Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 22 juni 2020, over Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019
35 470 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019
Nr. 16 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 8 juli 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
op 22 juni 2020 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
2019 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1) (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 14);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
2019 (Kamerstuk 35 470 XVII);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
10 juni 2020 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk
35 470 XVII, nr. 5);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 20 mei 2020 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 2);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over
het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de resultaten verantwoordingsonderzoek
2019 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 6);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
16 december 2019 inzake beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 53);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
6 mei 2020 inzake jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling 2019–2020 (Kamerstuk
33 625, nr. 295).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: Amhaouch
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Alkaya, Amhaouch, Bouali, Van den Hul,
Kuik, Van den Nieuwenhuijzen, Ouwehand en Weverling,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 17.33 uur.
De voorzitter:
Welkom allemaal bij dit wetgevingsoverleg over het Jaarverslag en de slotwet Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019. We hebben dit overleg gepland van 17.30
uur tot 20.30 uur. Er zullen natuurlijk ook twee schorsingen zijn. Het is aan u of
u straks gebruik wil maken van een tweede termijn of niet. De spreektijden zijn als
volgt: voor de VVD in de eerste termijn zeven minuten en drie minuten in de tweede
termijn, voor de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de PvdA zes minuten in de
eerste termijn en twee minuten in de tweede termijn en voor de overige fracties vier
en twee minuten. Welkom Minister, bij dit wetgevingsoverleg. Ik zou het woord graag
willen geven aan de heer Bouali van D66.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag is een dag om terug te blikken en ook om samen vooruit
te kijken. Vorige week bespraken we met deze Minister al uitvoerig haar respons op
COVID-19. Daarbij ging ik uitgebreid in op ontwikkelingssamenwerking. Daarom zal ik
vandaag beginnen met het kopje internationale handel en zal ik later verdergaan met
ontwikkelingssamenwerking.
Voorzitter. Allereerst wil ik mijn complimenten overbrengen aan deze Minister, omdat
zij zo snel heeft gehandeld tijdens COVID-19, bijvoorbeeld met het ekv-actieplan voor
de Nederlandse handel. Kan de Minister ons inzicht geven in hoe de ons omringende
landen invulling geven aan de ekv en duurzaamheid? Welk deel van de ekv zit in duurzame
projecten? Ziet de Minister een mogelijkheid om de ekv verder te verduurzamen? Hoe
ziet zij dit voor zich?
Voorzitter. De COVID-19-crisis legt ook bloot hoe fragiel de handelsketens zijn en
hoe groot de interdependentie is in onze wereld. We hebben de Minister al vaak meegegeven
dat we wat D66 betreft graag werken aan een duurzame wereld. Die wereld loopt van
een boer in Colombia tot het kopje koffie in Utrecht Centraal; dat heb ik al eerder
aangehaald. Daarom grote complimenten aan deze Minister, want imvo staat nu op de
Europese agenda en we horen dat Eurocommissaris Reynders met een voorstel komt voor
een EU-brede due-diligencewetgeving. Wat mij betreft is dit goed nieuws. Mijn vraag
aan de Minister is hoe zij dit Europese voorstel ziet in het licht van de Nederlandse
imvo-evaluatie en of zij wat meer licht kan werpen op het tijdpad van de imvo-evaluatie
en de daaropvolgende kabinetsappreciatie.
Voorzitter. Vorige week vertelde ik over de praktische problemen waar het mkb nu tegen
aanloopt in het buitenland. We zien door COVID-19 de handelsketens haperen en we zien
dat de toegang en het transport vaak bemoeilijkt worden. Heel veel Nederlandse exporteurs
komen daardoor in de knel. We weten ook allemaal hoe belangrijk de Nederlandse export
is voor onze economie. Daarom overweeg ik samen met mijn collega van de VVD hierover
een motie in te dienen om de initiatieven van NLinBusiness te steunen in de prioriteit
1-landen, zoals de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk, zodat we de Nederlandse
export op gang kunnen houden en een extra duwtje in de rug kunnen geven.
Voorzitter. Dan wil ik naar ontwikkelingssamenwerking gaan. Ook in 2019 is de Minister
zich blijven inzetten voor het overkoepelende doel van het huidige BHOS-beleid.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya van de Socialistische Partij, ik neem aan
over het eerste blokje.
De heer Alkaya (SP):
Ja, voorzitter, inderdaad nog over het handelsdeel. Ik hoorde dat de D66-fractie het
er ook over had dat handelsketens in problemen komen en dat wij tegelijkertijd heel
afhankelijk zijn geworden van die handelsketens, ook voor hele belangrijke goederen,
zoals beschermingsmiddelen, vaccins, medicijnen en dergelijke. Er is bijna Kamerbreed
een motie aangenomen om dat soort belangrijke, essentiële zaken meer in Nederland
of anders in de Europese Unie te produceren. Daar was één fractie tegen, de fractie
van D66. Houdt u voet bij stuk en is D66 dan nog steeds van mening dat ondanks onze
afhankelijkheid van dit soort essentiële goederen vrijhandel toch bovenaan staat en
onze veiligheid pas daarna komt?
De heer Bouali (D66):
Mijn collega van de SP weet volgens mij heel goed waar wij en in ieder geval ik voor
staan. Wij staan voor vrijhandel. Zoals u weet, moet die wat mij betreft ook duurzaam
zijn. We hebben u ook heel vaak gesteund op het punt van het internationaal aanhaken
van het imvo. Maar ik ben er niet per definitie een voorstander van om alles om te
gooien. Ik wil in de toekomst wel kritisch kijken naar handelsketens en handelsstromen
en waar ze vandaan komen. Wat mij betreft staat een open vrijemarkteconomie voorop.
De heer Alkaya (SP):
Daarom wil ik de discussie voor nu even wat kleiner maken. We hebben het niet over
alle goederen. Dan kun je inderdaad kijken naar arbeidsomstandigheden en dergelijke.
Dan hebben we een heel andere discussie. Dit gaat specifiek over de goederen die van
essentieel belang zijn gebleken bij de bestrijding van het coronavirus. Is D66 nog
steeds van mening dat we ook die goederen nog steeds uit China en India moeten blijven
halen? Moeten we daar niet ons best voor doen? Blijft de D66-fractie van mening dat
we daarvoor afhankelijk moeten blijven van productie elders, ondanks de bijna Kamerbreed
aangenomen motie en ondanks het feit dat het kabinet dit nu gaat doen?
De heer Bouali (D66):
Nee, volgens mij formuleert u het helemaal verkeerd. Zoals ik ook in het vorige debat
heb aangegeven, willen wij in het licht van covid wel degelijk nog eens goed kijken
naar die interdependentie met China en India. Dat zijn de landen waar die medicijnen
vandaan komen. Maar na covid komt er misschien een andere crisis. Wat mij betreft
kijken we gewoon goed en breed naar die handelsketen. Dat hebt u hier wel vaker door
mij horen zeggen. Wat mij betreft diversifiëren we ook veel meer. Ook dat heb ik in
dit huis heel vaak gezegd. Maar om nu heel specifiek naar aanleiding van COVID-19
– want daar wilt u mij naartoe brengen – alvast te zeggen: we gaan deze specifieke
handelsstroom afsluiten, op deze manier, daar ben ik geen voorstander van.
De voorzitter:
Meneer Bouali, vervolg uw betoog.
De heer Bouali (D66):
Ik wilde nu het kopje ontwikkelingssamenwerking aanboren. Ik zei dat de Minister zich
in 2019 is blijven inzetten voor het overkoepelende doel van het huidige BuHa-OS-beleid,
namelijk gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes. Dat toewijding daarvoor
nodig blijft, is ook het afgelopen jaar weer gebleken. De inzet van SRGR lijdt onder
de regressieve druk in heel veel landen, zo lezen we terug in het jaarverslag van
deze Minister. Met de huidige crisis weten we dat de druk op rechten van vrouwen en
meisjes alleen maar toeneemt. D66 blijft daarom zoeken naar manieren om ons beleid
hierop in ieder geval te versterken. Vindt de Minister ook dat gender bij uitstek
een thema is waarbij beleidscoherentie essentieel is? Ziet de Minister mogelijkheden
om gender als thema toe te voegen aan het actieplan beleidscoherentie, zo vraag ik
haar.
Ik sluit af met klimaat en klimaatfinanciering. Door de coronacrisis lijkt het al
een eeuwigheid geleden, maar 2019 was ook het jaar waarin een 16-jarige klimaatactiviste
in vijftien dagen de Atlantische Oceaan overzeilde, om op de klimaattop in New York
wereldleiders op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Over empowerment gesproken.
Met een gerealiseerd bedrag van 1,4 miljard euro aan private en publieke klimaatinvesteringen
kunnen we stellen dat Nederland zijn verantwoordelijkheid in ieder geval wél neemt.
Mijn complimenten voor het feit dat het klimaat zo hoog op de agenda staat.
De Rekenkamer was dan ook heel positief over de rol van Nederland in de internationale
klimaatfinanciering. Tegelijkertijd maakte het rapport duidelijk dat de klimaatuitgaven
vooral in de focusregio's terechtkwamen. Dat is begrijpelijk, maar de oplossing voor
klimaatverandering ligt niet altijd op de plaatsen die hier het meest onder lijden.
Ontbossing in Brazilië staat niet los van de droogte in Ethiopië. Hoe zorgt de Minister
ervoor dat klimaatfinanciering zich niet alleen concentreert op de plekken waar de
gevolgen het meest zichtbaar zijn, maar ook daar waar de meeste schade wordt aangericht?
Welke afwegingen worden er gemaakt als het gaat om klimaatmitigatiebeleid?
Daarmee sluit ik af, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Bouali. Ik geef het woord aan de heer Van den Nieuwenhuijzen van
GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag onder andere over de jaarrapporten over
2019. Ik wil allereerst de Minister en al haar ambtenaren bedanken voor de uitgebreide
rapporten en antwoorden op al onze vragen. Natuurlijk kijken we altijd kritisch hoe
het beter kan, maar Nederland is echt veel transparanter dan andere donoren. Daar
mogen we trots op zijn. We mogen ook trots zijn op de bereikte resultaten. Ook daarvoor
bedank ik alle mensen op het ministerie, bij de ngo's en al die andere organisaties
die zich in 2019 weer keihard hebben ingezet.
