Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 22 maart 2023, over wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding
36 132 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding
Nr. 14
                   VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
            
Vastgesteld 6 april 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 22 maart 2023 overleg
                  gevoerd met de heer Dijkgraaf, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:
               
− het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
                           de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering
                           van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het
                           gebied van de lerarenopleiding (Kamerstuk 36 132).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De griffier van de commissie, Verhoev
Voorzitter: Michon-Derkzen
Griffier: Van der Leeden
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: De Hoop, Kwint, Van Meenen, Michon-Derkzen,
                  Paul, Peters en Westerveld,
               
en de heer Dijkgraaf, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 19.02 uur.
De voorzitter:
Goedenavond. Ik open hierbij het wetgevingsoverleg van de commissie voor OCW, Onderwijs,
                     Cultuur en Wetenschap. We spreken vanavond over het wetsvoorstel Wijziging van de
                     Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering
                     2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment
                     educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding.
                     Dat is een hele mond vol. Ik heet de Minister van OCW en zijn ondersteuning van harte
                     welkom.
                  
Met de leden zou ik het volgende willen afspreken. We hebben een indicatieve spreektijd
                     van vijf minuten. We zijn iets later begonnen dan oorspronkelijk gepland. We hebben
                     de eindtijd nog op dezelfde tijd staan, namelijk om 21.30 uur. Het is een WGO, dus
                     ik begrijp dat dat wat meer ruimte in de spreektijd geeft, maar wellicht kunnen we
                     het om 21.30 uur afronden. Qua interrupties ... Tien? Meneer Van Meenen heeft er zin
                     in! Laten we uitgaan van twee interrupties in tweeën. Ook wat dat betreft is er coulance
                     van mijn kant.
                  
We gaan luisteren naar de eerste spreker aan de zijde van de Kamer, en dat is mevrouw
                     Westerveld. Zij spreekt namens GroenLinks.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dit wetsvoorstel stond eerst als hamerstuk op de agenda. We
                     hebben het laten onthameren, zodat we het hier in de Kamer bespreken. Ik wil in mijn
                     inleiding even vertellen waarom. In december hadden we het commissiedebat Leraren
                     en lerarenopleidingen. Ik waarschuwde daarin voor de glijdende schaal waarin we terecht
                     zijn gekomen. Ik bedoel de glijdende schaal waarin we steeds noodmaatregelen tot structureel
                     beleid maken. Denk aan maatregelen zoals maximaal 22 uur per maand onbevoegden voor
                     de klas zetten in grote steden. Bij de introductie van zo’n maatregel wordt beloofd
                     dat die echt alleen tijdelijk is vanwege het lerarentekort. De nood en de behoefte
                     om daar oplossingen voor te vinden, begrijp ik heel goed. Regelmatig zien we een paar
                     jaar later dat noodmaatregelen die bedoeld zijn om oplossingen te vinden voor dat
                     lerarentekort, die bedoeld zijn voor tijdelijke maatregelen, in feite structureel
                     beleid worden. Daarmee maken we het bijvoorbeeld steeds normaler dat mensen onbevoegd
                     voor de klas staan. Dit gevoel bekroop mij ook een beetje bij dit wetsvoorstel. Ook
                     in dit wetsvoorstel werd ervoor gekozen om een experiment, dus een tijdelijke maatregel,
                     tot structureel beleid te maken. Ook bij dit wetsvoorstel kunnen we best wel de vraag
                     stellen of hiermee niet afbreuk wordt gedaan aan de status en de kwaliteit van het
                     beroep leraar.
                  
Voorzitter. Het doel van dit wetsvoorstel is natuurlijk om oplossingen te vinden voor
                     het lerarentekort. Daar is echt alle begrip voor bij alle collega’s, zo neem ik aan.
                     Dat is ook mensen kennis laten maken met het beroep leraar. Alleen, kennismaken is
                     volgens ons wat anders dan leraren die onvoldoende pedagogisch-didactisch onderlegd
                     zijn, voor de klas laten staan. Als je kijkt naar de evaluaties van zowel de educatieve
                     minor als de module, blijkt dat beide opleidingsroutes mensen niet opleiden tot startbekwame
                     leraren. Dat vind ik om een aantal redenen problematisch.
                  
Voorzitter. Ten eerste heeft dat te maken met de kwaliteit van het onderwijs, die
                     al jaren daalt. Sterker nog, deze coalitie investeert 1 miljard in het verbeteren
                     van onderwijskwaliteit, maar daar lijkt dit wetsvoorstel haaks op te staan. Ik wil
                     de Minister vragen of hij in kaart heeft gebracht wat de gevolgen zijn van het experiment
                     en wat ze kunnen zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Ik wil hem vragen hoe hij
                     kan garanderen dat leraren met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid toch niet breder
                     worden ingezet vanwege dat lerarentekort.
                  
Voorzitter. De Minister stelt in de beantwoording dat afgestudeerden van de educatieve
                     minor of module over het algemeen doorstuderen voor een eerstegraads- of volledig
                     tweedegraadsbevoegdheid. Maar ik wil aan hem vragen hoe groot deze groep precies is.
                     Welke aanvullende maatregelen kan hij nemen om de doorstroom te verbeteren?
                  
Voorzitter. Ik zei het net al: we vinden het wetsvoorstel ook problematisch omdat
                     het maatschappelijke aanzien van het beroep leerkracht de afgelopen jaren fors is
                     gedaald. Als je kijkt naar de beroepsprestigeladder van 2018, dan zie je dat de status
                     van tweedegraadsleraren gedaald is van plek 34 naar plek 50. Dat komt omdat kabinetten
                     de afgelopen jaren steeds vaker knabbelden aan de kwaliteitseisen van leraren en omdat
                     de regering steeds slechter de grondwettelijke plicht uitvoert om de kwaliteit van
                     het onderwijspersoneel te borgen. Ik wil de Minister vragen of hij erkent en herkent
                     dat telkens wat wordt afgedaan aan de eisen ten aanzien van het beroep. Heeft de Minister
                     ook in kaart wat alle verschillende experimenten die we in de afgelopen jaren hebben
                     gezien, doen voor het aanzien van het leraarschap? Dat ligt deels op het bordje van
                     zijn collega, zeg ik er eerlijk bij.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Wat mevrouw Westerveld hier stelt, is nogal wat, namelijk dat er in de afgelopen jaren
                     steeds minder eisen zijn gesteld aan het beroep leraar. Ik wil haar vragen of zij
                     mij voorbeelden kan geven waaruit blijkt dat dat het geval is geweest.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik doel bijvoorbeeld op het tijdelijke experiment waarbij onbevoegden voor de klas
                     worden gezet. We zien vervolgens dat dat normaal wordt gevonden. Daar doel ik op.
                     Ik zeg niet dat de eisen van de lerarenopleidingen lager zijn geworden, maar we moeten
                     er wel voor uitkijken dat we experimenten die tijdelijk van aard zijn, structureel
                     gaan toestaan omdat we het lerarentekort willen aanpakken. Dat is mijn bezwaar en
                     dat is ook mijn vraag over dit wetsvoorstel.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Daarom vragen wij ons af of we dit experiment wettelijk zouden moeten verankeren.
                     Ik lees in de beantwoording dat verlenging alleen mogelijk was indien er voor het
                     aflopen van het experiment een wetsvoorstel was ingediend bij de Tweede Kamer. Maar
                     waarom hiervoor is gekozen, blijft onduidelijk. Ik wil de Minister vragen of hij dat
                     kan toelichten. Waarom kiest hij niet voor een maximering van de bevoegdheidsduur
                     van leraren met een educatieve module, zoals de AOb in 2010 ook al aangaf? Waarom
                     wordt de educatieve minor niet verplicht gekoppeld aan het behalen van een master
                     in het desbetreffende vak? Dit zijn een aantal oplossingsrichtingen, maar ik dien
                     ook samen met de SP en de PvdA een amendement in om op deze wijze niet verder te gaan
                     met het experiment. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister kijkt naar ons amendement.
                  
Voorzitter, ik rond bijna af. Ik snap heel goed de behoefte om oplossingen te vinden
                     voor het lerarentekort. Sterker nog, ik vind dat we het verplicht zijn om oplossingen
                     te vinden voor het lerarentekort. Maar we weten ook dat goed onderwijs staat of valt
                     met de kwaliteit van de persoon die voor de klas staat en dat daar goede pedagogische
                     en didactische kwaliteiten bij horen. Daarom heb ik een aantal vragen over noodmaatregelen
                     die een permanent karakter krijgen, want noodmaatregelen heten niet voor niets «noodmaatregelen».
                  
Voorzitter, ik sluit af. We weten al heel lang wat we moeten doen, namelijk de arbeidsomstandigheden
                     verbeteren, leraren minder administratieve werkdruk opleggen, professionalisering
                     en meer waardering. Laten we daar met elkaar volop op inzetten, zodat we het lerarentekort
                     op die manier kunnen bestrijden.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan luisteren naar de tweede spreker, de heer De Hoop. Hij spreekt
                     namens de PvdA.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Dank, voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt dat we alles op alles moeten zetten
                     voor vrolijk, fijn en veilig onderwijs met de beste kansen voor ieder kind. Het beste
                     middel daarvoor is eigenlijk best simpel, namelijk een goede en bevoegde leraar voor
                     de klas. Maar die komt niet zomaar aanwaaien. Het lijkt ook dit kabinet nog steeds
                     niet te lukken om daaraan te voldoen, want we struikelen dagelijks over het aantal
                     berichten in de krant over vierdaagse schoolweken, schoolsluitingen en onbevoegden
                     voor de klas vanwege het lerarentekort. Het lerarentekort kost de samenleving zo ontzettend
                     veel. Er gaat talent verloren omdat onze toekomstige beroepsbevolking steeds slechter
                     wordt opgeleid. De tekorten in het onderwijs leiden tot een steeds groter wordend
                     fenomeen: het schaduwonderwijs.
                  
Voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt de drempel om leraar te worden verder te verlagen,
                     zodat het aantal leraren zal toenemen en het lerarentekort daardoor zal afnemen. Met
                     deze wet wil het kabinet een aantal dingen: het omzetten van het experiment met de
                     educatieve module naar een structurele regeling, de verbreding van het recht op studiefinanciering
                     voor hbo-opleidingen en het mogelijk maken van een verklaring voor afgelegde vakken
                     en opgedane bekwaamheid. Ik wil absoluut ook meer leraren voor de klas, maar ik denk
                     wel dat we een grote denkfout maken als we denken dat we de instroom kunnen verhogen
                     door de normen te verlagen. De Partij van de Arbeid vindt dat de kwaliteit van het
                     onderwijs met de educatieve module ondergeschikt wordt gemaakt aan het uitgangspunt
                     om in een zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk leraren bevoegd te maken. De educatieve
                     minor en module leiden niet op tot startbekwame leraren en de invoering van de educatieve
                     minor met een beperkt bekwaamheidsgebied heeft de beroepsgroep buitenspel gezet, terwijl
                     deze formeel juist aan zet is bij het bepalen van de bekwaamheidseisen. Afgestudeerden
                     met een deelbevoegdheid worden vanwege het lerarentekort vaak breder ingezet, ondanks
                     hun toch beperkte bagage. In onze schriftelijke inbreng hebben wij vooral kritische
                     vragen gesteld in het verlengde van de bezwaren en ook de zorgen die de AOb naar voren
                     bracht. De regering vindt het echter toch niet nodig om nu de route van de educatieve
                     module te veranderen in een route die leidt tot een geschiktheidsverklaring voor een
                     zijinstroomtraject. Natuurlijk heeft mijn fractie kennisgenomen van het weerwoord
                     van Minister Wiersma in de nota naar aanleiding van het verslag, maar het overtuigt
                     de fractie van de Partij van de Arbeid nog onvoldoende.
                  
Artikel 23 van de Grondwet bepaalt in het tweede lid dat de overheid is belast met
                     het toezicht en het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs
                     geven. Dit wetsvoorstel staat echt wel een beetje op gespannen voet met die grondwettelijke
                     plicht. De grondslag voor de educatieve minor en module ontbreekt nog steeds en er
                     zijn geen bekwaamheidseisen opgesteld voor dit beperkte bekwaamheidsgebied. Voor de
                     Partij de Arbeid zijn dit toch best fundamentele bezwaren tot nu bij deze wetswijziging.
                     Samen met GroenLinks en de SP hebben wij dan ook een voor ons zwaarwegend amendement
                     ingediend, waarmee wij ervoor willen zorgen dat de educatieve minor of module tot
                     een geschiktheidsverklaring moet leiden als zijinstromer en niet tot een permanente
                     bevoegdheid. Op die wijze blijven de minor en de module gewoon een mooie toegang tot
                     het beroep, zijn deze mensen direct inzetbaar en zijn er voldoende waarborgen voor
                     vrolijk, fijn en veilig onderwijs met de beste kansen voor ieder kind.
                  
Dank.
De voorzitter:
Meneer De Hoop, u hebt een interruptie van de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Ja, gewoon omdat ik het niet helemaal meer zeker wist. Een tijdje geleden hebben wij
                     hier een debat gehad. Dat ging ook over de toestroom naar de pabo. Volgens mij was
                     de Partij van de Arbeid er toen ook pleitbezorger van om mensen met mbo-niveau door
                     te laten stromen naar de pabo. Of vergis ik mij daarin? Ik kan me vergissen. Het wordt
                     nu even uitgezocht, maar volgens mij was dat zo en dan denk ik: dat staat toch een
                     beetje op gespannen voet met wat u nu beweert? Of ik zit ernaast?
                  
De voorzitter:
Uw vraag is helder. Meneer De Hoop.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik denk eigenlijk dat het niet klopt. Ik heb dezelfde lijn als ik bij de afgelopen
                     twee begrotingen heb gehad, namelijk dat ik niet denk dat wij het aantal leraren vergroten
                     en de aantrekkelijkheid van het vak vergroten als we die drempel verlagen. Dat is
                     mijn lijn. Dat was die bij de afgelopen twee begrotingen en vandaag weer.
                  
De heer Peters (CDA):
Helemaal fijn. Prima. Dank je wel. Dan zal ik ernaast zitten.
De voorzitter:
Goed om dat even opgehelderd te hebben. We gaan luisteren naar mevrouw Paul. Zij spreekt
                     namens de VVD.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Dank, voorzitter. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs, met een deskundige bevlogen
                     leraar voor de klas. Daarom maken we ons allemaal zorgen over het lerarentekort, wij
                     zoals we hier zitten en volgens mij ook heel veel mensen in het land. Daarom is het
                     aan ons als politiek om met oplossingen te komen om het aantal leraren te vergroten
                     en leraren nog beter te maken. De VVD-fractie staat daarom achter deze wet, want de
                     educatieve module zorgt ervoor dat een betrokken en vakinhoudelijk al sterke universitaire
                     student relatief snel voor de klas kan staan. Uit de evaluatie blijkt dat startende
                     universitaire leraren die alleen een minor of module hebben gedaan vakinhoudelijk
                     sterker zijn dan veel van de startende leraren met een hbo-lerarenopleiding met een
                     volledige tweedegraadsbevoegdheid. Met de juiste begeleiding komt het zeker ook goed
                     met hun didactische vaardigheden. Daarbij ziet de VVD deze module als een belangrijke
                     en laagdrempelige opstap naar een volledige lerarenbevoegdheid. Hierover heb ik nog
                     wel een vraag. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt, dat
                     zo veel mogelijk studenten uiteindelijk doorstuderen voor die eerstegraadsbevoegdheid
                     tot leraar?
                  
