Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 27 september 2023, over Inburgering en integratie
32 824 Integratiebeleid
Nr. 406
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 13 oktober 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 27 september 2023
overleg gevoerd met mevrouw Van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
over:
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 april 2023 inzake
antwoorden op vragen commissie over lessons learned Oekraïense ontheemden in Nederland
(Kamerstukken 36 045 en 29 861, nr. 149) (Kamerstukken 36 045 en 29 861, nr. 155);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 februari 2023
inzake lessons learned Oekraïense ontheemden in Nederland (Kamerstukken 36 045 en 32 824, nr. 149);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 april 2023 inzake
antwoorden op vragen commissie over onder andere ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk
35 475, nr. 15) (Kamerstuk 35 475, nr. 16);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 november 2022
inzake ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2023 inzake
kabinetsreactie op vier rapporten van de Nationale ombudsman over sociale minima (Kamerstuk
26 448, nr. 714);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 juli 2023 inzake
Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving (2023–2025) (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 96);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juli 2023 inzake
uitwerking plan van aanpak Statushouders aan het werk (Kamerstuk 32 824, nr. 389);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juli 2023 inzake
verkenning ervaringen en behoeften dubbele nationaliteit (Kamerstukken 35 475 en 32 824, nr. 17);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juli 2023 inzake
reactie op een burgerbrief over de begeleiding op het gebied van omgaan met geld aan
inburgeringsplichtigen (2023D32415);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 juli 2023 inzake
uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk 32 824, nr. 390);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 september 2023
inzake voortgang Meerjarenplan Zelfbeschikking (Kamerstuk 35 341, nr. 19);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15 september 2023
inzake verzamelbrief inburgering 2023 (Kamerstuk 32 824, nr. 391);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 september 2023
inzake herstel vertrouwen overheid en moslimgemeenschappen (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 99);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 september 2023
inzake beantwoording vragen commissie over de aanbieding publicatie «Een status met
weinig armslag» van de Nationale ombudsman (Kamerstuk 32 824, nr. 392);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 september 2023
inzake borging van de onderwijsroute binnen het inburgeringsstelsel (Kamerstuk 32 824, nr. 393);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 september 2023
inzake onderzoeksrapport Ontwikkeling in integratie (Kamerstuk 32 824, nr. 394);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 september 2023
inzake reactie op KIS-Monitor 2023 «Gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering
statushouders en gezinsmigranten» (Kamerstuk 32 824, nr. 395).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Kuzu
Griffier: Van den Broek
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Baarle, Becker, Kathmann, Kuzu, Palland
en Warmerdam,
en mevrouw Van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Ik open hierbij de vergadering van de vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Aan de orde is het commissiedebat over inburgering en integratie.
Ik heet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom, evenals
haar ondersteuning. Inmiddels zijn drie Kamerleden van verschillende politieke partijen
aanwezig hier in de zaal. Vier, corrigeer ik mijzelf direct. Aanwezig zijn: de heer
Van Baarle van de fractie van DENK, mevrouw Palland namens het CDA, de heer Warmerdam
namens D66 en mevrouw Kathmann namens de PvdA en misschien ook namens GroenLinks.
Ja, hoor ik haar zeggen, dat is het geval.
Wat de uitzending van dit debat betreft concurreren wij vanmiddag met Ajax-Feyenoord,
dus ik wens de Kamerleden heel veel succes en de kijkers op de publieke tribune een
waardig debat. We hebben spreektijden afgesproken van vijf minuten per fractie. Aangezien
we maar met weinig Kamerleden zijn, stel ik voor dat we onderlinge interrupties niet
beperken, mits het te veel wordt. Mevrouw Becker is ook aangesloten namens de fractie
van de VVD. Meneer Van Baarle, een punt van orde?
De heer Van Baarle (DENK):
Ja, voorzitter. Is het mogelijk dat we de Kamerbel af laten gaan als Feyenoord scoort?
De voorzitter:
In ieder geval kunt u de livestream aanzetten. Ik kan u ook een seintje geven. Maar
ik zou graag het woord willen geven aan de heer Van Baarle namens DENK.
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. De Nederlandse overheid gedroeg en gedraagt zich misdadig in de richting
van Nederlandse moslims. Dat is de enige conclusie die we kunnen trekken. Jarenlang
heeft de overheid aangestuurd op illegale spionage van de Nederlandse moslimgemeenschap.
Met geld van de overheid zijn de rechten van moslims geschonden. Er is een bureau
ingezet om moslims in het geheim te volgen. De NCTV heeft illegaal moslims bespioneerd
en ook het Ministerie van deze Minister, de Minister van Sociale Zaken, heeft illegaal
gegevens verzameld over Nederlandse moslims. De gegevens die de overheid heeft verzameld,
zijn ook nog eens gedeeld.
De reactie van de regering hierop is onacceptabel. Als op een dergelijk grote schaal
de rechten van moslims geschonden worden, verwacht je op z'n minst oprechte excuses.
Waarom zijn die excuses niet aangeboden? Waarom een slappe pro-formareactie, waarin
het illegaal bespioneren van moslims slechts wordt betreurd? Van 1,5 miljoen mensen
in Nederland zijn de rechten geschonden. En dan is de slappe reactie: we betreuren
dit. Ik begrijp er ook niets van dat we in de brief niets lezen over gevolgen voor
de mensen die dit hebben gedaan. Blijft dit straffeloos, vraag ik aan de Minister.
Wordt er aangifte gedaan tegen de mensen die de rechten van moslims hebben geschonden?
Waarom lees ik niets over een schadevergoeding?
Is de Minister het met DENK eens dat mensen die het slachtoffer zijn van deze illegale
spionage een schadevergoeding moeten krijgen? Daarnaast ging deze Minister op een
totaal verkeerde manier om met de afhandeling. Zij wilde de betrokken mensen, de slachtoffers,
niet persoonlijk informeren dat hun rechten zijn geschonden, omdat «dat praktisch
niet haalbaar» zou zijn. Dat is natuurlijk totaal de omgekeerde wereld. Het was praktisch
wel haalbaar om mensen te bespioneren, maar het zou praktisch niet haalbaar zijn om
mensen daarvan op de hoogte te stellen. Hoe is deze Minister aanvankelijk tot deze
schokkende werkwijze gekomen? Waarom was er een reprimande van de Autoriteit Persoonsgegevens
nodig om mensen toch te gaan informeren? Hoe gaat de Minister die mensen nu proactief
informeren?
Voorzitter. De illegale spionagepraktijken komen niet uit de lucht vallen. Ze zijn
het gevolg van een jarenlang klimaat waarin moslims worden gecriminaliseerd en gedehumaniseerd.
De ambtenaren geven het zelf toe in het brononderzoek: wij bekeken moslims vooringenomen
en eenzijdig vanuit veiligheid. Ik wil daarom aan de Minister vragen om te erkennen
dat het hier gewoon gaat om geïnstitutionaliseerde islamofobie. Wat gaat zij naast
het erkennen daarvan doen om dit geïnstitutionaliseerde monster te slopen? Ik wil
tegen de Kamer zeggen, met name tegen mevrouw Becker van de VVD en de heer De Graaf
van de PVV, die er nu helaas niet is: met uw jarenlange politieke klopjacht op de
Nederlandse moslimgemeenschap en de haat die u heeft gezaaid, heeft u deze schending
van de rechten van moslims geoogst. Ik vind dat met name deze Kamerleden zich daar
kapot voor moeten schamen.
Voorzitter. Gemeenten, de NCTV, het Ministerie van SZW: allemaal bespioneerden ze
illegaal moslims en deelden deze gegevens ook. Ze deelden deze gegevens met de politie,
met ministeries, met gemeenten. Hoe kunnen Nederlandse moslims erop vertrouwen dat
hun gegevens niet nog ergens rondslingeren? Wie kan uitsluiten dat deze spionage en
de zwarte lijsten niet nog gevolgen hebben? Kan men er nog door staande gehouden worden?
Heeft het gevolgen voor hoe men wordt benaderd door gemeenten? Zijn de gegevens gedeeld
met de Belastingdienst? Heeft dat invloed op je belastingaangifte? Dit web van spionage
moet breed onderzocht en afgebroken worden. Hebben we wel op de korrel met wie deze
informatie allemaal is gedeeld? Mijn vraag aan de Minister is of zij bereid is om
dit extern te laten onderzoeken.
Voorzitter, tot slot. Bij de stukken zit ook de monitor integratie, zoals dat heet
in beleidsjargon. Deze Minister heeft op verzoek van DENK erkend dat de tijd van integratie
voor mensen die hier geboren zijn, voorbij moet zijn. Ik zou dan ook aan de Minister
willen vragen of het de intentie is dat dit de laatste keer is dat we in deze vorm
zo'n monitor integratie hebben gezien en mensen weer langs een meetlat gelegd worden,
voordat ze als onderdeel van de samenleving gezien worden.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Baarle. Ik had beloofd dat ik een seintje zou geven: Feyenoord
staat inmiddels 4–0 voor. Mevrouw Palland, aan u het woord.
Mevrouw Palland (CDA):
Ben ik even blij dat ik uit de regio Zwolle kom; dan kan ik mij neutraal opstellen
hier.
Voorzitter. Ik wil vandaag twee onderwerpen naar voren brengen. Als eerste de Wet
inburgering en daarbinnen specifiek de onderwijsroute, en als tweede de brief van
de Minister over het herstel van vertrouwen van de islamitische gemeenschap. Als eerste
de onderwijsroute. Ik ben natuurlijk blij verheugd met de extra middelen voor de onderwijsroute,
met het feit dat dat is gelukt, en nog langjarig ook, in samenspraak met het Ministerie
van OCW en dan ook nog onder verwijzing naar de motie-Palland uit november 2021.
Voorzitter. Ik heb er toch nog een vraag over, want er resteren een aantal zorgen
hierover in het veld. Er is 6 miljoen euro vrijgemaakt en daarvoor wordt het budget
voor mbo-instellingen gekort bij OCW. Dat geld gaat naar gemeenten en is bedoeld voor
taalonderwijs. Dat bedrag van 6 miljoen is gebaseerd op een gemiddelde trajectprijs
op basis van het prijspeil van twee jaar geleden. Daar begint het misschien al iets
te knellen. Alleen al de cao van het mbo zorgt voor een kostenstijging. Die onderwijstrajecten
worden aanbesteed en dat tekort mag niet worden gedekt met roc-geld. Gemeenten zouden
zelf geld kunnen bijleggen, maar dat lijkt ook niet reëel, gelet op de financiële
positie van gemeenten.
Blijft over dat onderwijstrajecten wellicht alleen nog naar private aanbieders gaan,
omdat roc's niet onder de reële marktprijs kunnen inschrijven. Dan zou geld dat we
nu bij het publieke onderwijs vandaan halen, naar private partijen gaan. Zou er niet
moeten worden gekozen voor een publieke onderwijsroute? Onderwijs in Nederlandse taal
is immers een publieke taak. Kan de Minister daar eens op reflecteren? Wat zouden
de voor- en nadelen daarvan kunnen zijn?
Voorzitter. Dan het tweede onderwerp: het herstel van vertrouwen. Mijn collega Mustafa
Amhaouch en ik gaan af en toe samen op pad; ik als gereformeerde uit Kampen en hij
als moslim uit Limburg. Wij gaan samen op bezoek bij verschillende geloofsgemeenschappen
om te spreken over wat je levensovertuiging betekent voor jou persoonlijk, maar ook
voor een gemeenschap en nog breder: voor de samenleving, voor de buurt en de wijk.
Wij doen dat onder de noemer «geloof om te delen». Welke waarden kunnen we delen?
Er is vaak meer dat ons bindt dan dat ons verdeelt, maar onbekend maakt onbemind,
en dat ervaren vele Nederlanders dagelijks, onder andere door discriminatie.
Ik was onder de indruk van de brief van de Minister die we ontvingen op 18 september.
Pijnlijk, maar ook goed om te lezen. Ik denk dat de Minister een eerlijke schets geeft
van fouten die zijn gemaakt, geschaad vertrouwen bij de islamitische gemeenschap,
van vooronderstellingen, foute keuzes uit het verleden en de impact die dat heeft
op mensen in hun dagelijks leven, die de effecten van polarisatie en discriminatie
ervaren.
Goed dat er reflectiesessies hebben plaatsgevonden en tal van acties zijn ondernomen,
die nu ook een vervolg krijgen. Een eerste vraag daarbij, ook getriggerd door de bijdrage
van mijn buurman, gaat over het volgende. Er is een route aangegeven voor hoe nu om
te gaan met de gegevens die zijn gewisseld. Dat kan niet zomaar gedeletet worden,
zal ik maar zeggen. Is het bedenken van de nu voorgestelde route in samenspraak gebeurd
met de verschillende moslimorganisaties?
De centrale fout is, denk ik, dat we of de overheid hele gemeenschappen niet betrekken,
en daar niet mee in gesprek gaan over eventuele zorgen die er terecht kunnen zijn
of zouden kunnen zijn. Onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie laat zien
dat 55% van de Nederlandse moslims op alledaagse basis discriminatie ervaart. Een
deel ervaart ook structurele discriminatie, bijvoorbeeld door banken. Opvallend vond
ik in de brief dat onderzoekers van Perron 14 beschrijven dat sommige ambtenaren aangaven
dat zij de verschillende gemeenschappen onvoldoende kenden en deze groepen te veel
benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Nogmaals, onbekend maakt onbemind.
Op sommige plekken in het overheidsapparaat is er handelingsverlegenheid. Dit geeft
aanleiding om ook als overheid samen met de gemeenschap hieraan te werken. We hebben
elkaar op bepaalde momenten onvoldoende weten te vinden, schetst de Minister. Het
structureel investeren in sterke netwerken binnen verschillende gemeenschappen maakt
het mogelijk om ook in moeilijke tijden met complexe vraagstukken in verbinding te
blijven. Daar ben ik het zeer mee eens. De overheid moet daarbij open en transparant
handelen. Ook is het van belang dat kritische geluiden van ambtenaren, maatschappelijke
organisaties en burgers over het handelen van de overheid tijdig gehoord en serieus
worden genomen. Ook daar ben ik het uiteraard mee eens, maar mijn vraag is: hoe gaan
we dit concretiseren?
In oplossing 3 wordt geschetst dat we de samenwerking aangaan op basis van een sociaal-maatschappelijke
agenda. Dat klinkt prachtig, maar kan de Minister dat toelichten? Want wat willen
we hier precies? Het is mooi dat SZW gemeenten ondersteunt of wil ondersteunen bij
het opbouwen en onderhouden van hernieuwde relaties met lokale organisaties. Ook dat
is mooi, maar is daar voldoende kennis voor? James Kennedy pleitte niet zo lang geleden
nog voor een staatscommissie scheiding kerk en staat, want de religieuze geletterdheid,
ook binnen de overheidsinstellingen, is niet zo groot. En dat is onder andere beschreven
in het boek Gescheiden partners, waarin wordt geconstateerd dat de verbinding tussen
de overheid en religieuze instellingen op zich goed is, al decennia lang, maar dat
er wel werk aan de winkel is. Ik hoop dat we hier echt werk van gaan maken: structureel
de verbinding zoeken en bruggen slaan, juist als het misschien spannend of moeilijk
is.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Palland. De heer Warmerdam, D66.
De heer Warmerdam (D66):
Dank, voorzitter. Ik ben hier vandaag voor het eerst, want ik ben hier als vervanger
van mijn collega Anne-Marijke Podt.
Voorzitter. Hoe komen we af van ons systeem van wantrouwen en gaan we als overheid
werken vanuit menselijk vertrouwen? Tijdens het debat over de Participatiewet heb
ik benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat de overheid mensen met vertrouwen behandelt,
vanuit een positief mensbeeld, of het nu gaat over mensen in de bijstand of over mensen
die inburgeren. Want hoe kunnen wij mensen in Nederland om vertrouwen vragen als de
overheid hen zelf wantrouwt?
Inburgeraars worden in de nieuwe inburgeringswet geconfronteerd met een indrukwekkend
sanctiebeleid. In de nieuwe wet zijn maar liefst negen momenten waarop inburgeraars
beboet kunnen worden. Dit terwijl het merendeel van de inburgeraars zeer gemotiveerd
is om een nieuwe taal te leren en te slagen voor het inburgeringsexamen. Inburgeraars
en uiteindelijk onze hele samenleving zijn de dupe van dit wantrouwen. Waar in 2019
onder de oude wet 3.400 inburgeraars een boete opgelegd kregen, heeft het nieuwe sanctiebeleid
tot een hoogtepunt geleid, waarbij het aantal vorig jaar explodeerde tot meer dan
5.000 boetes.
Het Centrum voor Migratierecht van de Radboud Universiteit maakte al eerder een vergelijking
met migranten en betrokkenen bij de toeslagaffaire. Zo gaat het veelal om mensen met
een laag inkomen, die weinig toegang hebben tot rechtsbijstand en die geen Nederlandse
nationaliteit hebben. Wat doet het met de relatie tussen overheid en burgers wanneer
boetes en sanctiegesprekken het eerste contact zijn? Denkt de Minister dat het uitdelen
van duizenden boetes effectief is om mensen te motiveren? Is zij het met D66 eens
dat deze aanpak en onderliggende visie afwijken van de in deze Kamer breed gedragen
aanpassingen die we door gaan voeren op het terrein van onder andere de Participatiewet?
Vindt ze ook dat negen sanctiemomenten van het inburgeringstraject een soort hindernisbaan
maken waarin de meest kwetsbaren het meest vatbaar zijn om te struikelen?
Wat D66 betreft kijken we altijd eerst of er sprake is van verwijtbaar handelen voordat
we overgaan tot beboeten. De Minister spreekt van een gesprek met DUO en alternatieve
mogelijkheden om achterstanden weg te werken. Kunnen wij erop rekenen dat het doel
van de aanpak van de Minister is om na te gaan waarom de achterstanden er zijn en
om boetes te vermijden?
Voorzitter. Een andere groep waar D66 zich zorgen over maakt, zijn gezinsmigranten.
Zij moeten hun inburgering zelf organiseren en betalen. Het is een ontzettend diverse
groep, waarvan ook een deel zeer kwetsbaar kan zijn. Denk bijvoorbeeld aan partners
van Nederlanders die ook een migratieachtergrond hebben. Een deel van deze groep,
veelal vrouwen, komt in een financieel moeilijke situatie terecht, waarbij een netwerk
ontbreekt waarop zij kunnen terugvallen. Ik betreur het dan ook zeer dat besloten
is om de groep gezinsmigranten die onder de wet uit 2013 valt, geen extra begeleiding
te bieden. Ik vrees dat een groep hierdoor echt uit beeld raakt. Ik wil niet dat we
over twintig jaar terugkijken en dan tot de conclusie komen dat we deze groep tekort
hebben gedaan. Met alle begrip voor het harde werken door gemeenten, hoop ik toch
dat we kunnen zoeken naar wat we wel voor deze gezinsmigranten kunnen betekenen. Graag
een reactie van de Minister.
Dan nog een ander punt over inburgeraars die onder de oude regelgeving vallen. Bij
85% van de gemeenten lukt het om tijdig te signaleren dat inburgeraars tegen het einde
van hun inburgeringsgelden aanlopen en om hen te helpen, zodat zij alsnog in staat
worden gesteld om op tijd hun traject af te ronden. Welke handvatten heeft de Minister
om ook die laatste 15% gemeenten zo ver te krijgen?
Voorzitter. Dan over Oekraïners. In de State of the Union gaf de president van de
Europese Commissie Von der Leyen aan dat de richtlijn waarmee Oekraïense ontheemden
in de EU verblijven, met nog een jaar wordt verlengd. Ontheemden zullen langer en
wellicht zelfs permanent in Nederland blijven. Migratie-experts bevestigen dit. De
Minister van SZW laat die wetenschap leidend zijn bij haar aanpak. Zo heeft zij 15
miljoen beschikbaar gesteld voor taallessen voor Oekraïners die Nederlands willen
leren, en dat is top. Maar er is meer nodig. Al vaker heeft mijn partij ertoe opgeroepen
om Oekraïners mogelijkheden te bieden om een start te maken met het volgen van lessen
die zij, mochten zij besluiten om in Nederland te blijven, ook moeten volgen als ze
gaan inburgeren. Ik wil daarom dat het demissionaire kabinet met een aanpak, budget
en tijdpad komt, die zien op een stapsgewijze inburgering van Oekraïners in Nederland
en waarmee een nieuw kabinet direct aan de slag kan. Graag een reactie.
Voorzitter, tot slot. Het kunnen afstaan van een ongewenste tweede nationaliteit houdt
sommige Nederlanders dagelijks bezig. Ik vraag de Minister om zich ook in demissionaire
status hiervoor te blijven inzetten en aan te geven op welke termijn wij nieuwe stappen
kunnen verwachten. Nogmaals, we moeten van een systeem van wantrouwen naar menselijk
vertrouwen. Dat moet de basis zijn van het handelen van de overheid, ook voor mensen
die inburgeren.