Voorzitter. Dat was 2019. Nu is het 2020 en zit iedereen met een hart voor ontwikkelingssamenwerking
met grote zorgen. We zien allemaal dat de gevolgen van de pandemie keihard zullen
aankomen in ontwikkelingslanden. De Minister benadrukt in de antwoorden terecht dat
de wereld de afgelopen jaren grote vooruitgang heeft geboekt. Het percentage van de
wereldbevolking in extreme armoede is gedaald van 36% in 1990 naar 8% in 2018. Maar
wat zal het zijn in 2022 of 2023? Ik vrees dat het percentage dan een stuk hoger is.
Daarmee neemt het belang van ontwikkelingssamenwerking de komende jaren alleen maar
toe. Het kabinet beraadt zich nog op het AIV-advies, dat nadrukkelijk is gericht op
de korte termijn. Maar ondertussen wil ik ook graag alvast wat verder vooruitkijken.
De enorme gevolgen op de middellange termijn vragen om een uitgebreidere reflectie
op wat dat betekent voor ons OS-beleid.
Overigens is het sowieso al enige tijd geleden dat er een geïntegreerde blik van buitenaf
is geworpen op het hele OS-beleid en de beleidscoherentie daarvan. OS kwam niet voor
in onze brede maatschappelijke heroverwegingen. Ik zou willen voorstellen om de AIV,
de WRR, de SER, of een samenwerking daarvan, te vragen om de komende maanden een breed
onderzoek te doen en om in te gaan op de keuzes die voorliggen in de nieuwe postcoronacontext:
thematisch, geografisch en wat betreft de uitvoering. Wat is een ideale mix van de
inzet van OS-middelen via ngo's, via multilaterale instellingen, via bedrijven en
via overheden in partnerlanden? Wat is een ideale mix van centrale en gedelegeerde
middelen? Hoe verhoudt onze bilaterale OS zich tot de OS van de Europese Commissie?
Hoe verhouden we ons tot niet-traditionele donoren, zoals China? Hoe doen we recht
aan thema's die belangrijker worden, zoals klimaat, biodiversiteit en – nu met corona –
gezondheidszorg? Hoe werken we het best aan beleidscoherentie? Kortom, heel veel brede
vragen. Ik denk dat het nuttig zou zijn om daar een goed rapport over te hebben, met
een geïntegreerde blik, ergens begin volgend jaar. Ik krijg daar graag een reactie
op van de Minister.
Voorzitter. Ik kom op een aantal specifiekere zaken. Allereerst klimaatfinanciering.
Ook hier doet het ministerie veel om zo goed mogelijk, volgens internationale richtlijnen,
te rapporteren. Veel dank en waardering daarvoor. Maar het probleem zit hem in sommige
van die richtlijnen; die kunnen scherper. Voor publieke klimaatfinanciering werkt
men met de zogenaamde Rio markers. Ik begrijp nu uit de antwoorden dat slechts een
derde van de publieke klimaatfinanciering is toe te schrijven aan projecten die klimaat
als hoofddoelstelling hebben. De overige twee derde gaat om projecten waar klimaat
een nevendoelstelling is. Daarom tellen ze voor 40% mee in klimaatfinanciering. Als
er een school wordt gebouwd met zonnepanelen op het dak, is dat al zo. Als we op die
toer gaan, zou ik verwachten dat we zo ongeveer het hele OS-budget voor 40% kunnen
meerekenen, want klimaat is bij ongeveer elk denkbaar project op een of andere manier
een nevendoelstelling. We moeten klimaatdenken juist integreren in alles wat we doen.
Volgens mij is de Minister dat ook met mij eens. Zo ja, ziet zij dan ook dat de klimaatfinancieringsindicator
eigenlijk niet ideaal is en dat we in de toekomst misschien beter één indicator kunnen
hebben voor de financiering van projecten die volledig op klimaat gericht zijn, en
een andere indicator die op de integratie van klimaat in andere projecten gericht
is? We trekken die twee markers dan als het ware uit elkaar.
Voorzitter. Is de Minister bereid om in toekomstige rapporten standaard de verdeling
tussen de twee markers aan te geven? Nogmaals, het is geen kritiek op het ministerie,
want de indicatoren worden internationaal afgesproken. Ik vraag dit juist nu, ook
in aanloop naar de klimaattop in Glasgow later dit jaar, waar ook de discussies beginnen
over klimaatfinanciering na 2025. Hoe kijkt de Minister nu terug op de 100 miljardafspraak
en welke lessen kunnen we daaruit trekken? Is zij bereid om bij die onderhandelingen
in te zetten op duidelijkere afspraken en indicatoren voor de toekomst, zodat er een
verschil komt tussen doelstellingen voor publieke en private klimaatfinanciering en
tussen mitigatie en adaptatie?
Dan de beleidscoherentie. Zo'n rapport vind ik toch wel erg mager. Het is een beetje
een opsomming van punten waaraan het kabinet heeft gewerkt om te laten zien dat het
allemaal zo lekker coherent is. Dat is prima. Natuurlijk moet vooruitgang worden gemeld.
Maar ik zou daarbij ook graag een reflectie zien op de uitdagingen en op de voortdurende
incoherenties. Kan de Minister schetsen welke grote incoherenties zij nu ziet en op
welke manier zij daaraan werkt? Wij maken ons bijvoorbeeld zorgen over de positie
van vrouwen in relatie tot klimaatverandering, over de positie van lhbti-mensen in
relatie tot de effecten van de coronacrisis, maar ook over de ondergraving van publieke
diensten in relatie tot handels- en belastingverdragen. Daar zitten ook kansen; grote
kansen. We kunnen die kansen pakken met goede beleidscoherentie. Laat ik nog een ander
voorbeeld noemen: het misbruik van ISDS-clausules om de legitieme coronamaatregelen
die overheden wereldwijd treffen, aan te vechten bij private tribunalen. Hoe kijkt
de Minister daarnaar? Zij zal waarschijnlijk antwoorden dat investeerders iets van
bescherming nodig hebben tegen autoritaire leiders en mensen die misbruik willen maken.
Maar ziet de Minister ook de andere kant van internationale advocatenkantoren en multinationals
die ontwikkelingslanden aanklagen voor legitieme coronamaatregelen of dreigen om voor
hen nadelige maatregelen al in een vroegtijdig stadium van tafel te vegen, en daar
zelfs mee adverteren?
De voorzitter:
U bent al ruim over uw tijd heen. Ik geef u nog de mogelijkheid voor een afsluitende
opmerking.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dan ga ik dat doen, voorzitter. Nederland is een internationaal knooppunt bij ISDS-verdragen.
10% van alle ISDS-zaken van de afgelopen decennia is onder de vlag van Nederlandse
verdragen aangespannen. Is de Minister bereid om in samenwerking met de Europese Commissie
mogelijkheden te onderzoeken om meer verantwoordelijkheid te dragen voor misbruik
van deze clausule?
Daar wil ik het dan bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Dan ga ik door naar mevrouw Kuik van het
CDA. Zij zal het woord voeren over het OS-deel. Ik zal zelf aan het eind het handelsdeel
doen.
Mevrouw Kuik, aan u het woord.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank u, voorzitter. In 2019 zijn het werk en de ambitie van dit kabinet goed zichtbaar
geworden en ik wil iedereen die daaraan mee heeft gewerkt, ook danken. Het voelt wel
gek om stil te staan bij vorig jaar, nu de wereld door de crisis echt veranderd is.
Toch is het wel van belang en daarom wil ik toch bij een aantal punten stilstaan.
Voor het CDA is het van belang dat jongeren perspectief hebben en daarom ben ik ook
benieuwd naar het Challenge Fund dat in 2019 in werking is getreden. Kan de Minister
aangeven hoe dit loopt en of er nog knelpunten in de uitvoering zijn die verholpen
kunnen worden, zodat dit nog verder kan worden doorgezet?
Naast perspectief is de basis, bijvoorbeeld eten, iets wat onder druk staat. De Minister
geeft aan dat er met haar inzet op voedselzekerheid maar liefst 24 miljoen lokale
voedselproducenten, dus boeren en boerinnen, worden ondersteund. Ik ben wel benieuwd
hoe die 24 miljoen worden berekend. Hoe kunnen verder deze boeren en boerinnen met
het oog op de hongerpandemie, die nu aanstaande is, effectief worden ondersteund?
Dan het versterken van de positie van meisjes en vrouwen. Dat is een integraal onderdeel
geworden van het beleid. Jaarlijks vraag ik om de voortgang van het bestrijden van
seksuele misstanden binnen de OS-sector. Afgelopen jaar hebben we daar ook goede stappen
gezien, maar we zien dat de positie van vrouwen en meisjes toch zwaar onder druk staat,
juist ook in de huidige crisis. Er zijn berichten dat er veel meer kindbruiden zijn
en dat de positie van meisjes en vrouwen snel verslechtert. Aan het goede werk van
de afgelopen jaren moet dus worden vastgehouden. Ik vraag de Minister dit ook in te
brengen in internationale gremia.
Ik heb de afgelopen jaren regelmatig gevraagd om het versterken van het gezondheidssysteem
en het opzetten van een strategie voor global health. Ook de huidige crisis laat het
belang hiervan zien. Opgeteld hebben we het afgelopen jaar 75 miljoen uitgegeven aan
het versterken van gezondheidssystemen. Wat voor resultaten op het gebied van gezondheid
zijn er bereikt? Tbc is de dodelijkste infectieziekte en in het onderzoek naar diagnostiek
zijn grote stappen gezet. Ook zijn er hoopvolle ontwikkelingen op weg naar medicatie
en vaccinatie. Dit kan zeer bruikbaar zijn, ook voor onze strijd tegen COVID-19. Het
CDA vraagt aandacht voor de bestrijding van tbc en om de infrastructuur en de kennis
die wij hebben, vooral in te zetten en te benutten bij de bestrijding van covid.
Veel van de uitgaven van BuHa-OS komen terecht bij multilaterale organisaties. Dat
is begrijpelijk, omdat die vaak toegang hebben tot grote gebieden. Maar het CDA vindt
het ook van belang kleine organisaties te versterken, omdat die vaak in de haarvaten
van gemeenschappen zitten. Ze zijn ook van groot belang, omdat ze goed weten wat er
op de grond nodig is. Kan de Minister ingaan op de balans daarbij? In hoeverre zijn
de uitgaven aan multilaterale organisaties verplichtingen of kunnen we er ook voor
kiezen om juist kleinere en Nederlandse organisaties in te zetten?