Tot slot ben ik ook benieuwd hoe de Minister de instroom in de educatieve module gaat
                     verhogen. De instroom is, zo begreep ik uit de cijfers, sinds 2017 verdubbeld. Dat
                     is mooi. Dat is goed nieuws, maar de Minister beoogt een verdere toename van 30% tot
                     50% qua deelnemers. Ik hoor graag hoe hij dit denkt te realiseren.
                  
Dank, voorzitter. Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we aan bij de heer Van Meenen. Hij spreekt namens D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. 44 jaar geleden werd ik bevoegd docent wiskunde, eerstegraads. Dat u het
                     maar even weet. Ik zal u vertellen hoe ik die bevoegdheid heb gekregen. Ik had mijn
                     universitaire wiskundestudie afgerond en ik wilde heel graag leraar worden. Geen wiskundige,
                     zoals sommige anderen hier in de zaal hier misschien voor ogen hadden. Ik niet, en
                     dat is maar goed ook. Ik kreeg die bevoegdheid door 35 uur achterin de klas te gaan
                     zitten bij een andere leraar, die er overigens helemaal niks van bakte vond ik zelf.
                     Toen was ik bevoegd. Maar omdat ik ook echt leraar wilde worden, leek het mij toen
                     verstandig om met de experimentele lerarenopleiding van de Universiteit Leiden te
                     beginnen. Dat heb ik ook gedaan en toen gaf ik les, et cetera. En toen ging ik echt
                     voor de klas staan en was het toch nog verschrikkelijk ingewikkeld, moeilijk en vreselijk,
                     en ook heel erg leuk. Nou ja, de rest is geschiedenis zullen we maar even zeggen.
                     Ik wil maar aangeven dat je eigenlijk zou kunnen zeggen dat het maar de vraag is of
                     een lerarenopleiding heel goed opleidt tot het zijn van leraar. Het is een beroep
                     dat je vooral in de praktijk leert. Je kunt zeggen dat het een jaar of een halfjaar
                     moet duren, maar ik denk dat het goed is om een keer een fundamentele discussie te
                     voeren over bevoegdheden. Die hebben we al eens eerder opgestart; dat doen we niet.
                     Dat is toen mislukt. Maar misschien zou het goed zijn om dat weer te op te pakken,
                     omdat ik soms ook wel denk dat wij mensen niet bevoegd verklaren die dat heel erg
                     verdienen. Ik begrijp best de zorgen over dit halfjaar. Het zijn wel mensen met een
                     hoge beroepsopleiding of zelfs een academische opleiding die dit doen, dus inhoudelijk
                     zijn ze sterk. Ik denk dat het er ook wel erg van afhangt wat er in dat halfjaar gebeurt.
                     Ik heb weleens eerder gezegd dat mijn beeld is – laat de Minister mij corrigeren als
                     het verkeerd is – dat de lerarenopleidingen tegenwoordig heel erg bestaan uit het
                     maken van reflectieverslagen en andere vormen van navelstaarderij, terwijl het eigenlijk
                     vooral zou moeten gaan over wat je in de klas doet om te zorgen dat er goed onderwijs
                     tot stand kan komen en hoe je een goede verbinding met je leerlingen tot stand brengt.
                     Want je bent als leraar veel meer dan alleen die vakinhoudelijke man of vrouw. Dus
                     als je een halfjaar deze educatieve minor gedaan hebt, dan ben je misschien wel of
                     misschien niet bevoegd, zou je kunnen zeggen. Ik ben wel benieuwd naar het antwoord
                     op de vraag hoeveel mensen die deze minor of module doen ook daadwerkelijk doorstuderen.
                     Ik begreep dat dat voor bijna iedereen geldt. In die zin zou het amendement van de
                     «linkse wolk» overbodig zijn, maar ik ben daar wel in geïnteresseerd, omdat ik ook
                     heel erg hecht aan de kwaliteit. Maar ik zou ook weleens willen bekijken of we iets
                     kunnen doen aan de kwaliteit van dat halfjaar, zodat we echt alles op alles zetten
                     om ervoor te zorgen dat die module wel goed voorbereidt. En laten we ervoor zorgen
                     dat de leraren die vervolgens beginnen en voor de klas staan in de onderbouw – ik
                     heb er veel goede voorbeelden van gezien – – ook daarna nog begeleid worden, vanuit
                     hun opleiding maar vooral door de school, want daar staat of valt alles mee.
                  
Verder had ik nog allerlei mooie teksten over dat de studiefinanciering voor de kopopleiding
                     verlengd wordt. Dat is natuurlijk een goed idee, want zo schrikken de kosten niet
                     af. Het levenlanglerenkrediet en het collegegeldkrediet waren in eerste instantie
                     niet goed geregeld via de hardheidsclausule, nu wel. Complimenten daarvoor.
                  
Ik vind het dus prima dat de module er is. Ik heb ook wat kritische vragen naar aanleiding
                     van de opmerkingen van de AOb. Ik ben erg benieuwd. Ik ben nog niet zover dat ik het
                     amendement steun.
                  
Ten slotte graag ... O nee, ik vergeet nog een heel belangrijk punt. Voorzitter, u
                     zult het mij niet kwalijk nemen, maar weet u wat er ook moet gebeuren? We moeten meer
                     muzikanten voor de klas hebben. Toevallig ... Heeft u even? Nee, hoor ik de heer Kwint
                     zeggen. Ik zal het nooit meer doen en u bent over twee maanden van mij af, dus misschien
                     kan ik er toch even iets over zeggen. Soms heb je heel toevallig een werkbezoek ...
                     Ik had een werkbezoek bij iemand die ik vijftien jaar niet gezien had. Diegene vertelde
                     mij hoe ingewikkeld het is om als vakleerkracht muziek in het basisonderwijs te komen.
                     In het voortgezet onderwijs zijn daar allerlei verkorte routes voor, met succes. Maar
                     juist in het basisonderwijs, waar die vakleerkracht kan helpen om de werkdruk te verlichten
                     en de kwaliteit te verbeteren et cetera, is dat heel ingewikkeld. Ik dien straks een
                     motie in om te zoeken naar verkorte routes om al dat moois daadwerkelijk in die klas
                     te brengen. Dat wilde ik dus graag nog even gezegd hebben. Dank u wel voor die gelegenheid.
                     Mijn vraag aan de Minister is dus eigenlijk of het klopt dat er geen verkorte routes
                     zijn, anders dan het halen van een hele pabobevoegdheid, om vakleerkracht muziek te
                     worden.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Uw betoog heeft een aantal vragen opgeroepen, onder andere van de heer
                     Kwint.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik begon heel nukkig te worden, want ik dacht: straks gaan we met z’n allen doornemen
                     wat we de afgelopen weken allemaal gedaan hebben en dan zitten we hier vanavond laat
                     nog. Maar ik was het eigenlijk wel eens met de oproep van de heer Van Meenen, dus
                     die anekdote nam een heel mooie wending. Over de lerarenopleiding en de mate waarin
                     die minor of module nu zorgen voor een docent die klaar is voor de start, zegt de
                     heer Van Meenen: we kunnen ons gezien de inhoud van de lerarenopleiding misschien
                     ook best voorstellen dat je na een halfjaar al een heel eind bent. Dat kan, maar we
                     hebben ook de evaluatie gezien van die programma’s zelf. Daarbij zie je juist wel
                     dat precies op het punt van pedagogiek en didactiek er ook nog aan het eind van die
                     module of die minor een gat ligt dat nog opgelost moet worden. Dus dan kunnen we toch
                     een stap concreter worden dan het gespeculeer over hoe het misschien zou kunnen zijn?
                     Dan kunnen we toch op basis van die evaluatie constateren dat er echt wel iets ligt
                     waar wij ons tegenaan moeten bemoeien?
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp wat de heer Kwint zegt, maar voor mij is het geen vaststaand feit hoe dat
                     halfjaar eruitziet. Dit is de minor zoals die nu is. Blijkbaar is dat zo. Maar ik
                     denk dat voor heel veel lerarenopleidingen geldt dat hoelang die ook geduurd hebben
                     – dat blijkt ook wel uit de evaluaties – studenten helemaal niet het gevoel hebben
                     dat ze klaar zijn, als dat überhaupt al kan. Ervoor zorgen dat iemand klaar is voor
                     datgene wat er in die klas gebeurt, is ook een kwestie van doen, diegene begeleiden
                     en niet te veel uren geven et cetera. Het is ook een kwestie van goed werkgeverschap,
                     zeg ik dan maar. Dus als we daar heel goed naar kunnen kijken en er een heel zinvol
                     halfjaar van kunnen maken, dan kunnen we het best proberen. Mijn vraag aan de Minister
                     is of het inderdaad zo is dat eigenlijk vrijwel alle mensen die dit traject hebben
                     afgelegd daadwerkelijk nu al doorgaan voor een volledige bevoegdheid. Als dat zo is,
                     heb ik geen behoefte aan dat amendement, maar ik weet het niet; dat is gewoon een
                     vraag van mij.
                  
De voorzitter:
De heer Kwint heeft een vervolgvraag.
De heer Kwint (SP):
Je zou de redenering natuurlijk ook kunnen omdraaien. Op het moment dat iedereen dat
                     al doet, zit je niemand in de weg met zo’n amendement, maar voorkom je wel – dat is
                     mijn zorg een beetje, maar daar zal ik straks uitgebreider op ingaan – dat studenten
                     onder druk van het tekort uiteindelijk in de toekomst te snel voor de klas gezet worden,
                     waardoor ze niet meer toekomen aan het halen van hun bevoegdheid, omdat ze simpelweg
                     vooral bezig zijn met het dichtlopen van gaten in de bezetting.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat begrijp ik. Ik wacht dan eerst het antwoord van de Minister af, maar ik zeg er
                     wel bij dat we moeten opletten dat we niet bij elke oplossing weer drie problemen
                     gaan verzinnen. Er is gewoon een enorm lerarentekort. Je kunt dit ook tijdelijk doen.
                     Het is in eerste instantie ooit bedacht als een van de vele maatregelen. We moeten
                     niets onbenut laten als het gaat om het verhelpen van het lerarentekort; dat heb ik
                     wel vaker gezegd. Ik hoor graag eerst de reactie van de Minister. Nogmaals, ook ik
                     heb er wel vragen en zorgen bij.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Ik wil toch even ingaan op een ander punt. Een van de redenen waarom ik kritisch ben
                     op dit wetsvoorstel is dat de invoering van de educatieve minor met een beperkt bekwaamheidsgebied
                     de beroepsgroep buitenspel heeft gezet, terwijl die formeel wel aan zet is bij het
                     bepalen van die bekwaamheidseisen. Dat vind ik, en dat vinden volgens mij meer woordvoerders.
                     Volgens mij vindt D66 dat ook. In het verkiezingsprogramma van uw partij staat ook:
                     leraren krijgen de leiding om de bevoegdhedenstructuur, de functieomschrijving en
                     de carrièrepaden op te stellen. Dat gaat dus over de voorwaarden waaronder je bevoegd
                     bent. Het wetsvoorstel zet de beroepsgroep al gedeeltelijk buitenspel, maar het amendement
                     waar u als D66-woordvoerder ook onder staat, gaat eigenlijk nog een stap verder. Ik
                     kan dat niet echt rijmen met het verkiezingsprogramma van D66.
                  
De voorzitter:
Helder.
De heer Van Meenen (D66):
Bedoelt u nu het amendement van de heer Peters en mij? Ja. Misschien moet ik daar
                     eerst even iets over zeggen. Ik vind het een zeer kunstmatige scheiding tussen vmbo-t
                     en de andere afdelingen in het vmbo. Ik vind dat raar. Het was mij eerlijk gezegd
                     ontgaan dat dit zo was, maar ik vind dat je in alle opleidingen die pedagogische kwaliteiten
                     moet hebben. Ik heb zelf als rector lesgegeven in 1 vbo, dat te vergelijken is met
                     1 vmbo-basis/kader. Nou, ik zal u zeggen dat dit inderdaad niet meevalt. Maar ook
                     in andere groepen heb je die echt nodig. En het idee dat je alleen maar in vmbo-klassen
                     over pedagogische kwaliteiten moet beschikken, verwerp ik. Dat is dus mijn eerste
                     reactie op dat punt, over het eigen amendement.
                  
Het tweede punt gaat over de zeggenschap van leraren over de lerarenopleiding. De
                     opvatting van D66 is dat wij een sterke beroepsgroep van leraren moeten hebben die
                     helemaal de leiding heeft over de opleiding, zoals het ook in de zorg is. Daar leidt
                     de beroepsgroep zelf de opvolgers en collega’s op. Dat is in het onderwijs niet zo.
                     Er is weliswaar een vorm van betrokkenheid bij de opleiding, maar de opleiding is
                     gewoon een opleiding op een hogeschool of een universiteit. Dat is echt iets anders.
                     Bij de PvdA noemt u dat de rijksacademies. Dat is dezelfde gedachte, maar de vraag
                     is wie dan de baas is van de rijksacademies. D66 zegt dat de leraren dat zijn. En
                     zover zijn we nog niet. Dat gaat dus veel verder dan deze minor.
                  
De voorzitter:
De heer De Hoop, wilt u een vervolgvraag stellen?
De heer De Hoop (PvdA):
Ja, specifiek over de bevoegdhedenstructuur die we hebben. Die educatieve module wijkt
                     daar toch wel gedeeltelijk van af en zet daarbij de beroepsgroep van leraren wel buitenspel.
                     Ik vind dat niet rijmen met wat er in het verkiezingsprogramma van D66 staat. Ik vind
                     helemaal niet dat je alleen pedagogisch wat nodig hebt bij de onderbouw van het vmbo.
                     Dat zei ik helemaal niet. Ik zeg alleen dat dit nog verstrekkender wordt met het amendement
                     van het CDA en D66. Dat kan een keuze zijn, maar ik heb het idee dat als we juist
                     willen dat die leraar meer invloed krijgt op de bevoegdhedenstructuur, dit daaraan
                     niet meehelpt en dat het amendement van CDA en D66 hier nog verder in gaat. Ik vind
                     dat dus onwenselijk.
                  
De voorzitter:
De heer Van Meenen geeft daar een reactie op, neem ik aan.
De heer Van Meenen (D66):
Dat begrijp ik gewoon niet goed. Er is hier helemaal geen betrokkenheid van de beroepsgroep.
                     Het gaat hier over de vraag of je met deze minor al dan niet een gedeeltelijke bevoegdheid
                     krijgt. Daar denkt de PvdA anders over. Die partij wil er een soort geschiktheidsverklaring
                     voor het zijinstroomtraject van maken. Dat kan ik ook begrijpen. Maar ik kan niet
                     begrijpen dat je daarbij een onderscheid zou moeten maken tussen vmbo-t en de andere
                     opleidingen in het vmbo. Dat begrijp ik gewoon niet. Dat zeg ik ook op basis van mijn
                     eigen ervaring. Je moet gewoon op elk niveau over de juiste pedagogische en didactische
                     vaardigheden beschikken. Dat heeft niks te maken van de betrokkenheid van docenten
                     bij die keuze. Dat doe je juist door in de grotere discussie over bevoegdheden en
                     over het opleiden van leraren de beroepsgroep zelf een veel grotere invloed te geven.
                     Dat vraagstuk is hier helemaal niet aan de orde. Dat komt wat ons betreft wel een
                     keer, maar niet vanavond.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld? U hebt geen vraag, begrijp ik. Dan gaan we luisteren
                     naar de heer Peters. Hij spreekt namens het CDA.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel. Ik spreek namens het CDA en mede namens de heer Bisschop van de SGP. Hij
                     deelt de inhoud, maar hij zou andere woorden hebben gekozen, zei hij. Maar ja, dat
                     moet hij dan zelf weten, toch? Hij zou inderdaad andere accenten leggen.
                  