Dank u wel.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik hoorde mevrouw Palland net uitgebreid ingaan op de brief die is gestuurd over het
herstel van het vertrouwen tussen de overheid en de Nederlandse moslimgemeenschap.
Ik vroeg me af of D66, de heer Warmerdam, daar nader op in kan gaan. Vindt de heer
Warmerdam de reactie die de Minister heeft gegeven in die brief acceptabel? Of vindt
de heer Warmerdam, net zoals DENK, dat de Minister excuses moet maken, dat er een
schadevergoeding moet komen voor de mensen en dat de mensen op een betere manier geïnformeerd
moeten worden dan nu het voorstel is? Wat is de positie van D66 daarin?
De heer Warmerdam (D66):
Dank aan het lid Van Baarle voor die vraag. Volgens mij vindt DENK ons aan zijn zijde
als het om dit onderwerp gaat. Dat is ook waarom we samen die Kamervraag hebben ingediend.
Volgens mij hebben we nog geen antwoord gehad op die schriftelijke vragen. O, hebben
we die net gehad? Ik heb ze nog niet gezien. Ik weet niet of excuses op dit moment
het meest voor de hand liggen of wat anders het meest voor de hand ligt. Ik luister
graag naar het antwoord van de Minister zo. Laten we van daaruit verder kijken wat
er eventueel nodig is. Dat herstel van vertrouwen moet er zeker komen. Wat daar de
beste manier voor is en of dat met excuses gepaard gaat, wil ik graag zo in eerste
instantie van de Minister horen.
De heer Van Baarle (DENK):
Aan de ene kant begrijp ik dat, maar aan de andere kant begrijp ik het ook weer niet.
Er is op een onwettige manier informatie verzameld over Nederlanders op basis van
het geloof van die Nederlanders. Er zijn rechten geschonden. Wat mij betreft zijn
dat niet alleen grondrechten, maar ook privacyrechten. Ik ben benieuwd naar de morele
positie van de heer Warmerdam namens D66 voordat de Minister antwoord heeft gegeven.
Vindt u dat er in zo'n geval excuses moeten komen van de Nederlandse regering voor
wat zij heeft aangericht?
De heer Warmerdam (D66):
Volgens mij vinden wij elkaar hier echt. Wij hebben niet voor niets samen die schriftelijke
vragen hierover ingediend. Wij maakten ons namelijk beiden heel druk over wat er hierbij
is misgegaan. Ik vind het alleen te vroeg – ik heb namelijk de antwoorden van de Minister
nog niet gehoord en ik heb het antwoord op de schriftelijke vragen ook nog niet gelezen
– om te zeggen wat dan de juiste consequentie is en of dat formele excuses moeten
zijn of een erkenning van wat er is gebeurd. Ik wil graag eerst de eerste termijn
van de Minister afwachten. Maar als u zoekt naar het morele oordeel, zeg ik: ja, er
is iets flink misgegaan en in dat vertrouwen moet iets hersteld worden.
De voorzitter:
Dank, meneer Warmerdam. Het woord is aan mevrouw Kathmann van de PvdA, mede namens
GroenLinks.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dank voorzitter. Er moet me wel iets van het hart, want ik vind het wel een vreemd
figuur dat we in een debat over inburgering en integratie spreken over institutioneel
racisme jegens moslimgemeenschappen. Ik hoop dat ik gelijk heb, als ik zeg dat dit
alleen maar komt doordat dit de eerste mogelijkheid was om hierover zo snel mogelijk
met de Minister te spreken. Ik denk dat het dus verder niet de bedoeling is geweest
om zoiets uit te stralen. Ik vind het daardoor wel extra helaas dat de debataanvraag
die door DENK is gedaan niet gehonoreerd is, want 1 miljoen Nederlandse moslims vragen
zich daardoor nu echt af waarom we dit tijdens dit debat moeten bespreken. Als ik
het gedrag van sommige hooligans heb gezien, hadden we dát misschien beter bij het
debat Inburgering en integratie kunnen bespreken. Dat wilde ik in ieder geval even
gezegd hebben.
Ik denk dat de heer Van Baarle van DENK over het traject dat nu is ingezet voldoende
gevraagd heeft wat we daar eigenlijk bovenop of wat we daarbij anders zouden kunnen
doen. Ik heb nog wel een vraag over de door de Minister ingeslagen weg. Ik moet ook
wel zeggen dat ik vind dat er open en transparant is gecommuniceerd over de kwalijkheden.
Ik denk dat dit wel een eerste weg is naar een bepaalde vorm van herstel van vertrouwen,
maar ik maak me wel zorgen over of dat nog mogelijk is. In de brief wordt namelijk
ook aangegeven dat toen er sessies werden georganiseerd en mensen uit moslimgemeenschappen
zijn uitgenodigd om daaraan deel te nemen, een aanzienlijk deel de uitnodiging heeft
afgeslagen. Ik zou eigenlijk wel van de Minister willen weten hoe groot dat aanzienlijke
deel is. Als mensen tot 31 maart de tijd hebben om te achterhalen of hun gegevens
op een zeer kwalijke manier zijn verwerkt, denkt de Minister dan dat we voldoende
in staat zijn om de juiste mensen bereiken, zodat ze die mogelijkheid hebben? Want
als mensen niet eens zijn aangeschoven aan een tafel, hoe gaan we dit dan op een adequate
manier doen?
Dan over inburgeren en integreren. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat dit ook
echt gaat over relaties met elkaar aangaan. Een relatie is in de basis wederkerig.
Eigenlijk mis ik die onderligger in het Nederlandse inburgerings- en integratiebeleid,
want het gaat eigenlijk allemaal over wat inburgeraars op welk moment wel of niet
mogen of moeten, en over waar hun rechten beginnen en eindigen, waardoor een goede
start maken te laat, niet of nauwelijks van de grond komt. We zien ook dat financiële
uitdagingen heel lang voortduren.
Daarom heb ik een aantal vragen, bijvoorbeeld over die 24 wekeneis. Ik weet dat iedereen
nu denkt: hé, we verklaren hier dingen controversieel of niet-controversieel. Maar
daarin zit ’m nu juist de angel. Want er liggen gewoon rechterlijke uitspraken. We
hebben hier iets niet-controversieel verklaard. Dat betekent nu dat een overheid uitspraken
van de rechtbank waarschijnlijk niet gaat opvolgen. Dat lijkt me een heel vreemde
figuur, dus hoe denkt de Minister om te gaan met iets wat wij hier niet-controversieel
verklaren en met de uitspraken die er liggen?
Dan wil ik het hebben over de onderzoeken van de Nationale ombudsman, want ook die
laten zien dat een scala aan knelpunten een snelle start en een zorgeloze integratie
belemmert. Het onderzoek is inmiddels anderhalf jaar geleden uitgebracht, maar op
belangrijke punten is het kabinet nog in overleg. Concrete oplossingen zijn aangedragen.
Gemeenten hebben bijvoorbeeld behoefte aan landelijke afspraken met externe partijen.
Hoe zit het nou met zulke concrete oplossingen? De kinderopvangtoeslag wordt mogelijk
wanneer de huwelijkspartner in het buitenland verblijft, maar de partner moet wel
een bsn hebben, wat voor vluchtelingen weer niet mogelijk is. Hoe kan de Minister
meer rekening houden met de specifieke omstandigheden van statushouders?
In het rapport geeft de Nationale ombudsman ook aan dat financieel ontzorgen in de
huidige vorm onvoldoende werkt. Het kabinet heeft daarom besloten dat financieel ontzorgen
wel verplicht blijft, maar dat de vorm door de gemeente zelf kan worden ingevuld.
Die ruimte voor maatwerk is hartstikke goed, maar die is er zonder duidelijke ondergrens.
Dat vind ik wel problematisch. Dus ik zou graag van de Minister weten wat de ondergrenzen
voor het financieel ontzorgen zijn. Hoe wordt dit gecommuniceerd richting gemeenten?
Hoe voert de Minister hierover het gesprek met de gemeenten?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kathmann. Bent u aan het einde van uw betoog? Want u viel heel
eventjes stil.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Ja, ik dacht dat mijn tijd op was.
De voorzitter:
Nee hoor, u heeft nog zo'n 30 seconden.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dan wil ik graag nog een vraag stellen aan de Minister over de #Meedoen-balies. We
zien dat statushouders aanzienlijk langer in een azc verblijven dan de bedoeling is.
Daarom is het belangrijk dat ze vanuit het azc snel aan de slag kunnen, bijvoorbeeld
door die #Meedoen-balies. Er zijn structurele middelen voor opgenomen, maar daarmee
kunnen maar 38 #Meedoen-balies worden gefinancierd, terwijl er 80 reguliere locaties
en 129 noodopvangen zijn. Is de Minister voornemens om deze locaties ook te voorzien
van #Meedoen-balies? Het zou namelijk niet uit moeten maken op welke locatie je zit
of je mee kunt doen of niet.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Kathmann. Het woord is aan mevrouw Becker, namens de VVD.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank, voorzitter. Bij dat laatste sluit ik mij van harte aan. Het zou niet uit moeten
maken op welke locatie je zit, of wat je achtergrond ook is. Of je hier nu bent als
Nederlander of als statushouder, je moet mee kunnen doen. Daarover zijn helaas nog
steeds genoeg zorgen. Ook uit het recent verschenen onderzoek Ontwikkeling in integratie
blijkt dat mensen met een migratieachtergrond die hier in het verleden als statushouder
zijn begonnen, nog steeds vaker dan gemiddeld afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering.
En dat is doodzonde, want we hebben niet alleen iedereen keihard nodig, maar veel
talenten en kwaliteiten van deze mensen gaan hiermee onnodig verloren. Het is zaak
dat statushouders van het begin af aan meer werk krijgen.
Dat is ook het doel van de inburgeringswet, de zogenaamde dualiteit: meteen aan de
slag met taal en werk. Maar dat echt doen is in de praktijk nog niet makkelijk. Maatwerkafspraken
met de inburgeraar moeten eigenlijk binnen tien weken worden vastgesteld, maar in
de praktijk duurt dat veel langer. De Minister schrijft dat een van de redenen is
dat inburgeraars, met name gezinsmigranten, te vaak niet komen opdagen voor de brede
intake. In dat kader vraag ik de Minister of zij kan ingaan op hoe daar in de praktijk
mee wordt omgegaan, ook in relatie tot de vraag van de heer Warmerdam: hoe worden
de stokken achter de deur die in de inburgeringswet zijn opgenomen, in de praktijk
gebruikt?
Ook zorgelijk is dat maar voor 40% van de statushouders waarvoor de afspraken wel
zijn vastgesteld, er daadwerkelijk een inburgeringsaanbod is. Dus je zou zeggen dat
het geregeld is als het PIP is vastgesteld, maar 60% zit dan nog steeds te wachten
op de bank. Het idee van werk en taal loopt dus in de soep. Wanneer komt dit eindelijk
op orde? Want het gaat wel steeds een stapje beter, maar we kunnen niet blijven zeggen
dat het nu eenmaal een lerend stelsel is. Het gaat hier om mensen die hiervan afhankelijk
zijn voor het kunnen meedoen in de samenleving, en voor wie we niet heel veel tijd
hebben. Ik vind het dan verbazingwekkend dat gemeenten tegelijkertijd wel bij de Minister
aan de bel trekken en zeggen: «We zouden eigenlijk willen dat we mensen niet meer
zes maanden hoeven te ontzorgen.» Dan kunnen ze dus niet automatisch een uitkering
op de rekening geven. Gemeenten willen wel weer die uitkering volledig op de rekening
kunnen geven. Ik sluit me aan bij de vraag over de ondergrens: is dat nou verstandig?
Want eigenlijk moet werken vanaf het begin normaal zijn en niet per se het ontvangen
van een uitkering. Komt zij nog met een herzien wetsartikel nadat ze meer beleidsruimte
heeft gegeven of laat ze dit over aan een volgend kabinet?
Ondertussen komt de Minister wel met nieuwe subsidies voor initiatieven rondom Statushouders
aan het werk, zoals het VVD-idee van de startbanen. Ik juich dat op zich toe, maar
ik wil vandaag ook waarschuwen dat subsidies geen doekje voor het bloeden mogen zijn
voor wat er in de basis van de inburgeringswet niet goed gaat. Zo is het bijvoorbeeld
voor veel statushouders lastig om werk en taal te combineren, omdat taallessen simpelweg
niet online gevolgd mogen worden. De Minister is daar nu een onderzoek naar gestart,
maar wanneer krijgen we daar eindelijk duidelijkheid over?
Ik heb over al die aparte subsidies en wat ze concreet betekenen veel vragen, die
ik, gelet op de tijd, apart zal indienen. In dit debat wil ik er op een aantal inzoomen.
Er gaat 15 miljoen naar de startbanen, 10,5 miljoen naar een subsidieregeling voor
werkgevers en 12,2 miljoen naar de arbeidsmarktregio's. Dat klinkt best stevig, maar
waar wordt dit geld nu precies voor gebruikt? Mogen de gemeenten dat geld bijvoorbeeld
gebruiken om de startbanen zelf te bekostigen? Is het voor de uitvoering? Het is onduidelijk
waar dat geld precies voor wordt ingezet. Graag een toelichting.
Wanneer kan het loket voor de werkgevers worden geopend waar zij de financiële bijdragen
kunnen gaan aanvragen voor het begeleiden van statushouders? Kunnen zij naast die
bijdragen ook werken met loonkostensubsidie? Daar heb ik de Minister vaker vragen
over gesteld. Zij heeft toen gezegd dat ze het CBS zou vragen om te monitoren of er
loonkostensubsidie voor statushouders wordt ingezet. Weten we nu of ze dit daadwerkelijk
gaan doen?
Voorzitter. Het is duidelijk wat mijn hoofdvraag onder dit alles is: hoe zorgen we
ervoor dat al het geld en beleid rond werk voor statushouders, want dat wordt eigenlijk
steeds meer, slagkracht heeft en het juiste doet? En hoe zorgen we ervoor dat we ondertussen
niet de dingen vergeten die echt slagkracht hebben? De Minister start nu namelijk
nieuwe subsidierondes maar tegelijkertijd zegt ze dat ze geen regie wil nemen op sectorplannen
in tekortsectoren met statushouders omdat dat een taak van andere ministeries zou
zijn. Tegelijk zegt ze dat ze niet met een voorstel komt om het Nederlanderschap naar
B1-niveau te tillen. Klopt mijn interpretatie dat ze dat aan een volgend kabinet laat?
Ik vind dat een gemiste kans. Ik hoop daarbij dat zij aandacht wil gaan besteden aan
ondernemerschap, want ook dat is een manier voor statushouders om mee te doen. Zij
is een verkenning met EZK gestart. Wanneer kunnen wij die ontvangen?
Voorzitter. Dan veerkracht en weerbaarheid. Heel lang werd er een agenda aangekondigd
en die hebben we eindelijk ontvangen. Maar ik vind dat het wachten helaas niet echt
beloond is. Het is een agenda voor 10 miljoen euro met learning communities, klankbordgroepen
en een heuse jaarlijkse conferentie plus een onlineplatform. Mijn eerste vraag: is
het platform er al? Mijn tweede vraag is als volgt. Het is goed dat er heel veel geld
voor wijken beschikbaar komt. Maar is de Minister het met mij eens dat je kunt subsidiëren
richting wijken wat je wilt, maar je de problemen niet oplost zolang je dat bijvoorbeeld
doet in een wijk als Poelenburg in Zaandam-Oost, waar ik laatst was, waar vele inwoners
hun kind niet naar de reguliere voorschoolse educatie sturen maar naar de islamitische
vve en waar vervolgens geen toezicht op is? Is zij het ermee eens dat zolang Turkije
de moskeeën en weekendscholen in de wijk kan blijven subsidiëren, je de problemen
niet oplost? Zo kan ik nog doorgaan over het gebrek bij de Taskforce problematisch
gedrag, die op dit moment functioneert. Waarom zit er geen repressief spoor in deze
agenda? Is zij bereid dit alsnog te maken?
De voorzitter:
Dank, mevrouw Becker. Daarmee bent u aan het einde gekomen van uw bijdrage. Ik zie
dat de heer Van Baarle een interruptie heeft.
De heer Van Baarle (DENK):
Aan het einde van het betoog van mevrouw Becker kwam de vooringenomenheid weer ten
tonele. Als er sprake is van een islamitische vve, moet dat blijkbaar onder controle
gesteld worden. Dat is blijkbaar verdacht. Als er sprake is van financiering uit Turkije,
is dat per definitie verdacht. Mevrouw Becker had het over de Taskforce problematisch
gedrag. Ik zou een reactie van mevrouw Becker willen op het feit dat die zweem van
wantrouwen waarmee zij al jarenlang in de richting van de Nederlandse moslimgemeenschap
acteert, een gevolg is van illegale spionageactiviteiten die zijn verricht door onder
andere de Taskforce problematisch gedrag; mevrouw Becker was een aanjager van het
instellen daarvan. Beseft zij dus dat met de retoriek en het klimaat dat zij zaait,
zij de schending van de rechten van moslims heeft geoogst? Hoe kijkt zij daarop terug?
Mevrouw Becker (VVD):
Ik heb een beetje moeite met de tendentieuze toon van deze vraag en ook met het feit
dat de heer Van Baarle in zijn eigen inbreng meteen begint met mij te betichten van
politieke klopjachten en allerlei andere kwalificaties. Volgens mij komen we geen
stap verder als we elkaar op deze manier beledigend gaan toespreken alsof het mijn
intentie zou zijn om hier klopjachten op mensen te beginnen of om mensen te discrimineren.
Ik werp dat verre van mij. Ik vind het ook geen prettige manier van debatteren. We
zitten hier in een commissie die gaat over integratie en samenleven. Volgens mij moeten
we dan ook met elkaar in staat zijn om een open dialoog te hebben.
En om dan op de inhoud in te gaan van wat de heer Van Baarle zegt...
De heer Van Baarle (DENK):
Ahá!
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter, dit is weer zo'n... De mimiek van de heer Van Baarle is aan de heer Van
Baarle, maar als je op voorhand, voordat ik iets zeg, doet alsof wat ik ga zeggen
toch niet serieus is omdat ik een verkeerde intentie heb, dan doe je mij geen recht.
Maar goed, ik zal op de inhoud ingaan. Ik denk dat het heel goed is dat de Minister
reflectiesessies heeft gehouden met mensen uit de moslimgemeenschap die het gevoel
hebben dat zij in deze samenleving geen gelijke kansen hebben, die het gevoel hebben
dat ze vanwege hun religie of hun achtergrond in bepaalde organisaties, of dat nou
om banken of onderzoeken naar radicalisering en salafisme gaat, meegenomen zijn in
een probleem dat helemaal niet dat van hen is, waarbij ze alleen maar beoordeeld zijn
op hun achtergrond. Ik denk dat dit nooit de bedoeling kan zijn van beleid. Ik denk
dus dat het heel goed is dat de Minister dat doet. Ik denk ook dat het heel goed is
dat we steeds meer beleid voeren om arbeidsmarktdiscriminatie en alle andere vormen
van discriminatie tegen te gaan. Iedereen met een moslimachtergrond – ik heb er zelf
ook heel veel in mijn omgeving – is volwaardig onderdeel van deze samenleving. Heel
veel mensen doen de mooiste dingen. Ik vind racisme en discriminatie verschrikkelijk.
Ik wil wel aan de heer Van Baarle vragen om niet alles op mijn bord te gooien, alsof
het een heksenjacht is wat deze Kamer gedaan heeft aan het aanpakken van het probleem
van ongewenste buitenlandse beïnvloeding, van de uitwassen van het salafisme, van
de kleine harde kern die er in moskeeën voor heeft gezorgd dat er in de hoofden en
harten van jonge mensen heel conservatieve, antidemocratische en anti-integratieve
ideeën zijn geplant. Net zoals ik dat doe, zou hij dat ook serieus moeten nemen en
gewoon moeten constateren dat we in de vorige periode Kamerbreed een parlementair
onderzoek naar zijn gestart. De partij van de heer Van Baarle heeft daar ook aan deelgenomen.
Het is juist ook belangrijk om moslims te beschermen tegen dit soort invloeden. Ik
wil niet dat er in moskeeën wordt gezegd dat het normaal is om aan vrouwenbesnijdenis
te doen, of dat het normaal is om de heilige jihad te starten tegen onze vrije westerse
samenleving. Ik ga afronden, voorzitter: ik vraag de heer Van Baarle om met mij dat
gesprek te voeren. En dan ben ik van harte bereid om met hem het gesprek te voeren
over hoe we racisme en discriminatie kunnen tegengaan.