Voorzitter. De speciale gezant voor religie is in 2019 geïnstalleerd. Daar zijn we
heel blij mee. Kan de Minister aangeven hoe het werk van de gezant er in 2019 heeft
uitgezien en wordt er ook specifiek gekeken naar een integrale werking op het ministerie?
Ik vraag dat omdat het, zeg maar, niet een vreemde eend in de bijt mag blijven.
Tot slot. Graag wil ik de Minister verzoeken om in het jaarverslag over 2020 een nadrukkelijke
vergelijking te maken met de uitgaven in 2019. De diepe crisis waarin we nu zijn beland,
zal grote impact hebben op de beleidsdoelen van 2020. Daarbij kan 2019 als nulmeting
worden gebruikt voor onze mondiale inzet.
Tot zover het OS-gedeelte, voorzitter. Dan geef ik nu het woord aan u.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Van den Hul. Ik doe het gedeelte over handel wel
aan het einde van de sessie; ik denk dat dat gepast is.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik wilde aanbieden om het voorzittersstokje even virtueel over te nemen om u als woordvoerder
aan te kunnen kondigen.
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij graag het woord aan de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. De Rekenkamer had op basis van onderzoek over 2019 een aanbeveling, namelijk
de hefboom van investeringen al gebruiken gedurende de looptijd bij de besluitvorming
rond nieuwe investeringsactiviteiten. De Minister heeft dit onderschreven en is, om
dit hefboomeffect van publiek en privaat inzichtelijk te maken, een onderzoek gestart.
Heel goed, maar wat gaat de Minister doen met de aanbeveling van de onderzoekers van
Trinomics, over de mobilisatie van private financiering? Daarin wordt bijvoorbeeld
aangegeven dat er voor een aantal fondsen veel kansen liggen om privaat kapitaal te
mobiliseren en dat de inzet van de Minister als hefboom kan functioneren.
Ik vind dit van belang, omdat in onze economische inzet in Afrika bijvoorbeeld, de
private bijdrage het verschil kan en moet gaan maken. We zien ook dat private inzet
een steeds efficiëntere manier is om economische doelen en ontwikkelingsdoelen, zoals
SDG 8, te bereiken. Wij als overheid moeten daarom juist deze hefboom goed inregelen
en doorontwikkelen, zeker in een tijd waarin landen er zelf naar snakken om in de
nabije toekomst van het hulpinfuus af te komen. Graag een reactie van de Minister.
in 2019 is de mondiale handel onder druk komen te staan door toenemende handelsoorlogen,
maar dat biedt natuurlijk ook kansen. In 2019 hebben we 512 miljoen euro direct via
de posten uitgegeven. Hoeveel was dat in 2018? Kan de Minister specificeren waaraan
ambassades deze middelen hebben uitgegeven? Was dat bijvoorbeeld aan het stimuleren
van handelsontwikkeling en economische ontwikkeling, bijvoorbeeld door handelsakkoorden?
Of aan stimulering van de OS-doelen? Hoe liggen deze verhoudingen en klopt het dat
dit respectievelijk 97 miljoen en 415 miljoen is?
Kan de Minister aangeven hoe we onze economische diplomatie hebben vormgegeven, zoals
het gebruik van de pool die in de handelsbrief werd beschreven? In Vietnam, Canada,
Japan en Singapore is het afgelopen jaar ingezet op een krachtige belangenbehartiging
en promotie van het Nederlandse bedrijfsleven. Kan de Minister daarvan voorbeelden
geven en aangeven in hoeverre dit wordt voortgezet in 2020? Ook wil ik de Minister
vragen om een strategische agenda of visie te ontwikkelen over de manier waarop we
onze economische diplomatie kunnen versterken en inrichten in de komende jaren. Andere
landen staan niet stil. Kan de Minister een doorkijkje geven?
Ten slotte de Afrikastrategie. Vorig jaar heeft het CDA daarover een motie ingediend
met een groot gevoel van urgentie. Dat gevoel is door de huidige crisis alleen maar
groter geworden. De toezegging was dat we voor het zomerreces een update zouden krijgen.
Over twee weken is het zomerreces. Wanneer komt die brief?
In het FD van 3 juni konden we een oproep lezen van het Nederlandse bedrijfsleven
dat investeren in handelsrelaties met Afrika juist nu een enorme kans biedt. VNO-NCW
heeft al in november een strategie gepresenteerd. Dan moet mij toch het volgende van
het hart. Ik zou echt willen dat de Minister hier harder aan gaat trekken. Er liggen
grote kansen in Afrika, maar de uitdagingen nemen met de maand ook toe. Waarde- en
productieketens staan op het moment onder zeer grote druk. We moeten nu echt samenhangend
beleid en een effectieve strategie op dit continent gaan voeren. De bedrijven nemen
het initiatief om een Nederland-Afrikacoalitie te vormen, met kennisinstellingen en
overheden, om de impact in Afrika groot te maken. Doet de Minister proactief mee,
voordat we de boot missen?
De voorzitter:
Dank, meneer Amhaouch. Dan geef ik hierbij de virtuele voorzittershamer weer aan u
terug.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Hartelijk dank, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik u het woord namens de Partij van
de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, dat vind ik een mooie deal. Ook ik dank de Minister en haar ambtenaren
voor de rapporten en de ontvangen antwoorden.
Ik begin graag bij de beleidscoherentie. In de Jaarrapportage Beleidscoherentie kunnen
we goed zien wat het kabinet heeft gedaan om de SDG's te behalen, ook via andere beleidsterreinen
dan BuHa-OS. We weten dat deze Minister zich wereldwijd hardmaakt voor de bescherming
en empowerment van vrouwen en meisjes. Dat is, zoals zij zelf omschrijft, de rode
draad in haar beleid. Daarom vind ook ik het jammer om te constateren dat in de jaarrapportage
beleidscoherentie weinig terug te vinden is over de impact van die thema's op gendergelijkheid
en vrouwenrechten, op SDG 5. Dat is al eerder genoemd, onder anderen door collega
Bouali. De inclusie van vrouwen en meisjes en het bereiken van gendergelijkheid zijn
een noodzaak, geen luxe. We weten dat beleid vaak een heel ander effect op vrouwen
heeft. Dat geldt ook voor de huidige vijf coherentiethema's. Daarom zou ik de Minister
graag willen vragen wat de effecten van haar inzet op beleidscoherentie voor SDG 5
in de praktijk zijn. Worden eventuele negatieve effecten op ontwikkelingssamenwerking
vanwege andere beleidsterreinen binnen en buiten de portefeuille Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking voldoende gesignaleerd en tegengegaan? Wordt synergie
tussen Ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsterreinen voldoende bevorderd? Heeft
de Minister zicht op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de informatie in de
zogenaamde kwaliteitseiseffecten op gendergelijkheid binnen het integraal afwegingskader?
En is de Minister bereid om SDG 5 integraal onderdeel te maken van de vijf kabinetsbrede
coherentiethema's voor ontwikkeling?
Voorzitter. Dan de diaspora. De Minister erkent in haar nota Investeren in Perspectief
diasporaorganisaties als onderdeel van het relevant maatschappelijk middenveld dat
ondersteuning behoeft. In antwoord op feitelijke vragen schrijft de Minister dat diasporaorganisaties
net als andere belangengroepen betrokken kúnnen zijn bij de uitvoering van het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Maar daarmee weten we dus nog niet hoe deze betrokkenheid
precies vorm krijgt. We kunnen ook niet terugvinden of dit ergens wordt bijgehouden.
Verder zijn er signalen dat de gehanteerde fondsenkaders drempels opwerpen, onder
andere voor organisaties met betrekking tot vrouwelijke diaspora. In de praktijk zijn
zij daardoor nauwelijks betrokken bij de uitvoering van beleid. Wij horen graag welke
maatregelen de Minister neemt, zodat diasporaorganisaties en ook kleine zelforganisaties
niet onbewust worden uitgesloten van de uitvoering van het OS-beleid.
Voorzitter. Het is goed nieuws dat de Minister de verlaging van de hoogte van de eerste
betalingen voor de strategische partnerschappen Power of Women, Women, Peace and Security
en Leading from the South tijdens de looptijd wil compenseren. Ik spreek hierbij nogmaals
de hoop uit dat het budget van deze belangrijke partnerschappen ongemoeid blijft en
dat de Minister het gehele AIV-advies gaat uitvoeren, zowel wat extra steun betreft
als wat het niet verlagen van het OS-budget betreft, ondanks een eventuele daling
van het bnp. Ik hoop dan ook van harte dat de motie van collega Van den Nieuwenhuijzen,
die dit verzoekt en morgen in stemming komt, op steun van de collega's kan rekenen.
Wij kijken nog steeds met smart uit naar de kabinetsbrief op dit punt.
Voorzitter. We lezen dat in 2019 42,7% van het OS-budget via multilaterale organisaties
liep en 17,7% via maatschappelijke organisaties. Vorige week heb ik gewezen op het
belang van die maatschappelijke organisaties, juist om de meest gemarginaliseerde
mensen te bereiken, zoals vrouwen, meisjes, lhbt, vluchtelingen en mensen met een
beperking. We maken ons zorgen dat met de covid-maatregelen het aandeel multilateraal
voor het jaar 2020 nog groter gaat worden. Deelt de Minister deze zorg en hoe gaat
de Minister proberen om een betere balans te vinden tussen de verschillende kanalen,
ook in lijn met de 25%-doelstelling van de Grand Bargain?
Voorzitter. Dan over de SDG's en imvo. De Minister herhaalt in haar antwoorden nog
maar eens dat het kabinet van alle bedrijven in Nederland en ook van de Nederlandse
overheid zelf verwacht dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
en de daartoe behorende gepaste zorgvuldigheid toepassen op hun internationale activiteiten.