Voorzitter. Er is geen mooier beroep dan dat van leraar. Dat weet ik niet van horen
                     zeggen; dat weet ik wel uit ervaring. Recht van de universiteit ben ik les gaan geven
                     op de lts in Oss. Tegelijkertijd volgde ik mijn lerarenopleiding en liep ik stage
                     op mijn oude vwo-school. Ik volgde één dag theorie op de universiteit, ik gaf vijftien
                     uur les op de lts en ik liep nog een aantal uren stage op het vwo. Dat was behoorlijk
                     aanpoten, moet ik zeggen, maar uiteindelijk ging het prima. Maar halverwege het jaar
                     vond men op de universiteit dat ik meer lessen moest geven om mijn bevoegdheid te
                     behalen. Nog meer, vroeg ik. Wanneer zou ik die dan eigenlijk moeten geven? Er waren
                     twintig lessen per week; was dat dan niet ruim voldoende? «Nee», zo was het antwoord,
                     «want die lessen op de lts staan voor ons gelijk aan vakkenvullen».
                  
Voorzitter. Ik kan er nog steeds kwaad om worden. Want er was geen mooiere onderwijsvorm
                     dan het zogenaamde ito, individueel technisch onderwijs, waar ik lesgaf. Nu zou dat
                     leerwegondersteunend onderwijs heten. Heerlijk om daar te mogen werken. Dat is niks
                     minderwaardigs, dat is het mooiste wat er is. En ja, ik mis het nog iedere dag. Maar
                     dan zie ik jullie en dan denk ik: ik blijf toch nog even.
                  
Voorzitter. Het lerarentekort is hartstikke groot. Ik lees in de krant dat het vooral
                     groot is op scholen waar kinderen les krijgen op basis- en op kaderniveau. Klopt dat?
                     Hoe komt dat dan, zo vraag ik aan de Minister. Komt dat misschien doordat opleidingen
                     het lesgeven aan deze groep kinderen nog steeds met vakkenvullen vergelijken, of op
                     een andere manier erop neerkijken? Of is het «onbekend maakt onbemind»? En als dat
                     laatste het is, is de Minister het dan met mij eens dat het belangrijk is om juist
                     daar verandering in aan te brengen? Is de Minister het met mij eens dat ook, of misschien
                     wel juist, docenten voor basis- en kaderniveau moeten werken met een universitaire
                     achtergrond?
                  
Voorzitter. Hoewel ik eigenlijk van mening ben dat een docent voor een klas een volledige
                     bevoegdheid moet hebben, kan in de aanloop daarnaartoe een educatieve minor of module
                     wel een uitkomst zijn. Mensen proeven of het vak iets voor hen is of zou kunnen zijn
                     en halen daarna als het goed is hun volledige bevoegdheid. Daarover heb ik dezelfde
                     vragen als de heer Van Meenen; die hoef ik dus niet te herhalen. Maar wat schetst
                     mijn verbazing? Zo’n educatieve minor maakt het mogelijk om les te geven op vmbo gemengd
                     of theoretisch én havo en vwo in de onderbouw, maar nou net niet in het vmbo-basis
                     en vmbo-kader. Dat steekt mij wel. Ik krijg echt vlekjes van het zogenaamde onderscheid.
                     Deze kinderen zijn niet lastiger; integendeel, zou ik zelfs kunnen zeggen. Ze hebben
                     natuurlijk een iets andere pedagogische en didactische aanpak nodig, maar ja, zoals
                     de heer Van Meenen al zei, geldt dat ook voor de mavo, de havo en het vwo. Als het
                     probleem dan zo groot is, waarom mogen eerstegraadsdocenten, die 30 studiepunten verder
                     hun volledige bevoegdheid hebben, dan ineens wel overal lesgeven? Dat is toch een
                     redenering van likmevestje? Wat is nou het grote onderscheid tussen die leerlingen
                     waardoor dit tijdens een minor niet overbrugd kan worden maar daarna ineens wel?
                  
Voorzitter. Er is een tekort aan leraren. Dan kun je twee kanten op redeneren. De
                     eerste is: schaf die educatieve minor af, want die zorgt voor een glijdende schaal
                     in de kwaliteit. Hoe hoger de kwaliteit van leraren, hoe meer mensen het een aantrekkelijk
                     beroep zullen vinden. Dat is een legitieme redenering, die best houtsnijdt. Of je
                     ziet die minor juist als een opklimmende ladder naar meer en betere leraren, als een
                     opstapje waarna de volledige bevoegdheid gehaald kan worden. Dat is volgens mij een
                     even legitieme redenering. Hier lijk ik mij toch meer in te kunnen vinden. Hoe ziet
                     de Minister dat? Kan hij daarop reflecteren, ook in het kader van het amendement van
                     mevrouw Westerveld? Het kan een oplossing zijn, of het is een oplossing voor een probleem
                     dat niet bestaat. Ik zou daar graag een reflectie op willen. Uitgaande van de tweede
                     metafoor, een ladder, vraag ik de Minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat mensen na
                     die educatieve minor wel hun volledige bevoegdheid gaan halen.
                  
Voorzitter. Gelukkig zijn er studenten en scholen die het lef hebben om zelf op zoek
                     te gaan naar routes om het toch mogelijk te maken dat studenten die een educatieve
                     minor volgen, stage gaan lopen in het vmbo-basis en -kader. Maar het CDA wil echt
                     dat alle studenten die een educatieve module of minor volgen ook in het vmbo les mogen
                     geven. Om dit mogelijk te maken dienen we een amendement in, met mevrouw Paul en meneer
                     Paul van Meenen.
                  
Voorzitter. Dan nog één ander onderwerp, dat eigenlijk meer over de tweedegraadslerarenopleidingen
                     gaat. Deze studenten mogen na hun afstuderen zowel lesgeven in het voortgezet onderwijs
                     als in het mbo. Het verschilt echter per opleiding hoeveel nadruk er op het mbo ligt.
                     Er is nu een specialisatie voor het mbo, maar we weten niet in hoeverre deze bijdraagt
                     aan voldoende aandacht voor het mbo of wat zou kunnen werken om het mbo bij de tweedegraadslerarenopleidingen
                     beter onder de aandacht te brengen. Is de Minister bereid hiernaar te kijken? Tot
                     zover.
                  
De voorzitter:
Meneer Peters, dit heeft toch een vraag opgeroepen bij de heer Kwint en ook bij mevrouw
                     Westerveld. Meneer Kwint.
                  
De heer Kwint (SP):
Net als bij de heer Van Meenen kan ik beginnen met een compliment over het einde:
                     dat was een goede vraag over die mbo’s. Sowieso is het bevoegdhedenstelsel daar nogal,
                     laat ik het zo zeggen, semiabsent.
                  
Dan over het amendement dat de heer Peters aanhaalt. Hij zet dat eigenlijk tegenover
                     zijn idee van een ladder waarmee je een opstapje maakt om uiteindelijk je bevoegdheid
                     te halen. Ik heb zelf dat amendement mede-ingediend. Ik las dat amendement als de
                     ladder waar de heer Peters het over heeft, namelijk voorkomen dat zo’n deelbevoegdheid
                     permanent wordt en ervoor zorgen dat je de geschiktheidsverklaring krijgt om via het
                     verkorte zijinstroomtraject uiteindelijk een volwaardige bevoegdheid te krijgen. Dus
                     ik zou zeggen: spring op onze ladder. Bent u bereid om dat te doen?
                  
De heer Peters (CDA):
Nou, niet op voorhand. Ik begrijp die redenering echt. Ik vind ook dat die houtsnijdt.
                     We willen dat mensen een volledige bevoegdheid kunnen halen. Mijn punt is wel dat
                     ik zo veel mogelijk mensen die educatieve minor in wil hebben, zonder te veel drempels,
                     fuss of moeilijkheden. Ik wil dat zo veel mogelijk mensen gaan kijken en onderzoeken
                     of dit iets voor hen is, het liefst ook nog op basis- en kaderniveau, want daar zijn
                     de problemen het allergrootst. Dus ik wil eigenlijk een zo laag mogelijke drempel
                     om ze in te laten stromen. En als ze erin zitten en als het hun bevalt, wil ik dat
                     ze doorgaan om die opleiding te halen. Daarom zou ik niet op voorhand voor het amendement
                     willen zijn, zeker niet als de Minister dadelijk bevestigt dat er helemaal geen probleem
                     is, omdat ze eigenlijk allemaal die opleiding gaan volgen. Dus ik wacht het antwoord
                     af. Die redenering snijdt gewoon hout; daar wil ik niets aan afdoen. Ik wil dat die
                     educatieve minor zo laagdrempelig mogelijk is. Als er daarna geen probleem is op dit
                     vlak, ga ik het ook niet oplossen, met als nevenschade dat het misschien een beetje
                     afschrikwekkender is voor mensen om die te gaan doen.
                  
De voorzitter:
Meneer Kwint, een vervolgvraag?
De heer Kwint (SP):
Even voor de duidelijkheid. U zegt dat u zo veel mogelijk mensen in die educatieve
                     minor of module wilt hebben. Daar ben ik het mee eens. Maar het gaat niet over de
                     toegang tot die module. Het gaat over waar je toegang toe krijgt als die module afgerond
                     is. In die zin is het vergelijkbaar met de discussie die weleens speelt over de toelatingstoetsen.
                     Dit is een amendement dat stuurt op iets aan het eind van die module, namelijk: waar
                     geeft die toegang toe? Geeft die toegang tot het klaslokaal, in de hoop dat je uiteindelijk
                     je bevoegdheid gaat halen? Of geeft die toegang tot het klaslokaal, met de eis dat
                     je daarnaast je bevoegdheid gaat halen? Volgens mij streven wij hetzelfde na, namelijk
                     dat je uiteindelijk gewoon bevoegde docenten voor de klas hebt. Dat is voor die mensen
                     zelf ook prettiger trouwens.
                  
De voorzitter:
En daar vraagt u een reactie van de heer Peter op, laat ik maar zeggen.
De heer Kwint (SP):
... toch?
De heer Peters (CDA):
O, o, o. Ik begrijp de redenering, maar ik pak 'm anders op. Want ik denk echt: zo
                     laag mogelijk, zo drempelloos mogelijk daarin. Als daarna toch blijkt dat iedereen
                     die opleiding gaat doen en daarna die bevoegdheid gaat halen, dan denk ik dat ik een
                     oplossing zoek voor een probleem dat niet bestaat. Maar ik ga eerst aan de Minister
                     vragen wat zijn redenering daarachter is.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld met een vraag voor u, meneer Peters.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn vraag sluit aan bij de vragen van de heer Kwint. Want inderdaad, het betoog van
                     de heer Peters leest eigenlijk als een weliswaar uitgebreide, maar wel mooie toelichting
                     op het amendement dat we hebben ingediend. Ik wil de heer Peters daarover het volgende
                     vragen. Als ik terugkijk naar wat er in de afgelopen tig jaren in de Kamer is besproken
                     over het beroep leraar en de status daarvan, en als ik dan kijk ...
                  
(De vergaderbel gaat)
Ik dacht hetzelfde, voorzitter: dit is toch niet de stemmingsbel? Het is een andere
                     bel.
                  
Als je terugleest, dan zie je dat ook de voorganger van de voorganger van de heer
                     Peters hier in 2010, toen dit experiment besproken werd, best wel bedenkingen bij
                     had. Ik noem dat niet om hier mensen in een moeilijke positie te brengen, maar wel
                     om aan te geven dat we zaken waar een groot deel van de Kamer in 2010 bezwaren bij
                     had of vraagtekens bij zette – «leidt dit niet tot een devaluatie van het beroep?»
                     – hier nu eigenlijk bijna als hamerstuk behandeld hadden laten worden. Volgens mij
                     laat dit dus precies zien dat we met elkaar weliswaar dezelfde intenties hebben, maar
                     dat we met elkaar door de jaren heen ook steeds makkelijker zijn gaan denken over
                     die noodoplossing. Is de heer Peters het met me eens dat we daar echt voor moeten
                     waken en dat we op de lange termijn weliswaar zeker de discussie moeten voeren over
                     dat bevoegdhedenstelsel, maar dat we wel bij iedere stap die gezet wordt als Kamer
                     even stil moeten staan bij wat we eigenlijk aan het doen zijn?
                  
De heer Peters (CDA):
Ja, dat vind ik absoluut. Ja, natuurlijk. Nogmaals, in 2010 was de situatie weer anders.
                     Er zou toen een lerarentekort komen. Ik weet het nog wel. Ik was toen zelf directeur
                     op een school. Ik kon al mijn vacatures nog redelijk gemakkelijk vullen, maar we konden
                     het zien aankomen. Ik denk dat je de hele discussie op dat moment net iets anders
                     ziet dan op een moment dat je weet dat je je vacatures zo gewoon totaal niet meer
                     gevuld krijgt. Maar ja, bij iedere stap zul je moeten zeggen: waar ben je nou eigenlijk
                     in godsnaam mee bezig? Want ik wil het niveau van het onderwijs omhoog, zeker ook
                     op het vmbo-basis en -kader, die een heel speciaal plekje in mijn hartje hebben. Daar
                     moeten ook gewoon mensen zoals meneer Van Meenen en ik, eerstegraadsbevoegden, les
                     kunnen gaan geven en kunnen starten, eventueel met die educatieve minor of module.
                     Daarom heb ik dat amendement ingediend. Ik wil die mensen dáár ook.
                  
De voorzitter:
Er is een korte vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De situatie was in 2010 misschien wel ietsje anders, maar ik kan u verzekeren dat
                     we nu nog steeds hetzelfde debat en dezelfde argumenten zouden kunnen hebben als in
                     het document dat ik hier nu voor me heb, het verslag van het debat van toen. In feite
                     is de situatie volgens mij dus helemaal niet zo heel erg veranderd en was de vraag
                     toen al: hoe gaan wij om met het feit dat we een lerarentekort hebben en hoe gaan
                     we ervoor zorgen dat het beroep aantrekkelijk blijft? In feite zijn dat ook de vragen
                     die nu bij ons voorliggen. Ik constateer dat we daar door de jaren heen steeds soepeler
                     mee omgaan en dat we steeds makkelijker tijdelijke experimenten hebben. Die zijn allemaal
                     goedbedoeld en dragen allemaal wat bij, maar daarmee zijn we met elkaar wel veel aan
                     het doen waarbij ik me afvraag of we de aantrekkelijkheid van het beroep wel voldoende
                     voor ogen hebben, en natuurlijk ook de kwaliteit van onze leraren.
                  