De voorzitter:
Mevrouw Becker, als u zulke lange antwoorden gaat geven, ben ik bang dat de heer Van
Baarle heel lange vragen gaat stellen, waardoor u nog langere antwoorden gaat geven.
De heer Van Baarle wil dan ook weer, en dan zijn we nog wel even bezig. Ik was er
eigenlijk best tevreden over dat we in ieder geval de eerste termijn van dit commissiedebat
zo gauw hadden afgerond.
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter, als de heer Van Baarle mij belooft dat hij niet weer met een persoonlijk
feit komt of een betichting doet, dan zie ik af van het opnieuw op hem reageren.
De voorzitter:
Kijk, mevrouw Becker, als u vindt dat u een persoonlijk feit moet maken, dan staat
het reglement dat toe. Ik vond zelf dat het nog vrij overzichtelijk was, gezien hetgeen
we ook in het verleden met elkaar hebben meegemaakt tijdens deze commissiedebatten.
De heer Van Baarle (DENK):
Mevrouw Becker kan mijn woorden in haar richting wellicht als onprettig ervaren, maar
ik vind dat ik ze gezegd moet hebben. Want het staat zwart-op-wit in de stukken die
de Minister heeft gekregen in voorbereiding op haar brief. Er was druk vanuit de Kamer
en er kwamen moties om problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering
te voorkomen. Dit betrof fenomenen waardoor SZW vervolgens de druk voelde om het op
deze manier op te pakken. Die moties kwamen onder anderen van mevrouw Becker. Die
druk kwam onder anderen van mevrouw Becker. Mevrouw Becker heeft ook uitingen gedaan,
net nog, zoals: ze brengen hun kinderen naar een islamitische vve, moeten we dat niet
onder controle krijgen? Ook zei ze: er gebeuren wellicht dingen op Koranscholen. Ik
heb hier een citaat: «We moeten daar controle op hebben». Koranscholen, vve's en gemeenschappen
in Nederland met zo'n generiek wantrouwen tegemoet treden, classificeer ik als een
klopjacht. Dat heeft een uitwerking gehad, onder andere in de vorm van illegale spionage
in de richting van deze gemeenschappen. Daarmee wil ik niet zeggen dat mevrouw Becker
wilde dat dit de uitkomst zou worden. Ik hoop het niet, want mevrouw Becker wil wel
dat de NCTV en de Taskforce problematisch gedrag een wettelijke grondslag krijgt om
dit te blijven doen, dus ik denk dat mevrouw Becker misschien wel degelijk wil dat
dit de praktijk wordt; dat kan ze dan beantwoorden. Maar ik vraag mevrouw Becker wel
om een reflectie op het feit dat zelfs de ambtenaren bij het Ministerie van SZW zeggen:
er was druk vanuit de Kamer en wij voelden ons vanwege die druk genoodzaakt om dit
te doen. Dat was de uitwerking van hoe bepaalde politici, waaronder mevrouw Becker,
hebben geacteerd. En daar vraag ik een reflectie op. Dit is het gevolg van wat onder
anderen mevrouw Becker heeft gezaaid met haar retoriek.
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter, u heeft mij gevraagd om het kort te houden. Ik ben het er van a tot z
niet mee eens. Ik vind nog steeds dat ik geen knip voor de neus waard was geweest
als ik de grote problemen die destijds werden aangekaart over wat er in sommige moskeeën
in Nederland gebeurde en in sommige weekendscholen in Nederland gebeurde, links zou
laten liggen omdat ik anders een ministerie ruim baan zou geven om dingen te doen
die in de ogen van mensen discriminerend zouden uitpakken. Ik sta er nog steeds achter
dat we dat probleem hebben aangekaart. Tegelijk vind ik het met de Minister terecht
dat, als daar onwettige dingen gebeurd zijn, dit wordt rechtgezet. Nou ja, ik heb
een uitnodiging aan de heer Van Baarle gedaan om met mij mee te denken over de andere
kant van de medaille, maar helaas heb ik niet gemerkt dat hij die handschoen heeft
opgepakt.
De voorzitter:
Meneer Van Baarle, echt kort en in laatste instantie.
De heer Van Baarle (DENK):
De crux van hetgeen we bespreken, zit in het woord «sommige». Wat mij betreft is dat
een enkeling. Wat mij betreft houdt een enkeling binnen de gemeenschappen in Nederland
er gedragingen op na waarvan we met elkaar zeggen: dat is in de praktijk niet wat
we wensen. Ik had gewenst dat mevrouw Becker, in het verleden maar ook net, toen ze
sprak over islamitische vve's en financiering vanuit Turkije in z'n algeheel, ook
het woord «enkele» of «sommige» had gebruikt. Die nuance in het verleden had er wellicht
voor gezorgd dat we deze praktijken bij het Ministerie van SZW niet hadden hoeven
meemaken. Dat is mijn oproep, terugkijkend op wat er is gebeurd, in de richting van
mevrouw Becker.
De voorzitter:
Mevrouw Becker, een reactie?
Mevrouw Becker (VVD):
Altijd als ik hierover heb gesproken, heb ik het gehad over het belang van risicogericht
toezicht en het belang van het scheiden van het kaf van het koren. Helaas zijn het
niet maar enkelen. Ik doe het even uit mijn hoofd, maar ik geloof dat het gaat om
rond de 5% van de moskeeën met die ultraconservatieve salafistische inslag. Leest
u er het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie op na. Dan zult u zien dat
het geen persoonlijke klopjacht van mevrouw Becker is, maar dat het een brede zorg
is die in de Kamer leeft, met ook brede aanbevelingen richting het kabinet om gericht
dingen te doen. Ik ben blij dat het kabinet ook gericht dingen gaat doen, dus dat
middelen van moskeeën en ook andere organisaties – het gaat niet alleen om moskeeën
– transparant moeten worden gemaakt, en dat je, als daar sprake is van problematisch
gedrag, kunt ingrijpen. Want je hebt juist iedereen te beschermen tegen onvrijheid,
ook de moslimgemeenschap zelf.
De heer Warmerdam (D66):
Mevrouw Becker had het net over haar zorgen over de brede intake bij gezinsmigranten.
Zij gaf aan dat nog vaak voorkomt dat gezinsmigranten niet komen opdagen voor die
brede intake. Ik deel die zorgen. Alleen gebruikte ze daarbij de bewoording dat we
«stokken achter de deur nodig hebben»; ik hoop dat ik haar goed citeer. Is mevrouw
Becker het dan met mij eens dat er in heel veel gevallen wellicht ook andere redenen
zijn waarom mensen niet komen opdagen voor zo'n brede intake? Denk aan persoonlijke
omstandigheden of ziekte, of misschien hebben mensen niet begrepen wat er van hen
verwacht werd. Is mevrouw Becker het dan met mij eens dat we eerst op zoek moeten
naar die andere redenen voordat we met stokken achter de deur komen?
Mevrouw Becker (VVD):
Jazeker. Dit is ook een discussie die we bij de wetsbehandeling uitgebreid hebben
gevoerd. Het is van belang dat er stokken achter de deur zijn, maar die moeten natuurlijk
altijd worden ingezet op het moment dat het verwijtbaar is en dat het gaat om niet
willen, en niet om niet kunnen. Het is ook van belang dat er een discretionaire bevoegdheid
voor de uitvoering is om rekening te houden met schrijnende situaties en omstandigheden
waardoor iemand simpelweg niet kan. Ik vind het nu alleen iets te makkelijk in de
brief staan. De Minister geeft aan: het lukt eigenlijk niet om die afspraken op tijd
vast te stellen, en een van de redenen is dat deze doelgroep vaak niet komt opdagen.
Daar wil ik het dan niet bij laten. Misschien moet je dat oplossen omdat er allerlei
oorzaken aan ten grondslag liggen, maar voor een deel kan het ook zo zijn dat mensen
niet genoeg doordrongen zijn van het feit dat ze ook inburgeringsplichtig zijn en
dat daar, als ze niet willen, gevolgen aan verbonden zijn. Vandaar dat ik, naar aanleiding
van de zin in de brief, heel neutraal vroeg: hoe gaan we om met die stokken achter
de deur?
De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de commissie.
De vergadering wordt van 14.43 uur tot 15.10 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn aangekomen bij de beantwoording van de Minister op de vragen van de Kamerleden
in de eerste termijn. Ik geef graag het woord aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Minister Van Gennip:
Voorzitter, dank u wel. Goed dat we vandaag dit debat voeren. Het was een toch wat
ander debat dan andere keren, toen het best weleens heel intensief kon zijn. Dit debat
was ook intensief, maar dat had natuurlijk ook alles te maken met de brief die ik
vorige week heb gestuurd. Die brief heeft impact gehad, ook door de inhoud die erin
staat, op heel veel gemeenschappen in Nederland. Ik heb getracht daar zo transparant
en duidelijk mogelijk in te zijn. Ik begrijp dus ook heel goed dat dit tot allerlei
discussies en impact leidt. Ik ga daar zo verder op in; maakt u zich geen zorgen.
Nederland is met de jaren steeds diverser geworden. Samenleven in diversiteit vraagt
een inzet van iedereen: van de rijksoverheid, van werkgevers, van gemeentes, van onderwijsinstellingen,
en ook van nieuwkomers en van burgers met en zonder migratieachtergrond. De overheid
speelt daar een belangrijke rol in, vooral door het eigen handelen. In de brief die
ik u vorige week heb geschreven, spreek ik ook over de rol die SZW in de periode vanaf
2015 tot april 2021 speelde. Dat was een tijd van toenemende radicalisering en salafisme,
en daarmee inderdaad ook een tijd van grote maatschappelijke discussies en politieke
discussies.
Dat heeft ertoe geleid dat SZW zijn informatiepositie wilde versterken. In dat verband
heeft SZW beelden opgehaald over personen en organisaties om het sociaal-maatschappelijke
perspectief interdepartementaal in te kunnen brengen op veiligheidsonderwerpen, dus
juist ook om de andere kant te kunnen laten zien. Over die jaren heen zijn er een
aantal onderzoeken uitgevoerd. In dat kader heeft SZW persoonsgegevens verwerkt. Hier
had en heeft SZW geen juridische grondslag voor. Dit had dan ook niet mogen gebeuren.
Ondanks dat de zorgen in het verleden valide waren, benadruk ik hier opnieuw dat ik
deze manier van onderzoek doen, zoals mijn ministerie dat in het verleden deed, zeer
betreur. Het doen van onderzoek op een niet-transparante manier en zonder juridische
grondslag wijs ik af, met kracht. Ik bied hierbij namens SZW mijn excuses aan.
Ik wil nog wel even opmerken dat ik een aantal kwalificaties in de eerste termijn
van de Kamerleden niet deel. Die laat ik voor hun rekening. Daarbij doe ik niks af
aan het voorgaande dat ik zojuist met u heb gedeeld.
Hoe nu verder? Mijn voorganger heeft uw Kamer op 16 december 2021 geïnformeerd dat
SZW geen grondslag heeft voor de verwerking van die persoonsgegevens, en dat die gegevens
dus vernietigd moesten worden. Hij schreef toen: volgens de daarvoor geldende procedures.
Twee zaken. Eén. Ik vind het belangrijk dat we daarbij zo veel mogelijk openheid van
zaken betrachten te krijgen, en dat mensen weten wat er is gebeurd. Twee. Het afgelopen
jaar is gebleken dat er eigenlijk geen uitgekristalliseerd juridisch kader bestaat
voor het ambtshalve verwijderen van persoonsgegevens. Wij hebben dus advies ingewonnen
bij de landsadvocaat, intern bij het privacy office, bij de functionaris gegevensbescherming
en noem maar op. Er zijn allerlei gesprekken gevoerd. Op basis daarvan zijn wij gekomen
tot een procedure. Doel is uiteindelijk het vernietigen van de persoonsgegevens, maar
het doel is ook transparantie, dus mensen inzicht geven in wat er eventueel over henzelf
verzameld is.
Daarbij is de inschatting gemaakt dat het niet mogelijk is om van het merendeel van
de betrokkenen betrouwbare contactgegevens te achterhalen. Stelt u het zich even voor.
Het is een onderzoek dat vijf, zes jaar geleden heeft plaatsgevonden. Je kent een
achternaam en een woonplaats van iemand. Er staan geen telefoonnummers of straatadressen
bij. Via social media kun je diezelfde naam en woonplaats achterhalen, maar is dat
dan dezelfde persoon, of is het een familielid of iemand die toevallig dezelfde achternaam
heeft, en deel je daarmee persoonsgegevens die je natuurlijk helemaal niet mag delen?
Dat is ook iets wat de landsadvocaat heeft benadrukt. Er dient zekerheid te bestaan
over de contactgegevens van de te informeren personen opdat voorkomen wordt dat correspondentie
naar verkeerde adressen wordt gezonden. Mijn medewerkers hebben dus geconstateerd
dat er een risico bestaat dat die informatie bij de verkeerde adressen terecht zou
komen. Van daaruit is het besluit genomen om één lijn te trekken richting alle betrokkenen.
Vandaar dat wij gezegd hebben: we nodigen iedereen uit om te bekijken of er gegevens
over je verzameld zijn.
Maar naar aanleiding van het gesprek met de AP hebben wij bovenstaande werkwijze nu
heroverwogen. Want de AP staat op het standpunt dat SZW zich maximaal moet inspannen
om ook gegevens te achterhalen van degenen voor wie wij geen betrouwbare contactgegevens
hebben, opdat mensen geïnformeerd worden.
Dus wij gaan de mensen informeren van wie wij al wel betrouwbare contactgegevens hebben.
Dat betekent dat wij zelf over deze gegevens moeten beschikken of ze heel gemakkelijk
zelf kunnen vinden zonder tussenkomst van derden. We gaan geen buitenstaanders vragen
om ons contactgegevens te verstrekken. Dan kun je dus een extra groep daaraan toevoegen.
Dat is wat de AP heeft gezegd: maximale inspanning om te zorgen dat je een aantal
mensen toch kunt vinden. Dan blijft er een groep over die we niet kunnen bereiken
omdat we geen betrouwbare contactgegevens hebben of kunnen verkrijgen zonder tussenkomst
van derden.
Dat betekent dus dat de oproep van vorige week «mensen die vermoeden voor te komen
in onze administratie, meld u zich bij het ministerie dan kunnen wij u openheid van
zaken geven» blijft staan. Maar we gaan dus de mensen van wie we zeker contactgegevens
hebben, proactief informeren en we gaan ook de mensen informeren van wie wij hopen
dat we zonder tussenkomst van derden ook contactgegevens kunnen vinden. Maar er zal
een groep overblijven van wie wij geen betrouwbare contactgegevens hebben.
Dit is de manier waarop we met het proces van gegevens om willen gaan. Daar had u
nog een aantal concrete vragen over. Die doe ik er gelijk achteraan.
Tegen mevrouw Palland zeg ik dat wij tijdens reflectiesessies – daar kom ik zo meteen
nog over te spreken – hebben aangegeven veel waarde te hechten aan transparantie en
openheid. Die openheid is natuurlijk nodig om het vertrouwen terug te vinden, maar
ook in het geval van gegevensverwerking. We hebben juridisch advies ingewonnen bij
de landsadvocaat, intern, maar we hebben ook met vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschappen
gesproken over de manier waarop wij dit moeten doen.
De heer Van Baarle van DENK vroeg of we erop kunnen vertrouwen dat die gegevens niet
verder zijn verspreid. Wij kunnen instaan voor wat ermee is gebeurd bij SZW. Daar
zijn ze gebruikt om beelden te schetsen, maar er zijn niet op basis van de gegevens
veroordelingen, boetes, noem maar op, dat soort acties voortgekomen. We hebben ze
niet gebruikt bij de besluitvorming over subsidies of over uitkeringen. Ze staan nu
in een beveiligde omgeving, waar maar een hele kleine groep mensen toegang toe heeft.
Uiteindelijk moeten ze vernietigd worden. Daarbij wil ik u ook gelijk melden dat de
AP mij heeft verzocht om de gegevens nog niet te vernietigen, zodat zij, mocht zij
dat willen, uitgebreid onderzoek kan doen. Dat betekent dus wel dat ze nog blijven
staan. Maar na die zes maanden – ik kom zo terug op de termijn van de zes maanden
– gaat natuurlijk wel de deur dicht. Die is dan nog wel voor de AP open te doen. Ik
kan u dus uitleggen wat wij als SZW met die gegevens hebben gedaan en nu doen.
Mevrouw Kathmann van de PvdA – u staat hier al als «GroenLinks» genoemd – vroeg of
we wel voldoende in staat zijn om de juiste mensen te bereiken. Tja, dat is best een
opgave, zoals ik u net al schetste. Vandaar ook dat we de normale termijn van drie
maanden al hebben opgerekt naar zes maanden; zo hebben we extra tijd om deze mensen
te bereiken en is er extra tijd voor deze mensen om zich te melden.
De voorzitter:
Ik zie dat er interrupties zijn, maar zullen we de Minister dit blokje even laten
afmaken? De heer Van Baarle had zich eerder ook al gemeld. Ik kom zo bij u terug.
Minister Van Gennip:
Ik denk, voorzitter, dat dit het blokje over persoonsgegevens was. Misschien wilt
u de blokjes nog weten. Het volgende blokje gaat over reflectiesessies, dan weerbare
samenleving, statushouders aan het werk, de 24 wekeneis, Oek en inburgering. Die komt
denk ik na de reflectiesessies, want dat is natuurlijk het andere grote onderwerp.
Dus: reflectiesessies, inburgering, weerbare samenleving, statushouders aan het werk,
24 wekeneis, Oek. En ongetwijfeld is er ook nog een setje diversen.
De heer Van Baarle (DENK):
Laat ik beginnen met zeggen dat het deze Minister siert dat zij namens haar ministerie
excuses maakt. Daar hebben wij ook op aangedrongen. Het siert de Minister en daar
wil ik haar voor danken, omdat ik denk dat excuses het minste is wat de Nederlandse
regering zou moeten doen om een nieuwe start te maken. En deze Minister doet wat andere
Ministers die dit dossier ook op tafel hebben gehad, hebben nagelaten. Dus dat vind
ik mooi.
In reactie op wat de Minister heeft geoordeeld, heb ik een aantal vragen. Allereerst:
als het gaat om het web van informatie dat is gedeeld, kan de Minister dan zeker stellen
dat de informatie die SZW heeft verzameld en ook de entiteiten onder SZW, namelijk
zo'n Taskforce problematisch gedrag, niet gedeeld is? Als de Minister dat niet zeker
kan stellen, met welke instanties is die informatie dan waarschijnlijk gedeeld? En
kan de Minister uitsluiten dat dat op dit moment nog praktische gevolgen heeft voor
mensen, als de informatie bijvoorbeeld bij een gemeente ligt, als ze bij een ander
ministerie ligt? Is dat nagegaan?
Minister Van Gennip:
Wij kunnen heel goed aangeven wat wij ermee hebben gedaan en dat het dus bij ons niet
heeft geleid tot besluiten over uitkeringen of boetes. Wij kunnen niet nagaan wat
eventuele anderen ermee gedaan hebben.
De heer Van Baarle (DENK):
Cruciaal is wat die eventuele anderen zijn. Dus met wie is de informatie die SZW heeft
verzameld allemaal gedeeld? En als die informatie dus blijkbaar gedeeld is, is het
dan niet van cruciaal belang dat SZW nagaat met wie die allemaal is gedeeld en gaat
achterhalen of dat wellicht bij die entiteiten rechtsgevolgen kan hebben voor mensen?
We weten wat er met de FSV-lijsten is gebeurd: die informatie ligt bij gemeenten en
mensen kunnen op onverklaarbare wijze nul op het rekest krijgen als ze een verzoek
doen bij hun gemeente. Dat heeft te maken met die FSV-registraties. Hoe kunnen we
voorkomen dat dit gebeurt, vraag ik aan de Minister.
Minister Van Gennip:
Dat gaat over het verleden, inderdaad. Wij hebben u als Kamer er een aantal keer over
geïnformeerd dat deze gegevens bijvoorbeeld in taskforceverband gedeeld zijn, onrechtmatig
verkregen, en dat we daar ook mee gestopt zijn. Dat hebt u te horen gekregen in 2021,
en in de brief van mijn voorganger Wiersma uit december 2021 is ook gezegd: we gaan
deze gegevens vernietigen. Maar u heeft al eerder een aantal keer gehoord dat er geen
juridische basis was voor wat die taskforce deed. Dus die gegevens zijn wel binnen
die taskforce gedeeld – tot die tijd natuurlijk – maar ik weet niet wat ermee is gebeurd.