Behalve de inzet van deze Minister ten aanzien van het bedrijfsleven en imvo heb ik
al eens eerder gevraagd naar de inspanningen van de Nederlandse overheid zelf ten
aanzien van die OESO-richtlijnen en SDG's, niet alleen om het goede voorbeeld aan
het bedrijfsleven te geven maar ook om als Nederlandse overheid daar een concrete
bijdrage aan te leveren. De Minister wees toen op het maatschappelijk verantwoord
inkopen door de overheid. De Minister heeft ook toegegeven dat in het gehanteerde
overheidsinstrumentarium verbetering mogelijk was. Eind vorig jaar hebben wij de IOB-evaluatie
van het imvo-beleid van de Nederlandse overheid tussen 2012 en 2018 ontvangen. Een
van de aanbevelingen van de IOB was daarbij om toepassing van internationale sociale
voorwaarden – in jargon: ISV – te verbeteren door ze verplicht te stellen voor meer
productcategorieën met hoge mvo-risico's en ze ook voor te schrijven als gunningscriteria
bij aanbestedingen.
Jaarlijks geeft de overheid bijna 73 miljard euro uit aan aanbestedingen. Dat is een
enorme som geld, met de mogelijkheid om iets te bereiken op het gebied van de SDG's,
omdat via die aanbestedingen gestuurd kan worden op duurzame producten, met aandacht
voor mens en milieu. Dan lees ik in de jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk dat in
2019 bij slechts negentien aanbestedingen is aangegeven in welke risicocategorie de
aanbesteding valt en dat er due dilligence, of gepaste zorgvuldigheid, dient plaats
te vinden. Mijn vraag aan deze Minister is dan ook: waarom bij slechts negentien aanbestedingen?
En wat gebeurt er daarna? Wat betekent het toepassen van internationale sociale voorwaarden
in de praktijk? Hoe wordt daar gevolg aan gegeven, en hoe wordt gemonitord of bedrijven
zich daadwerkelijk aan de OESO-richtlijnen houden? Welke impact heeft dit op de SDG's?
Wie controleert dat en welke middelen zijn daarvoor beschikbaar? Mijn vraag is ook
of de Minister als coördinerend bewindspersoon van de SDG-agenda haar collega's hierop
aanspreekt.
Tot zover, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van den Nieuwenhuijzen van GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
U begint over de OESO-richtlijnen en de rol van de overheid daarin. Bent u nou benieuwd
naar wat de overheid in haar eigen beleid doet? Of bent u ook benieuwd naar de manier
waarop de overheid bedrijven aanspreekt die de OESO-richtlijnen onderschreven hebben,
maar die daar in de praktijk niet altijd even goed naar handelen, zoals bijvoorbeeld
Shell in Nigeria?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Daar zijn wij altijd zeer benieuwd naar. Daarom is het ook heel goed dat onze partij
samen met de SP en onder leiding van de ChristenUnie een initiatiefnota heeft ingediend.
We zien namelijk dat de OESO-richtlijnen lang niet altijd het gewenste effect hebben.
Daarin sluit ik me helemaal aan bij de woorden van de heer Van den Nieuwenhuijzen.
Op papier staat het er wel, maar wordt het ook in praktijk gebracht?
Mijn vraag van net ging over het feit dat, als de Nederlandse overheid iets van anderen
verwacht, ze het zelf ook moet doen. Wij hebben daar nu onze zorgen over, zeker als
je ziet over hoeveel geld het gaat: 73 miljard. Daar ging mijn vraag dus over, maar
ik sluit me van harte aan bij de woorden van de heer Van den Nieuwenhuijzen en andere
partijen hier: de OESO-richtlijnen zijn echt niet vrijblijvend. Ze moeten worden nageleefd.
En waar geen wil is, is een wet.
De voorzitter:
Dank, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Ik geef het woord aan de heer Alkaya van de Socialistische
Partij.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. 2019 was een jaar waarin het ons land economisch voor de wind ging. Het
coronavirus was nog onbekend, of tegen het einde van het jaar nog heel ver weg. De
economie groeide. Terwijl heel veel mensen daar helemaal niets van merkten, werd een
enorm begrotingsoverschot gerealiseerd. In zo'n jaar zou het voor een D66-Minister
niet moeilijk moeten zijn om zich aan de internationale verplichtingen op het gebied
van internationale solidariteit te houden, zou je denken.
Toch bleef het percentage van het landelijk inkomen dat wij besteedden aan het helpen
van mensen in ontwikkelingslanden wederom achter bij het absolute minimum van 0,7%.
Hoe kan dat, vraag ik aan de Minister. Herinnert zij zich de aangenomen motie van
mevrouw Thieme? Die werd mede ingediend door mijn partij, de SP, en vraagt de Minister
om zich extra in te spannen voor dit belangrijke onderwerp, zodat wij die norm wél
halen. Dat staat nota bene ook in het verkiezingsprogramma van D66. Hoe heeft zij
uitvoering gegeven aan die motie, waar alleen de PVV, Forum voor Democratie en de
VVD tegen waren? Wat is er niet gelukt?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Bouali van D66.
De heer Bouali (D66):
Ik ben altijd heel blij als mijn collega van de SP over het OS-budget begint. Mijn
partij vindt dat inderdaad een heel belangrijk punt. Sterker nog, mijn partij heeft
ervoor gezorgd dat er per jaar bijna 500 miljoen extra op de begroting komt. Dat hebt
u zelf ook kunnen zien toen dit kabinet begon. Daar hebben wij met een aantal collega's
hard voor gestreden. Mijn vraag is als volgt. Ik hoor heel veel mooie woorden over
de OS-begroting, maar iedere keer hebben we hier dezelfde discussie. In de tegenbegrotingen
van de SP en de Partij van de Arbeid zie ik nooit een optopping van het OS-beleid.
U spreekt hier heel mooie woorden, die ik deel. Die vind ik fantastisch. Wilt u er
dan in de toekomst voor zorgen dat u die bedragen ook opneemt in uw tegenbegrotingen?
U moet dan ook vis bij de boter doen.
De heer Alkaya (SP):
Boter bij de vis. Als D66 hier een eerlijk beeld wil schetsen, moet het kijken naar
ons verkiezingsprogramma. Daarin hebben we wel degelijk meer ruimte genomen voor ontwikkelingssamenwerking.
Bij de tegenbegroting die we jaarlijks presenteren, kijken we natuurlijk maar naar
een onderdeel van de gehele begroting. De vorige keer keken we bijvoorbeeld heel specifiek
naar koopkracht. Daarin hebben we laten zien hoe we de koopkracht konden stimuleren
met een aantal andere keuzes, zonder extra geld uit te geven ten opzichte van het
kabinet. Eigenlijk vind ik dat we toen meer geld hadden kunnen uitgeven, maar zelfs
als je dat niet doet, kun je andere keuzes maken. Dat hebben we met de tegenbegroting
laten zien. Niet alles wat wij willen, staat in de tegenbegroting. Daarvoor moet je
kijken naar de verkiezingsprogramma's van een partij.
De heer Bouali (D66):
Ik zal er geen doekjes om winden. Ik ben altijd heel blij dat de SP in ieder geval
steun geeft. Maar mijn punt blijft staan dat je dat consequent moet meenemen; niet
alleen in je verkiezingsprogramma's, maar ook in je tegenbegrotingen. We hebben zelf
gezien dat er in de afgelopen jaren onder andere kabinetten heftig bezuinigd is op
ontwikkelingssamenwerking. Dat is tegen het zere been van mijn partij. Wij zullen
ons er altijd voor blijven inzetten dat we dat tegengaan. U moet er ook voor zorgen
dat u consequent die lijn uitdraagt. Alle partijen in dit huis die voor ontwikkelingssamenwerking
zijn – ik weet dat u daarvoor bent – moeten ervoor zorgen dat ze dat in hun tegenbegrotingen
opnemen. Dat is namelijk een belangrijk onderdeel van de begroting van dit land. Als
u OS een warm hart toedraagt, en ik weet dat u dat doet, dan moet u dat wat mij betreft
consequent blijven doorvoeren.
De heer Alkaya (SP):
Wij moeten helemaal niets. In een tegenbegroting vatten wij een bepaald onderwerp
bij de horens. We laten zien dat je ook andere keuzes kunt maken. Ik sluit niet uit
dat ontwikkelingssamenwerking er een volgende keer wel in staat, als we kijken wat
we met internationale politiek en internationale solidariteit kunnen doen. Dan hebben
we dat onderdeel eruit gepikt. Als we met die drie partijen een tegenbegroting presenteren,
kunnen we niet al onze verkiezingsprogramma's daarin opnemen. Zo werkt dat natuurlijk
niet. Dat weet de heer Bouali ook. Gelukkig erkent hij wel dat wij het belang van
ontwikkelingssamenwerking erkennen. Dat heeft helemaal niets te maken met de vraag
of dat al dan niet in een tegenbegroting staat.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. Ontwikkelingssamenwerking is geen liefdadigheid, maar internationale solidariteit.
Friedrich Engels schreef daar al in 1845 over: «Alsof je arbeiders een dienst bewijst
door eerst hun levensbloed eruit te zuigen en dan je zelfgenoegzame filantropie op
hen te oefenen en jezelf in de wereld te plaatsen als machtige weldoener van de mensheid,
wanneer je teruggeeft aan de geplunderde slachtoffers slechts één honderdste deel
van dat wat van henzelf is.» Inderdaad, de materiële welvaart in Nederland en het
Westen van de wereld is nu mede gebaseerd op goedkope productie en vernietiging van
het milieu elders in de wereld. Totdat die ongelijkheid is gestopt is ontwikkelingssamenwerking
een plicht en geen gunst.
In 2019 gingen de uitbuiting en de milieuvervuiling gewoon door. De hoeveelheid ingevoerde
biomassa steeg bijvoorbeeld in 2019, net als de invoer van metalen uit de allerarmste
landen. Dit leidt tot groei op korte termijn hier, maar het Centraal Bureau voor de
Statistiek geeft terecht aan dat dit negatief is voor onze welvaart in brede zin.
Als je het aan de vrije markt overlaat en regels en tarieven wegdoet, dan krijg je
dit kortetermijndenken. Hoe is de Minister van plan dit kortetermijndenken tegen te
gaan?
De totale invoer van metalen was in 2019 de hoogste in 25 jaar. De invoer van biomassa
was hoger dan ooit tevoren. Hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld het streven naar
een circulaire economie, vraag ik aan de Minister. Hoelang kan zij nog met droge ogen
blijven doen wat zij bijvoorbeeld bij het CETA-debat geeft gedaan, namelijk aan de
ene kant zeggen dat je in Nederland kringlooplandbouw wilt, maar aan de andere kant
de tarieven op slechtere producten uit het buitenland verlagen, omdat dat goed is
voor de vrijhandel?