De voorzitter:
En daar vraagt u nog een reflectie op?
De heer Peters (CDA):
Toch? Toch?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Toch?
De heer Kwint (SP):
Ik wil dat «toch» best nog een keer doen, hoor.
De voorzitter:
Een reflectie van de heer Peters op dit standpunt van mevrouw Westerveld.
De heer Peters (CDA):
Ik kan helemaal volgen wat mevrouw Westerveld zegt, gewoon van a tot z. Ik kan er
                     geen speld tussen krijgen; dat zou ik ook niet willen. Ik wil dit dus ook op die manier
                     bekijken. Alleen moet ik wel het volgende weten. Als dit nou betekent dat wij heel
                     veel nieuwe docenten krijgen die dadelijk ook lekker op basis en kader kunnen gaan
                     werken en ze daarna, aansluitend hierop, als ze weten dat het iets voor ze is, ook
                     allemaal hun bevoegdheid gaan halen, dan denk ik dat het geslaagd is. Als nou blijkt
                     dat ze dat allemaal niet doen ... Ik kan wel mensen met een halfjaartje ervaring voor
                     die basisklassen zetten waar ik heb gezeten, maar dat wordt niks. Als laatste moet
                     ik ook nog even zeggen: als ik ooit toneel moet spelen en ik kwaad moet zijn, dan
                     beeld ik me in hoe de lerarenopleiding was die ik na de universiteit heb gehad, want
                     dan ben ik het weer. Dat is echt zo. Jongejonge, ik ken de Roos van Leary – ik kwam
                     bij die Roos van Leary diep in het rood uit – maar dat had helemaal niks te maken
                     met hoe ik voor de klas moest staan. Daar is het gewoon niet over gegaan. U ziet,
                     voorzitter; ik hoef dit niet te spelen. Het echte lesgeven ga je toch leren als je
                     dadelijk weer ... Oké, ik word kalm, meneer Van Meenen. Het zijn zware weken. De bloeddruk
                     is hoog en zo; je kent het. Enfin. Oké.
                  
De voorzitter:
Het is toch een feest om voorzitter van deze commissie te zijn; dat wil ik wel even
                     gezegd hebben. We hebben dit last minute onthamerd. U heeft er een goed inhoudelijk
                     debat over gevoerd met respect voor ieders positie en verschil van standpunten. Kom
                     er maar eens om, zou ik willen zeggen. En er wordt ook nog eens gelachen. Nou, meneer
                     Kwint, de lat ligt hoog. U bent de laatste spreker. U spreekt namens de SP.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik ben blij dat ik het slotstuk van deze groepstherapiesessie mag leveren. Ik geloof
                     niet dat ik nou iets heel erg controversieels ga zeggen, want ik heb dit hier ook
                     wel vaker gehoord. Het lerarentekort is zowat de moeder van alle problemen in het
                     onderwijs. Toen wij afgelopen najaar debatteerden over de begroting was ik daarom
                     ook oprecht blij dat ik beide bewindspersonen meermaals heb horen onderstrepen dat
                     de oplossing voor dit tekort op lange termijn niet ligt in het verlagen van de eisen
                     maar juist in het verhogen van de eisen die wij aan het onderwijs stellen, dat een
                     duurzame oplossing op lange termijn hand in hand moet gaan met het bewaken van die
                     onderwijskwaliteit en dat een aantrekkelijk beroep juist betekent dat je randvoorwaarden
                     verbetert in combinatie met het scherp houden van die eisen in plaats van die eisen
                     te verlagen. Daar was ik het zeer mee eens. Ik vind dat een belangrijk gedeeld inzicht
                     dat wij in deze commissie hebben. Het is ook een inzicht dat we moeten bewaken. Docent
                     zijn is een vak. Het is een ambacht. Daar hoort een steengoede opleiding bij. Als
                     die opleiding nog niet steengoed genoeg is, waar ik eerlijk gezegd ook nog weleens
                     mijn twijfels bij heb, dan is dat hetgeen we moeten aanpakken in plaats van ons erbij
                     neerleggen dat je het uiteindelijk in de praktijk ook nog wel leert. Natuurlijk is
                     dat waar, maar dat doet niks af aan onze verantwoordelijkheid om te zorgen voor die
                     steengoede opleiding voor de docenten.
                  
Dan zal het het kabinet niet verbazen dat ons voornaamste pijnpunt met de voorliggende
                     wetswijziging precies op dat punt zit. Daar hebben we bij de schriftelijke inbreng
                     ook uitgebreid bij stilgestaan. Over het doel om zo veel mogelijk mensen te laten
                     kennismaken met het leraarschap wil ik namelijk geen enkele discussie voeren. Dat
                     steun ik volkomen, want dat is een heel goed idee, maar die stap willen wij wel echt
                     bewaren als opstap voor een echte eerste- en tweedegraadsbevoegdheid. Dan lees ik
                     dat het kabinet dat ook vindt. Volgens mij zijn we het daarover eens, maar de verankering
                     daarvan zie ik nog niet. Daar zit in ieder geval voor mij zeker nog een punt van zorg.
                     Ik zei het net ook al tegen de heer Van Meenen: in de evaluatie lees je dat het afronden
                     van zo’n module niet meteen betekent dat je een vakbekwame docent bent en vooral niet
                     op het gebied van pedagogiek en didactiek. En dat is niet erg, want ja, wanneer ben
                     je er nou echt helemaal klaar voor? Maar dan moet je wel ervoor zorgen dat dat uiteindelijk
                     gebeurt. Dan vind ik het antwoord dat iedereen het nog moet leren en dat het dus nog
                     wel een keer komt iets te makkelijk. Daar zullen we echt meer voor moeten doen. Er
                     zijn gewoon bekwaamheidseisen voor die eerste- en tweedegraadsdocenten en die ontbreken
                     voor de deelbevoegdheid. Dat vind ik problematisch.
                  
Bovendien maak ik me zorgen om de studenten die de deelbevoegdheid ontvangen in tijden
                     van een tekort, omdat het heel erg aantrekkelijk is voor een bestuurder om iemand
                     naar voren te schuiven buiten zijn bevoegdheid om les te gaan geven als het alternatief
                     is dat mensen geen les krijgen; ik zei dat net ook al. Dat is een punt van zorg van
                     mijn fractie. Dat punt van zorg wordt aangewakkerd omdat wij hier al eerder tijdelijke
                     maatregelen permanent hebben laten worden op het gebied van het bestrijden van het
                     lerarentekort; mevrouw Westerveld zei dat ook al. Vandaar dus dat we het amendement
                     indienden. Er is volgens mij voldoende over gezegd. Je komt dan voor de klas, maar
                     je werkt wel tegelijkertijd door aan die volwaardige bevoegdheid. Dat leek ons een
                     vrij elegante oplossing van het probleem dat voorligt. Ik ben heel erg benieuwd wat
                     het kabinet daarvan vindt.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de termijn van de Kamer. Ik
                     kijk even naar de Minister. Het is nu 19.45 uur. Zullen we 20.05 uur zeggen? Oké.
                     We schorsen voor een kwartier; dat betekent dat we om 20.05 uur gaan luisteren naar
                     de eerste termijn van de Minister.
                  
De vergadering wordt van 19.47 uur tot 20.04 uur geschorst.
De voorzitter:
We spreken over – ik ga de hele riedel nog een keer zeggen – de wijziging van de Wet
                     op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000
                     en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve
                     module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding.
                     We gaan luisteren naar de beantwoording van de Minister.
                  
Minister Dijkgraaf:
Dank u, voorzitter. Ik voeg graag mijn stem toe aan die van alle leden van de commissie
                     die hier hebben benadrukt hoe belangrijk het is dat we gekwalificeerde docenten voor
                     de klas hebben, zeker in tijden van een lerarentekort dat taai is en geadresseerd
                     moet worden. Samen met collega Wiersma zet ik me daarvoor in met het onderwijsakkoord
                     en het werkplan Samen voor het beste onderwijs. Ik denk dat we grote stappen hebben
                     gezet om de beloning en de aantrekkelijkheid van de werkomgeving van leraren te verbeteren.
                     Maar het is ook belangrijk dat we voor talentvolle mensen aantrekkelijke routes hebben
                     om te kiezen voor het onderwijs. In het kader van het werkplan adresseren we dit veel
                     breder met de lerarenorganisaties, de werkgevers en de lerarenopleiders om die nieuwe
                     flexibele opleidingsroutes te ontwerpen en ook de kwaliteit van het beroep en de lerarenopleiding
                     verder te versterken. We spreken vandaag over iets wat een belangrijk punt adresseert,
                     denk ik. We zien gewoon nog te weinig – steeds minder moet ik zeggen – dat met name
                     universitaire bachelorstudenten kiezen voor het docentschap. Dat was vroeger een vanzelfsprekend
                     iets. Fijn om te horen dat een aantal van u die keuze heeft gemaakt. Ik moet zeggen
                     dat ik er zelf ook zeer van gecharmeerd was. Ik ben een flink pad afgelopen om docent
                     wiskunde te worden. Ik heb uiteindelijk toch een ander pad gekozen. Ik denk dat dit
                     wetsvoorstel het inderdaad makkelijker maakt.
                  
Laten we trouwens ook even vaststellen dat we het hier over de educatieve module hebben.
                     De educatieve minor, die vakinhoudelijk exact hetzelfde is, is al wet sinds 2010.
                     Daar hebben we goede ervaringen mee. Dat betekent eigenlijk dat studenten tijdens
                     hun bachelor met het docentschap in aanraking komen. Met deze module wordt het mogelijk
                     om als je al afgestudeerd bent, je bachelordiploma hebt, misschien al een hele lange
                     tijd aan het werk bent en besluit toch voor het docentschap te kiezen, eigenlijk alsnog
                     die minor te halen. Je doet dat dan alleen via een zelfstandige module.
                  
We gaan zo nog praten over kwaliteit, maar ik denk dat dit een belangrijke opleidingsroute
                     is, die in zekere zin universitair afgestudeerden verleidt om uiteindelijk voor dat
                     docentschap te kiezen. Voor velen daarvan is het een opstap naar de eerstegraadsopleiding.
                     Daar kom ik zo nog op terug. Als we gaan kijken naar de cijfers, zien we trouwens
                     ook nog dat de studenten die dit pad volgen met name zeer relevant zijn voor de tekortsectoren.
                     We hebben het dan over de bètavakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde, en ook over
                     wat, helaas, «de kleine talen» heet omdat daar zo weinig mensen voor kiezen. Het is
                     dus echt iets wat bijdraagt aan het verkleinen van het lerarentekort, zou ik zeggen.
                     Ik zei al dat niet iedereen tijdens de bachelor al weet dat ie mogelijk leraar zou
                     willen worden. Dit is een mogelijkheid om dat alsnog te doen.
                  
We hebben dus de afgelopen jaren een experiment gedaan. Ik moet zeggen dat dit een
                     klein beetje een «experiment» was, tussen aanhalingstekens. Het is namelijk niets
                     anders dan de minor die al dertien jaar wet is. Dat dit experiment in zekere zin als
                     geslaagd wordt beoordeeld, is dus voor mij geen grote verrassing, want het heeft dezelfde
                     vakinhoud.
                  
Het is misschien ook wel goed om even te duiden – volgens mij heeft hier namelijk
                     niemand enige twijfel bij de bevoegdheid en bekwaamheid van de eerstegraadsdocenten
                     die we opleiden – wat er precies gebeurt als je uiteindelijk toch besluit om eerstegraadsleraar
                     te worden. Dat is waar het grote merendeel van de studenten die dit pad volgen, uiteindelijk
                     voor kiest. Je hebt dan nog 30 studiepunten extra aan voornamelijk theorie en onderzoekskwaliteiten.
                     In het eerste halfjaar vindt dus de belangrijkste pedagogische scholing plaats. Je
                     kan natuurlijk echt altijd de vraag stellen of dat genoeg is. We moeten echt wel het
                     verschil zien tussen de eerstegraads- en de standaard tweedegraadsopleiding. De ene
                     heeft gewoon meer vakinhoud en minder pedagogiek. Bij de andere ligt het accent anders.
                     Bij allebei kan je vraagtekens zetten, maar het is wel belangrijk om te benadrukken
                     dat er in dat tweede halfjaar niet iets heel magisch gebeurt rondom de pedagogische
                     activiteiten. Het is vooral theorie. Het eerste halfjaar is trouwens over het algemeen
                     duaal. De helft van de tijd staan die studenten dus ook voor de klas.
                  
Ik moet zeggen dat ik de inbrengen in het debat echt waardeer. Ik denk namelijk dat
                     alle vragen die gesteld zijn terecht zijn. Ik voel een klein beetje dat sommigen van
                     u dit als een soort afglijden zien, terwijl anderen dit als een opstap zien. GroenLinks,
                     de PvdA en de SP vroegen of de kwaliteit wel goed geborgd is en of het niet eerder
                     een voorbereiding moet zijn. Ik wil wel nogmaals even terugspiegelen dat we al een
                     lange tijd ervaring hebben met de minorvariant. De opstap is duidelijk een andere
                     interpretatie, maar die is wel op dit moment in de praktijk het geval. Dit werkt namelijk
                     als een goede opstap. U kunt zich afvragen: als dit een opstap is, waarom maak je
                     dan niet verplicht dat je ook verder moet opstappen? Maar ik denk dat hier precies
                     het punt in zit. Het punt is dat je erover nadenkt om docent te worden en dat je dus
                     vervolgens die module gaat volgen. Het is natuurlijk aantrekkelijk dat je weet dat
                     je na het einde van dat halfjaar iets in handen hebt waarmee je docent kan worden.
                     Anders zeg je eigenlijk: ga maar gewoon eerstegraadsdocent worden. De meesten doen
                     dat in praktijk, maar het is niet alleen maar een toegangsbewijs om uiteindelijk die
                     vervolgstap te doen. Ik denk dat het wel heel erg belangrijk is dat dit ook komt met
                     een eigen kwaliteit en een mogelijkheid om als docent actief te zijn. Ik kom er zo
                     nog wat verder op terug.
                  
Dit debat leert mij ook dat we gewoon een bredere discussie moeten hebben over bevoegdheden
                     en bekwaamheden. Daar is in het verleden al veel over gedebatteerd. Er zijn ook verkenningen
                     geweest. Sommige zijn ook niet heel succesvol afgelopen. Ook die discussie kan je
                     te breed voeren. Dan loopt die waarschijnlijk gewoon vast, want dan heb je een te
                     groot stuk afgebeten, maar je kan ook een te kleine discussie voeren. Ik denk dat
                     we op dit moment in het kader van het werkplan Samen voor het beste onderwijs kijken
                     naar die bredere opgave rond de start- en bekwaamheidseisen van docenten en overigens
                     ook van vmbo-docenten. Dat doen we ook met de partners zodat dit een goede weg is.
                     Dat pad bewandelen we sowieso naast deze discussie. Ik zei dit om eventjes te schetsen
                     waar we het precies over hebben vandaag.
                  
Voorzitter. Ik wil de vragen beantwoorden in drie à vier blokjes, te beginnen bij
                     het blokje doorstuderen, gevolgd door de blokjes kwaliteit, uitbreiding en tot slot
                     een heel klein blokje overig. Ik begin dus met het doorstuderen. Een vraag van velen
                     van u, van GroenLinks, de VVD, D66 en het CDA, was hoeveel studenten doorstuderen
                     voor een eerstegraadsbevoegdheid. We zien dat zo’n 70% van de afgestudeerde deelnemers
                     aangeeft een vervolgopleiding te doen. Ze hebben die al afgerond of ze zijn van plan
                     die te gaan doen. Dat betekent trouwens niet dat die resterende 30% dan met die beperkte
                     tweedegraadsbevoegdheid voor de klas staat. De meesten daarvan gaan namelijk gewoon
                     wat anders doen; die worden überhaupt geen docent. Onze ervaring is dat eigenlijk
                     bijna iedereen geen gebruikmaakt van deze beperkte tweedegraadsbevoegdheid, maar gewoon
                     doorgaat voor een eerstegraadsopleiding. Er is natuurlijk ook een groep die alsnog
                     niet kiest voor het onderwijs. We moeten ook eerlijk zijn: dit is om te verkennen
                     of het onderwijs iets voor jou is. Nogmaals, veel te weinig universitaire studenten
                     zien dit überhaupt als een interessant carrièrepad, maar we hebben hier positieve
                     ervaringen mee. Die percentages zijn trouwens bij de minor nog hoger. Ook voor de
                     minor geldt dus dat een nog groter percentage doorgaat naar de eerstegraadsopleiding.
                  