Eerlijk gezegd weet ik ook niet of wij dat kunnen achterhalen zonder weer allerlei
persoonsgegevens te gaan verwerken. En dan is het even de vraag wat er uiteindelijk
erger is.
De heer Van Baarle (DENK):
Wat hier dus blijkt uit de reactie van de Minister, is a dat het niet helder is met
wie het is gedeeld, b dat dat blijkbaar niet meer gereconstrueerd kan worden uit wat
SZW weet en c dat de Minister in haar maag zit met de vraag of we dat zouden moeten
onderzoeken. Ik zou zeggen namens mijn fractie, namens DENK: als er illegaal informatie
is verzameld over Nederlandse moslims bij SZW en als die informatie wellicht is gedeeld
met andere ministeries, andere overheden, en er een kans bestaat dat op dit moment
die informatie nog ergens ligt, wat mogelijk rechtsgevolgen heeft voor mensen – namelijk
is dit bij de politie terechtgekomen, wordt dit gebruikt om mensen staande te houden,
ligt het bij de Belastingdienst, gebruikt de Belastingdienst het om beoordelingen
te doen als mensen een rekening aanvragen – dan moeten we dat achterhalen. En als
het ministerie dat zelf niet kan, zou ik de Minister willen vragen om de AP te vragen
dit te onderzoeken. Wacht niet tot de AP dit zelf gaat doen, verzoek de Autoriteit
Persoonsgegevens om dit web van informatie met onrechtmatig verkregen informatie over
Nederlandse moslims die is gedeeld te onderzoeken. Waar is de informatie terechtgekomen
en heeft dat nog gevolgen voor mensen?
Minister Van Gennip:
Even voor de helderheid: dit is gedeeld met de taskforce. Het is dus niet in heel
Nederland gedeeld. Dat even voor de duidelijkheid. Ook bij de taskforce aangesloten
organisaties zijn natuurlijk overheidsorganisaties die bepaalde modellen van handeling
hebben. Wat betreft uw laatste vraag is het denk ik belangrijk dat de AP inmiddels
heeft aangekondigd dat zij een onderzoek gaat doen. Dus volgens mij is het belangrijkste
– daarom moet ik natuurlijk ook al die gegevens extra bewaren – dat we de AP goed
haar werk laten doen, dat we daar goed in meewerken, wat we natuurlijk uiteraard van
plan zijn, en dat we dan bekijken wat er uit dat onderzoek van de AP komt en welke
conclusies we daaraan willen verbinden. Dat is volgens mij de beste route, want dan
heb je een onafhankelijke partij, een autoriteit, die het onderzoekt.
De voorzitter:
Mevrouw Kathmann en daarna de heer Warmerdam.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Twee vragen. De eerste is een vervolgvraag op het onderzoek van AP. De vraag van de
heer Van Baarle is een heel wezenlijke. Kunt u wel garanderen dat de AP ook die verdere
verwerking van die datasets gaat onderzoeken? Want dat is eigenlijk het allerbelangrijkste.
Is dat onderdeel van hun onderzoek, of kijken zij alleen maar terug in de tijd naar
wat er is gebeurd? Is het onderdeel van hun onderzoek?
Minister Van Gennip:
Allereerst: ik ga niet over het onderzoek van de AP, daar gaat de AP zelf over. Maar
wat ze ons hebben laten weten, is dat dit onderdeel is van hun onderzoek.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dan een tweede vraag. Die gaat over het bereiken van mogelijk slachtoffers. De Minister
gaf aan dat derde partijen niet betrokken worden. Dit terwijl in het proces wel steeds
wordt gesproken over «moslimgemeenschappen en moskeeën». Wordt er dan wel in die gemeenschappen
en moskeeën, op alle terreinen waar er een poging is gewaagd om mensen aan te laten
schuiven bij sessies en noem maar op, heel proactief gezonden? Worden er ambtenaren
naartoe gestuurd om in ieder geval informatie neer te leggen over de termijn en dat
er een kans is dat er informatie is ingewonnen?
Minister Van Gennip:
Deze oproep is vorige week al breed gedeeld. We hebben de verschillende organisaties
natuurlijk meegenomen in dit proces en ze vorige week en voorafgaand aan de brief
uitgebreid hierover geïnformeerd. We zien de eerste verzoeken ook al binnenkomen.
Daar waar we op een gegeven moment misschien zien dat er uit bepaalde gemeenschappen
weinig vragen komen, zullen we nog een keer extra zeggen: beste organisatie of best
onderdeel van een organisatie, realiseert u zich dat wie dat wil, zich kan melden
om uit te zoeken of er gegevens over iemand verzameld zijn en zo ja, welke. Maar ik
vind het heel belangrijk dat wij niet aan iemand gaan vragen: goh, wij hebben hier
een achternaam en een woonplaats, kent u die persoon misschien? Want dat leidt tot
onrust die je niet alleen niemand gunt, maar die ook echt onterecht zou zijn en stigmatiserend
naar die mensen toe. Dus we moeten er echt een balans in vinden hoe we wel mensen
kunnen bereiken en hoe we via die oproep mensen zichzelf kunnen laten melden.
De heer Warmerdam (D66):
Ik hoor dat transparantie en openheid de basis zijn van de aanpak van de Minister.
Ik hoor een erkenning van wat er is misgegaan. En ik hoor dat zij excuses aanbiedt
aan de slachtoffers. Dat vind ik juist. Ze beschrijft ook welke toekomstige acties
zij gaat ondernemen. Om te kunnen volgen of deze acties effectief zijn of niet, is
het voor ons als commissie heel goed als wij er goed van op de hoogte worden gehouden.
Hoe gaat zij dat doen en op welke termijn?
Minister Van Gennip:
Ik begrijp de vraag van de heer Warmerdam heel goed en ik vind ook dat wij moeten
doen wat hij vraagt, juist om die openheid en transparantie te betrachten. Met welke
frequentie en op welke termijn? Daar moeten we denk ik even naar kijken. We hebben
natuurlijk die termijn van zes maanden. Dus zeker aan het einde van die termijn van
zes maanden wil ik u informeren. Maar we moeten even bekijken hoe het onderzoek van
de AP zich gaat ontvouwen. Ik weet niet op welke termijn zij onderzoek willen doen
en hoe breed dat uiteindelijk wordt. Ik weet wel dat zij al een aantal elementen hebben
aangegeven. Dit is ook aan de AP, zoals ik daarnet al zei. Maar ik ben zeker van plan
om niet alleen u maar ook de gemeenschappen hierover te informeren en te blijven informeren.
Maar mijn belangrijkste informatiestroom is natuurlijk naar u toe.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik had nog een aantal onbeantwoorde vragen over dit onderwerp. Kan ik die herhalen,
voorzitter? Ja? Ik heb aan de Minister gevraagd waarom er geen schadevergoeding is
voor de mensen die onwettig op zo'n lijst zijn gezet en waar informatie over is verzameld.
Ik heb gevraagd: is er beleid en zijn er sancties of is dit straffeloos, als het gaat
om de mensen die dit hebben gedaan richting de gemeenschap? Ik heb gevraagd om een
breder onderzoek naar alle entiteiten binnen de overheid, dus buiten SZW, die die
gegevens hebben verzameld. En ik heb de Minister gevraagd om te erkennen dat hier
sprake is van geïnstitutionaliseerde islamofobie. Dat waren nog een viertal punten
die ik heb gemist in de beantwoording.
Minister Van Gennip:
Die zaten in mijn volgende blokje. Om met die laatste vraag te beginnen: ik ben het
niet met u eens dat wij op basis van wat hier is gebeurd, kunnen spreken van geïnstitutionaliseerde
islamofobie. Of daar sprake van is, kun je vaststellen op basis van de conclusies
van verschillende onderzoeken. De staatscommissie tegen discriminatie en racisme leidt
nu zo'n onderzoek, onder leiding van Joyce Sylvester. Die heeft als onderdeel van
haar opdracht ook discriminatie en racisme van overheidswege te bezien. Ik zou het
dus aan die staatscommissie laten om hier conclusies over te trekken. De aanpak van
moslimdiscriminatie – dat is minstens zo belangrijk – is opgenomen in allerlei sectorale
aanpakken, maar ook in dat brede nationale programma van 2022 van de NCDR, de Nationaal
Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Eind dit jaar wordt het tweede nationale
programma gepresenteerd. Daar zullen ongetwijfeld de elementen in terugkomen die u
benoemde.
Dan wat betreft een breder onderzoek dan alleen naar SZW: volgens mij heb ik daar
net antwoord op gegeven. Dat laat ik nu even bij de AP. Dat lijkt mij de instantie
om dat te doen.
Wat betreft de schadevergoeding waar de heer Van Baarle naar vraagt: we hebben op
dit moment geen zicht op de geleden schade. Mocht daar sprake van zijn, dan gaan we
dat natuurlijk op dat moment te zijner tijd bekijken, maar ik wil eerst in die zes
maanden zorgen dat er transparantie en duidelijkheid is voor mensen en daarna naar
de volgende stappen kijken. Dit lijkt mij echt een proces dat we stap voor stap moeten
doen. Laten we nou eerst door die zes maanden gaan. Dan weten we daarna ook om hoeveel
mensen het gaat en hoe groot het is.
U vraagt of er beleid is en of er sancties zijn voor die mensen. Ik heb de afgelopen
anderhalf jaar dat ik hier zit een team van mensen gezien dat zich enorm hard heeft
ingezet om het vertrouwen te herstellen en dat zich de benen uit het lijf heeft gelopen
om in gesprek te gaan en te blijven met moslimgemeenschappen, hoe moeilijk dat soms
ook was van alle kanten. We komen dadelijk ook op de reflectiesessies. Ik sta voor
mijn mensen en ik sta voor de inzet waarmee zij hun best doen om dit een inclusiever
land te maken. Ik ga dus geen sancties opleggen.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik heb veel geïnterrumpeerd, maar ik heb toch een laatste vraag over die sancties.
Ik begrijp dat niet iedereen die een fout maakt dat bewust doet. Aan de andere kant
hebben we hier te maken met een schending van mensenrechten en privacyrechten. Is
het überhaupt overwogen om de mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn, te sanctioneren
of een berisping te geven? Is het überhaupt overwogen om daar gevolgen aan te verbinden?
Of laat men de schending van rechten van een groep van 1,5 miljoen Nederlanders –
dat is hier namelijk het geval – gewoon maar passeren? Ondanks dat ik het herstel
van vertrouwen en de inzet die daarvoor wordt gepleegd, waardeer, vraag ik: laat men
dat aspect gewoon passeren? Dat vind ik nogal wat.
Minister Van Gennip:
Zoals mijn verschillende voorgangers en ikzelf in de brief en in eerdere beantwoording
van schriftelijke vragen hebben aangegeven, is de manier waarop we hierbij met de
AVG zijn omgegaan niet in orde. Dat onderzoekt de AP nu ook. De hoofdaanleiding daarvoor
is mijn brief van vorige week, waarin ik dat nog eens helder heb opgeschreven. Daar
zullen uiteindelijk conclusies aan verbonden worden, maar daar wil ik op dit moment
niet op vooruitlopen. Maar het klopt dat er dingen niet goed zijn gegaan. Dat heb
ik volgens mij ook vorige week in die brief geschreven. Dat is een zware brief, ook
intern. Het is ook een zware brief voor de moslimgemeenschappen die daaronder geleden
hebben. Daar heb ik zojuist in alle oprechtheid mijn excuses voor gemaakt. Ik wil
dit proces stap voor stap aflopen. Maar ik wil nogmaals herhalen dat de mensen die
ik de afgelopen anderhalf jaar heb meegemaakt, zich met hart en ziel inzetten om dat
vertrouwen te herstellen, om die band op te bouwen en om te zorgen dat we met elkaar
een inclusieve samenleving kunnen zijn.
De voorzitter:
U kan doorgaan met het tweede onderwerp, Minister. Dat zijn die herstel- en reflectiesessies.
Minister Van Gennip:
De reflectiesessies om dat geschonden vertrouwen tussen overheid en moslimgemeenschappen
te herstellen, zijn begin eerste helft van 2022 gestart. Dat hebben we gedaan met
een extern bureau in tien sessies. Ik ben zelf bij twee van die sessies geweest; eigenlijk
bij anderhalf, moet ik u eerlijk zeggen. Die waren echt nodig om kritisch te reflecteren.
De eerste keer dat ik daar zat, heb ik zelf ook meegemaakt dat je daar toch zit vanuit
een bepaald denkbeeld. Die sessie was met jongeren. Ik zie er hier trouwens één op
de publieke tribune zitten. Daar zaten een aantal moedige jongeren in de zaal die
mij ook een weerwoord hebben moeten geven, zodat ik weer even op een andere manier
ernaar keek. Dat heb ik er dus ook zelf van geleerd.
In de opbrengst van die sessies – die heeft u kunnen lezen in de brief en in het rapport
– zitten wel echt een aantal belangrijke lessen. Ik denk dan aan het investeren in
relaties met diverse gemeenschappen, waaronder die moslimgemeenschappen, en in de
relaties van gemeenschappen onderling. Mevrouw Palland refereerde er ook aan: als
je elkaar niet kent, dan sta je eerder in je wantrouwen. Je wilt elkaar dus leren
kennen. De essentie voor een relatie is inderdaad onderlinge samenwerking en onderling
vertrouwen, maar ook gewoon oprechte nieuwsgierigheid naar elkaar: waar kom jij vandaan
en wat drijft je? Dat is iets waar we ons met z'n allen voor moeten blijven inzetten.
Als je het hebt over een inclusieve samenleving en een veerkrachtige gemeenschap –
dat is natuurlijk waar we ons voor inzetten – heb je het dus over individuele mensen
die voelen dat ze gehoord worden, gezien worden en erbij horen. Dan heb je het over
mensen die zich thuis voelen in Nederland. Dan heb je het over mensen die voelen dat
wij ons hier druk maken over discriminatie en racisme, dat dat ons niet koud laat
en dat we voor het aanpakken van racisme gaan staan, zoals mevrouw Becker ook zei.
Die sessies hebben heel erg bevestigd dat daar aandacht voor nodig is.
We zijn nu eigenlijk met een nieuwe inzet bezig. Die gaat over de sociaaleconomische
agenda van de toekomst. Die inzet moeten we nu met elkaar gaan uitwerken. Ik vind
het daarbij belangrijk dat je mensen betrekt op basis van hun achtergrond, maar ook
op basis van hun vaardigheden, kennis en ervaring. Bij het traject voor het nieuwe
stelsel van de kinderopvang – dat is nu gestopt – had ik een aantal van deze jongeren
uitgenodigd om mee te denken, gewoon op basis van het gegeven dat zij straks de gebruikers
van de kinderopvang zullen zijn. Daarnaast heb je natuurlijk ook trajecten nodig waarbij
je mensen juist vanuit hun moslimachtergrond of migratieachtergrond laat meepraten.
Daar moet je dus een balans in vinden.
De heer Van Baarle zei ook: wanneer houden we nou eens op met die woorden «inburgering»
en «integratie». Daar hebben we eerder een debat over gehad. Inburgering is voor nieuwkomers.
Dat duurt een bepaalde tijd en dan is het ook mooi geweest. Dan mag je van mensen
verwachten dat ze meedoen, maar dan mogen zij van de samenleving ook verwachten dat
ze gewoon als een Nederlandse burger worden gezien en behandeld. We komen dadelijk
op wat we met die monitor aan het doen zijn. Het doet er natuurlijk niet aan af dat
mensen wel hun verleden en wie ze zijn met zich meebrengen. Ik zal ook nooit kunnen
ontkennen dat ik vrouw ben. Dat doet iets met bepaalde keuzes die ik in het leven
maak, maar ook met hoe mensen mij zien. We kunnen het niet mooier maken. We zijn allemaal
anders. We worden door mensen hopelijk gezien zoals we zijn, maar soms ook zoals mensen
ons willen zien.
Even terug naar die reflectiesessies. Daar is dus heel veel uit gekomen. Dat zijn
heel veel waardevolle lessen waarvan ik denk dat we er echt nog wel een aantal keer
over van gedachten moeten wisselen, of dat nu met u is of met de gemeenschappen. Als
dit onze lessen zijn, hoe gaan we dat dan op een positieve en constructieve manier
verder vormgeven zodat we het vertrouwen weer opbouwen? Hadden we daar nog concrete
vragen bij die ik niet heb beantwoord? Nee. Dan waren dit, denk ik, de reflectiesessies.
De voorzitter:
Dan gaan we naar inburgering.
Minister Van Gennip:
We gaan naar inburgering. Inburgering is ontzettend belangrijk voor de mensen zelf,
voor de samenleving en voor de kinderen van de inburgeraars; de kinderen zijn natuurlijk
zelf ook inburgeraars. Wat mij betreft is het echt een two-way street. Je mag wat
verwachten van mensen die hier komen maar je hebt ook als overheid, als werkgever,
als school en als gemeente een verantwoordelijkheid. Inburgering leidt tot nieuwe
vaardigheden, een sociaal netwerk, het beter begrijpen van de Nederlandse samenleving
en daar beter een onderdeel van kunnen zijn, en tot het wat kunnen toevoegen aan de
Nederlandse samenleving. Dat is natuurlijk ook een van de bouwwerken waarop Nederland
groot is geworden.
Dan over de concrete vragen over inburgering. Waar staan we nu? We hebben een nieuw
stelsel. Het stelsel van de Wet inburgering 2021 is door de Kamer in 2020 ingevoerd.
Het stelsel is op 1 januari 2022 begonnen en is zich nu echt aan het bewijzen. Ik
zei de vorige keer dat het zich nog moet bewijzen en ik zie nu dat het zich begint
te bewijzen. Maar ik ben het met een aantal van u eens: we worden er een beetje ongeduldig
van. We zien nu dat het werkt, dat er meer PIP's worden vastgesteld en dat meer mensen
die trajecten ingaan. Aan de andere kant is het frustrerend om te zien dat de trein
nog geen sneltrein is. Maar we zien wel steeds meer duale trajecten. Het aanbod daarvan
stijgt. We zien dat de vaststelling van PIP's – ik noemde het al – beter gaat. We
hebben ook heel veel acties ondernomen. Denk aan de #Meedoen-balies, de onderwijsroute,
het financieel ontzorgen en het docententekort. Ik was eervorige week bij Divosa,
waar de communities of practice zijn. Deze keer ging het over financieel ontzorgen.
Je ziet daar dat de gemeentes echt met elkaar in gesprek zijn over hoe ze die inburgering
vorm kunnen geven onder dat nieuwe stelsel en waar ze tegen aanlopen. Ik vond het
vooral mooi om te zien hoe de gemeentes allemaal aan het vechten waren voor hún statushouders
en de dingen die zij belangrijk vonden. Daar kwam inderdaad het belang naar voren
van het duale traject, maar ook de problemen die we daarbij zien. Kun je het onderwijs
in de Nederlandse taal 's avonds volgen? Kunnen uren meetellen die je op je werkt
maakt? Al dat soort vragen komen er naar boven.
En de andere prioriteit – ik heb twee grote prioriteiten neergelegd – is de vroege
start. Heel veel statushouders zitten langer dan gewenst in azc's. Daar heb je wel
#Meedoen-balies maar is het voor gemeentes soms moeilijk om een PIP vast te stellen
omdat de fysieke afstand groter is en het niet altijd digitaal lukt. Daar wil je ook
een versnelling aanbrengen. Gemeentes geven daarbij aan dat die termijn van inburgering
dan al wel begint te lopen. Dat is een van de hobbels waar we nu naar kijken, namelijk:
kun je bijvoorbeeld die termijn van inburgering toch pas laten beginnen als iemand
verhuist naar de gemeente, maar de inburgering ondertussen wel al op het azc laten
beginnen? Op die manier tikt die tijd niet mee in die drie jaar. Zo zijn er dus allerlei
acties waardoor het hopelijk beter gaat werken. Duale trajecten en vroeger starten
zijn dus de twee zaken waarop we nu groots inzetten. Dan de concrete vragen. Mevrouw
Kathmann vroeg wat ik voor de vroege start doe. Voor bewoners in de COA-opvang maken
wij een overzicht van wat die vroege start inhoudt en welke verplichtingen en rechten
zowel asielstatushouders als asielzoekers hebben. We verkennen samen met het COA de
mogelijkheden om de studiefaciliteiten uit te breiden. En heel belangrijk: we verkennen
de mogelijkheden voor afstands- en online-inburgeringsonderwijs en voor het afnemen
van de brede intake op afstand. Daar doen we onderzoek naar. De resultaten daarvan
hopen we eind dit jaar te hebben. Ik moet u eerlijk zeggen: na een aantal jaren corona
en toch in een wat modernere samenleving levend, verbaast het mij hoeveel er nog fysiek
plaatsvindt qua taalonderwijs en inburgeringsonderwijs. Als ik die verbazing uit,
begrijp ik het gedeeltelijk ook wel. Mensen die laaggeletterd zijn, hebben veel meer
aan les fysiek in een leslokaal met een onderwijzer, een leraar of een lerares. Aan
de andere kant: er zijn natuurlijk ook veel hoger opgeleide asielzoekers, die prima
met Duolingo digitaal aan de slag zouden kunnen. Dus dat zijn we aan het onderzoeken.