Het handelen van het kabinet staat helaas vaak haaks op de woorden die de Minister
uitspreekt. Met andere woorden: het beleid is incoherent. Die incoherentie in het
beleid komt precies neer op waar Friedrich Engels ons al voor waarschuwde, namelijk
zelfvoldaan en elitair opscheppen over de kruimels die we geven aan mensen die in
feite worden uitgebuit door multinationals die hun hoofdkantoor in Nederland hebben,
en mensen die arm worden gehouden door een onrechtvaardig economisch stelsel.
De zogenaamde jaarrapportage beleidscoherentie bevat ironisch genoeg voorbeelden van
incoherentie. Onder het kopje Een zo positief mogelijke impact van handelsakkoorden
op ontwikkelingslanden staat bijvoorbeeld dat de Europese Commissie voor het eerst
gebruik gaat maken van een geschillenbeslechtingsmechanisme, omdat Zuid-Afrika de
handelsrestricties op pluimveevlees uit de EU niet wil opheffen. Kan de Minister toelichten
hoe het opdringen van pluimvee uit de EU aan een land dat dit niet wil hebben, coherent
is met het doel om een land zichzelf te laten ontwikkelen, of met het doel om kringlooplandbouw
te stimuleren? Die richtingen zijn tegengesteld. Dat is niet recht te praten.
De Minister schrijft ook: alleen met een gezamenlijke en coherente inzet op diverse
beleidsterreinen kunnen we de negatieve gevolgen van COVID-19 beperken. Zoals ik net
in het interruptiedebatje met D66 al aangaf, heeft de Kamer op 16 april een motie
aangenomen van de leden Marijnissen en Pieter Heerma om de productie van geneesmiddelen,
vaccins en beschermingsmateriaal in ons land en binnen Europa uit te breiden. Alleen
de D66-fractie was tegen deze motie, die nu wordt uitgevoerd. Ziet de Minister in
dat beleidscoherentie ook betekent dat zijzelf op vele vlakken moet stoppen met de
veel te eenzijdige focus op meer vrijhandel en meer globalisering?
Voorzitter, tot slot. De Rekenkamer constateert voor het vierde jaar op rij een onvolkomenheid
in de bedrijfsvoering, namelijk dat de risicoanalyses bij het aangaan van verplichtingen
onvoldoende zijn. Het risico bestaat dus nog steeds dat belastinggeld in zakken van
corrupte bestuurders in het buitenland verdwijnt. Dit soort misstanden moeten wij,
maar vooral de Minister, voorkomen. Kan zij toelichten waarom de maatregelen die zij
tot nu toe heeft genomen, niet voldoende zijn gebleken?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Dan gaan we naar de heer Weverling van de VVD.
De heer Weverling (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn eerste bijdrage in de commissie voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking begon ik vorig jaar september met drie sleutelwoorden
voor een verstandig ontwikkelingsbeleid: transparantie, doelmatigheid en verantwoording.
Inmiddels ben ik bijna één vergaderjaar lid van deze commissie. In dat jaar is er
veel veranderd in de wereld, maar die drie sleutelwoorden staan nog steeds als een
paal boven water. Vandaag focussen wij op verantwoording: wat is er bereikt en wat
kunnen we hiervan leren? Gezien de tijd zal ik mij hierbij beperken tot drie onderwerpen:
onze handelsbelangen, onze relatie met China en het migratiebeleid.
Allereerst onze handelsbelangen. Nederland is een echt handelsland. Als het goed gaat
in de wereld, gaat het goed met ons. Als het slecht gaat in de wereld, krijgen wij
rake klappen. De coronacrisis heeft die rake klappen zeker uitgedeeld. Daar moeten
wij lessen uit trekken. Nederland is enorm goed ingespeeld op de wereldeconomie – daar
profiteren wij dagelijks van – maar als de productie van een klein onderdeel in China
stil komt te liggen, rollen er twee weken later geen eindproducten meer van de band
in Nederland. Steeds meer landen denken daarom na over het robuuster maken van hun
waardeketens. Dat zouden wij in Nederland ook moeten doen. Zonder te overcompenseren,
maar juist om voorbereid te zijn op toekomstige crises.
Hoe heeft de Minister tot dusver de motie van VVD en CDA over het in kaart brengen
van de effecten van de coronacrisis op onze handelsstromen uitgevoerd? Er zijn bijvoorbeeld
maar liefst 500 banen weg bij offshorebedrijf Van Oord. Dat is natuurlijk vreselijk.
Is de Minister het met de VVD eens dat een van de belangrijkste lessen van de coronacrisis
is dat we meer moeten nadenken over kwetsbaarheden in onze waardeketens? Zo ja, kan
zij toezeggen dat zij die kwetsbaarheden op een rij gaat zetten en gaat nadenken over
hoe wij onze waardeketens robuuster kunnen maken? Daarnaast zagen wij tijdens de coronacrisis
hoe grote bedrijven onmiddellijk te hulp schoten. Unilever doneerde voor 100 miljoen
aan zeep, Shell stelde grondstof voor handgels gratis beschikbaar en DSM ging mondkapjes
produceren. Neemt de Minister dit mee in de nog lopende evaluatie naar imvo?
Dan onze betrekkingen met China.
De voorzitter:
Excuseer, ik zie een interruptie van mevrouw Ouwehand die u rugdekking geeft.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Rugdekking voor de heer Weverling van de VVD? Daar ben ik zeker altijd voor te porren.
Ik zie dat het angstzweet hem uitbreekt. Mijn vraag aan de VVD is een eenvoudige.
Ik hoorde de heer Weverling zeggen: als er één les is die we van de coronacrisis moeten
leren, is het dat we moeten kijken naar kwetsbaarheden in de waardeketen. De les die
daarvoor moet zitten is: hoe kunnen we in godsnaam voorkomen dat we nog een keer zo'n
pandemie meemaken? Is de VVD dat met ons eens?
De heer Weverling (VVD):
Zeker.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Kijk, dat biedt al veel goeds vanuit deze positie in de rug. Dan zou ik nog een extra
duwtje in de rug willen geven, want dat betekent dus ook dat we goed moeten kijken
naar wat de risico's zijn op het ontstaan van zo'n pandemie. Dan kun je toch niet
om de feiten heen dat ontbossing wereldwijd een risico is, dat onze intensieve veehouderij
een risico is en dat het gesleep met en de handel in wilde dieren een risico is? Over
dat laatste gaat deze Minister niet, maar de ontbossing, en indirect ook onze veeteelt,
is wel degelijk een onderwerp waar we deze Minister op kunnen aanspreken. Ik ben benieuwd
welke plannen de VVD heeft om het risico op het ontstaan van dit soort zoönoses en
pandemieën te helpen voorkomen.
De heer Weverling (VVD):
We zitten hier niet om nu het VVD-beleid te bespreken. We kunnen zeker een boom opzetten
over het tegengaan van ontbossing, maar het lijkt me niet dat ik daarvoor nu de plannen
hoef te presenteren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan stel ik voor dat ik die nog tegoed houd van de VVD.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Weverling (VVD):
Voorzitter. Onze betrekkingen met China. In het afgelopen jaar heb ik de woorden «gelijker
speelveld» vaak in de mond genomen. Dat is niet voor niets. We hebben als Nederland
genoeg in huis om de concurrentie met de rest van de wereld aan te gaan, maar niet
als we, voor het spel begint, al met 3–0 achterstaan. Ook het afgelopen jaar zagen
we daar veel voorbeelden van. De VVD heeft die consequent aan de kaak gesteld. Gelukkig
lijkt het besef steeds meer te groeien dat een gelijk speelveld een absolute noodzaak
is. De commissie heeft recent een lijst met voorstellen gepubliceerd om hier serieus
werk van te maken. In heel Europa gaan de staatssteunpotten open, dus het is zaak
dat we haast maken om te voorkomen dat in China staatsbedrijven er met publiek geld
vandoor gaan. Kan de Minister een eerste inzicht geven in hoe zij tegen deze plannen
van de Europese Commissie aankijkt? Verwacht zij dat de meeste lidstaten zich achter
de plannen zullen scharen? Hoe voorkomen we dat we uitgespeeld gaan worden? Hoe gaat
zij ervoor zorgen dat de voortrekkersrol, die zij na mijn eerdere motie toebedeeld
heeft gekregen, bij de totstandkoming van het aanbestedingsinstrument IPI dit jaar
tot resultaten gaat leiden?
Naast buitenlandse handel is de Minister ook verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking.
Daarbij zijn het aanpakken van de grondoorzaken van migratie en het tegengaan van
illegale migratie belangrijke speerpunten. In het regeerakkoord is afgesproken dat
hierbij het principe van more for more and less for less leidend is. Helaas kunnen
we daar in het jaarverslag maar weinig over teruglezen. Mijn Kamervragen uit januari
dit jaar over dit onderwerp zijn nog altijd niet beantwoord. Wat we wel hebben kunnen
lezen, is dat campagnes met voorlichting over migratie in herkomstlanden succesvol
lijken te zijn. Dat is goed nieuws. Zo kunnen wij deze mensen een gevaarlijke overtocht,
een teleurstelling bij aankomst en een lange procedure in Nederland besparen. De Minister
heeft natuurlijk niets te verbergen, dus wanneer horen we meer over haar inzet de
afgelopen tijd op het gebied van migratiesamenwerking? Kan zij mijn ingediende vragen
hierover binnen afzienbare tijd beantwoorden? Wat kan de Minister, in het kader van
lessen trekken, vertellen over het succes van de voorlichtingscampagnes over migratie?
Is zij het met de VVD eens dat het zaak is dat we deze campagnes snel uitbreiden naar
andere landen waar veel kansloze migranten vandaan komen?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Kuik, gevolgd door de heer Van den Nieuwenhuijzen
en de heer Bouali.
Mevrouw Kuik (CDA):
De VVD stipt een belangrijk thema aan: de grondoorzaken van migratie aanpakken. De
VVD heeft ook gezien dat 24 miljoen boeren ondersteund worden om meer productie te
creëren. Maar de VVD ziet waarschijnlijk ook, net als wij, dat er mogelijk een hongerpandemie
aan zit te komen. Is de VVD het met het CDA eens dat we moeten kijken hoe we deze
boeren en boerinnen, met het oog op die hongerpandemie, extra kunnen ondersteunen,
omdat we willen voorkomen dat er daar meer oorzaken zijn voor migratie?