Mevrouw Westerveld en mevrouw Paul vroegen hoe ik ervoor ga zorgen dat uiteindelijk
                     zo veel mogelijk leraren die eerstegraadsbevoegdheid daadwerkelijk gaan halen. Ik
                     zei al dat dit eigenlijk al erg goed gaat. Het algemene beeld is dat deze afgestudeerde
                     docenten doorstuderen of dat ze komen tot de conclusie dat het docentschap niets voor
                     hen is. In de evaluatie van het experiment is daarom ook aangegeven dat dat stimuleren
                     nauwelijks nodig is. Dat is trouwens ook omdat de scholen hier zelf op aandringen
                     en de leraren zelf gemotiveerd zijn om die eerstegraadsbevoegdheid te halen. Nogmaals,
                     dit omvat een extra halfjaar theorie en onderzoek rondom het docentschap en natuurlijk
                     je master. Het is natuurlijk vooral de inhoudelijke verdieping die daar telt. Maar
                     we blijven zoeken naar betere manieren om dit te stimuleren. Mijn collega Wiersma
                     doet dat door in te zetten op het versterken en stimuleren van personeelsbeleid op
                     de scholen. En ik ben met universiteiten in gesprek hoe we bijvoorbeeld via alumnibeleid
                     of het slimmer combineren van vakbachelors, masters en lerarenopleidingen nog meer
                     winst kunnen behalen, maar het gaat om een klein percentage dat we dan nog over de
                     streep willen trekken.
                  
Mevrouw Paul vroeg ook: hoe gaat u uw ambitie van een stijging van 30% tot 50% van
                     het aantal deelnemers monitoren en realiseren? Monitoren gebeurt door de universiteiten,
                     die daar jaarlijks over rapporteren. We gaan DUO ook vragen om te onderzoeken of het
                     mogelijk is om deze educatieve minor en module op te nemen in de landelijke onderwijsregisters,
                     zodat we ook vanuit OCW een mooi beeld krijgen. Dan kunnen we doorstroom en uitval
                     structureel blijven volgen. Ik blijf ze natuurlijk ook aanspreken op het enthousiasmeren
                     van bachelorstudenten voor het leraarschap. We hebben echt veel te weinig eerstegraadsdocenten.
                     Het wordt in het algemeen niet als een voor de hand liggende route gezien in deze
                     vakken. Daar is echt wel winst te behalen. De universiteiten geven zelf ook aan dat
                     ze zo’n 30% tot 50% extra deelnemers kunnen toelaten, ook omdat dit wetsvoorstel het
                     voor instellingen mogelijk maakt om niet alleen per vooropleiding maar ook per student
                     te beoordelen of hij of zij aan de vakbekwaamheidseisen voldoet voor instroom in de
                     module. Simpel gezegd: nu heb je een natuurkundebachelor nodig om de natuurkundedocentopleiding
                     te doen en een wiskundebachelor voor wiskundedocent. Je kunt je heel goed voorstellen
                     – ik improviseer hier – dat je bij econometrie of een brede bachelor allerlei wiskundige
                     vakken hebt gedaan en je misschien wel docent wiskunde wilt worden. Dat kan dan per
                     geval bekeken worden. De doelgroep die in aanmerking komt voor deze modules wordt
                     dus ook gewoon veel groter. De stijging van 50% is een optimistisch scenario van de
                     universiteiten.
                  
Voorzitter, dat waren mijn antwoorden onder het kopje doorstuderen.
De voorzitter:
Daarop heeft de heer Kwint een vraag.
De heer Kwint (SP):
Ik weet niet precies of het onder dit kopje valt, maar dat horen we vanzelf. Het percentage
                     dat in principe doorstudeert is hoog. Als ik de Minister goed begrijp, is het voornaamste
                     bezwaar om nu meteen te verankeren dat je automatisch moet doorstuderen dat er mogelijk
                     een afschrikwekkend effect van uitgaat. Maar doorstuderen kan toch ook gewoon gebeuren
                     via het duale traject waarover de Minister het heeft? Dan kun je toch al voor de klas
                     staan, mits je maar de stap maakt om door te studeren?
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik snap dit argument. Eigenlijk zeggen we: het is zo fijn dat je met deze minor of
                     module een bevoegdheid krijgt en aan het werk kunt als docent. Dat is aantrekkelijk.
                     Als je al een bacheloropleiding hebt afgerond en je misschien denkt dat het docentschap
                     iets voor je is, ben je om eerstegraadsdocent te worden twee jaar of nog langer kwijt,
                     want dan moet je een hoop doen. Met deze module krijg je binnen een halfjaar een mogelijkheid.
                     Sommigen van u hebben twijfels of dat eigenlijk wel een adequate bevoegdheid is. Daar
                     ga ik zo iets over zeggen. De meesten worden zo enthousiast dat ze voor de eerstegraadsopleiding
                     gaan. Als iedereen na dat opstapje verder stapt, zou je kunnen zeggen: haal het dan
                     maar weg. Maar dat vind ik zelf eerlijk gezegd ook wel risicovol. Nu kun je gewoon
                     beargumenteren dat dit halfjaar nooit weggegooid is, want daarna kun je gewoon docent
                     worden. Een aantal mensen doet dat ook. Dan zien we vaak dat ze toch, gestimuleerd
                     door de school en de universiteit, uiteindelijk gewoon voor het eerstegraadsdocentschap
                     gaan. Ik kan de twee interpretaties die hier heersen invoelen, maar ik heb zelf wel
                     zoiets van: laten we hier heel voorzichtig mee zijn. Een ding dat we allemaal delen,
                     is dat we geen extra barrières willen opwerpen voor met name universitaire studenten
                     om voor het docentschap te kiezen, want dat doen er gewoon veel te weinig.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Dijkgraaf:
Dan ga ik naar de kwaliteit. De kwaliteit is onderzocht. Visitatiepanels hebben de
                     accreditaties beoordeeld en getoetst of het programma en het eindniveau van de minor
                     en de module – die zijn inhoudelijk exact hetzelfde, maar de minor valt al dertien
                     jaar onder de wet – voldoen aan de bekwaamheidseisen. Hun oordeel was positief.
                  
Mevrouw Westerveld vroeg ook: hebben we het effect van de module op het aanzien van
                     het beroep in kaart gebracht? Nee, ik heb niet onderzocht of het afbreuk doet aan
                     het imago van het beroep. Ik denk eigenlijk dat ik daar ook geen reden toe zie. Nogmaals,
                     we kennen deze beperkte tweedegraadsbevoegdheid van de vakbachelor al zo’n tien jaar,
                     inclusief de educatieve minor. Daar hebben we goede ervaringen mee. De educatieve
                     module is gewoon een in de tijd net iets andere rangschikking van exact hetzelfde
                     lesprogramma, waarbij een spijtoptant of ieder ander die besluit om na de afronding
                     van de bachelor alsnog die minor te volgen, op een gegeven moment toch dezelfde onderwijservaring
                     krijgt. De afgestudeerden zijn in onze ogen startbekwaam. De meesten studeren inderdaad
                     door, of kiezen alsnog niet voor het onderwijs.
                  
Hoe voorkomt u dat deze docenten breder worden ingezet? Dat was de zorg van de heer
                     Kwint. Het mag niet. Dat is heel belangrijk om te benadrukken, denk ik. Het is aan
                     de inspectie om hier toezicht op te houden. Misschien nog even één punt. Als u zich
                     er zorgen over maakt hoeveel lesuren er nou worden gegeven door deze tweedegraadsdocenten
                     met beperkte bevoegdheden: dat is ongeveer 1 op de 1.000. Het gaat om 0,1% van de
                     gegeven lesuren. Dat is de praktijk. U kunt zeggen: straks gaan duizenden en duizenden
                     mensen dit allemaal doen en dan hebben we ons onderwijssysteem totaal gecorrumpeerd.
                     Dat zou kunnen. Ik kan deze mogelijkheden mathematisch natuurlijk niet uitsluiten.
                     Maar het gaat hier echt om hele kleine aantallen.
                  
Voorzitter. Dan wou ik direct overgaan tot de appreciatie van het amendement van de
                     SP, GroenLinks en de PvdA over het tijdelijk maken van deze bevoegdheid. Ik heb al
                     gezegd dat de leraren startbekwaam zijn, ondanks dat ze nog veel te leren hebben.
                     Dat hebben velen van u benadrukt. Ik wil nogmaals benadrukken dat ze pedagogisch nog
                     ongeveer evenveel moeten leren als de officiële eerstegraadsdocenten. Ik hoor geen
                     van u de bekwaamheidseisen voor eerstegraadsdocenten in twijfel trekken. Ik wil dat
                     wel even genoemd hebben. De visitatiepanels hebben geoordeeld dat de startbekwaamheid
                     is geborgd. Uit de evaluaties blijkt dat het merendeel van deze leraren in de praktijk
                     doorstudeert. Mijn collega Wiersma en ik willen best onderzoeken of we dat doorstuderen
                     ook wettelijk moeten borgen, maar dan zou ik zeggen dat we dat toch echt in de bredere
                     context moeten doen en in samenhang met alle andere stappen die we zetten in het kader
                     van het werkplan.
                  
Vanuit de evaluatie weten we dat docenten de weg via de educatieve minor of module
                     een aantrekkelijke route vinden. Het is voor mij maar helemaal de vraag of dat met
                     de constructie die het amendement met zich meebrengt zo blijft. Ik ben daar echt heel
                     erg voorzichtig in. Studenten hebben in dit voorstel dan namelijk het vooruitzicht
                     dat ze het uiteindelijk toch moeten doorlopen. Dan moet je er dus alleen aan beginnen
                     als je het hele pad wilt aflopen, ook al doet iedereen dat nu uit eigen beweging.
                     Daarmee heb ik dus twijfels bij dit amendement. Het is mij onduidelijk voor welk probleem
                     dit precies de oplossing is. Ik wil het amendement daarom ontraden. Ik moet ook zeggen
                     dat deze constructie mogelijk ook gevolgen heeft voor de rechtszekerheid voor de al
                     afgestudeerde docenten. Ook daar heb ik twijfels bij. Daarmee besluit ik het kopje
                     kwaliteit.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
We hebben natuurlijk niet voor niks met drie partijen dit amendement ingediend. Wij
                     zijn niet de enigen die kritisch waren op deze wetswijziging. De inspectie, leraren,
                     lerarenopleiders, de AOb en de Raad van State hebben ook kritische vragen gesteld
                     over de kwaliteit. Als je het heel fundamenteel aan wilt vliegen, kun je zeggen: in
                     hoeverre ben je hier scherp op het tweede lid van artikel 23? Ik snap de route die
                     gezocht wordt vanuit het kabinet en deze Minister, maar ik schrok in de schriftelijke
                     ronde wel van een aantal antwoorden. Het waren antwoorden van de andere Minister,
                     maar dit is ook de Minister van Onderwijs, en u spreekt met één mond. Op een gegeven
                     moment werd er gezegd: eigenlijk is geen enkele leraar startbekwaam na welke lerarenopleiding
                     dan ook. Ik vind het toch lastig hoe ik dat moet duiden. Wat betekent dat dan voor
                     hoe deze Minister bekwaamheid überhaupt ziet? Als je zegt dat elke startende leraar
                     niet startbekwaam is, dan kunnen we de normen met z’n allen ook nóg verder verlagen.
                     Ik vond dat dus wel een prikkelende opmerking. Ik wil toch nog wel iets meer horen
                     van de Minister van Onderwijs over dat antwoord in de schriftelijke ronde.
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik interpreteer dat als volgt. De visitatiepanels hebben geoordeeld dat de startbekwaamheid
                     is geborgd, maar het punt dat hier benadrukt wordt, is natuurlijk dat iedere leraar
                     die begint nog heel veel te leren heeft. Sommigen van u hebben al heel nadrukkelijk
                     deze ervaring gedeeld. Dat is natuurlijk ook een punt van zorg. Daarom praten we ook
                     zo veel over de professionalisering en de begeleiding. Dat geldt niet alleen voor
                     deze docenten; dat geldt voor docenten in brede zin. Het is belangrijk dat ze doorleren.
                     Het docentschap is een lerend beroep. Het is belangrijk dat ze daarin begeleid worden,
                     of dat nu op school is of op afstand door de lerarenopleiding. Die zorg delen we met
                     elkaar. Maar ik zou zeggen: deze leraren zijn wel startbekwaam, ondanks dat ze nog
                     veel te leren hebben. De evaluaties die wij kennen, laten dat ook zien.
                  
Nogmaals, ik kan een heel eind met uw zorgen meegaan, maar ze zijn niet stevig genoeg
                     onderbouwd om te zeggen: waar we nu al een flinke tijd, dertien jaar, mee bezig zijn,
                     moeten we nu alsnog gaan wijzigen. Die bekwaamheid is er en die is geborgd. Het is
                     een systeem dat werkt. Het is een systeem dat we graag verder zouden laten werken.
                     We zouden de instroom willen verhogen. We willen het echt gaan stimuleren. Als je
                     kijkt naar de universiteiten, dan zie je dat de docentenopleidingen eigenlijk maar
                     een heel klein onderdeel zijn. Dat vind ik heel erg jammer, juist omdat we een aantal
                     tekortsectoren hebben in het onderwijs waarin we echt van deze docenten afhankelijk
                     zijn. In andere landen, zoals Duitsland, zie je dat de docentenopleidingen een belangrijk
                     onderdeel zijn van het universitair onderwijs. Dat is in Nederland veel minder het
                     geval. Dit is een route. If it ain’t broke, don’t fix it, zou ik zeggen. Dit werkt
                     gewoon goed. Ik zie geen reden om hierin een stap terug te nemen en te zeggen: we
                     hebben ernstige twijfels over deze bevoegdheden.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wil toch voortborduren op de vraag van de heer De Hoop. De Minister zegt nu een
                     aantal keer dat de visitatiepanels hebben beoordeeld dat deze studenten startbekwaam
                     zijn. Ik heb niet alle afzonderlijke evaluatierapporten of de visitatierapporten gelezen
                     van deze commissies, maar ik heb wel vanuit de AOb stukken gezien. Ik heb gezien dat
                     de inspectie vragen heeft, dat lerarenopleiders vragen hebben, dat de Raad van State
                     vragen heeft en dat de inspectie zorgen heeft. Dat zijn nogal wat instanties die aangeven
                     dat de mensen die van deze opleidingen af komen, bijvoorbeeld minder pedagogisch bekwaam
                     zijn dan andere leerkrachten. Ik vind dat zorgen die we hier serieus met elkaar moeten
                     bespreken. Daarom begrijp ik niet zo goed dat de Minister ons amendement heeft afgeraden.
                     Wij vragen namelijk juist om ook de pedagogische kwaliteit op orde te brengen. Hoe
                     doe je dat? Dat doe je door als startende docent door te blijven leren. Volgens mij
                     is dat wat we hier met elkaar zouden moeten willen.
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik kan me zeer vinden in de oproep om door te blijven leren. Maar laten we wel even
                     eerlijk zijn. Stel dat we zeggen: «Dit is een tijdelijke bevoegdheid. Als je op een
                     gegeven moment de eerstegraadsopleiding volgt, ben je wel volledig bevoegd.» Nogmaals,
                     het extra halfjaar dat je volgt, is voornamelijk theorie en onderzoek. Dat doet dus
                     heel weinig aan de pedagogische kwaliteit. We kunnen hier een diepere discussie hebben
                     over hoe we de tweedegraads-hbo-opleidingen vis-à-vis de universitaire eerstegraadsopleidingen
                     zien. Dan kom je heel snel tot de conclusie dat bij de eerste veel meer aandacht is
                     voor pedagogiek en veel minder voor de vakinhoud. Daar krijgen we soms ook kritiek
                     op. Bij de universitaire opleidingen is duidelijk veel meer aandacht voor de vakinhoud
                     en minder voor pedagogiek. Dat heeft ook te maken met – ik denk dat dat een hele goede
                     discussie is om met elkaar te voeren – wat we doen aan de professionalisering van
                     deze docenten om ervoor te zorgen dat ze de lacunes, die volgens mij voor iedere docent
                     gelden ... Die gelden volgens mij voor bijna eenieder die aan een baan begint. Dan
                     realiseer je je dat er heel veel dingen zijn die je nog niet weet en dus moet leren.
                     In sommige werkomgevingen is er een hele lerende cultuur. Die willen we eigenlijk
                     in het onderwijs verder stimuleren. Daar maak ik samen met collega Wiersma plannen
                     voor. Daarin zie ik ook de lerarenopleidingen een belangrijke rol hebben, zowel binnen
                     de hogescholen als binnen de universiteiten. Dus ja, ik ben het er helemaal mee eens
                     dat we dat moeten versterken. Maar nogmaals, ik heb op dit moment geen redenen om
                     te zeggen: de bevoegdheid die we de afgelopen dertien jaar aan deze docenten hebben
                     gegeven, gaan we nu ineens toch tijdelijk maken, want we geloven er eigenlijk niet
                     zo in. Dat vind ik echt een hele grote stap. Dat vind ik eigenlijk ook best wel een
                     grote stap met betrekking tot de mensen die dat in het verleden hebben gedaan.
                  