Daarnaast zijn er een aantal oplossingsrichtingen die meer tijd en juridische kaders
vragen. Een daarvan is: kun je de tijd van de inburgering later laten starten, maar
toch alvast ermee beginnen als je in zo'n azc zit? Ik noem ook het meetellen van onderwijsuren
en participatieactiviteiten die je al onderneemt tijdens je verblijf in het azc. Als
je al statushouder bent, maar je nog in het azc zit, kunnen dingen die je daar doet,
dan beter meetellen?
Dan de #Meedoen-balies. Er is vanaf volgens jaar structureel 4 miljoen extra beschikbaar
voor het programma Vroege Integratie en Participatie. Die zetten we in voor de #Meedoen-balies
en NT2-taallessen voor kansrijke asielzoekers. Ik ben net als u een groot voorstander
van die #Meedoen-balies. We zijn samen met het COA aan het bezien hoe we de huidige
middelen die we hebben zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten om te kijken of we nog
meer kunnen doen. Wat mij betreft zijn dan met name die noodopvanglocaties, die toch
iets langer ergens staan dan ooit gepland was, best plekken om aandacht aan te besteden.
Maar we zitten natuurlijk binnen financiële kaders. De begrotingsbehandeling is over
twee weken.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank aan de Minister voor haar beantwoording. Op tal van terreinen wordt actie ondernomen
om ervoor te zorgen dat, met een duur woord, «de dualiteit», het combineren van taal
en werk, snel op gang komt. Waar ik nu zo benieuwd naar ben, is: hoe kunnen we dit
streven concreter maken? Werkt de Minister met een planning? Heeft zij streefcijfers?
Zegt zij: ik wil dat het dan-en-dan en op die manier op orde is? Meet zij ook de effectiviteit
van haar instrumenten? Sinds 2016 zijn bij de #Meedoen-balies bijvoorbeeld 56.000
activiteiten georganiseerd, maar waar hebben die toe geleid? Er wordt niet bijgehouden
of die activiteiten uiteindelijk daadwerkelijk leiden tot werk. Hoe vaak vindt er
vervolgens überhaupt een warme overdracht plaats tussen COA en gemeente? De Minister
schrijft en vertelt heel veel over een bepaald streven, maar kunnen we dat alsjeblieft
een stukje concreter maken, ook überhaupt ten aanzien van die hele doelstelling dat
iedereen een inburgeringsaanbod moet krijgen? De Minister zegt: ik zie steeds meer
PIP's vastgesteld worden. Maar ik heb aan haar gevraagd: uiteindelijk is er maar voor
40% van de statushouders voor wie een PIP wordt vastgesteld, ook daadwerkelijk een
inburgeringsaanbod. Dan hebben we het op papier geregeld, maar is het er niet in de
praktijk. Misschien kan zij dat niet nu doen, maar kunnen we het in een volgende brief
misschien wat meer smart maken? Niet dat wij heel hoge verwachtingen hebben, maar
misschien zegt de Minister: nou, ik wil die 40% binnen een halfjaar naar 60% hebben
en daar ga ik concrete afspraken over maken.
Minister Van Gennip:
Dit is een van de grote onderwerpen die ik ook met de VNG aan het bespreken ben. Als
statushouders eenmaal in de gemeente zijn, hoe kun je dan van gemeentes vragen: hoeveel
statushouders verwacht je aan het werk te hebben, hoeveel statushouders verwacht je
ingeburgerd te hebben en op welk niveau? Dat begint bij goede informatie. Eigenlijk
hebben wij die goede informatie, die sturingsinformatie, nog niet. We hebben over
de oude wet natuurlijk wel onderzoeken. Deze nieuwe wet is nu anderhalf jaar aan het
draaien, maar we hebben eigenlijk nog niet een soort monitoringssysteem. Dat moeten
we dus eerst ontwikkelen en dat zijn we ook aan het doen.
Het COA rapporteert halfjaarlijks over de voortgang van het decentrale stelsel, maar
ook weer alleen op hoofdlijnen. Dus ook van het COA wil je dat soort informatie gaan
krijgen, zeker als het zo zou zijn dat statushouders langer in die azc's blijven.
Het uiteindelijke doel is wel dat ze als ze eenmaal statushouder zijn, zo kort mogelijk
verblijven in het azc. Dat zou mijn hoofddoel zijn. Bij de gemeentes moet je inderdaad
die KPI's neerzetten en meer op detail gaan monitoren, maar bij de azc's is het hoofddoel
volgens mij zo snel mogelijk een huis voor de statushouder in de gemeente waar die
aan toegewezen is.
De onderwijsroute ...
Mevrouw Becker (VVD):
Begrijp ik dat dit iets is wat nog naar de Kamer gaat komen in de toekomst? Hoe gaat
die sturingsinformatie leiden tot een monitor met KPI's en streefcijfers waar we de
voortgang op kunnen toetsen als Kamer?
Minister Van Gennip:
We zijn die sturingsinformatie aan het ontwikkelen. Ik heb een gesprek met de VNG
over wat je van de gemeentes kan verwachten. Dus wat betreft het stuk voor de gemeentes:
jazeker. Wat betreft het stuk voor het COA: daar wil je echt die doorstroming voor
elkaar krijgen, overigens ook omdat asielstatushouders nog steeds vaker verhuizen.
Het krijgen van grip op de informatie is daar gewoon wat moeilijker. Maar wat betreft
de gemeentelijke kant: zeker. Wij kunnen in de volgende voortgangsbrief in ieder geval
aangeven hoever we daarmee zijn. Ik denk wel dat we realistisch moeten zijn. Je zult
zien dat je niet altijd heel duidelijk kunt zeggen: deze actie heeft tot zoveel procent
meer werk geleid of tot zoveel meer instroom in die en die route geleid. Het is namelijk
vaak een samenspel van verschillende acties. Maar je kunt nog steeds wel laten zien:
dit zijn de acties; zo verlopen ze en we zien het percentage werk stijgen et cetera.
We zullen dat dus zo goed mogelijk in kaart proberen te brengen.
De voorzitter:
U kunt doorgaan.
Minister Van Gennip:
Het blijft geen wetenschap.
Mevrouw Palland vroeg naar de onderwijsroute. Wij hebben samen met de partners de
mogelijkheid verkend om een publiek bekostigde onderwijsroute op te zetten. Ik ken
de knelpunten die u noemt, maar die onderwijsroute is pas net van start gegaan. Die
is onderdeel van het nieuwe stelsel. Ik wil dus graag dat we die onderwijsroute ook
de ruimte geven om zich te laten bewijzen. Ik wil nu dus niet naar een grote stelselwijziging
toe. Dit stelsel heeft nu rust en ruimte nodig, vooral nu we het geld geregeld hebben.
Dat was afgelopen jaar namelijk de grote zoektocht. Een publiek bekostigde onderwijsroute
zal overigens niet leiden tot significante kostenbesparingen. We gaan in de komende
evaluatie van de wet wel inzicht geven in het functioneren van de onderwijsroute.
Dan kunnen we ook bezien hoe we de onderwijsroute na 2029 willen organiseren. Het
geld loopt dus ook tot 2029. Maar ik denk dat de grote blijdschap ’m nu zit in het
feit dat we dit hebben kunnen financieren.
Mevrouw Palland (CDA):
Zeker, daar begon ik de vraag ook mee: we zijn blij dat dat is gelukt en inderdaad
ook voor een aantal jaren. De Minister geeft aan: we hebben die publieke route wel
verkend, maar ik wil dit nu een kans geven. Dat begrijp ik ook, maar dan ben ik toch
benieuwd naar het volgende. Het is niet voor niks verkend. Misschien kan ze nog iets
meer schetsen waarom er dan toch niet voor is gekozen. Ik krijg vanuit de publieke
onderwijskant het signaal dat er wel kansen zouden liggen om wat kosten te besparen
– dat is misschien iets voor een latere verkenning – als roc's bijvoorbeeld groepen
of inzet van bestaande ondersteuning zouden kunnen combineren et cetera. Ik kreeg
signalen dat daar wel mogelijkheden zouden liggen. Ik was vooral even benieuwd hiernaar,
omdat de route blijkbaar wel op tafel heeft gelegen.
Minister Van Gennip:
Ik moest er even aan herinnerd worden: wij hebben inderdaad een rapport uitgebracht.
Daarin staat ook wat de kosten moeten zijn. Daarin hebben we sowieso verkend dat het
een private route zou zijn. Dat hoort natuurlijk bij het stelsel. Kan het dan beter
op een publieke manier? Daaruit kwam eigenlijk dat dit niet kostenefficiënter is en,
zoals ik mij herinner, ook niet meer flexibel. Dus hebben we gezegd: laten we dit
stelsel de kans geven om zich eerst te bewijzen en dan gaat het mee in de evaluatie
van de wet.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dank voor deze beantwoording. Ik heb het idee dat mevrouw Palland ook een vraag heeft
gesteld die daarmee in lijn is. De publieke route is verkend. Ik las inderdaad in
een brief dat die geen kostenefficiëntie oplevert, maar die route zou wel heel veel
andere dingen kunnen regelen, en daar ben ik zo benieuwd naar. Wat het opbrengt, kun
je dan afwegen tegen dat het misschien meer of minder kostenefficiënt zou zijn. We
krijgen nu ook de rare figuur dat het eigenlijk gedekt is door middelen vanuit NWO,
die nu eigenlijk private partijen moet gaan financieren. Ik vind dat een vreemde figuur.
Hoe verhoudt zich dat tot de keuze om het niet publiek te doen? Maak het dan publiek,
want we gaan nu toch met publiek geld privaat investeren. Eigenlijk zou ik het dus
prettig vinden om ook nog even alle bevindingen van de Minister mee te krijgen, los
van wat het financieel zou kunnen doen.
Minister Van Gennip:
Die bevindingen kunnen we natuurlijk delen. Geen probleem. Maar ik zou dit stelsel
nu wel echt even rust willen gunnen, juist omdat we nu de financiering hebben geregeld
en er trajecten worden ingekocht. Wat de financiering betreft: 6 miljoen komt inderdaad
van OCW en 18 miljoen komt van SZW, dus het grootste gedeelte komt van SZW. Die 6
miljoen is gebaseerd op inverdieneffecten. Op het moment dat je zorgt dat jonge inburgeraars
de taaleisen en kwalificaties halen, en kunnen instromen in het Nederlandse onderwijs,
dan heb je natuurlijk een inverdieneffect, omdat je dat dan niet meer op een mbo of
hbo hoeft te doen. Het is dus niet zo dat het mbo de inburgering financiert. Door
het inverdieneffect kun je dit financieren. Omdat mensen die onderwijsroute volgen,
kunnen ze vervolgens netjes instromen in het Nederlandse onderwijs.
Dan financieel ontzorgen. De overall-vraag van mevrouw Becker was of ik een nieuw
voorstel ga indienen of dat ik dat overlaat aan het nieuwe kabinet. Daarna ga ik even
in op de inhoud. De inhoud bespreek ik natuurlijk met gemeentes, met oud-inburgeraars
en met maatschappelijke organisaties. Ik zal u in het vierde kwartaal informeren over
de richting van een mogelijke wetswijziging zoals ik die voor mij zie. Ik wil zo spoedig
mogelijk meer duidelijkheid geven aan gemeentes. Ik vermoed niet dat ik deze wetswijziging
nog voor de verkiezingen ga indienen. Wat daarna gebeurt, is afhankelijk van de volgende
formerende partijen. Maar ik wil het wel goed voorbereiden. Statushouders dienen financieel
ontzorgd te worden. Dat hebben we ook met elkaar afgesproken. We hebben nu afgesproken
dat gemeenten daarbij maatwerk kunnen leveren. Soms is dat een andere vorm van ondersteuning.
Ik vind zelf de begeleiding heel belangrijk, dus niet alleen technische ondersteuning,
maar iemand juist leren dat diegene zorgpremie voor zijn zorgverzekering moet betalen,
dat er zaken zijn die je één keer per maand moet betalen en die je één keer in de
drie maanden moet betalen, en wat je aan het eind van de maand kunt verwachten. Dat
is in een ander land altijd anders. Het kan ook een gerichte training zijn of een-op-eenbegeleiding.
De vraag is: moet er geen ondergrens worden vastgesteld voor financieel ontzorgen?
Even voor de duidelijkheid: die verruiming gaat over maatwerk, maar gemeentes zijn
nog steeds verplicht om statushouders te ondersteunen. Het is dus niet zo dat ze kunnen
zeggen: ik hoef niet meer financieel te ontzorgen. Ze kunnen kiezen hoe dat dan gebeurt
– dat is maatwerk – maar ze moeten nog steeds financieel ontzorgen. En ondersteuning
kun je op verschillende manieren bieden. Het kan zo zijn dat je van de uitkering en
toeslagen die iemand ontvangt de vaste lasten betaalt. Dat is een van de manieren.
Maar soms helpt het beter dat mensen dat zelf doen en als je hun leert een kasboekje
te maken, dus dat je hen daarmee helpt. Wij zijn nu een handreiking aan het actualiseren
en er is uitwisseling tussen gemeentes onderling. Ik noemde net ook Divosa. Op die
manier zorgen we dat gemeentes van elkaar kunnen leren. Maar er is dus een ondergrens.
Even kijken. Er is gevraagd naar een huwelijkspartner in het buitenland en kinderopvangtoeslag.
Mevrouw Becker (VVD):
De Minister zegt: er is altijd begeleiding bij financieel ontzorgen. Maar ik begrijp
het toch goed dat zij nu gemeenten de ruimte geeft om af te wijken van wat er in de
inburgeringswet is opgenomen? Daarin staat namelijk dat er de eerste zes maanden by
default geen sprake kan zijn van een volledige uitkering op de rekening. Maar nu zegt
zij dus tegen de gemeenten: als u vanaf dag één een volledige uitkering op de rekening
wilt storten, dan mag u dat doen, maar dan moet u daar wel wat begeleiding bij geven?
Als dat klopt, is zij het dan met mij eens dat dit een gemiste kans is voor het signaal
dat er ook mee bedoeld was in de inburgeringswet? Dat signaal is: het is niet normaal
dat je op dag één een volledige uitkering krijgt; we gaan zorgen dat je taal- en werkaanbod
krijgt en we gaan je natuurlijk ook ondersteunen bij de omgang met het geld dat je
ontvangt, en als jij stappen zet in de PIP en je dat met steeds meer eigen verantwoordelijkheid
goed doet, dan kan je daarmee ook je eigen verantwoordelijkheid krijgen voor het geld
dat je op je bankrekening krijgt. Dat hele element dreigt er nu uitgehaald te worden
als gemeenten zeggen: wij vinden het makkelijker om het wel volledig te kunnen overmaken.
Is de Minister het ook met mij eens dat daar soms redenen voor worden aangevoerd als:
we hebben fouten gemaakt met een betaling waardoor iemand twee keer dezelfde betaling
op de rekening krijgt, en het maakt het allemaal administratief ingewikkeld als diegene
dat moet terugbetalen, dus laten we daarmee stoppen? Ik zou dan willen bekijken hoe
we dat soort administratieve fouten voorkomen, in plaats van dat we het gemeenten
toestaan om gemakkelijk te zeggen: maak aan iedereen toch maar die uitkering over
vanaf dag één. Ik zou dus eigenlijk ook een ondergrens daarin willen zien.
Minister Van Gennip:
Hier hebben wij een maand of vier, vijf geleden een brief over gestuurd. Volgens mij
is hierbij belangrijk – dat heb ik ook bij het werkbezoek bij Divosa gezien – dat
statushouders gewoon heel verschillend zijn. Als mevrouw Becker of ikzelf statushouder
zou zijn, dan zouden wij het waarschijnlijk prima vinden om onze eigen financiën te
regelen, maar dan zouden we wel informatie moeten krijgen over op de hoeveelste van
de maand iets afgeschreven of bijgeschreven wordt. Maar dat statushouders verschillen,
ontslaat de gemeentes niet van de verantwoordelijkheid om zich druk te maken over
de inburgeraars en ervoor te zorgen dat die financieel onderlegd zijn. Op dat werkbezoek
heb ik ook geleerd – dat is van voor deze wet – dat 90% van de inburgeraars in de
financiële problemen komt, gelijk of na een paar jaar. Er is dus echt een groot belang
bij dat mensen financieel worden opgeleid, dat je zorgt dat ze echt beginnen te begrijpen
hoe het systeem in Nederland werkt en dat ze leren hoe ze toeslagen moeten aanvragen.
Je ziet dan ook hoe complex het voor mensen is. Het toeslagenstelsel is natuurlijk
complex en daar wil je op een gegeven moment van af, maar dat is een andere discussie.
Kinderbijslag, huurtoeslag en gemeentelijke regelingen moeten allemaal aangevraagd
worden. Het duurt soms een paar maanden voordat het er is. Ook daarbij is de rol van
de gemeente heel belangrijk. Als jij een toeslag aanvraagt – kinderbijslag krijg je
na afloop van een kwartaal – dan duurt het even voordat het geld op je rekening staat.
Ook dat moet je leren. Daar hoort soms ook gewoon een financiële overbrugging bij.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik constateer dat de Minister en ik hier verschillend over denken. Ik snap alle argumenten,
zoals dat het soms voor sommige statushouders wel prettig is om meteen de hele uitkering
op de eigen bankrekening te krijgen. Maar toen we de wet met elkaar hebben vormgegeven,
hebben we gezegd: het is een belangrijk signaal naar inburgeraars dat ze meer eigen
verantwoordelijkheid krijgen over het geld dat de overheid voor hen ter beschikking
heeft als ze stappen zetten in de PIP, als ze afspraken nakomen en als ze laten zien
dat ze die eigen verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen. Ik constateer dat de Minister
daarvan afstapt.
Minister Van Gennip:
Dat is volgens mij wat wij in die brief hebben aangegeven. Er zijn inderdaad veel
statushouders die zeker de eerste tijd van een uitkering moeten rondkomen, maar er
zijn ook statushouders die gelijk aan het werk zijn. Als je statushouder bent, je
er trots op bent dat je aan het werk bent en je je eigen geld verdient, dan kan ik
mij heel goed voorstellen hoe moeilijk het is als je dat geld dan moet inleveren bij
de gemeente. Ik kan het me dus goed voorstellen dat een gemeente dan maatwerk levert
en juist helpt door te zeggen: u krijgt uw salaris, maar daar moet u wel a, b en c
van betalen. Ik begreep bij dat werkbezoek overigens dat het maar heel zelden voorkomt
dat bijstand of loon in de eerste maanden volledig op een rekening van de statushouder
komt. Bij de gemeentes die dat doen – 80%, 81% van de gemeentes doet dat goed – wordt
echt heel goed bijgehouden hoe het gaat met die statushouders. Dat moet ook, want
anders komen mensen in de schulden.
Dan de partner in het buitenland. Mevrouw Kathmann vroeg naar kinderopvang als de
vaste partner in het buitenland verblijft. Ja, er zijn natuurlijk problemen met het
aanvragen van de toeslagen als jij een partner in het buitenland hebt. Wij zijn in
gesprek met de Dienst Toeslagen om tot een oplossing te komen voor statushouders.
Je wilt het proces voor het aanvragen van toeslagen voor statushouders juist versnellen.
Ik noemde net al de overbrugging die verschillende gemeentes dan geven. Ik ben blij
dat gemeentes dat gat opvullen, maar zo moet het natuurlijk niet zijn. Ik ben met
mijn collega in gesprek over structurele oplossingen om de financiële startpositie
van statushouders te verbeteren.
Mevrouw Kathmann vroeg ook naar de rapporten van de Nationale ombudsman. Ja, de gesignaleerde
knelpunten zijn herkenbaar. Daar staan vier conclusies in. Ik weet niet meer of u
ze allemaal hebt genoemd, maar overall blijkt daaruit dat er voor statushouders een
veel groter risico is om in de knel te komen. Daarbij weten we ook wel dat mensen
met een lager inkomen en in de armoede in Nederland sowieso al veel risico hebben
op bijkomende problemen en schulden. We zien ook dat de administratie ingewikkeld
is. Dat is ze voor mensen zonder migratieachtergrond en zonder asielachtergrond al.
Op het moment dat we ons inburgeringsstelsel gaan doorontwikkelen, dan betrekken we
die vier aandachtspunten erbij.
Daar hebben we al een aantal stappen in gezet. Ik noemde net al het financieel ontzorgen.