De heer Weverling (VVD):
Dat is koren op de molen van de VVD, zou ik haast zeggen. Ik heb vorige week een heel
betoog gehouden over de zelfvoorzienendheid van ontwikkelingslanden. Ik heb toen met
name ingezoomd op het Afrikaanse continent. Zelfvoorzienendheid is enorm belangrijk.
We hebben een mooi programma, SeedNL. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt.
Zij is vandaag nog op werkbezoek geweest, dus misschien kan ze straks dat programma
nog iets toelichten. Wij hebben de wereld veel te bieden. Zelfvoorzienendheid is voor
iedereen eigenlijk een soort primaire levensbehoefte. Ik vind dat we daar volop op
moeten inzetten.
Mevrouw Kuik (CDA):
Het is goed om te horen dat we daar juist nu op moeten inzetten. Het is ook goed om
dat van de VVD te horen, want als de boeren geen zaden hebben om te planten, dan zal
er ook niet geoogst worden. Het gevolg is dan hongersnood. Dank dus dat de VVD hier
ook extra op wil inzetten.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Kuik. De heer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ook van mij een vraag over de grondoorzaken aan de heer Weverling. Ik hoor hem daar
een vraag over stellen en vervolgens geeft hij een compliment over een campagne om
mensen te ontmoedigen. Dat gaat op geen enkele manier over grondoorzaken. Herkent
de heer Weverling zich in het feit dat grondoorzaken zitten in klimaatverandering,
instabiele publieke diensten, armoede en armoedebestrijding, waardoor mensen geen
bestaan kunnen opbouwen in het eigen land? Het OS-beleid waar hij zo trots op is,
met de kleine financiering van de laatste jaren, draagt juist steeds minder bij aan
het wegnemen van die grondoorzaken. Publieke diensten kunnen zich niet opbouwen. We
hebben sinds 2012 geen 0,1%, volgens Rio-afspraak, extra klimaatfinanciering meer
op onze begroting staan. Aan alle kanten wordt er bezuinigd en worden de grondoorzaken
verder verdiept en verslechterd. Hoe denkt u dat we die kunnen aanpakken? Wat is daarvoor
uw oplossing?
De heer Weverling (VVD):
Interessant! Volgens mij zijn twee zaken sowieso van belang voor de ontwikkeling van
een land. Dat is een democratisch systeem en goede governance. En daar horen die publieke
diensten inderdaad ook bij. Verder is dat economische ontwikkeling. Dat zou je kunnen
zien als zelfvoorzienendheid en het vermogen om zo veel mogelijk in de voedselbehoefte
te voorzien van de bewoners van je eigen land, zodat er inderdaad geen hongersnood
hoeft te zijn. Wij zijn de zevende donor ter wereld, ook al zijn we de zeventiende
economie. Verder hebben we heel veel kennis over allerlei voedselprogramma's en dat
is zeker iets waar wij aan kunnen bijdragen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Wat vindt u dan van het feit dat de afgelopen jaren de investeringen, die direct investments
in overheden en publieke diensten, alleen maar gedaald zijn en dat het nu nog maar
1,5% is van ons budget? Wat vindt u dan van het feit dat ook de Minister vorige week
nog zei «het is heel leuk dat we zorgen dat er voedsel is, maar als we niet zorgen
dat mensen banen hebben en voedsel kunnen kopen, dan hebben we nog steeds armoede
en honger»? Hoe kijkt u daar dan tegen aan?
De heer Weverling (VVD):
Ik kijk er als volgt tegen aan. Wij hebben met het budget te dealen dat we in het
regeerakkoord met elkaar hebben afgesproken. Verder zijn, zoals ik zei, democratische
en economische ontwikkeling heel belangrijk. Mensen moeten in hun land natuurlijk
kunnen eten. Economische ontwikkeling gaat heel vaak samen met die zelfvoorzienendheid,
want dat levert ook heel veel banen op. In Europa zijn er heel veel banen in de landbouw
en daardoor ontstaat er weer heel veel arbeidsmigratie. Zo kunnen we mensen, bijvoorbeeld
op het Afrikaanse continent, natuurlijk ook aan werk helpen.
De voorzitter:
Dan ga ik naar de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Het is inderdaad alweer een week geleden dat we hier een debat over het AIV-advies
hebben gehad. Ik luister altijd met veel plezier naar mijn collega van de VVD, die
net ook een goed beeld schetste van de verwevenheid van onze Nederlandse economie
en onze internationale positie. Hij gebruikte zelfs drie keer het woord «voortrekkersrol».
Dat deel ik eigenlijk allemaal wel en ik vind het dan ook heel mooi om te horen. U
hebt inmiddels een week de tijd gehad om er nog eens goed op te slapen. Die voortrekkersrol
is breed, hè. Dat is handel, cultuur, politiek en militair, maar het is ook ontwikkelingssamenwerking,
want het is een totaalpakket. Bent u inmiddels al zover dat u denkt: ja, dat klopt
eigenlijk wel? Die voortrekkersrol van Nederland moeten we handhaven en we moeten
daarom blijven investeren in al die facetten die ik zojuist noemde, en dus ook in
ontwikkelingssamenwerking.
De heer Weverling (VVD):
Interessant wat de heer Bouali zegt. Ik heb daar inmiddels inderdaad een week op kunnen
slapen, maar ik constateer nog steeds dat wij moeten roeien met de riemen die we hebben.
We hebben afspraken gemaakt over budgetten en we wachten gewoon af wat de toekomst
gaat brengen. Ik zei het net, ik zei het toen ook en ik kan nog een keer herhalen:
als zevende donor spelen wij al een hele mooie vooruitstrevende rol in de wereld.
Nederland is gewoon al genereus.
De voorzitter:
Oké. De heer Bouali nog een keer kort.
De heer Bouali (D66):
Ik probeer toch een beetje te ontlokken dat een tikkeltje genereuzer en iets meer
een voortrekkersrol ... U gebruikt die woorden zo mooi, maar dan wilt u toch ook wel
dat ... U noemde net migratie als een grondoorzaak en zei dat we moeten roeien met
de riemen die we hebben. Nou, dan zul je toch wel wat extra moeten hebben om te kunnen
roeien bij die al die uitdagingen die op ons af komen. Is de VVD na een week niet
toch bereid om iets verder te kijken en te zeggen «ja, wij zijn die zevende donor
en dat willen we graag blijven, want we willen niet afzakken maar onze verantwoordelijkheid
nemen»?
De heer Weverling (VVD):
Onze verantwoordelijkheid nemen we en ik heb de afgelopen zeven nachten geen voortschrijdend
inzicht gekregen.
De voorzitter:
Dan zie ik nog een interruptie van mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Op hetzelfde punt. We horen de heer Weverling spreken over zelfvoorzienendheid van
ontwikkelingslanden, de zelfvoorzienendheid van lage-inkomenslanden en de belangrijke
rol die Nederland daarin heeft te spelen. Maar ik hoor de VVD ook bij herhaling zeggen
dat het niks mag kosten. We hebben gezien dat de VVD tot nu toe dwarsligt bij het
realiseren van het AIV-advies, dat daar toch heel duidelijk over is. De covidcrisis
bestrijden kost geld. Ontwikkeling kost geld. Het creëren van groei in een land kost
geld. Het zorgen dat milieuschade wordt tegengegaan, kost geld. Ik hoor toch nog steeds
heel graag van de VVD hoe die twee met elkaar te kalibreren zijn. Aan de ene kant
zegt de VVD «wij willen zelfvoorzienendheid in ontwikkelingslanden, lage-inkomenslanden
en productielanden» en aan de andere kant «het mag niks kosten». Ik zie daartussen
toch een behoorlijke discrepantie. Help mij dat te begrijpen.
De heer Weverling (VVD):
Het mag niks kosten? Volgens mij gaat dat niet over het Nederlandse regeringsbeleid,
waar de VVD onderdeel van uitmaakt. Wij geven jaarlijks veel geld uit en «het mag
niks kosten» gaat volgens mij niet op.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat gaat wel degelijk op, want we hebben het nu over het belang van extra investeren
in een ongekende situatie. Landen gaat dat heel erg veel kosten. Het kost Nederland
heel erg veel, maar ontwikkelingslanden kost het minstens net zo veel. We hebben het
over gezondheidszorgsystemen van landen waar men soms maar een paar beademingsapparaten
heeft. We hebben het over een crisis die juist de allerarmsten extra hard treft. Hoe
kan je een land zelfvoorzienend maken als niet eens aan de eerste basale voorwaarden
wordt voldaan? Maar laat ik een vervolgvraag stellen, voorzitter. Wat vindt de heer
Weverling er dan van dat juist het Nederlandse bedrijfsleven, dat hij hier zo roemt,
soms ook medeverantwoordelijk is voor het niet zelfvoorzienend zijn van ontwikkelingslanden?
We hebben voorbeelden gezien dat de beleidscoherentie, waar we het net over hadden,
juist wordt tegengewerkt door Nederlandse bedrijven die zich niet houden aan de afspraken
op het gebied van milieu, mensenrechten en eerlijk produceren. Wat gaat de VVD doen
als juist die bedrijven de zelfvoorzienendheid van ontwikkelingslanden tegenwerken?
De heer Weverling (VVD):
Ik vind het toch wel bijzonder. Ik heb net een paar voorbeelden genoemd van bedrijven
die volgens mij juist heel goed bezig zijn. We hebben het voorbeeld van Shell dat
grondstoffen voor handgel gratis ter beschikking stelt. DSM produceert mondkapjes
en Unilever doneerde voor 100 miljoen aan zeep. Er wordt heel veel gedaan aan maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Ik kom zelf steeds met het voorbeeld van de waterputten. Dat
daaraan meegewerkt wordt, is ook maatschappelijk verantwoord ondernemen. Natuurlijk
kan het altijd beter en u wilt daar blijkbaar een wet voor maken, maar wij vertrouwen
liever op de goedwillendheid van Nederland. Wij doen over de hele wereld zaken. Zo
zijn wij groot geworden en zo kunnen we andere landen helpen. Dat is volgens mij een
heel goed uitgangspunt.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Dank u, voorzitter. Het eerste overleg waar ik in deze commissie aan deelnam, ging
over malversaties in Mali. Het is dan ook wel zo passend om met dat onderwerp dit
vergaderjaar af te sluiten. Achter in het jaarverslag vinden we een lange lijst van
malversaties in het afgelopen jaar. Dat zijn soms de gekste verhalen. Uiteindelijk
kun je er alleen maar kwaad om worden: Nederlands belastinggeld wordt weggegraaid
door corruptie lieden. Kan de Minister toelichten wat het totale malversatiebedrag
was in 2019 en in de jaren daarvoor? Welk percentage hiervan is inmiddels teruggevorderd?