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Daar kun je gewoon een overgangsregeling voor organiseren. Ik vind dat de Minister
                     het nu enigszins omdraait. We hebben namelijk de afgelopen dertien jaar dit soort
                     experimenten gehad. Die zijn geëvalueerd. Daarbij is er gekeken naar wat er is beoogd,
                     wat de kwaliteit is van docenten die worden afgeleverd en of zij voldoen aan alle
                     eisen die we stellen. Je kunt de uitkomsten daarvan op verschillende manieren lezen,
                     maar ik lees daar in ieder geval in dat de pedagogische kwaliteit nog wat omhoog kan
                     gaan. Ik heb vervolgens ook eens even op de websites gekeken van verschillende opleidingen.
                     Dan zie je inderdaad dat 15 EC’s in de praktijk worden behaald en dat 15 EC’s worden
                     behaald met inhoudelijke verdieping van de opleiding die iemand al volgt en hoe je
                     die overbrengt in de praktijk. Daaruit begrijp ik heel erg goed dat een aantal van
                     deze afgestudeerden inderdaad nog niet voldoet aan de pedagogische eisen die we eigenlijk
                     zouden willen zien. Dat is namelijk heel logisch te verklaren met een opleiding van
                     een halfjaar die zo in elkaar zit. De Minister heeft natuurlijk gelijk dat er overal
                     lacunes zijn. We leren allemaal in de praktijk en docenten doen dat ook. Maar dat
                     er overal lacunes zijn, wil natuurlijk nog niet zeggen dat we dit dan ook maar zouden
                     moeten toestaan. Mijn punt is dat ik vind dat hij een aantal zaken hier omdraait.
                  
Minister Dijkgraaf:
Nogmaals, ik snap de zorgen. Ik heb wel even vraagtekens bij het woord «experiment».
                     De module is een experiment, maar de minor is wet sinds 2010. U zegt eigenlijk dat
                     u bij die wet en dat mogelijke pad, dat we nu al dertien jaar met elkaar doorlopen,
                     nu ineens ernstige vraagtekens heeft, en dat we nu met terugwerkende kracht ... Nou,
                     niet met terugwerkende kracht; dat snap ik ook. Natuurlijk ga je niet mensen hun bevoegdheid
                     ontnemen. Maar ik vind dat best een grote stap. Ik zie eerlijk gezegd niet de redenen
                     om dat te doen. Ik ben ook aarzelend omdat ik voel dat dit werkt. Dit is echt een
                     stimulans voor mensen om die eerstegraadslerarenopleiding te gaan volgen. De meesten
                     doen dat. De zorgen zijn dus gedeeltelijk ook theoretische zorgen. Het gaat over dat
                     ene uur op de 1.000 uren waarin er wordt lesgegeven. Dat is echt niet iets wat de
                     kwaliteit van het onderwijs fundamenteel ondergraaft. Ik heb gewoon echt grote aarzeling
                     om te zeggen dat we nog een extra barrière gaan opwerpen in een tijd waarin we universitaire
                     studenten willen stimuleren om leraar te worden.
                  
De voorzitter:
Nog een laatste vraag op dit punt van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wat betreft die extra barrière heb ik nog een suggestie, namelijk het afschaffen van
                     het hoge collegegeld voor de tweede opleidingen, maar daar hebben we al heel vaak
                     een discussie over gehad. Ik had nog één aanvullend punt op dit amendement. We zouden
                     het natuurlijk ook positief kunnen draaien. Inderdaad, de meeste jonge, startende
                     leraren willen heel graag doorleren. Ik heb lang genoeg bij de Algemene Onderwijsbond
                     gewerkt om ook te weten dat er nogal wat schort aan de begeleiding in de eerste jaren
                     waarin iemand voor de klas staat. Dat is niet vanwege onwil, want dat is natuurlijk
                     omdat alle leerkrachten ontzettend druk zijn. Maar mijn punt is dat we er volgens
                     mij met elkaar van uit mogen gaan dat verreweg de meeste mensen die voor de klas gaan
                     staan, willen leren van elkaar. Die willen beter worden in hun vak. Die willen het
                     allerbeste onderwijs voor hun leerlingen. Dan zou u dit amendement natuurlijk ook
                     in dat licht kunnen zien en zeggen: «Laten we dan vooral ook regelen dat dit mogelijk
                     wordt. Laten we dat inderdaad met elkaar op een goede manier gaan vastleggen, zodat
                     deze kans voor al deze vooral jonge mensen ook aanwezig wordt.»
                  
Minister Dijkgraaf:
Het grotere punt van de verdere professionalisering van docenten is de grotere, bredere
                     lerarenstrategie waar ik met collega Wiersma aan werk. Daar hebben we allerlei plannen
                     voor en daar nemen we ook al deze zorgen in mee. Die onderschrijf ik en die neem ik
                     ook echt ter harte. Ik denk dat die ook echt heel erg belangrijk zijn, maar dat doet
                     mij niet twijfelen aan de appreciatie van het amendement.
                  
De voorzitter:
Volgens mij gaan we dan ... O, meneer Kwint moet toch ook nog even ...
De heer Kwint (SP):
Ja, het is ook mijn amendement. Sorry. Ik denk dat dit de kern van een deel van het
                     zorgpunt is dat wij hebben met het elke keer gebruiken van pilots om mensen te enthousiasmeren
                     voor het docentschap. Natuurlijk snap ik het gedeelte over de minor die al langer
                     bestaat, maar voor de module wordt er vervolgens voorgesteld om die in het systeem
                     van het reguliere bevoegdhedenstelsel te trekken, inclusief alles wat daarbij hoort.
                     Ik weet natuurlijk dat dit een officiële bevoegdheid is, maar dit is wel een deelbevoegdheid.
                     Die is wel een beetje een fremdkörper in het bevoegdhedenstelsel dat we hebben. Als
                     je dat dan gelijk wil trekken, is de reactie: we doen het al zo lang op deze manier.
                     Ja, dat kan zo zijn, maar we zien dat er, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld tweedegraadsbevoegdheden,
                     wel degelijk nog hiaten op te lossen zijn. Ook zien we dat een groot deel uiteindelijk
                     toch gaat doorstuderen. Het is de meerderheid, begrijp ik. Waar is dan het argument
                     van de Minister op gebaseerd dat hij verwacht dat datgene wat een meerderheid toch
                     al uit zichzelf zal gaan doen, ineens een afschrikwekkend effect zal hebben op die
                     eerdere aanmelding voor die module?
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik snap deze discussie, maar volgens mij ondergraaft die echt het hele bestaansrecht
                     van deze module. Iedereen kan natuurlijk zeggen: ik heb een bachelor gedaan en nu
                     ga ik nog de universitaire lerarenopleiding doen. Dat kan je doen. Dan moet je een
                     master doen en dan moet je een heel jaar besteden aan je pedagogische kwaliteiten
                     terwijl, zoals ik al zei, het meeste pedagogische werk en de meeste ervaring voor
                     de klas in het eerste halfjaar plaatsvinden. Dat is precies dat eerste halfjaar dat
                     in deze module zit. Dat kan sowieso, maar we hebben gewoon geleerd dat deze opstap,
                     en dat is het ook letterlijk, een makkelijke manier is om uiteindelijk die sprong
                     te maken naar de eerstegraadsbevoegdheid. U zegt eigenlijk: laat die opstap maar zitten;
                     mensen willen toch dus ze springen wel, want op het moment dat je halverwege die trap
                     staat, heb je een bevoegdheid maar die verdampt na een korte tijd, dus waarom zou
                     je dat doen? Dat klinkt niet als een logische investering. U zegt tegelijkertijd:
                     we zien dat de meeste mensen die volgende stap nemen, dus waarom verplicht je mensen
                     niet om allemaal door te lopen? Ik vind dat gewoon een gevaarlijke ingreep. Nogmaals,
                     het zou kunnen zijn dat we dit experiment ook gaan doen en dat we gaan zien dat het
                     weinig effect heeft. Dan heeft u gelijk. Maar dat is niet het experiment dat we gedaan
                     hebben. Het is enerzijds een experiment en anderzijds gewoon een reguliere, in de
                     wet vastgelegde praktijk van al dertien jaar. Het geeft extra instroom in de eerstegraadslerarenopleidingen.
                     Het geeft ook nog een kleine extra groep docenten. Ik deel niet uw zorgen over de
                     kwaliteit. U vraagt mij nu dus om een verandering te onderschrijven die in mijn optiek
                     geen probleem oplost. Het is volgens mij niet een antwoord op een probleem. We hebben
                     het experiment gedaan, en het staat naast de ervaring die we al hebben met de minor.
                     Het werkt en mensen zijn er tevreden over; laten we gewoon ook deze variant in de
                     wet vastleggen. Dat is mijn samenvatting.
                  
De voorzitter:
Meneer Kwint, ik hoor steeds een iets anders gestelde vraag die dan hetzelfde antwoord
                     van de Minister krijgt. Heeft u nog een andere wending aan deze discussie? U bent
                     het namelijk niet eens.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik denk dat het wel een andere vraag is, maar gezien wat wij zonet buiten de microfoon
                     met elkaar wisselden over het stellen van andere vragen die toch stiekem hetzelfde
                     blijken te zijn, zal ik extra hard mijn best doen, voorzitter.
                  
De Minister zegt dat wij die stap eigenlijk willen weghalen. Dat is helemaal niet
                     zoals ik ons eigen amendement gelezen heb. Die module willen we niet verbieden en
                     die schaffen we ook niet af. Het enige wat we zeggen, is het volgende. De module geeft
                     toegang tot het verkorte traject op weg naar die volwaardige graad, wat in de praktijk,
                     zoals ik hier in de beantwoording hoor, maar een halfjaar extra betekent. We halen
                     dat opstapje dus niet weg maar we zetten er een opstapje achter, zodat je via die
                     module uiteindelijk die volwaardige bevoegdheid kunt organiseren.
                  
De voorzitter:
En uw hele andere vraag?
De heer Kwint (SP):
Mijn hele andere vraag is dus of de Minister mijn mening deelt dat dat eigenlijk een
                     extra toegevoegde stap is en niet het weghalen van een stap.
                  
Minister Dijkgraaf:
Nee, die mening deel ik niet. Nogmaals, u zegt dat het alleen een opstap is naar een
                     verder traject. Ik zeg: het is een opstap en je mag ook halverwege uitstappen. Dan
                     kun je met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid ook docent worden. Dat betekent dat
                     je die eerste stap niet voor niets zet. Daar hebben we goede ervaringen mee. Tegelijkertijd
                     wordt iedereen er heel enthousiast van en zetten de meesten die volgende stap. Ja,
                     ik heb het nu op tien verschillende manieren gezegd en ik ben een beetje door mijn
                     beeldspraken heen.
                  
De voorzitter:
We gaan naar het derde mapje. Klopt dat?
Minister Dijkgraaf:
Ja, we gaan naar het mapje uitbreiding. Dat is de andere kant van het dilemma.
De heer Peters vroeg: is de Minister het met mij eens dat er juist op de niveaus basis
                     en kader docenten moeten werken met een universitaire achtergrond? Ja, daar ben ik
                     het mee eens. U gaf het al duidelijk aan. Een interessant element van het docentschap
                     is dat een eerstegraadsdocent overal kan lesgeven. Dat gebeurt in de praktijk minder
                     op de niveaus kader en basis op het vmbo, maar juist daar wil je natuurlijk ook vakinhoudelijke
                     kennis hebben. Ik ben het dus volledig met u eens. Het past ook bij mijn waaiergedachte,
                     namelijk dat we alle vormen van onderwijs als gelijkwaardig moeten zien. Ze vragen
                     allemaal om een even grote inspanning en om dezelfde kwaliteiten van docenten. Dus
                     het antwoord is ja.
                  
De heer Peters vroeg ook: wat is het grote onderscheid tussen die leerlingen dat niet
                     overbrugd kan worden met een minor maar wel met een eerstegraadsopleiding? Ik herhaal
                     nog even wat ik net zei: het is gewoon een feit dat docenten van eerstegraadslerarenopleidingen
                     ook les kunnen geven aan leerlingen op de niveaus bb en kb op het vmbo. Je kunt jezelf
                     terecht de vraag stellen: waarom kan dat niet met deze beperkte tweedegraadsbevoegdheid?
                     Ik kom zo nog terug op de appreciatie van het amendement.
                  
Er werd ook gevraagd of ik bereid ben om te kijken of er voldoende aandacht is voor
                     het mbo in de specialisaties van de lerarenopleidingen. Als deze wens breder leeft
                     in de Kamer, dan ben ik daar zeker toe bereid. Nogmaals, het is belangrijk dat we
                     in de lerarenopleidingen het volledige spectrum aan mogelijkheden duiden. Waar kun
                     je lesgeven en aan wie? Volgens mij is de heer Peters hier zelf een voorbeeld van.
                     Je voorkeur voor waar je les wilt geven, kan ook verschillen tijdens je carrière.
                  
De heer Peters vroeg ook naar het stellen van eisen aan leraren versus de stapsgewijze
                     weg. We spreken hier niet over het verlagen van de eisen. Dat zie ik niet. We hebben
                     voor een pad gekozen dat in de praktijk voor de meeste studenten eindigt met een eerstegraadsbevoegdheid.
                     Het pad kent een tussenstap, die we erkennen. We zeggen: «Als je dat hebt gedaan,
                     dan waarderen we dat. Je hebt een universitaire bachelor, je hebt je een halfjaar
                     in de pedagogiek verdiept en je hebt ervaring met voor de klas staan.» Het is heel
                     belangrijk dat we langs deze weg meer universitair geschoolde docenten krijgen voor
                     de klas. Ik denk dat dat een groot goed is.
                  