Kennisdeling tussen gemeentes gebeurt nu veel meer. We hebben ook de regierol van
de gemeente gecreëerd, met één loket. En we hebben een hele rij verbeteringen doorgevoerd
in het oude inburgeringsstelsel. U had ook nog een aantal vragen over het oude inburgeringsstelsel.
Daar komen we zo op.
Ik zie wél, als ik dat als laatste zou mogen zeggen, dat de samenwerking tussen de
organisaties die rond die statushouder opereren, beter moet. Of het nou gaat om de
aanvraag van de toeslagen of om de situatie als je eenmaal in de schulden zit: net
als bij andere Nederlanders is het voor statushouders complex, maar als je de taal
niet goed spreekt en als je hier net geland bent, is dat nog moeilijker. De samenwerking
tussen die organisaties is voor mij dus echt een aandachtspunt.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Wat betreft die specifieke omstandigheden van statushouders, bijvoorbeeld bij het
aanvragen van toeslagen, waar gewoon knelpunten zitten, had de Minister het over structurele
oplossingen en dat daaraan gewerkt wordt. Kan daar een termijn aan verbonden worden?
Wanneer kunnen we die verwachten? Krijgen we een overzicht? Komt er een soort knelpuntenbrief
met wanneer die knelpunten allemaal beslecht gaan of kunnen worden?
Minister Van Gennip:
Ik denk dat we daarop terug moeten komen in de volgende uitvoeringsbrief. Het knelpunt
is voor ons heel duidelijk. We hebben dat knelpunt ook duidelijk gemeld bij Toeslagen.
Verschillende andere organisatie hebben dat ook gedaan. Dienst Toeslagen heeft het,
zoals u weet, best druk met een heleboel andere zaken, maar wij zullen zorgen dat
we in de volgende brief meer duidelijkheid hebben over wanneer er duidelijkheid van
Toeslagen kan komen. Het is namelijk echt een knellend probleem.
Boetes en handhaven. De heer Warmerdam had het over de vraag hoe je nou eigenlijk
omgaat met inburgeraars: doe je dat vanuit wantrouwen of doe je dat vanuit vertrouwen?
Ik vind het heel belangrijk dat ik dit voorjaar samen met collega Schouten aangegeven
heb hoe wij de fraudewet willen herzien. Dat voorstel is in internetconsultatie gegaan,
dus dat moet nog naar uw Kamer toe. Daarin is het uitgangspunt dat je uit moet gaan
van vertrouwen, dat mensen een vergissing kunnen maken en dat ze dan niet gelijk een
100%-boete krijgen. Daar zijn de mensen op het departement lang mee bezig geweest.
Daar zijn wij ook zelf lang mee bezig geweest. Maar dat is volgens mij echt hoe je
fraudebeleid of inburgering moet vormgeven.
De vragen die u stelde, gaan over het oude stelsel, de Wi2013. Dat kunnen we niet
meer zo heel erg veranderen. We kunnen wel kijken of we daar nog wat kunnen bijsturen.
Eigenlijk naar aanleiding van de vragen van de heer Warmerdam en de vragen van mevrouw
Becker heb ik toch het volgende bedacht. Dat nieuwe inburgeringsstelsel, de Wi2021,
is natuurlijk nog vormgegeven in voorgaande jaren. Is die filosofie van uitgaan van
vertrouwen en ervan uitgaan dat mensen de juiste stappen proberen te zetten, helemaal
beklonken in dat stelsel of niet? Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Becker eens
dat er ook een stok achter de deur moet zijn voor mensen die niet willen of die zeggen
dat ze, flauw gezegd, na kerst wel gaan beginnen. Het gaat om de balans daarin, dus
om de filosofie daarachter – gaan we uit van vertrouwen? – en tegelijkertijd om het
punt dat je rechten én plichten hebt. Hoe zit die balans erin en hoe vertaalt zich
dat dan in een boete- en een sanctiebeleid in het huidige stelsel? Een toezegging
aan u beiden is dat wij dat gaan analyseren.
Wat betreft het oude stelsel – want daar gingen de vragen van de heer Warmerdam over,
maar mijn toezegging gaat over het nieuwe stelsel – zeg ik: ook in het oude stelsel
is inburgering een two-way street. Dat betekent dat wij als overheid faciliteiten
bieden om te integreren in onze samenleving, maar dat je dan ook mag verwachten dat
nieuwkomers echt een stap naar voren zetten. Daarom hebben we een inburgeringsplicht.
Een plicht gaat gepaard met sancties als verplichtingen niet op tijd worden nagekomen;
dat houdt het woord «plicht» in. Maar boetes zijn alleen aan de orde als iemand zich
verwijtbaar niet houdt aan de gemaakte afspraken of als iemand verplichtingen niet
nakomt. In de uitvoering wordt door gemeenten en door DUO maatwerk geboden. Er wordt
gekeken naar de omstandigheden van de inburgeraar. Daarmee willen we waarborgen dat
boetes niet worden opgelegd in situaties buiten iemands schuld.
Het nieuwe stelsel heeft natuurlijk nog geen boetes, want de termijn van drie jaar
is nog niet verlopen. We komen dadelijk even op de overschrijding van de inburgeringstermijn,
want dat heeft ook met corona te maken.
Dat is volgens mij het antwoord op de vragen van de heer Warmerdam over hoe het nou
zit met dat beboeten.
Wat is er nou precies aan de hand met die 5.000 boetes in 2022, terwijl het er «maar»
3.000 waren in 2019? Vanwege corona is de inburgeringstermijn van de inburgeraars
diverse keren verlengd. Er waren dus ruim twee jaar lang geen termijnoverschrijdingen.
Dat wordt nu ingehaald, want na het beëindigen van die verlengingen, dus tot twee
keer toe, ontstonden er veel termijnoverschrijdingen in dat ene jaar, terwijl die
anders over drie jaar verspreid zouden zijn. Dat is de wiskundige, cijfermatige verklaring
ervoor, maar we willen toch onderzoek doen naar die groep. Waarom willen we dat? Omdat
het vermoeden bestaat – dat weten we natuurlijk niet – dat de coronaperiode een negatieve
invloed heeft gehad op de inburgering van deze mensen en waarschijnlijk ook op hun
taalvaardigheid. Als je door corona meer thuis bent gebleven, heb je waarschijnlijk
minder Nederlands geoefend en is je taalvaardigheid dus achtergebleven; dat is een
hypothese. Hetzelfde geldt voor de inburgeringslessen, die je hebt gemist. Ze hebben
weliswaar de termijn verlengd – die overschrijdingen moet je eigenlijk over drie jaar
uitsmeren – maar toch wil ik weten wat er met deze groep aan de hand is en of die
misschien op een manier extra geholpen moet worden, omdat die door corona gewoon achter
is gaan lopen.
De heer Warmerdam (D66):
Ik ben blij om dit te horen, want ik begrijp de analyse waarom het aantal, die 5.000
boetes, hoger is dan voorheen. Tegelijkertijd betekent dat wel dat heel veel mensen
in eerste instantie een heel negatief contact met de overheid zullen hebben gehad;
het zullen er niet 5.000 zijn, want misschien hebben sommige mensen meerdere boetes
gekregen, maar wel duizenden mensen. Dat is zonde, zeker als je hier net nieuw bent.
De Minister zegt dat 90% van de statushouders in de eerste jaren in de financiële
problemen komt. Boetes helpen daar zeker niet bij. Ik ben blij om te horen dat er
een analyse of een onderzoek komt naar hoe deze mensen beter ondersteund kunnen worden.
Begrijp ik het goed dat er dan in eerste instantie vanuit vertrouwen met clementie
gekeken wordt naar de redenen en dat het aantal boetes hopelijk lager zal worden dan
die 5.000?
Minister Van Gennip:
Over de uitkomst daarvan kan ik u geen toezegging doen. Maar dat er barmhartig naar
gekeken wordt, kan ik u wel toezeggen. Daarover zijn we ook in gesprek met DUO. Daarnaast
onderzoeken we of deze mensen achter zijn gaan lopen in hun taalvaardigheid en hun
inburgering. Dat valt dus onder het oude stelsel. Ik zei u net dat we dat in het nieuwe
stelsel tegen het licht willen houden op grond van de filosofie die we hebben gecommuniceerd
over het nieuwe fraudebeleid.
De oude wet en de overschrijdingen. Ik denk dat het belangrijk is dat DUO, zo veel
mogelijk via het scherm, hoorzittingen houdt met statushouders om te vragen: hoe komt
het nou dat die termijn is overschreden? Zijn er persoonlijke omstandigheden? Corona?
En noem maar op. Het wordt dus echt casus per casus besproken met de mensen en dan
zullen er inderdaad gevallen zijn waarbij je barmhartig moet zijn, maar er zullen
ook gevallen zijn dat je moet zeggen: kom, zeg! Dat zal natuurlijk ook zo nu en dan
aan de hand zijn.
Mevrouw Becker (VVD):
Fijn dat de Minister onderzoek wil doen naar de stokken achter de deur die in het
stelsel zitten. Zij zei: voor het huidige stelsel weten we dat nog niet, want er kunnen
nog geen overschrijdingen zijn van drie jaar. Maar dat is niet helemaal waar, want
het huidige stelsel kent ook bestuurlijke boetes. Zo is in de inburgeringswet bijvoorbeeld
een boete opgenomen voor het niet verschijnen bij de brede intake. Bij de totstandkoming
van de inburgeringswet hebben we er met elkaar uitgebreid over gedebatteerd dat we
het belangrijk vinden dat het uniform is en dat dus niet de ene gemeente hele hoge
strenge boetes oplegt in het eerste geval en de andere gemeente dat helemaal niet
doet. Ik heb daar geloof ik nog samen met het CDA amendementen over ingediend. Dat
is helemaal in de wet verankerd en mijn vraag is daarom: hoe loopt dat nu? Hoe worden
die stokken achter de deur nu in de huidige praktijk gebruikt? Zou de Minister dat
ook mee willen nemen in haar onderzoek? Want er is destijds juist in een balans over
nagedacht.
Minister Van Gennip:
Inderdaad. Het klinkt zo flauw, maar voor het onderzoek is het belangrijk dat we zowel
de stok achter de deur als de wortel meenemen. Ik denk niet dat er in dit stelsel
al heel veel bestuurlijke boetes zijn uitgedeeld, juist ook omdat veel van de vertraging
helaas bij de gemeentes ligt. Maar nu u het noemt, vraag ik me af we ook daar iets
mee moeten doen bij de sturingsinformatie die we ophalen. Het kan namelijk ook een
teken zijn van hoe een gemeente iets aanpakt en of met name de gezinsmigranten wel
of niet achterlopen. We komen zo nog op de gezinsmigranten, maar daar zit dus wel
een zorgpunt.
Dan kom ik op de doorstroom. Op de vraag van mevrouw Becker hierover heb ik eigenlijk
al geantwoord: ja, er is een stijgende lijn in inburgeraars met een PIP. We willen
natuurlijk dat die stijgende lijn zich doorzet. Maar ik heb u net toegezegd dat we
u dat keurig netjes gaan laten weten en dat we er samen met de VNG vooral voor gaan
zorgen dat we die sturingsinformatie hebben.
We hebben het al over de stok achter de deur gehad.
Mevrouw Becker vroeg naar het onlineonderwijs. Ik zei net al dat ik denk dat het belangrijk
is om meer online te doen. Maar sinds ik de vraag zelf heb gesteld, weet ik beter
waarom dat fysieke onderwijs soms zo belangrijk is. Er zijn al veel mogelijkheden,
maar er kan echt nog veel meer. Tegen taalscholen en docenten heb ik dan ook gezegd,
maar ik herhaal dat hier toch nog maar een keer: benut de bestaande ruimte! Benut
de ruimte die er zit tussen de regels. Onder de huidige wet is voor het B1-onderwijs
50% afstandsonderwijs toegestaan in combinatie met klassikaal onderwijs. Dat is ook
logisch, want die route is van hoog niveau en dan kan je ook verwachten dat mensen
afstandsonderwijs aankunnen. Bij de Z-route zal dat wat anders zijn.
We zijn bezig met een onderzoek naar de potentie van onlineonderwijs. Wat kan werken
voor welke doelgroepen? Daarbij kijken we ook naar wat we kunnen verruimen. Voor het
einde van het jaar krijgt u daar informatie over.
Ik heb hier nog een vraag over de Wi2013 en wel de vraag van de heer Warmerdam over
de resterende 15% van de ELIPs-aanpak. Ik deel zijn mening dat alle gemeenten inburgeraars
waarvan de lening vrijwel volledig is uitgeput, zouden moeten inzetten. Ze krijgen
hier ook financiële middelen voor. Ik heb hierover over twee of drie weken bestuurlijk
overleg met de VNG en dan neem ik dit mee, zodat we kunnen zorgen dat de rest van
de gemeenten ook aan boord komen. We hadden het net over die schuldenproblematiek
en dit is dus juist waar die problemen gaan ontstaan. Deze mensen moet je dus helpen.
De heer Warmerdam vroeg naar de gezinsmigranten uit de Wi2013. Die krijgen geen ondersteuning
meer en hij zegt dan: «We geven ze nu geen ondersteuning en over twintig jaar blijkt
dat het mis is gegaan. Wat gaan we daaraan doen?» Onder die oude wet zijn gezinsmigranten
zelf verantwoordelijk voor hun inburgering. In het kader van het verbeterplan voor
dat oude stelsel heb ik met de VNG gesproken over de gemeentelijke ondersteuning van
deze groep. We hebben natuurlijk een nieuw stelsel, maar heel veel mensen vallen nog
onder het oude stelsel en daar hebben we dus een verbeterplan voor. Zoals de heer
Warmerdam ook al zei, zien de gemeenten daartoe geen mogelijkheden, omdat ze het gewoon
al heel druk hebben met inburgering en met de Oekraïners.
Ik begrijp dat het voor de gemeenten moeilijk is door de huidige arbeidsmarkt en dat
ze prioriteiten moeten stellen. Ik heb me daarom op dit moment eigenlijk neergelegd
bij die prioriteitenstelling. Maar we houden het wel heel erg goed in de gaten, ook
omdat ik uw zorgen deel over hoe het met de gezinsmigranten gaat. Ik deel uw zorgen,
juist ook omdat er kwetsbare groepen bij zitten. Ik denk dan aan de partner die wel
integreert en zijn vrouw, die naar Nederland komt en die dan niet genoeg Nederlands
spreekt om op het schoolplein haar weg te kunnen vinden of aan het werk te gaan. Dus
op onze eigen lijn van onderwerpen staat voor het komende jaar extra aandacht vanuit
ons voor gezinsmigranten, niet alleen onder deze wet maar ook onder de nieuwe wet.
Ik kom er op een gegeven moment bij u op terug of ik bij de gemeenten zoveel ruimte
heb kunnen creëren dat ze het toch op kunnen pakken.
Naturalisatie. Dat onderwerp ligt natuurlijk bij mijn collega van JenV, zeg ik tegen
mevrouw Becker. Vanuit het perspectief van inburgering en meedoen is het heel belangrijk
dat die B1-eis niet alleen voor inburgeringsplichtigen geldt, maar ook voor mensen
die zich willen laten naturaliseren. De Staatssecretaris van JenV zal u hierover informeren
zodra er meer duidelijkheid over is.
Dat was inburgering. Ik hoop dat ik alle inburgeringsvragen heb gehad en dat ik door
kan naar «weerbare samenleving».
De voorzitter:
Mevrouw Becker, met een nabrander op inburgering.
Mevrouw Becker (VVD):
Heb ik de beantwoording gemist over de subsidies en waar ze precies voor worden gebruikt?
Minister Van Gennip:
Die zitten bij «statushouders aan het werk».
Mevrouw Becker (VVD):
Oké, dan heb ik niks gezegd.
Minister Van Gennip:
Neem ik aan, toch? Ja, ik zie geknik bij de ambtenaren.
Mevrouw Becker heeft ook vragen gesteld over subsidies in wijken, maar die vier subsidies
gingen dus over «statushouders aan het werk».
We hebben een aantal wijken waar we een grote aanpak op hebben staan. Wat ik weet
over die aanpak, is dat de problemen in die zwakke wijken niet alleen heel divers
zijn, maar vaak ook multi. Er spelen veel verschillende problemen tegelijkertijd.
Dat kan met religie te maken hebben, maar ook met zware criminaliteit. Het kan te
maken hebben met slechte huurhuizen, maar ook met... Wat ik heel lastig vind, is dat
je ziet dat er een accumulatie van problemen is. Als daar ook nog discriminatie en
racisme bovenop komen, wordt het voor mensen wel heel erg zwaar en dan heb je dus
ook een grote kans dat mensen zich afschermen van de samenleving en doorgaan in hun
eigen bubbel.
Die agenda zet in op het versterken van de veerkracht van mensen in kwetsbare omgevingen.
Het gaat ook over veerkracht tegen georganiseerde criminaliteit, bijvoorbeeld snel
geld willen verdienen. We werken daarbij samen met de professionals in de wijk, maatschappelijke
organisaties en met iedereen die een bijdrage kan leveren. Dat kunnen mensen met een
migratieachtergrond zijn, dat kunnen mensen met een bepaalde religie zijn, dat kunnen
straatagenten zijn; noem maar op. Iedereen die kan meewerken! Zoals blijkt uit onderzoek
kunnen de vve en informeel onderwijs een positieve rol spelen in het versterken van
de weerbaarheid van jeugd en jongeren. Waarom? Als je je zekerder voelt over jouw
identiteit, is het voor veel mensen ook makkelijker om vervolgens te integreren. Mijn
collega, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, heeft een aanpak gericht
op de verbetering van de kwaliteit van informeel onderwijs – daar weet u alles van;
daar hebben we natuurlijk al vaker discussies over gehad – met als sluitstuk onderzoek
naar de mogelijkheden voor toezicht. Daar valt dit onder, want vve zit natuurlijk
bij mijn collega Paul.
Zit er in de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving ook een repressief spoor,
vroeg mevrouw Becker. Wij zetten in op het bevorderen van veerkracht, van stabiliteit,
van weerbaarheid. Wij hebben geen handhavende bevoegdheden als SZW. Andere instanties
hebben die wel. Onze rol is dus echt preventie. De rol van repressie zit bij andere
collega's of bij de gemeenten. Het is heel belangrijk om die positieve agenda van
weerbaarheid en van preventie niet te vermengen. Die agenda komt vanuit SZW en op
die manier proberen wij om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van criminaliteit
en gewelddadig extremisme. We zijn nu echt aan het uitvinden wat er wel en niet goed
werkt, of wat er beter werkt, op het gebied van preventie. Daarom monitoren en evalueren
we al die activiteiten en interventies.
Mevrouw Becker vroeg of het onlineplatform er al is. De agenda is net gestart, dus
we kunnen nog geen uitkomsten delen. Het onlineplatform is bedoeld om de kennis te
delen die met de agenda wordt gecreëerd. We ontwikkelen het platform parallel aan
de uitvoering, dus dat begint begin volgend jaar. We gaan waarschijnlijk wel aansluiten
bij bestaande overheidswebsites, want we hebben inmiddels een wildgroei aan overheidswebsites.
Dat is een ander programma van een andere collega, maar wij zorgen dus dat wij het
netjes kunnen aansluiten, als dat kan, bij bestaande websites, maar dan waarschijnlijk
wel met een eigen tab, mag ik hopen, en een eigen titel, een eigen kleur.
Mevrouw Becker (VVD):
Heb ik dan verkeerd in de stukken gelezen dat het onlineplatform er in 2023 zou moeten
zijn?
Minister Van Gennip:
We kijken even na wat er in de stukken staat, maar het is er nog niet in 2023. Nee.
De voorzitter:
Wordt vervolgd.
Minister Van Gennip:
Dan hebben wij nu het blokje statushouders aan het werk ... O nee, eerst nog een vraag
van de heer Warmerdam. Hij had het over de ongewenste tweede nationaliteit. Ik weet
niet zeker of dat onder dit hoofdstukje valt, maar het zit bij dat team, dus ik doe
het nu. Wij bouwen op dit moment als ministerie kennis op over het thema van de dubbele
nationaliteit en vooral over wat die dubbele nationaliteit betekent voor mensen en
wat die met mensen doet. Ik heb zelf ook een gesprek gevoerd met een van de indieners,
uw collega Belhaj, en mijn mensen hebben verschillende gesprekken gevoerd met verschillende
indieners. We doen een onderzoek naar de ervaringen en de behoeften van Nederlanders
met een dubbele nationaliteit. Dat hebben we deze zomer met u gedeeld in een Kamerbrief.
Wij doen een verkenning naar juridische dilemma's gerelateerd aan dubbele nationaliteit.