Is de Minister daar tevreden over? In hoeveel gevallen wordt er geen poging gedaan
om geld terug te vorderen en wat is daar dan de reden voor? Welke consequenties hebben
de fraudegevallen voor betrokken organisaties of initiatieven? Werken wij nu nog samen
met organisaties waarbij malversaties bewezen zijn en, zo ja, waarom dan? En hoe reageert
de Minister op de herhaaldelijk door de Rekenkamer geuite kritiek dat de risicoanalyse
op het ministerie niet op orde is? Vergroot dat niet juist het risico op malversaties?
Voorzitter, ik kom tot een einde. Ik wilde een vraag stellen over het programma SeedNL,
maar dat heb ik net al gedaan in een interruptie aan de heer Van den Nieuwenhuijzen.
Hoe kijkt de Minister dus terug op dat programma? Kan ze daar iets over vertellen?
En hoe kijkt de Minister terug op de uitvoering van het amendement van de SP en de
VVD uit 2015 over het afleveren van hulpgoederen door middel van drones? Dat werd
gedaan door Wings For Aid. Ik ben benieuwd hoe zij terugkijkt op dat amendement, dat
in 2019 tot een einde is gekomen.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank, meneer Weverling. Dan ga ik naar de laatste spreker, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Het jaarverslag over 2019. Ik dacht even: wat deden we ook
alweer in 2019? De tijden zijn zo turbulent en veranderd, dat het even graven is.
Maar in 2019 was de Kamer heel druk bezig de behandeling van CETA uit te stellen.
Het lag eigenlijk heel gevoelig. Dat verdrag is uiteindelijk met de hakken over de
sloot door de Kamer gekomen. Eigenlijk is daar geen meerderheid meer voor. Dat is
ook het grote verschil tussen de wereldvisie van de Partij voor de Dieren en die van
D66, verpersoonlijkt door de Minister. De handel gaat vergaand alle perken te buiten
die we juist zouden moeten beschermen, juist als je waarden in je ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
hoog wilt houden. Je helpt de SDG's niet met keiharde neoliberale handel. Bij CETA
waren de argumenten eigenlijk gewoon op. Het is erdoor gekomen, omdat het nou eenmaal
moest van de coalitie, maar het draagvlak was er niet meer.
De redenering waarmee de Minister het verdrag probeerde te verdedigen, was onder andere:
we zetten in op een race naar de top. Canada zou te vertrouwen zijn: als je Canada
al niet meer kunt vertrouwen, met wie kun je dan nog wel een deal sluiten? Omdat zij
een verdrag met de Europese Unie hebben, zouden zij beter hun best gaan doen voor
dierenwelzijn. Wat hebben we gezien? De deelstaat Ontario heeft afgelopen week een
wet aangenomen die het strafbaar stelt als mensen in Canada willen laten zien hoe
het met de dieren in de Canadese vee-industrie gaat. Dus ik vroeg me af hoe de Minister
daarop reflecteert, in het licht van haar eigen bezwering dat het juist over verbetering
van dierenwelzijn zou gaan.
Wilt u iets zeggen voorzitter?
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Bouali.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik dacht: u wilt vast iets. Een interruptie dus.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Ik word altijd heel blij als mevrouw Ouwehand interventies doet. Wat ik niet goed
begrijp, mevrouw Ouwehand, is dat u zegt: «heeft het eigenlijk niet gehaald». Ik weet
niet wat voor kwalificatie dat is, maar er wordt gewoon gestemd hier in deze Kamer.
Er wordt gedebatteerd in deze Kamer. Dan bepalen we onze mening en dan wordt er gestemd.
Dan haalt het verdrag het of het haalt het niet. Wat veel kwalijker is, is dat u moties
indient in deze Kamer om iets wat überhaupt niet naar deze Kamer komt, alvast van
tafel te vegen. Ik zou zeggen: als u het democratisch proces echt belangrijk vindt,
laat dan bijvoorbeeld ook verdragen naar deze Kamer komen. Ik noem Mercosur. Ik heb
u al vaker aangegeven dat wij rond Mercosur ook wel een aantal zaken ingewikkeld vinden,
maar dat wij daar wel met elkaar over willen praten in de Kamer. En dan wordt er gestemd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als je inderdaad de stemmen telt, kun je concluderen dat CETA met de hakken over de
sloot door de Tweede Kamer is aangenomen. Maar het was geen meerderheid die enthousiast
was; dat weet de heer Bouali ook. Ik noem de ChristenUnie, die altijd met hele goede
redenen tegen dit verdrag is geweest en er gewoon echt mee in zijn maag zat. Dan wordt
er binnen de coalitie powerplay gespeeld. Als je het hebt over schandalig: er is een
Minister die de Nederlandse boeren moet gaan helpen om om te schakelen naar kringlooplandbouw.
Maar die wordt gewoon keihard in de kou gezet door de andere Minister, die zegt «kringlooplandbouw?
Wij gaan natuurlijk over de hele wereld exporteren en importeren; dat is mijn beleid.»
Dus het is een beetje akelig om aan te zien, als ik heel eerlijk ben, dat degene die
het rond duurzaamheid moet oplossen in de landbouw, gewoon in de steek wordt gelaten
door haar collega's in het kabinet en de partijen die dit kabinet steunen.
Maar goed, over Mercosur wilde ik zojuist al beginnen. Het is goed dat u het alvast
opwerpt. Kijk, de ervaring met die vrijhandelsverdragen is natuurlijk dat je, als
je niet op een heel goed, vroeg moment zegt «wij hebben er geen trek in», met het
argument komt te zitten «we kunnen nou geen nee meer zeggen, want dan slaan we een
flater in de internationale diplomatie.» Dus de Partij voor de Dieren dacht: dat gaan
we met Mercosur niet meemaken.
De voorzitter:
Dan vervolgt u uw betoog. Nee, eerst de heer Bouali nog. Ik wil wel voorkomen dat
wij een heel uitgebreid debat herhalen over specifieke handelsakkoorden, want dan
komen wij niet tot de kern van het wetgevingsoverleg.
De heer Bouali (D66):
Ik vind het heel jammer dat er een partij is in dit huis die zegt: laten we niet met
elkaar debatteren. Maar u hebt inderdaad ook aan de rechterkant van deze Kamer uw
steun gevonden, van allerlei gekke partijen die dit blijkbaar ook vinden. En dus kunt
u dit soort verdragen gewoon van tafel vegen, zonder dat we er hier met elkaar eens
rustig over kunnen praten. Dat vind ik heel zorgelijk.
De voorzitter:
Een heel korte reactie, mevrouw Ouwehand, en dan gaan we verder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De heer Bouali kan zich vast wel herinneren dat de Partij voor de Dieren keer op keer
een debat over Mercosur heeft aangevraagd. De teksten zijn er gewoon, maar D66 vond
dat niet nodig. Dus de Partij voor de Dieren heeft wel degelijk voorstellen gedaan
om het gewoon te hebben over Mercosur. Sterker nog, dat hebben we in alle debatten
over de raden ook gedaan. Als je de teksten ziet, kun je maar één ding concluderen:
dit is een heel slecht verdrag. Dus ik ben blij dat de Tweede Kamer ons heeft gesteund
om dat van tafel te vegen.
Voorzitter, even terug naar mijn betoog en mijn vraag aan de Minister: hoe zit het
dan met die bezwering dat het dierenwelzijn erop vooruit zou gaan? Wij zien gewoon
dat er in Canada wetten worden aangenomen die het nota bene strafbaar stellen om duidelijk
te maken hoe slecht het met de dieren in de Canadese veehouderij is gesteld. Tragisch
genoeg is er afgelopen weekend zelfs een vreedzame activist doodgereden bij een varkenstransport
bij een van die slachthuizen, waar een wereldwijde beweging is ontstaan. De oorsprong
daarvan ligt in Canada. Mensen staan daar bij slachthuizen om er nog even voor de
dieren te zijn en ze wat water te geven. Daar is gewoon een vreedzame activist doodgereden
dit weekend. Hoe reflecteert de Minister daarop? Want ik herinner haar eraan dat het
nog steeds niet door de Eerste Kamer is.
Voorzitter. Dan over Mercosur. De heer Bouali memoreerde het al even: de Tweede Kamer
heeft gezegd «dat gaan we niet doen». De Minister heeft gek genoeg een brief aan de
Kamer gestuurd waarin zij zegt: we gaan nog niet aan de Europese Commissie duidelijk
maken dat het Nederlandse parlement het Mercosur-verdrag afwijst. Ik vind dat een
beetje raar. Ten eerste: de Europese Commissie leest ook kranten. Maar je wilt niet
dat je in een laat stadium met het verhaal komt dat we bij CETA en die andere vrijhandelsverdragen
dus de hele tijd moesten horen, namelijk «als we nu nog nee gaan zeggen, slaan we
een flater.» Nou zegt de Kamer op tijd «nee» en dan gaat de Minister het niet tegen
de Europese Commissie vertellen. Ik snap dat niet zo goed.
Er zijn nog andere dingen die ons verbazen. De Europese Commissie heeft middenin de
coronacrisis, op 20 april, opeens een akkoord gesloten met Mexico. Bij nadere bestudering
blijkt dat een combinatie te zijn van CETA en het Mercosur-verdrag. Twee dingen waar
de Kamer niet enthousiast over is, zal ik maar zeggen. Kan de Minister de Kamer hierover
informeren? Ik denk dat we ook ten aanzien van Mexico moeten zeggen: dat gaan we dus
niet doen, want het draagvlak is weg.
Dan over de onderhandelingen die met Thailand lopen: de Minister heeft op verzoek
van de Partij voor de Dieren tegen de Europese Commissie gezegd dat dit gedateerde
mandaat misschien moet worden geüpdatet. Dank daarvoor. Thailand is een heel grote
exporteur van kippenvlees naar de Europese Unie. Het gaat om plofkippen, ver beneden
de Europese standaarden. De Partij voor de Dieren heeft daarvoor al eerder gewaarschuwd.