Ik kom op het amendement van het CDA, D66 en de VVD over de verbreding van de reikwijdte
                     van de educatieve minor naar alle vormen van het vmbo. Zoals ik al gezegd heb, zie
                     ik dit als een opstap naar de eerstegraadsopleiding. De heer Peters heeft dat heel
                     helder verwoord. Als je die opstap maakt, dan mag je overal lesgeven, dus waarom sluiten
                     we mensen met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid uit van dit domein? Ik weet niet
                     wat uw woorden waren, maar volgens mij zei u dat u er geen chocola van kunt maken.
                  
De heer Peters (CDA):
Dit was nou net het onderdeel dat de heer Bisschop niet zou benoemen. Ik zei: het
                     is een redenering van likmevestje. Dat zou meneer Bisschop nooit gezegd hebben, maar
                     hij vindt dat wel.
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik begrijp deze wens. Ik wil dit amendement oordeel Kamer geven, maar ik wil er wel
                     een paar kanttekeningen bij maken. Strikt gesproken doen we iets waar we eigenlijk
                     geen ... We breiden iets uit waar we geen experiment mee hebben gedaan. Ik kan me
                     erin vinden, maar we breiden technisch wel iets uit. Ik heb vandaag geleerd dat er
                     echt behoefte is aan een bredere discussie over welke pedagogisch-didactische bekwaamheden
                     we nodig hebben. Ons systeem is niet helemaal logisch uitlegbaar, omdat de verhouding
                     tussen vakkennis en pedagogisch-didactische kennis een andere balans kent in de verschillende
                     vormen van de docentenopleidingen. Waarom is dat zo? Wat betekent dat precies als
                     je les gaat geven? Aan welke bijscholing heb je de meeste behoefte? Dat zijn wezensvragen,
                     die we met elkaar moeten stellen en die ik met collega Wiersma wil oppakken. Daar
                     moeten we met elkaar verder een gesprek over voeren. Nogmaals, ik wil dit amendement
                     oordeel Kamer geven, omdat ik het zelf ook niet kan uitleggen.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel voor de appreciatie. Ik ben het natuurlijk met die redenering eens, want
                     ik heb die zelf ook opgezet. Het punt is wel als volgt. Dit gaat natuurlijk niet om
                     een ongelofelijke hoeveelheid mensen die zeggen: ik zit op de universiteit. Die hebben
                     over het algemeen echt niet in hun hoofd: ik wil op het leerwegondersteunend onderwijs
                     les gaan geven. De kanttekening die u maakt, klopt: de pilot is daar niet over gegaan.
                  
De voorzitter:
Via de voorzitter.
De heer Peters (CDA):
De Minister heeft gelijk: de pilot is daar niet over gegaan. Het zal echt niet om
                     massa’s mensen gaan. Ik wil gewoon de mogelijkheid openhouden. Ik ben blij dat het
                     op deze manier kan. Al was ik maar het enige voorbeeld geweest, dan was het voor mij
                     in ieder geval alsnog iets waard.
                  
De voorzitter:
Dat was geen vraag van de heer Peters. Dan gaan we naar de heer De Hoop.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik wil hier toch nog even een vraag over stellen. Ik vind deze wet lastig, ook nu
                     ons eigen amendement ontraden is. De Minister heeft het op tien verschillende manieren
                     uitgelegd, maar ik vind nog steeds dat hij een klein beetje makkelijk over de zorgen
                     die leven, heen stapt. Nu wordt het nog een stukje breder getrokken. De appreciatie
                     van dit amendement maakt voor mij de reden om tegen te stemmen misschien nog wel groter.
                     Zou de Minister voor mij een keer helder willen uitleggen waarom het onderscheid er
                     dan toch wel was? Ik snap waarom de heer Peters vindt dat het onderscheid er niet
                     moet zijn, maar er zal vast een reden zijn geweest waarom dat onderscheid er wel was.
                     Zou de Minister dat voor mij nog even iets breder toe willen lichten? Zat dat in de
                     pedagogiek, waarvan gedacht werd dat die misschien toch breder nodig was bij deze
                     leerlingen? Wat was de redenering?
                  
Minister Dijkgraaf:
Ik kan dat niet helemaal precies duiden, maar ik denk eerlijk gezegd dat de argumentatie
                     was dat deze doelgroep extra pedagogisch-didactische vaardigheden nodig heeft. Ik
                     heb daar zelf ernstige twijfels bij. Er kunnen ook allerlei vooringenomen beelden
                     zijn voor deze leerlingengroep; dat zou ook heel goed kunnen. Nogmaals, er zit gewoon
                     een logische fout in. Als je de eerstegraadsbevoegdheid hebt, mag je overal lesgeven.
                     Zo werkt ons systeem. Ik heb net gezegd wat je precies leert als je van deze beperkte
                     tweedegraadsbevoegdheid naar de eerstegraadsbevoegdheid gaat. Dan krijg je vooral
                     een hele masterstudie wiskunde, zeg maar. Dan leer vooral hele ingewikkelde wiskunde.
                     En je krijgt nog een halfjaar vooral theorie en onderzoeksvaardigheden. Dat zijn eerlijk
                     gezegd niet de kwaliteiten die je, denk ik, net wel bevoegd maken voor deze vorm van
                     het vmbo. Eerlijk gezegd zijn er bepaalde denkbeelden ... Misschien is het denkbeeld:
                     eerstegraadsdocenten komen daar toch niet. Dat is, denk ik, een verkeerd denkbeeld.
                     Daar wijst de heer Peters op. Ze mogen het wel, maar ze doen het toch niet: dat zou
                     best weleens de gedachte kunnen zijn. U heeft beiden aangegeven: dat gebeurt wel;
                     dat zouden we meer willen. Stel dat we eerlijker praten over het onderwijs en zeggen:
                     alle vormen van onderwijs zijn in de aard gelijkwaardig. Er zitten niet makkelijkere
                     of moeilijkere leerlingen in. Het gaat om de vakinhoud. Wat heb je pedagogisch-didactisch
                     nodig? Nogmaals, daar kunnen we het gesprek over voeren. Ongetwijfeld kan er een andere
                     balans worden aangebracht. Ik kan niet helemaal uitleggen waarom ik het wel mag doen
                     als ik voor de eerstegraadsbevoegdheid ga, maar niet met deze beperkte tweedegraadsbevoegdheid.
                     Nogmaals, in zekere zin spreken we hier over hele theoretische discussies. We hebben
                     het over een duizendste van alle lesuren die worden gegeven. Die zullen ongetwijfeld
                     voornamelijk niet in het vmbo terugkomen. Ik weet dat niet, maar het zou mij zeer
                     verbazen. Maar het is eerder een principepunt. Tenminste, zo zag ik de redenatie van
                     de heer Peters. Gebaseerd op de logica, moet ik hem gelijk geven.
                  
De voorzitter:
Een vervolgvraag van meneer De Hoop.
De heer De Hoop (PvdA):
De Minister kent mij. Ik ben de laatste die een waardeoordeel heeft over het vmbo
                     of het mbo. Dat weet de Minister van mij. Dank voor de verdere uitleg en de redeneringen
                     over waar het volgens u vandaan komt.
                  
We verankeren nu iets wettelijk wat we geëxperimenteerd hebben bij een bepaalde groep,
                     maar we verbreden het nu bij iets waar het nog niet gebeurd is. Dat vind ik wel extra
                     spannends bij het amendement. Dat maakt het wel spannender, vind ik, ook als het gaat
                     om wat het met de wet doet. Ik zei eerder al dat dit het voor mij toch ingewikkelder
                     maakt om dan alsnog voor de wet te stemmen.
                  
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer De Hoop (PvdA):
Het is niet mijn vraag, maar ik vind het wel belangrijk om het nogmaals aangegeven
                     te hebben, voorzitter.
                  
De voorzitter:
Oké. Dat was geen vraag, maar een constatering van de heer De Hoop. Mevrouw Westerveld
                     heeft een vraag.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Een aanvulling op dit punt, die de vraag onderstreept. In de nota naar aanleiding
                     van het verslag wordt eigenlijk ontraden wat in het amendement van CDA en D66 wordt
                     gevraagd. Daarin staat letterlijk dat toevoeging van het hele vmbo extra pedagogische
                     en didactische kennis en vaardigheden zou vereisen gericht op de doelgroepen in de
                     overige leerwegen in het mbo. Dus het is niet zo gek dat we nog wat extra uitleg vragen
                     van de Minister hierover, omdat het wel een draai is van 180 graden. Die is misschien
                     te verklaren naar aanleiding van dit debat. Daar hebben we ook debatten voor. Ik zal
                     het in een vraagvorm zetten: wat maakt dat de Minister daar zo anders in staat dan
                     wat we in de nota naar aanleiding van het verslag hebben gezien?
                  
Minister Dijkgraaf:
Dat is een terecht punt. Nogmaals, mijn punt is dat ik het moeilijk vind om uit te
                     leggen dat de eerstegraadsdocenten, die zeker niet deze misschien extra gevraagde
                     pedagogisch-didactische vaardigheden aangeleerd krijgen, wel deze bevoegdheid hebben.
                     Vanuit die redenering vind ik het eerlijk gezegd heel goed te beargumenteren dat je
                     in hetzelfde domein ook deze beperkte tweedegraadsbevoegdheid hebt. Maar ik snap dat
                     er punten zijn waarop het schuurt. Daar heeft u gelijk in. Ik kan me heel goed voorstellen
                     dat je hier anders over denkt.
                  
De voorzitter:
Minister, volgens mij zijn we aangekomen bij het vierde mapje.
Minister Dijkgraaf:
Ja, en dat is een heel klein mapje, voorzitter. Dat betreft een vraag van de heer
                     Van Meenen over iets heel anders, het muziekonderwijs in het basisonderwijs. Zijn
                     er verkorte routes? Op dit moment heb ik daar onvoldoende informatie over. Dat zouden
                     we echt moeten uitzoeken.
                  
De voorzitter:
Daar heeft de heer Van Meenen vast ...
De heer Van Meenen (D66):
Ik zal het antwoord zo zelf even geven.
De voorzitter:
... een aanmoediging voor, hem kennende, een aansporing om dat uit te zoeken. U bent
                     aan het einde van uw termijn?
                  
Minister Dijkgraaf:
Ja, voorzitter, ik ben aan het einde van mijn termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer.
                     Dit is een WGO, dus hebt u ook de gelegenheid om moties in te dienen. Mevrouw Westerveld.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb geen moties. Ik heb dit wetsvoorstel onthamerd omdat ik een aantal
                     vragen had. Die hebben we gelukkig met elkaar kunnen stellen. Ik waardeer heel erg
                     de manier waarop dit debat gaat. We hebben natuurlijk dezelfde doelen, namelijk dat
                     we voldoende goede en gekwalificeerde leerkrachten hebben voor onze leerlingen. We
                     moeten ons al heel lang verhouden tot die uitdagingen. Ik volg die discussie al heel
                     lange tijd, net als de Minister en een aantal collega’s. Ik durf de heer Van Meenen
                     niet aan te kijken, maar die volgt de discussie misschien nog wel langer dan ikzelf.
                  
Ik blijf het ingewikkeld vinden tot welke oplossingen we moeten komen om het lerarentekort
                     tegen te gaan. Ik noemde niet voor niets het verslag uit 2010, want daarin werden
                     best wel een aantal bezwaren genoemd, ook tegen deze educatieve module. Dan zien we
                     toch, een flink aantal jaren later, dat het verankerd wordt in wetgeving. Diezelfde
                     discussie hebben we ook gehad – die noemde ik al in mijn inleiding – over het inzetten
                     van onbevoegden. We waren bang dat dat genormaliseerd zou worden. Iets verder zagen
                     we ook dat het genormaliseerd is.
                  
Het is misschien niet zo dat we op deze manier steeds minder eisen stellen aan leerkrachten
                     – dat was een terechte interruptie van de heer Van Meenen op mij in de eerste termijn
                     – maar we zien wel dat we sluipenderwijs afdoen aan de status van het beroep. Daar
                     moeten we met elkaar voor waken. Dus ik ga nog eens even heel goed alle amendementen
                     bekijken en dan gaan we besluiten hoe we stemmen over dit wetsvoorstel.
                  
Dank aan de collega’s en de Minister voor dit heel prettige debat op inhoud.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Van Meenen aan mevrouw Westerveld.
De heer Van Meenen (D66):
Die vraag en die zorg had ik ook zelf: hebben deze mensen in dat halfjaar voldoende
                     pedagogisch-didactische kwaliteiten opgedaan? De Minister heeft duidelijk gemaakt
                     dat datzelfde pakket in de bestaande minor zit. Die mensen worden al dertien jaar
                     bevoegd verklaard. Maar nog bijzonderder was het voor mij om te horen – ik wist het
                     ook niet – dat je, als je de hele opleiding afmaakt, geen centimeter meer pedagogisch-didactische
                     vaardigheden krijgt. Je krijgt vooral onderzoeksvaardigheden en andere vaardigheden,
                     waarvan het zeer de vraag is of je die benut in het gebied waarvoor je bevoegd wordt.
                     Betekent dat ook nog iets? Want ik denk dat dat beeld totaal niet bestond aan het
                     begin van dit debat. Mijn beeld was ook dat er misschien een halfjaar tot een jaar
                     gewerkt wordt aan pedagogisch-didactische bevoegdheden, maar dat is dus niet zo. Wat
                     betekent dat voor de redenering van mevrouw Westerveld, en voor haar amendement?
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dit een goede vraag van de heer Van Meenen. Ik heb wel van tevoren de verschillen
                     en de overeenkomsten opgezocht tussen de educatieve minor en de educatieve module.
                     Ik heb onder meer ook gekeken op een aantal websites van aanbieders: wat betekent
                     dit nu? Hoe ziet zo’n studieprogramma eruit? In die zin heb ik me wel – dat hebben
                     we wellicht allemaal gedaan – enigszins verdiept in wat er voor ons ligt en wat dit
                     betekent. Ik begrijp de antwoorden van de Minister ook wel. Hij zegt: doe je in zo’n
                     extra halfjaar dan wel die pedagogische vaardigheden op? Hij zet daar een kanttekening
                     bij. Dat is natuurlijk wel weer een halfjaar extra opleiding. We weten ook dat je
                     met iedere minuut die je investeert in je opleiding ervaring en kennis opdoet.
                  
