sluiting 12.59 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.