Dat moet nog beginnen. En we zorgen dat we dit onderwerp structureel borgen in bestaande
onderzoekslijnen. Dat wordt uitgevoerd door KIS. De resultaten daarvan kunnen we naar
verwachting tussentijds, het tweede kwartaal volgend jaar, met u delen. Op basis van
wat daaruit komt, gaan we dan verder met onze beleidsontwikkeling.
Maar het is duidelijk dat het natuurlijk wat met je doet als je een ongewenste tweede
nationaliteit hebt waar je niet vanaf kunt. En dat het mensen soms ook tegenhoudt
in hoe zij zich kunnen gedragen in de Nederlandse samenleving, omdat zij toch ergens
nog een lange arm voelen, letterlijk of figuurlijk, is ook heel duidelijk. Dus het
is heel goed dat deze indieners dit zo duidelijk hebben gemaakt. Zij hadden een aantal
wensen die niet kunnen, juridisch niet of op andere manieren niet, maar het doel dat
zij nastreven, is heel duidelijk. Vandaar dus ook die onderzoekslijnen. Daar zetten
we dus stappen op.
Statushouders aan het werk is een belangrijk onderwerp dat mij na aan het hart ligt.
Waarom? Juist omdat werk tot meedoen in de samenleving, tot je gewaardeerd voelen
en tot respect bij de kinderen leidt, het een netwerk geeft waaraan je vragen kan
stellen over hoe bepaalde dingen geregeld moeten worden, en het uiteindelijk leidt
tot ontwikkeling. Statushouders aan het werk is dus vanuit allerlei oogpunten belangrijk:
voor de mensen zelf, voor de samenleving, voor hun kinderen, en ook voor de werkgevers
die zo veel krapte ervaren. We hebben inderdaad een subsidieregeling voor werkgevers,
we hebben regionale verbinders en we hebben de startbanen.
Ik ga naar de concrete vragen. Mevrouw Becker vroeg hoe de proeven voor de startbanen
in de praktijk worden vormgegeven. Er zijn vijf proeven die gemeentes of arbeidsregio's
gaan uitvoeren in samenwerking met werkgevers en de sociaal ontwikkelbedrijven. We
hebben dit jaar 2 miljoen aan subsidie beschikbaar voor die vijf proeven. We kunnen
dat uitrekenen: 400.000 per proef. Dat geld gaat naar uitvoeringskosten en ontwikkel-
en projectkosten.
Wanneer gaat het loket ter ondersteuning van werkgevers open? Kunnen ze ook gebruikmaken
van de loonkostensubsidie? Dat zijn ook vragen van mevrouw Becker. Die subsidieregeling
komt medio volgend jaar beschikbaar. Het is een aanvullende subsidieregeling voor
werkgevers. Loonkostensubsidies vormen een regulier onderdeel van de re-integratiemiddelen
van gemeenten, die ze naar eigen inzicht kunnen inzetten. Die komen dus uit de Participatiewet.
De regeling komt boven op loonkostensubsidies.
Ik heb uw Kamer al eerder toegezegd uit te zoeken of het mogelijk is om de inzet van
loonkostensubsidie te monitoren speciaal voor statushouders. Ik heb het CBS verzocht
om te verkennen hoe we dat kunnen doen. Het gaat er dus om welke informatie over de
inzet van re-integratie- en participatievoorzieningen voor statushouders beschikbaar
is en te koppelen is aan het langlopende Longitudinale Onderzoek Cohort Statushouders,
LOCS, en of die informatie kan worden opgenomen in het dashboard van de cohortstudie.
Zodra daar meer duidelijkheid over is, wordt u daarover geïnformeerd. Dat gebeurt
in ieder geval via de voortgangsbrief over statushouders aan het werk in het eerste
kwartaal van het komende jaar.
Mevrouw Becker vroeg ook of we meer gaan inzetten op ondernemerschap voor statushouders.
Ja, mijn collega van EZK is daar samen met ons naar aan het kijken. Die informatie
delen we met u in de volgende voortgangsbrief over statushouders aan het werk. Die
staat voor het voorjaar van 2024 gepland. Dat waren de «statushouders aan het werk»-vragen.
Dan heb ik hier de 24 wekeneis. Daar vroeg mevrouw Kathmann naar. Ik noem even de
feiten. Op 18 april en 21 juni heeft een lagere rechtbank de 24 wekeneis onverbindend
verklaard. Zoals u weet, heeft UWV hoger beroep ingesteld om van de hoogste bestuursrechter
helderheid te krijgen. Dat is de gebruikelijke gang van zaken als een lagere rechter
zo'n ingrijpende uitspraak doet. Op 7 september heeft de zitting bij de Raad van State
plaatsgevonden. Ik ga ervan uit dat de Raad van State ook een uitspraak gaat doen,
maar daar gaat de Raad van State zelf over. Meestal is dat binnen een à twee maanden,
maar dat weten we natuurlijk niet. Als de Raad van State tot hetzelfde oordeel komt,
dan zal de 24 wekeneis vanaf dat moment niet meer geldig zijn en zullen wij de regelgeving
aanpassen. Controversieel verklaren van het dossier betekent uiteraard niet dat het
kabinet deze uitspraak naast zich neer zal leggen. Uiteindelijk is dat de hoogste
rechter. Ik zal u zeker informeren als de uitspraak er is. Ik had overigens al twee
keer in een eerder debat toegezegd – maar toen waren we nog niet demissionair; dat
klopt – dat wij deze uitspraak uiteraard zullen respecteren. Mijn collega Van der
Burg heeft dat ook toegezegd.
Dan hebben we nog Oek. De heer Warmerdam refereerde niet aan de «lessons learned»-brief
over Oekraïense ontheemden, die nog steeds een inspiratie is voor heel veel zaken
die wij doen, ook in Europa, en voor statushouders aan het werk. Ik had eerder deze
week een ontmoeting met Commissaris Schmit; ook hij refereerde daar weer aan. Wie
de brief ook heeft geschreven: be proud.
De heer Warmerdam vroeg: kunnen Oekraïense ontheemden vooruitlopend op mogelijke inburgering
nu al lessen volgen die straks meetellen; kunnen we een vorm van stapsgewijze inburgering
doen? Of Oekraïense ontheemden in de toekomst inburgeringsplichtig gaan worden, is
gewoon nog niet bekend. Dat is afhankelijk van Europese besluitvorming voor de periode
na maart 2025, want de tijdelijke regeling is verlengd tot maart 2025. In de tussentijd
kunnen Oekraïense ontheemden laagdrempelig vanuit de gemeente taallessen volgen. Daar
heb ik extra geld voor beschikbaar gesteld. Ik denk dat de uiteindelijke status van
de Oekraïense ontheemden in Europa nog een hele discussie gaat worden. Daar kunnen
we op dit moment niet op vooruitlopen.
Je ziet dat daar nu al verschillende opinies over zijn. Er zijn Oekraïense ontheemden
die nu al zeggen: als dit zo doorgaat, blijf ik waarschijnlijk liever in Nederland.
Er zijn er ook een heleboel die zeggen: als het kan, wil ik weer terug naar huis en
mijn land helpen opbouwen. Ik heb in de laatste anderhalf jaar een aantal van mijn
Oekraïense collega's ontmoet. In de laatste paar maanden is hun oproep steeds steviger
geworden. Die oproep is: zorg goed voor onze mensen, zeker voor onze kinderen, en
zorg dat mensen vaardigheden ontwikkelen die ze straks thuis weer kunnen gebruiken,
maar zorg alsjeblieft dat ze straks weer graag terug naar huis willen. Dat wordt dus
een heel moeilijk dilemma. Aan de ene kant wil je namelijk dat mensen hier hun weg
kunnen vinden. Je wilt echt dat ze Nederlands leren. Je wilt dat ze hun plek in de
Nederlandse samenleving kunnen innemen. Aan de andere kant heeft Oekraïne deze mensen
straks heel erg hard nodig om het land weer op te bouwen. Hoe langer de oorlog duurt,
hoe moeilijker die discussie gaat worden.
De heer Warmerdam (D66):
Ik snap de onzekerheid in de internationale context waar de Minister mee te maken
heeft, en de onzekerheid op persoonlijk niveau voor Oekraïners die in Nederland of
in een ander land in Europa zijn. Ik snap dan ook dat de Minister zegt dat we niet
vooruit kunnen lopen op wat er gaat gebeuren in de wereld en op welke keuzes Oekraïners
maken. Maar dat we er niet op vooruit kunnen lopen, betekent niet dat we geen voorbereidingen
kunnen treffen. Ik zoek naar het volgende, want de Minister en ik weten beiden hoelang
het kan duren als we op een gegeven moment erachter komen dat er een besluit wordt
genomen op Europees niveau en dat er veel Oekraïners blijven. Ik wil voorkomen dat
we dan nog moeten beginnen met het maken van een heel plan, want dat gaat maanden
en maanden en maanden duren. Het zou zo fijn zijn als wij dat plan dan al ambtelijk
in de la hebben, in de zin van: dat zou er zo uit kunnen zien en zou op deze manier
uitgevoerd kunnen worden door gemeenten; voor deze specifieke groep zou dit nodig
zijn en dat zou dit kosten. Dat laatste zou ook nog ingewikkeld kunnen worden. Kunnen
we die voorbereidingen al treffen, zodat we als dat moment komt – mijn verwachting
is dat dat moment ooit gaat komen – het plan uit de la kunnen halen en direct van
start kunnen gaan, en we niet dan pas beginnen met de voorbereiding?
Minister Van Gennip:
Het denken stopt natuurlijk nooit, zeker niet in grote ambtelijke organisaties – dat
hoort ook zo – en zeker niet als het kabinet demissionair is; dan wordt er van alles
voorbereid waar ik geen zicht meer op heb. Het lastige is hier dat we niet precies
weten waar we ons op voorbereiden, want we weten niet wat de status van de Oekraïense
ontheemden uiteindelijk gaat zijn. Wordt dat een volledige inburgering? Wordt dat
een soort inburgering light? Dan ben je dus eigenlijk verschillende alternatieven
aan het voorbereiden.
We zien wél dat het taalonderwijs heel erg gewaardeerd wordt door Oekraïense ontheemden,
dat het ook heel erg nodig is en dat vrijwel alle gemeenten, het grootste gedeelte
van de gemeenten, al op enige wijze taalaanbod voor deze groep hebben georganiseerd.
Ze waren dus ook heel blij met die extra middelen. Dit najaar hebben we de Derde Monitor
Taalonderwijs volwassen Oekraïense ontheemden. Op basis van de uitkomsten van die
monitor – en als er eventueel aanvullend onderzoek nodig is, dan doen we dat natuurlijk
– kijken we wat er extra nodig is op het gebied van taalaanbod. Daar spelen werkgevers
ook een rol bij. Die kunnen ook taalaanbod hebben. Mensen die werk hebben, burgeren
meestal makkelijker in; die integreren makkelijker. Ik weet niet hoeveel inburgeringscursussen
er echt heel uitgebreid nodig zijn. Het gaat nu namelijk vooral over taal en de meeste
gemeenten bieden ook wel iets van een oriëntatiecursus aan.
De volgende vraag zou kunnen gaan spelen. Maar dan lopen we echt op de zaken vooruit.
Stel dat de Oekraïners op een gegeven moment inburgeringsplichtig worden, tellen al
die uren die ze nu al ergens in hebben zitten, dan mee? Maar dat ga ik sowieso ook
uitzoeken voor statushouders aan het werk. We hadden het net over de vraag of werkuren
en participatie-uren op de een of andere manier mee kunnen tellen in de inburgering
die je hebt gedaan; dat geldt trouwens vooral in de Z-route. Als Oekraïense ontheemden
volledig inburgeringsplichtig worden, zullen dezelfde regels gelden. Overigens verwacht
ik, als het zo zou zijn, dat de meeste Oekraïners natuurlijk een hogere route gaan
volgen. En daarom is dat taalonderwijs zo belangrijk, net als erkenning van diploma's.
Dat zijn eigenlijk de twee grote ...
De voorzitter:
De laatste restjes van de beantwoording van de vragen, Minister, volgens mij.
Minister Van Gennip:
Ik denk dat ik erdoorheen ben, voorzitter.
De voorzitter:
Dan heb ik voor u nog de tweede termijn vanuit de commissie. De heer Van Baarle.
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb een inzageverzoek van iemand ingezien. Ik kan geen
namen noemen. Ik ga ook geen instantie noemen. Daaruit blijkt dat zo'n instantie de
naam heeft geregistreerd van iemand, met tussen aanhalingstekens: religieuze opvattingen.
Dat is ook gedeeld met de gemeente, met afnamepartners, de NCTV, de veiligheidsketen.
Ik ken deze persoon. Het is gewoon een goede gozer. Ik word daar gewoon misselijk
van.
Voorzitter. Ik heb het web even schematisch neergezet. We hebben de taskforce. Daar
zitten in: SZW, Binnenlandse Zaken, JenV, NCTV, Buitenlandse Zaken en de politie.
Dus daar ligt de informatie dan al. Vervolgens wordt dat gedeeld met de gemeente,
de Financial Intelligence Unit en het Financieel Expertise Centrum. Daar zitten in:
het OM, DNB, de Belastingdienst en AFM. Het wordt gedeeld met ministeries. Het wordt
gedeeld met het Landelijk Steunpunt Extremisme. Het wordt gedeeld met de veiligheidspartners.
Dat is zo'n beetje het web dat ik nu kan achterhalen. Dit ligt gewoon zo'n beetje
bij de hele overheid. Daarom neem ik dus ook geen genoegen met: we wachten op een
onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit wordt namelijk niet alleen ingezet
voor informatieverzameling. Het doel van de hele taskforce is ook: handelingsperspectief
ontwikkelen. Dus we kunnen ook niet uitsluiten dat dit gevolgen heeft gehad voor mensen.
Ik wil dus een tweeminutendebat aanvragen om hier echt op door te gaan, want dit is
nog niets eens het begin van de onderste steen, als je het aan mij vraagt.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Baarle. Mevrouw Palland.
Mevrouw Palland (CDA):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik had nog twee vragen gesteld over het
traject van herstel. Ik dacht dat dat misschien zou komen bij het onderwerp weerbare
samenleving, maar dat was toch weer een ander blokje. Het ging meer over het belang
dat kritische geluiden van ambtenaren, die er wel waren, en ook van maatschappelijke
organisaties, over het handelen van de overheid tijdig gehoord en serieus genomen
worden. Hoe gaan we dat concretiseren?
En misschien was het volgende meer een hoog-overvraag. SZW wil graag gemeenten ondersteunen
bij het opbouwen en onderhouden van hernieuwde relaties. Is daar voldoende kennis
voor? Misschien kan ik het samenvatten met de vraag: kan de Minister zeggen en toezeggen
... We zien religieuze organisaties en levensbeschouwelijke organisaties, zoals het
SIO, het CMO, en partijen als het Leger des Heils en dergelijke, als maatschappelijke
partners. Daar willen we mee in gesprek zijn en blijven, ook op het moment dat er
signalen zijn waar we ons zorgen over maken.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Palland. De heer Warmerdam.
De heer Warmerdam (D66):
Dank aan de Minister en de ambtenaren voor de beantwoording van de vragen. De Minister
gaf aan dat zij zich ook zorgen maakte over de inburgering van gezinsmigranten en
dat dit op dit moment geen prioriteit is van gemeenten. Mijn verzoek aan de Minister
is om ons goed op de hoogte te houden van hoe dat loopt, want mijn zorg is dat we
er over een jaar achter komen dat het nog steeds geen prioriteit is bij gemeenten.
Als dat zo is, moeten we echt wel nadere acties gaan ondernemen, want we creëren daarmee
onze eigen problemen.
Nog één ander onderwerp, dat nog niet aan bod is gekomen: het tekort aan NT2-docenten.
De Minister geeft sinds februari aan te werken aan een langetermijnplan. Wanneer kunnen
we dat plan verwachten? Komen daarin ook aspecten als het recht op een lerarenbeurs
of het tekort aan opleidingsplekken naar voren?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Warmerdam. Mevrouw Kathmann.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb eerder een vraag gesteld over de #Meedoen-balies. Toen gaf
ik aan dat er nu 38 #Meedoen-balies worden gefinancierd, terwijl er 80 reguliere locaties
en 129 noodopvanglocaties zijn. Toen zei de Minister: nou, we doen wat we kunnen met
de middelen die we nu hebben, maar de begroting komt eraan. Dus ik zou graag van de
Minister willen weten wat het kostenplaatje is als we alle locaties willen doen.
Mijn tweede vraag is in het verlengde van wat mijn collega van D66 net vroeg, over
de NT2-docenten. Twee jaar geleden is er een motie aangenomen, de motie-Gijs van Dijk,
waarin werd gevraagd of er stappen gezet kunnen worden, zeker rondom de werkomstandigheden
van NT2-docenten. Ze worden onderbetaald en er zijn vaak geen cao's. Dat we er zo
weinig hebben, heeft daarmee te maken. Ik ben benieuwd welke stappen er zijn gezet
en wanneer de Minister ons daarover kan berichten.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Kathmann. En ten slotte, mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor haar beantwoording. In reactie op een
aantal oproepen van de collega's over het goed betrekken van alle maatschappelijke
organisaties bij de hele agenda die deze Minister terecht is gestart met de reflectiesessies,
wil ik haar wel meegeven dat we een aantal jaren geleden gezegd hebben: kijk ermee
uit om bepaalde organisaties, de TRSO's, toch wel heel fundamenteel religieuze organisaties,
te zien als de spreekbuis van een bepaalde gemeenschap. Vanuit de gemeenschappen zelf
is er destijds ook kritiek op gekomen. Ik zou de Minister willen vragen om daar waakzaam
mee te zijn.
Dank voor de toezeggingen over meer sturingsinformatie en monitoring van de uitvoering
van de inburgeringswet, en voor een aantal andere toezeggingen waar we mogelijk zo
meteen nog bij stil zullen staan. Ik denk nog steeds dat het een gemiste kans is dat
er in zo'n interdepartementale agenda als «kansrijke wijk» niet ook aandacht is voor
de ondermijnende krachten in zo'n wijk, zodat daar een repressieve agenda op gevoerd
kan worden. Wellicht zal ik daar zelf met voorstellen voor komen.
De Minister zegt dat medio volgend jaar – dat is altijd zo'n ambtelijke term; dat
kan alles zijn – de instrumenten voor werkgevers beschikbaar komen. Dat vind ik vrij
laat, want ze staan nu te springen om personeel. Zou dat niet eerder kunnen?
Dank, voorzitter.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik heb een verklarende vraag. Ik ben natuurlijk nog niet zo lang Kamerlid. Wat is
een TRSO?
Mevrouw Becker (VVD):
Er is een aantal jaren geleden onderzoek gedaan naar ... Ik weet even niet de exacte
afkorting, maar het ging over Turkse religieuze – ik weet even niet meer waar de S
voor staat – organisaties. Dat zijn organisaties zoals Milli Görüs en de Grijze Wolven,
waarbij het dubieus is of zij de hele Turkse gemeenschap in Nederland kunnen vertegenwoordigen.
Juist mensen binnen die gemeenschap zeggen ook: wij voelen ons niet volledig vrij.
Toen is er een discussie geweest met Minister Asscher en daarna met Minister Koolmees
over de vraag in hoeverre je dit soort organisaties moet zien als gesprekspartner
bij het onderwerp integratie. Ik wilde nog maar eens herinneren aan die discussie,
en ook aan de toezeggingen die de bewindspersonen destijds gedaan hebben om er voorzichtig
mee te zijn. Ik hoop dat de Minister daar bevestigend op kan antwoorden.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank voor deze uitleg van mevrouw Becker. Dan kan ik namens de fractie van DENK zeggen
dat het juist belangrijk is – en dan doe ik ook een oproep aan de Minister – om in
gesprek te gaan met een veelkleurigheid en veelheid aan organisaties. Blijkbaar is
het dus een definitie die de Turks-Nederlandse organisaties omvat. Ik weet dat deze
organisaties juist hun stinkende best doen om in gesprek met het ministerie een bijdrage
te leveren aan maatschappelijke stabiliteit maar ook aan emancipatie van de eigen
achterban, vanuit goed vertrouwen en het perspectief om een bijdrage te willen leveren
aan Nederland. Dus in aanvulling op wat mevrouw Becker heeft gezegd, wil ik ook dit
signaal afgeven aan de Minister.
Mevrouw Becker (VVD):
Om misverstanden te voorkomen: ik wil geen enkele organisatie monddood maken. Het
is belangrijk om alle geluiden te kunnen horen. Maar in het verleden werd er bijvoorbeeld
op de vraag of er met de Turks-Nederlandse gemeenschap is gesproken, gezegd: nou,
er heeft een gesprek plaatsgevonden met een organisatie als Milli Görüs. Dan heb je
dus één organisatie die je als gesprekspartner ziet voor de hele gemeenschap. Ik heb
de Minister gevraagd daarvoor uit te kijken en om juist veelkleurigheid aan tafel
te hebben als het gaat om geluiden uit die gemeenschap, en om met de mensen zelf te
praten en niet alleen met hun orthodox-religieuze voormannen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, meneer Van Baarle, ik heb heel veel interrupties ... Een hele korte, als het kan.