Ik vind dat de Minister goede antwoorden gaf op onze vragen. Ik vind dit een goed
                     debat. Ik ben blij met de openheid die er is en de ruimte die er is om twijfels te
                     hebben. Met dat alles ga ik nog eens heel goed bekijken wat wij gaan doen met dit
                     wetsvoorstel en ook met ons amendement. Maar ik ben niet helemaal overtuigd van de
                     argumenten die de Minister noemde om ons amendement te ontraden. Zowel ik als de heer
                     De Hoop en de heer Kwint hebben daar een aantal vervolgvragen over gesteld. Dan kun
                     je natuurlijk met elkaar bedenken ... Nou, ik ga geen heel lang betoog houden. Het
                     is enigszins laat en we hebben de hele dag een ander debat gehad. Dat verklaart soms
                     misschien de wolligheid van mijn antwoorden. De korte samenvatting is dat we echt
                     serieus op de inhoud naar de antwoorden gaan kijken en gaan bedenken wat we gaan stemmen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Heel mooi. Daar zit ook niks wolligs bij, wat mij betreft.
De voorzitter:
De heer De Hoop, voor zijn tweede termijn.
De heer De Hoop (PvdA):
Voorzitter. Ik bedank de Minister voor zijn uitgebreide, soms op verschillende manieren
                     uitgelegde en met veel bevlogenheid gegeven antwoorden. Ik twijfel op geen enkele
                     manier aan de intentie van de Minister. Ik heb nog steeds wel twijfels over het wetsvoorstel.
                     Dat zullen we de komende dagen wegen. Dan ziet u wel wat het wordt.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Paul.
Mevrouw Paul (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik kan eerlijk zeggen dat ik niet op de bank stond te springen
                     toen ik donderdagavond hoorde dat collega Westerveld de wet had onthamerd, maar toen
                     het eenmaal in de agenda stond, heb ik de kans wel gegrepen om nog eens heel goed
                     na te denken over deze wet, over het lerarentekort en allerlei dingen die daarmee
                     samenhangen. Als ik me realiseer dat er nog scholen zijn waar kinderen een vierdaagse
                     schoolweek hebben of waar kinderen heel vaak naar huis gestuurd worden, vind ik dat
                     we geen enkel middel onbeproefd moeten laten om dat lerarentekort aan te pakken. Daarom
                     ben ik blij met deze wet. Ik heb dat in mijn inbreng denk ik heel duidelijk gemaakt.
                     Na dit debat ben ik dat nog steeds. Ik kan niet anders zeggen dan dat we op dit vlak
                     moeten doorpakken.
                  
Ik dank de Minister voor zijn antwoorden en voor dit debat, maar ik dank ook alle
                     collega’s, want wat collega Westerveld zei, klopt: dit was een prettig en inhoudelijk
                     debat. Het is heel fijn om dat op deze manier te kunnen voeren. Dus dank.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Daar kan ik me alleen maar bij aansluiten. Wat is het toch een feest in deze commissie.
                     We moeten niet te veel van dit soort debatten hebben, want dan blijf ik nog. Was de
                     hele politiek maar zoals het hier is. Maar goed, wie weet. Dus dank aan de Minister
                     en de collega’s, en natuurlijk aan de ambtenaren voor alle voorbereidingen.
                  
Ik heb nog één, zoals ik het maar even noem, kumbayamotie. Daar staan we namelijk
                     met z’n allen onder. Die heeft de mooie titel: meer muzikanten voor de klas.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voor de mensen die het niet konden horen: er werd gesuggereerd dat de heer Van Meenen
                     de motie zingend gaat voordragen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat bewaar ik wel voor mijn afscheid. In de motie zit ook het antwoord op de vraag
                     die ikzelf aan de Minister heb gesteld, denk ik. Maar goed, dat zullen we zien als
                     de Minister een reactie geeft.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het in het primair onderwijs alleen mogelijk is om vakleerkracht
                  muziek te worden door een volledige pabobevoegdheid te behalen;
               
constaterende dat de inzet van vakspecialisten muziek bijdraagt aan de kwaliteit van
                  het muziekonderwijs, aan vermindering van de werkdruk en aan vermindering van het
                  lerarentekort;
               
constaterende dat voor het voortgezet onderwijs meerdere flexibele routes mogelijk
                  zijn om docent te worden, zoals de educatieve module, de kopopleiding en de zijinstroomopleiding
                  docent muziek;
               
van mening dat ook in het primair onderwijs méér muziek in de klas een waardevolle
                  toevoeging is;
               
van mening dat voor ook geschoolde muzikanten in het basisonderwijs laagdrempeligere
                  routes mogelijk moeten zijn om voor de klas te kunnen gaan staan;
               
verzoekt de regering om te onderzoeken welke laagdrempelige instroomroutes tot vakleerkracht
                  muziek of muziekspecialist in het basisonderwijs aangeboden kunnen worden en de Kamer
                  hier voor 6 juni over te informeren,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Paul, Peters, De Hoop, Westerveld
                     en Kwint.
                  
Zij krijgt nr. 10 (36 132).
De heer Van Meenen (D66):
De datum is niet geheel willekeurig gekozen, want dat is de dag waarop ik hier voor
                     het laatst zal zijn. Maar daar hoeft u zich niet aan te houden, hoor. Ik ben ook bereid
                     om de motie op dit punt aan te passen als daar reden voor is. Tot zover.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen. De heer Van Meenen is heel druk bezig om zijn eigen
                     vertrek uit de Kamer met zo veel mogelijk aandacht vorm te geven. Hij zegt nu dat
                     hij het nooit meer zal doen, maar ik vrees dat dat hem niet gaat lukken.
                  
Meneer Peters, uw tweede termijn.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
                     Hij had natuurlijk een punt, namelijk dat vmbo-basis en -kader toch wel anders zijn.
                     Vroeger, toen ik op de universiteit zat, hadden ze ook een soort snuffelstage om het
                     onderwijs in te gaan. Ik ging die stage ook lopen op diezelfde lts. Ik had geschiedenis
                     gestudeerd en mijn allereerste les ging over de Tweede Wereldoorlog. Nou, ik had alles
                     uit de kast gehaald: beeldfragmenten, bronnen en geluid. Ik dacht dat die kinderen
                     geïnteresseerd waren, maar ze waren met stomheid geslagen. Ze dachten: waar gáát dit
                     over? Na een tijdje vroeg ik of er nog vragen waren. Eentje stak zijn hand op en vroeg:
                     meester, in wat voor wagen rijdt Hitler?
                  
(Hilariteit)
De heer Peters (CDA):
Nou, toen wist ik uiteraard dat ik daar moest zijn. Dat is echt zo. Het lesgeven heb
                     ik daarna ook echt niet geleerd op de universitaire lerarenopleiding, maar gewoon
                     van mijn mentor op die school, Pieter de Laat. Hij heeft het mij voorgedaan, hij heeft
                     mij nagedaan en we hebben het samengedaan, gewoon zoals je het leert. We hebben die
                     lerende cultuur gehouden. Ik leer nou eigenlijk nog steeds veel van hem. Dus bij dezen:
                     Pieter, als je kijkt – het zal niet – bedankt in ieder geval.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik zou er niet op rekenen dat hij kijkt.
De heer Peters (CDA):
Ik zal hem er wel op wijzen, want hij zal het leuk vinden dat ik hem noem.
Ik heb twee moties. De eerste is als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tweedegraadslerarenopleidingen opleiden voor zowel het voortgezet
                  onderwijs alsook het mbo;
               
overwegende dat er veelal meer aandacht is voor het voortgezet onderwijs dan het mbo;
verzoekt de regering om te onderzoeken of er voldoende aandacht is voor het mbo in
                  de lerarenopleiding en hoe de specialisatie mbo en voortgezet onderwijs hieraan bijdraagt,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Van Meenen, Paul en Kwint.
Zij krijgt nr. 11 (36 132).
De heer Peters (CDA):
En dan nog een tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zowel bij de eerstegraadslerarenopleidingen op de universiteiten,
                  de educatieve minor en educatieve module weinig aandacht besteed wordt aan het vmbo;
               
constaterende dat alle jongeren, dus ook in het vmbo, goed les moeten krijgen;
verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de eerstegraadslerarenopleidingen, educatieve
                  minor en educatieve module meer aandacht kunnen besteden aan lesgeven in het vmbo,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Van Meenen en Paul.
Zij krijgt nr. 12 (36 132).
De heer Peters (CDA):
Dat was het. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kwint voor zijn bijdrage in de tweede
                     termijn.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik zit nog wel te puzzelen, moet ik eerlijk zeggen. Want op een heleboel punten ben
                     ik het eens met wat de Minister zegt, maar dan komt er een bepaald punt en dan ...
                     Nou ja, ik wil niet met zijn partijkaart zeggen: hier scheiden onze wegen. We weten
                     allemaal hoe dat eindigt. De Minister zegt dat een module een mooie toevoeging is.
                     Eens. Het is een eigenstandige route. Ook eens. Bij die eigenstandige route hoort
                     een eigen papiertje. Ook eens. Het is een opstap. Ook eens. Mensen gaan al vaak doorstuderen.
                     Ja, ook eens. Uiteindelijk kom je op het punt waarop het uiteenloopt. Dan zit ik toch
                     nog wel te puzzelen, omdat ik gewoon inhoudelijk niet echt een goed argument hoor
                     – of ik ben heel koppig, of allebei – dat aangeeft dat dit er in één keer toe zal
                     leiden dat mensen echt gaan afhaken. Ik heb het antwoord van de Minister gehoord.
                     Ik zal zelf ook nog even in het programma van die educatieve module duiken, want ik
                     kon zo snel niet vinden dat er in het deel dat dan niet meer hoeft, helemaal geen
                     pedagogiek en didaktiek meer zit. Ik vind dat een valide argument, maar ik vind het
                     nog steeds ingewikkeld dat het omgekeerde ook niet wordt aangetoond. Ik heb dus nog
                     niet gehoord dat we de grote problemen waartoe we zouden komen op het moment dat we
                     dit wél zouden doen, netter borgen dan nu geregeld is. Dat zou wat mij betreft wel
                     moeten. Ik puzzel dus nog even verder.
                  
De voorzitter:
Het was u ook aan te zien, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik kijk altijd moeilijk.
De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde van de tweede termijn aan de zijde van de Kamer gekomen.
                     We hebben in ieder geval drie moties, waarop we natuurlijk graag de reactie van de
                     Minister horen. Heeft u de moties al? Die zijn nog niet verspreid. Zijn die verspreid?
                     O, die zijn verspreid. Dan alleen niet naar mij, maar dat maakt helemaal niet uit.
                     Dan kunnen we gelijk door, Minister, met uw goedvinden. Dan gaan we luisteren naar
                     de tweede termijn aan de zijde van het kabinet.
                  
Minister Dijkgraaf:
Dank, voorzitter. Ook dank aan de leden van de commissie voor het hele prettige debat.
                     Het is toch weer een debat in de categorie «goed nieuws», in de zin dat we hier echt
                     bezig zijn om te proberen meer gekwalificeerde docenten te krijgen vanuit de populatie
                     universitaire studenten; we proberen juist hen voor het leraarschap te interesseren.
                     We hebben hier het debat over wat nou precies de juiste weg is, maar ik denk dat we
                     allemaal met elkaar delen dat het heel belangrijk is dat het gebeurt en dat dit ook
                     niet de oplossing voor al onze zorgen is. Ik kijk ernaar uit om dat gesprek voort
                     te zetten. Ik snap ook dat ik misschien niet iedereen in dit debat heb kunnen overtuigen
                     van mijn zienswijze, met name natuurlijk op het punt dat door mevrouw Westerveld,
                     de heer De Hoop en de heer Kwint is ingebracht. Misschien mag ik nog één laatste argument
                     geven. We hebben een praktijk van dertien jaar. We hebben een experiment van zes jaar
                     met, zo vind ik, goede resultaten. U zegt: «Laten we het dan in de wet vastleggen,
                     maar laten we het dan net iets anders doen. Laten we gewoon die bevoegdheid dan tijdelijk
                     maken.» Nou, dat hebben we nou net niet uitgeprobeerd. We hebben het uitgeprobeerd
                     onder de huidige situatie. Dan kunt u zeggen: ja, Minister, maar u bent ook bereid
                     om het een klein beetje uit te breiden. Daar ligt zeker een gevoeligheid. U vraagt
                     mij: goh, is het nog net zo aantrekkelijk als wij die bevoegdheid tijdelijk maken
                     of dat anders reconstrueren? Dan zeg ik: wat hebben we dan de afgelopen jaren gedaan?
                     Dan hadden we dát misschien het experiment moeten laten zijn en dan hadden we dat
                     kunnen concluderen. U vraagt mij nu eigenlijk om alsnog te gaan experimenteren, om
                     iets wat we hebben uitgetest in een andere vorm in de wet te zetten. Dat is misschien
                     nog een volgend argument, maar ik zie al aan de blikken van sommigen dat ik ze nog
                     niet heb overtuigd.
                  
Dan kom ik bij de moties. De eerste, op stuk nr. 10, is de motie van u allen over
                     meer muzikanten voor de klas. Dat verzoek kan ik met heel veel plezier oordeel Kamer
                     geven, met dien verstande dat we deze verkenning zullen meenemen in de verkenning
                     naar knelpunten en oplossingen in het bevoegdhedenstelsel. Dat is in het kader van
                     het werkplan. Ik snap de fascinatie van de heer Van Meenen met datum van 6 juni. Die
                     heeft een persoonlijk belang, maar het is ook 6–6 moet ik zeggen. Daar heeft u misschien
                     nog niet aan gedacht, maar dat moet ook wel resoneren. Ik denk niet dat we op dat
                     moment deze verkenning al klaar hebben, maar misschien kunnen we u dan met een tussenrapportage
                     toezingen op dat moment. Dan hoop ik dat de leden van de commissie mij daarin gaan
                     vergezellen.
                  
Dan nog twee moties van de heer Peters cum suis, de moties op stuk nrs. 11 en 12.
                     De eerste gaat over de specialisatie van het mbo en de tweede over meer aandacht voor
                     het vmbo. Beide moties kan ik oordeel Kamer geven. Ik vind ze zeer sympathiek en ik
                     sta ook achter de intentie hiervan.
                  
Nogmaals dank aan u allen voor het debat. Dit is het einde van mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Ja, dat klopt. We gaan aanstaande dinsdag stemmen over het wetsvoorstel, de amendementen
                     en de vanavond ingediende moties. Ik dank de Minister hartelijk voor zijn bijdrage.
                     Mevrouw Westerveld, nog een vraag?
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nog één punt op de toevoeging die de Minister net deed. Hij zei eigenlijk: als jullie
                     dit amendement indienen, hadden jullie eigenlijk al in een veel eerder stadium moeten
                     zeggen «laten we hier nou eens mee experimenteren». Dan pak ik toch weer het verslag
                     van 2010 erbij, waar mijn voorganger de heer Dibi en een heel aantal andere leden
                     ook al bezwaren hebben. Daarin zie ik ook, zeg ik richting de heer Peters, dat er
                     een motie is ingediend die vraagt om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor een
                     aparte specialisatie of opleiding voor leraren in het vmbo. Dus ook daar is niets
                     nieuws onder de zon vandaag. Dat wilde ik nog even aan de Minister en aan de collega’s
                     meegeven.
                  
De voorzitter:
Dank voor deze scherpte, mevrouw Westerveld. Zo kennen we u ook. Aanstaande dinsdag
                     gaan we dus stemmen. Ik dank de Minister en natuurlijk zijn ambtenaren voor dit goede
                     inhoudelijke debat. Ook alle geïnteresseerden op de publieke tribune en anderszins
                     dank voor de aandacht. De leden zijn gewoon aan het praten. De aandacht is al weer
                     weg. Dat maakt allemaal niet uit. U ook dank. Het was weer een nuttige en ook aangename
                     avond. Wel thuis en welterusten voor straks.
                  
Sluiting 21.10 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
M. Verhoev, griffier 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Vergissing | 
|---|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | |
| D66 | 24 | Voor | |
| PVV | 17 | Voor | |
| CDA | 14 | Voor | |
| PvdA | 9 | Tegen | |
| SP | 9 | Tegen | |
| GroenLinks | 8 | Tegen | |
| PvdD | 6 | Voor | Vergissing | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | |
| FVD | 5 | Voor | |
| DENK | 3 | Voor | |
| Groep Van Haga | 3 | Voor | |
| JA21 | 3 | Voor | |
| SGP | 3 | Voor | |
| Volt | 2 | Voor | Vergissing | 
| BBB | 1 | Voor | |
| BIJ1 | 1 | Tegen | |
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
| Gündogan | 1 | Voor | |
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.