De heer Van Baarle (DENK):
Als mevrouw Becker de oproep doet aan de Minister «praat met een veelkleurig palet
aan organisaties en sluit daarbij niemand uit», dan zijn we het zelfs met elkaar eens.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Wat een mooie afsluiting van deze reeks aan interrupties tussen de
heer Van Baarle en mevrouw Becker. Mevrouw Palland, nog een vraag?
Mevrouw Palland (CDA):
Ik zat ook een beetje op dat laatste punt. Ik begrijp heel goed dat mevrouw Becker
zegt: laten we niet met één veeg alle zorgen die er terecht waren van tafel vegen.
Maar zij legt zo vaak de nadruk daarop dat ik wel de volgende vraag op tafel wil leggen.
Ik denk wel dat het begint met in gesprek zijn. De slotsom vond ik dus hartstikke
mooi. Dan ben ik ook weer blij dat ik in het midden zit. Dan kunnen we denk ik over
naar het kabinet, maar dat is uw rol, voorzitter.
De voorzitter:
Ik vind dat u dat voortreffelijk heeft gedaan, mevrouw Palland. We hebben iedereen
al gehad. Kunnen we doorgaan naar de beantwoording in tweede termijn, Minister?
Minister Van Gennip:
Ik denk het wel, ja.
De voorzitter:
Dan gaan we dat doen. Het woord is aan de Minister.
Minister Van Gennip:
Voorzitter. De emotie waarmee de heer Van Baarle zijn plaatje liet zien, begrijp ik
heel goed, net als wat dit doet met mensen in de omgeving van de heer Van Baarle.
In zijn woorden: het is gewoon een goede gozer, maar toch is zijn naam ergens verzameld.
Dat is ook waarom ik vandaag excuses heb gemaakt. En dat meen ik ook. Dat meen ik
als mens en als Minister. Dit is gewoon niet goed gegaan. En dat heb ik in de brief
geschreven en dat heb ik vandaag gezegd. Laat ik daar heel duidelijk over zijn. Ik
begrijp ook dat dat u raakt. Het raakt mij ook. Het raakt de mensen hier naast mij
ook. Het is ook iets waar we goed onderzoek naar moeten doen, maar dat moeten we niet
zelf doen. Daarom doet de AP onderzoek. Het is ook een onderzoek dat ik omarm. De
AP gaat over haar eigen onderzoek. Misschien geef ik ze nog wat suggesties mee; dat
zou zomaar kunnen. Maar het is wel heel belangrijk dat het een onafhankelijk onderzoek
is. Dan wordt het ook gewoon duidelijk hoe groot het voor bepaalde mensen is geweest,
en om hoeveel mensen het gaat, hoeveel mensen er genoemd zijn. Dus ik begrijp heel
goed dat dit u raakt. Dat wilde ik nog even zeggen.
Dan mevrouw Palland. Ja, wij zijn in gesprek met heel veel verschillende maatschappelijke
organisaties, met allerlei achtergronden en van allerlei pluimage, kan ik wel zeggen,
soms met een achtergrond uit verschillende landen, soms religieus, soms niet-religieus,
soms jongerenorganisaties, soms vrouwenorganisaties. Ik moet wel zeggen dat het heel
vaak mannen zijn als ik met een vertegenwoordiger aan tafel zit. Daar spreek ik ze
ook regelmatig op aan. Het zijn ook vaak oudere mannen. Daarom hebben we ook specifieke
jongerensessies georganiseerd en zit ik zo nu en dan ook specifiek met vrouwen aan
tafel, zoals Femmes for Freedom. Die zijn bijvoorbeeld ook al een paar keer langs
geweest.
Wat je inderdaad terugziet in onderzoeken, is dat niet iedereen zich vertegenwoordigd
voelt door die organisaties. Ook dat hoort erbij, maar toch is het belangrijk om met
heel veel organisaties te spreken. Als vrolijke katholiek kan ik u vertellen dat ik
mij niet altijd vertegenwoordigd voel door wat verschillende mensen van de katholieke
kerk zo nu en dan opperen. Dus ook dat hoort erbij. Maar als overheid ben je nog steeds
in gesprek met al die verschillende organisaties, juist omdat je dan in ieder geval
een heleboel ophaalt. Maar minstens zo belangrijk is het – ik zie dat mijn vriend
van de jongerenorganisatie niet meer op de publieke tribune zit – dat je ook met individuele
mensen praat. Ook dat kan weer tot N=1-situaties leiden, maar als je er dan 30 hebt,
krijg je wel een beter beeld, zeker als, in dit geval, de boodschap over gevoeld wantrouwen
vanuit de overheid zo vaak tot je komt.
Wat de rode draad is in heel veel van die gesprekken, is dat er discriminatie is in
Nederland. In mijn eerste debat hier zei ik: ja, er is discriminatie in Nederland.
Ik herinner me dat het voor een aantal van u een soort opluchting was dat de Minister
dat zei. Dat merk ik ook aan tafel bij mensen. Maar als het dan je eigen overheid
is die jou op deze manier behandelt, komt dat natuurlijk dubbel zo hard aan. Als een
huurbaas jou het appartement niet gunt en je kind geen stage krijgt, is dat natuurlijk
ook vreselijk. Maar als het je eigen overheid is, doet het echt dubbel pijn. Het is
dus belangrijk dat we in gesprek blijven met mensen en ook een weg vooruit vinden.
Ik heb daar ook nog niet alle antwoorden op. Dat moet ik echt samen met de gemeenschappen
en de organisaties vormgeven, want we moeten wel met elkaar een weg vooruit vinden,
naast natuurlijk dat onderzoek door de AP.
De heer Warmerdam had nog een vraag over de gezinsmigranten. Ik zei al dat we dat
zullen blijven monitoren, omdat ik me daar zelf ook zorgen over maak. Maar ik begrijp
ook de capaciteitsproblemen bij de gemeenten op dit moment. Die prioriteit van de
gemeenten heb ik nu even geaccepteerd. Maar we houden het goed in de gaten, juist
omdat ze onder de oude wet een beetje aan de zijlijn staan. In de nieuwe wet zitten
ze natuurlijk alweer meer in het hoofdproces.
In de uitvoeringsbrief van december 2023 kom ik terug op de aanpak van het NT2-docententekort.
Er komt weer een uitvoeringsbrief. Er zijn meerdere acties, zoals onlineonderwijs.
Er wordt gekeken naar potentiële doelgroepen voor het NT2-docentenvak, en naar opleidingsplekken.
Er staat iets over de cao, maar dat kan ik niet goed lezen. Mevrouw Kathmann vroeg
... O, de cao. Ik dacht dat er iets anders stond. De cao wordt meegenomen in de langetermijnplannen
voor de NT2-docenten. Uiteindelijk is het natuurlijk primair tussen werkgevers en
werknemers, maar wij moeten het wel stimuleren, denk ik zo. Dan ben ik volgens mij
door de vragen heen.
Ah, mevrouw Palland vroeg nog: hoe ga je om met kritische geluiden en hoe zorg je
dat je die wel blijft horen? Dat begint natuurlijk bij de houding van de Minister
zelf, de toon aan de top, maar ook van de dg's en van alle ambtenaren. Dat gaat ook
over de manier waarop wij het debat in de maatschappij voeren, en hier in de politiek.
Zijn wij bereid om naar elkaars standpunten te luisteren om te begrijpen waar mensen
vandaan komen? Het is wel belangrijk om te blijven trainen, coachen, op kritisch blijven
nadenken en kritische geluiden te laten horen. Dat heeft te maken met een bepaalde
cultuur. Ik mopper weleens op de beslisnota's die openbaar worden, waardoor u al mijn
aantekeningen kunt lezen. Maar het helpt ook wel weer om een cultuur te hebben waarin
mensen heel goed nadenken en bijvoorbeeld over drie opties de voor- en nadelen opschrijven.
Uiteindelijk is het een politiek besluit, maar dan staat het er wel allemaal en zie
je dat er goed is nagedacht over verschillende overwegingen. Dus dat is meer algemeen.
Wij gebruiken de specifieke expertise van SZW om netwerken te bouwen. Dan gaat het
zowel om het ESS-team als om het team dat aan het herstel van vertrouwen werkt. Daarbij
gaat het juist om de vraag hoe je de dialoog aangaat. Hoe ben je zo in gesprek dat
je van verschillende mensen hun opinie hoort? Dat nemen we ook interdepartementaal
mee. Onze expertise brengen we ook interdepartementaal in. En wij hebben een workshop
Keuzemenu netwerkvormen ontwikkeld. Daarin worden tools aangeboden aan gemeenten en
rijksdepartementen voor hoe je op een goede manier netwerken op kunt bouwen. Dus daarmee
geven we onze expertise mee aan andere mensen.
Dan denk ik, voorzitter, dat ik door mijn vragen heen ben. Ik check het eventjes.
De voorzitter:
En ik check het bij de commissieleden en ik zie mevrouw Kathmann haar vinger opsteken.
Minister Van Gennip:
Nee, mevrouw Becker had nog een vraag over de werkgevers, of die subsidie niet eerder
kon. Dat is wel een goede vraag.
De voorzitter:
Kunnen we dan in de tussentijd naar de vraag van mevrouw Kathmann luisteren?
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Ik heb ook nog in mijn papieren zitten zoeken naar NT2. Misschien heb ik dan het antwoord
gemist. Ik heb nog gevraagd wat het zou kosten als we overal #Meedoen-balies zouden
willen hebben.
Minister Van Gennip:
Als wij op alle locaties een #Meedoen-balie zouden willen organiseren, kost dat 10
miljoen. Pardon, op alle vaste locaties. Dat kost 10 miljoen.
De voorzitter:
U kunt de microfoon gebruiken, mevrouw Kathmann, want dan kan de rest van het land
het ook volgen.
Mevrouw Kathmann (PvdA):
Kunt u een globaal bedrag noemen voor de noodopvang?
Minister Van Gennip:
Dat hebben we nu niet paraat, maar wij zullen zorgen dat mevrouw Kathmann die informatie
krijgt.
De voorzitter:
Dan hadden we nog de vraag van mevrouw Becker.
Minister Van Gennip:
Die ging over de werkgeverssubsidies. Een subsidieregeling goed opschrijven en inrichten
kost tijd, maar ik begrijp uw aanmoediging. We gaan daarom nog een keertje kijken
of het sneller kan, maar ik kan u niet beloven dat dat kan.
Mevrouw Becker (VVD):
Dat is fijn. Ik weet hoe hard er gewerkt wordt, maar tegelijkertijd merk ik ook dat
we bij sommige onderwerpen van voortgangsrapportage naar voortgangsrapportage gaan
en dat we vaak termen te horen krijgen als «medio volgend jaar». Dat voedt wel een
beetje mijn ongeduld, omdat er volgens mij juist veel urgentie nodig is rondom dit
onderwerp. Dat is ook de reden waarom ik de vraag stelde. U heeft een hele mooie agenda
gepresenteerd en daar staan dan een paar concrete acties in. Een van die concrete
acties is: in 2023 wordt een onlineplatform opgericht. Dan zeg ik in dit debat: ik
heb even online gezocht en ik heb het nog niet kunnen vinden. En dan is het antwoord:
nee, dat gaat dit jaar niet lukken; dat wordt ergens volgend jaar. Dat voedt mijn
gevoel dat wij er als Kamer een beetje extra bovenop moeten zitten, want wanneer komt
er dan eindelijk concrete actie?
Minister Van Gennip:
Het onlineplatform komt eraan. Maar ik wil u ook iets meegeven. Elke keer dat ik zeg
«dat zullen we uitzoeken» of een vraag beantwoord met «misschien kan het sneller»,
creëer ik ook weer werk. In een voortgangsrapportage of een uitvoeringsbrief zit maanden
werk en ook de voorbereiding van een debat... Dit is overigens een debat met zo veel
verschillende onderwerpen dat het niet meer in één mapje paste. We moeten dus soms
ook een beetje oppassen, omdat we mensen wel gewoon hun werk moeten laten doen door
niet te vaak om voortgangsrapportages te vragen. Maar met wat u zei over die sturingsinformatie
ben ik het eens.
De voorzitter:
Een minivraag van mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik ben de eerste om alle begrip te hebben voor hoeveel werk het de departementen kost
om te doen wat de Kamer hier allemaal neerlegt, maar ik vind ook dat we kritisch moeten
zijn als er ambities worden uitgesproken. Vorig jaar is er in de begroting een agenda
veerkracht en weerbaarheid aangekondigd. Daar hebben we meer dan een jaar op gewacht
en als de dingen die in die agenda worden gepland, uiteindelijk ook weer vertraging
oplopen, dan vind ik dat ik als Kamerlid de vraag moet stellen: hoe komt dat dan?
Als het zulke grote ambities zijn dat we ze niet waar kunnen maken, dan is het gewoon
goed om dat tegen de Kamer te zeggen, want anders vragen wij: is het al gerealiseerd?
Minister Van Gennip:
Ik denk dat het een combinatie van beide is. Over die gezinsmigranten was ik net heel
duidelijk: de gemeentes kunnen dat nu niet aan en dat moeten we ze ook niet aan willen
doen. Soms zijn het inderdaad de hoge ambities. In dit geval is er een hele concrete
reden die niet zo veel met de planning te maken heeft. Maar de gemeentes komen op
korte termijn met aanvragen. Die aanvragen gaan leiden tot resultaten en de eerste
resultaten hebben we dan begin 2024. Vervolgens komen die op het onlineplatform te
staan. Dat platform is bedoeld om kennis te delen en dan is het niet zo zinvol om
dat platform live te zetten voordat die resultaten er zijn.
Maar ik wil niet dat het een jij-bak in de richting van de gemeentes wordt, want ik
zie wel dat we héél veel van gemeentes vragen. Ik geef heel hard gas op statushouders
aan het werk en dan moet ik soms bij andere zaken iets gas terugnemen, bijvoorbeeld
bij arbeid en leefomstandigheden van arbeidsmigranten. Dus je moet soms wel even kijken
waar je meer en waar je minder gas geeft. Dat laat onverlet dat we allemaal willen
dat de inburgering fiks doorgaat. Ik hoop ook dat we u in de volgende brief kunnen
laten zien dat het aantal PIP's en het aantal duale trajecten stijgt. Als het percentage
statushouders dat aan het werk is, omhooggaat, zou ik enorm blij zijn.
De voorzitter:
Als die nieuwe brief er is, dan is er ook een nieuwe Kamer en die zal dan waarschijnlijk
in de volgende periode in een nieuw commissiedebat de Minister daarop bevragen.
Minister Van Gennip:
Maar wellicht is er dan nog steeds deze Minister in demissionaire status.
De voorzitter:
Dat zou zomaar kunnen. Die kans acht ik redelijk hoog, maar ik doe daar geen uitspraak
over zo in de nadagen van mijn politieke loopbaan.
Ik heb een aantal toezeggingen genoteerd.
– De Minister zegt toe de Kamer na een halfjaar te informeren over de stand van zaken
met betrekking tot verzamelde persoonsgegevens.
Dat was in het kader van het onderzoek van de AP.
Minister Van Gennip:
Dan is die periode van zes maanden voorbij en kunnen we u dus wat inzicht geven. Ook
hier moet ik wel weer oppassen dat we dan niet weer per ongeluk aan persoonsverwerking
gaan doen. We moeten dus even kijken hoe, maar ik houd u goed op de hoogte.
De voorzitter:
De Kamer wordt goed op de hoogte gehouden.
De tweede toezegging.
– De Minister zegt toe in de volgende voortgangsbrief aan te geven wat de stand van
zaken is met betrekking tot sturingsinformatie van gemeenten.
Dat is een toezegging aan mevrouw Becker in het kader van de monitor integratie. Mijn
vraag is: wanneer komt die volgende voortgangsbrief ongeveer? Dan kan de nieuwe Kamer
daar rekening mee houden.
Minister Van Gennip:
December.
De voorzitter:
December. Een mooie eerste klus voor de nieuwe Kamer.
De derde toezegging.
– De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de opgedane bevindingen en de afwegingen
bij het onderzoek naar publieke bekostiging van de onderwijsroute.
Treffen we dit ook aan in de voortgangsbrief?
Minister Van Gennip:
Dat rapport is al gedeeld met de Kamer.
De voorzitter:
Ah, dan is deze toezegging overbodig.
Minister Van Gennip:
Weet je uit je hoofd wanneer? O.
De voorzitter:
De vierde toezegging.
– De Minister komt in de volgende uitvoeringsbrief terug op de stand van zaken met betrekking
tot toeslagen.
Dit was een toezegging aan het lid Kathmann en die uitvoeringbrief komt in december.
Daar wordt dus snel in voorzien.
De commissieleden kunnen het straks aanvullen als ze dat nodig vinden, maar de laatste
toezegging die ik hier heb staan, luidt als volgt.
– De Minister zegt toe de balans in het boetesysteem van het huidige inburgeringsstelsel
te analyseren.
Ik vraag dan: op welke termijn?
Minister Van Gennip:
Dat gaat dus om de Wi2021. Dat komt in de zomer van volgend jaar, want we willen dat
wel even goed doen. We moeten dat onderzoek nog opzetten. Dat hebben we hier bedacht,
maar we moeten nog wel even bedenken hoe we dat onderzoek opzetten. Het wordt waarschijnlijk
een intern onderzoek, maar dan nog. De zomer, ja.
De voorzitter:
Dan noteren we: tweede kwartaal 2024.
Minister Van Gennip:
Ja, de zomer.
De voorzitter:
Is juni al zomer?
Minister Van Gennip:
Dat ligt eraan of het al warm weer is.
De voorzitter:
Voor 1 juli. Mooi.
Mevrouw Becker (VVD):
De Minister zei inderdaad toe dat ze de balans gaat onderzoeken, maar ze zou daarbij
ook ingaan op de huidige praktijk van de toepassing van stokken achter de deur.
Minister Van Gennip:
In het huidige stelsel, in het Wi2021-stelsel.
De voorzitter:
Dat wordt genoteerd.
Voor de administratie noem ik dan nog dat ik een tweeminutendebat heb staan met als
eerste spreker het lid Van Baarle. Ik kan me zomaar voorstellen waar u moties over
gaat indienen, want dat heeft u net in uw tweede termijn wel kenbaar gemaakt. Ik wil
u nog wel vragen wanneer u dat tweeminutendebat ingepland zou willen hebben.
De heer Van Baarle (DENK):
Wat is daarbij realistisch gezien de planning van de Kamer?
De voorzitter:
U kunt in ieder geval een verzoek neerleggen. Het is vervolgens aan de mensen van
Griffie plenair om te kijken of ze ruimte kunnen vinden.
De heer Van Baarle (DENK):
De Autoriteit Persoonsgegevens gaat nu onderzoek doen en ik denk dat de Kamer richting
kan geven aan dat onderzoek en wellicht ook vragen kan meegeven. Dat staat ons als
Kamer vrij. Ik denk dan dat het reëel is om dat debat snel te doen. Als dat binnen
twee weken zou kunnen, dan...
De voorzitter:
Dan leggen we dat verzoek neer bij de Griffie plenair.
Mevrouw Becker (VVD):
Mag ik dan een procedurele poging doen? De komende weken zit de plenaire agenda best
wel vol en ik merk daarom maar op dat we ook nog een begrotingsbehandeling met deze
Minister hebben. Als het de heer Van Baarle erom gaat deze motie binnen enkele weken
in te dienen, wil ik hem in overweging geven om dat daar te doen, zodat dit tweeminutendebat
op een apart moment de Griffie, de Minister en ons bespaard kan blijven.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik denk dat ik best bereid ben om mevrouw Becker te besparen dat zij twee keer naar
mij moet luisteren. Als de begrotingsbehandeling eerder plaatsvindt dan dat tweeminutendebat,
dan heb ik daar absoluut geen bezwaar tegen.
De voorzitter:
Oké, een mooi compromis. De begrotingsbehandeling SZW is overigens op 11 en 12 oktober.
Dat hadden we in ieder geval zo in potlood opgeschreven. Mij wordt mij nu ingefluisterd
dat dat inderdaad zo is.
Dan rest mij eigenlijk niets anders dan de Minister en de ondersteuning te bedanken.
Verder bedank ik uiteraard ook onze ondersteuning, de Griffie, de bodes, de Kamerleden
voor hun inbreng en de kijkers op de publieke tribune en thuis. Nog een hele fijne
namiddag!
Sluiting 17.07 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.