Kunnen we met elkaar afspreken dat een verdrag dat de export van Thais plofkippenvlees
naar de Europese Unie makkelijker maakt in elk geval niet op de steun van Nederland
kan rekenen?
Ik houd het bij deze vier punten vandaag. Dank u wel.
De voorzitter:
U heeft er heel veel bij gezegd wat niet op de agenda staat, maar dank voor uw inbreng.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben toch nog een puntje vergeten. Heb ik nog dertig seconden spreektijd?
De voorzitter:
U bent al ruim over de spreektijd heen. Wij hebben nog een tweede termijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan dank ik u voor uw coulance.
De voorzitter:
We zijn gekomen bij het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering
tot 19.00 uur.
De vergadering wordt van 18.40 uur tot 19.00 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met dit wetgevingsoverleg Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
ook voor de mensen die ons thuis volgen. Ik geef de Minister het woord voor de eerste
termijn van het kabinet.
Minister Kaag:
Veel dank, meneer de voorzitter. Ik wil de Kamerleden danken voor hun vragen, opmerkingen
en kanttekeningen. Mijn ambtenaren hadden op basis van dit overleg een heel mooie,
uitgebreide redeneerlijn voor mij geschreven, maar in het belang van de tijd en de
vele vragen die gesteld zijn, zal ik mij richten op de kern van de zaak en daarna
meteen overgaan op de vragen.
Voor de goede orde en om toch een beetje context te geven, wil ik stellen dat het
natuurlijk heel mooi is dat wij van de zijde van de regering jaarlijks echt rekenschap
afleggen, in een passende Nederlandse traditie. De resultaten en het proces van de
indicatoren worden steeds meer uitgebreid en verbeterd. Indicatoren zijn natuurlijk
geen doel op zich, maar ze geven een mooie manier van meten en het volgen van de voortgang.
Voorbeelden van inhoudelijke resultaten zijn er natuurlijk te over in de rapportage
zelf.
Er zijn goede stappen op alle terreinen: de economische functie van het postennet
– de heer Amhaouch stelde daar een vraag over – partnerschappen, het gaande proces
van de vergroening van het instrumentarium, maar natuurlijk ook in de vele toepassingen
van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is ook voortgang op
wat ik zelf uit mijn verleden ken als een heel taai thema, namelijk beleidscoherentie
voor ontwikkeling. Dat geldt bijvoorbeeld voor de aanpak van belastingontwijking en
-ontduiking en vele andere thema's. Dit is er eentje waar helaas geen enkel land de
gouden bokaal voor heeft binnen weten te halen. Dat blijft gewoon heel lastig. Er
is een gebrek aan coherentie binnen regeringsinstanties, laat staan in hoe we internationaal
met elkaar werken. Dit is dus echt de categorie «to be continued».
Als het gaat om de Algemene Rekenkamer: de totale omvang van klimaatfinanciering is
toegenomen tot 1,4 miljard. Dat is aanzienlijk meer dan de zogeheten «fair share»-streefwaarde.
Wij zijn er ook erg kien op om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer wat betreft
de noodzakelijke verdere verbetering van de risicoanalyse dit jaar echt af te ronden.
Ik kom daar in de beantwoording van de vragen en de uitleg nog op terug.
Nog vier kleine blokjes voor ik de vragen ga beantwoorden. Over aandachtspunten voor
de jaarrapportage beleidscoherentie heb ik al gezegd dat we echt kijken naar verduurzaming
in de productie en de handel. Gelukkig is de Algemene Rekenkamer minder kritisch over
de klimaatfinanciering dan vorig jaar. Ik zeg «gelukkig», omdat we zelf actief voortgang
hebben willen boeken. Ik neem ook de uitstaande aanbeveling van het meenemen van de
hefboomwerking van ODA ten opzichte van privaat kapitaal mee bij de keuze van activiteiten.
Als laatste punt: er wordt nu verslag gedaan over zeventien ontwikkelingssamenwerkingsindicatoren.
Dat is een uitbreiding van vijftien naar zeventien. Voor het eerst gebeurt dat ook,
zoals gememoreerd, over drie handelsindicatoren. De indicatoren moeten zich natuurlijk
richten op de agenda voor 2030. Dat is namelijk het moment waarop we de duurzame ontwikkelingsdoelen
van de Verenigde Naties zullen moeten behalen. Die zijn universeel en dus ook op ons
van toepassing. Volgend jaar kijken we terug op de periode 2016–2020. Dan is er volgens
mij een interessant beeld, al is dat natuurlijk geheel verkleurd en veranderd door
de impact van de coronacrisis dit jaar.
Zoals u heeft gezien, blijft een groot deel van de indicatoren in de rapportage boven
de streefwaarden, maar er zijn er nog een paar die achterblijven. We zullen stappen
zetten richting een geïntegreerde website. Dat is conform het verzoek van deze Kamer
en ik meen PVV-lid Van Weerdenburg. Daar wordt nog steeds aan gewerkt.
Dan het laatste punt voor ik overga tot de vragen. Het geografische zwaartepunt van
de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is verschoven naar de Sahel, de Hoorn van
Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika in het bijzonder. In 2019 werden ten opzichte
van 2017 34% meer ODA-middelen aan de focusregio's besteed dan voorheen. Dat is conform
de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We hopen dat het HGIS-jaarverslag
van 2019 inzichtelijk is gebleken voor de Tweede Kamer. Zo gaan wij moedig voorwaarts.
Dan ga ik nu over tot de behandeling van de vragen. Meneer de voorzitter, omdat de
vragen nogal breed en verschillend van aard waren, zal ik ze per Kamerlid behandelen.
Ik begin met de heer Bouali. Hij vroeg of ik inzicht kan geven in de invulling die
de ons omringende landen geven aan het exportkredietinstrumentarium en de relatie
tot duurzaamheid. Ik vind dat we sowieso moeten kijken naar verduurzaming van het
exportkredietinstrumentarium. Staatssecretaris Vijlbrief zal de jaarlijkse ekv-monitor
na de zomer aanbieden. Die staat in het teken van de vergroening van de ekv. Ik ga
nog met mijn collega bespreken hoe we dat verder vorm kunnen geven.
Welk deel van de ekv zit in duurzame projecten? Uit de monitor moet blijken wat de
huidige status is. Daarin zult u ook vinden hoe de door Nederland ontwikkelde methode
voor het meten en classificeren van groene transacties binnen de ekv-portefeuille
wordt toegelicht. De opbouw van de portefeuille wordt ook besproken in het kader van
het aandeel aan duurzame projecten.
Een vraag van de heer Bouali was of ik nog een mogelijkheid zie om de ekv verder te
verduurzamen. Ja. De mogelijkheden om in ieder geval groene projecten onder de ekv
af te dekken, zijn door het kabinet verruimd. Dat heeft tijd nodig. We willen meer
groene projecten verzekeren. Er zijn al wat resultaten. Er is een verzekering van
een offshorewindproject op zee bij Taiwan. Er is ook een verzekering van een onshorewindmolenpark.
In de komende periode willen we nog veel meer groene projecten binnenhalen en juist
binnen de ekv aantrekken. Dat willen we ook internationaal agenderen, om met andere
landen samen te kunnen optrekken.
Dan de vraag van de heer Bouali hoe ik het Europese voorstel voor imvo zie, ook in
het licht van de Nederlandse imvo-evaluatie. De evaluatie wordt afgerond met een appreciatie
richting de Kamer na het zomerreces. Dat is mijn doel. Ik weet dat een aantal van
uw leden hierom heeft gevraagd. Idealiter is er ook Europees beleid, want daarmee
zijn zorgen rondom een gelijk speelveld hopelijk geadresseerd. Het moet wel om de
hoogst mogelijke niveaus en standaarden gaan. We zullen meer impact hebben en daardoor
ook andere landen meer kunnen beïnvloeden. De Europese Commissie heeft gezegd dat
ze in 2021 met een initiatief zal komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid
onderdeel is. Ik wil niet wachten op de Europese Commissie, want ik denk dat dat best
een lang traject kan zijn. We hebben ook een verantwoording naar de Kamer sinds de
aanname van de wet-Kuiken, en we hebben ons eigen traject. Ik denk dat veel van de
ervaringen die Nederland opdoet met beïnvloeding van onze kant, de kabinetsappreciatie
van de complementaire evaluaties en de weging daarvan nuttig kunnen zijn voor het
Europese speelveld. Ik kom daar te zijner tijd op terug.
Ik zal nog even het tijdspad noemen. De evaluatie van de imvo-convenanten is onderdeel
van het hele project van de appreciatie van het kabinet van de imvo-evaluatie. Die
is op 30 juni klaar. In het najaar, dus na het reces, worden de hoofdlijnen van opties
en mogelijke maatregelen voor nieuw imvo-beleid gepresenteerd.
De heer Bouali vroeg of gender niet bij uitstek een thema is waarbij beleidscoherentie
essentieel is en of ik mogelijkheden zie om gender als thema toe te voegen aan het
actieplan beleidscoherentie. Gender is natuurlijk essentieel voor alles wat we doen.
Het gaat daarbij om 50% van de wereldbevolking, ook in Nederland. Gender is opgenomen
in het actieplan beleidscoherentie, maar vanuit verschillende invalshoeken. Bij klimaatfondsen
is er inzet op de armsten en de meest kwetsbaren. Dat zijn meestal vrouwen en jonge
meisjes. Bij de bestrijding van kinderarbeid, de bevordering van een leefbaar loon
en arbeidsomstandigheden is er expliciet aandacht voor meisjes. Wat betreft de fabrieken
hebben we het in andere kaders vaak over Rana Plaza of de textielarbeidsters in Bangladesh
of elders. Dat zijn vrouwen.
Als u gender niet altijd expliciet terugvindt, is het de facto wel meegenomen. Waar
dat relevant is voor het behalen van de doelen op de vijf thema's, is het genderaspect
ook onderdeel van de rapportage. Ik deel de observatie dat dit niet geheel inzichtelijk
is uitgelicht. Wij willen dat nog meer gaan expliciteren. Ik hoop dat dit ten dele
ook tegemoetkomt aan de observatie van mevrouw Van den Hul.
De laatste vraag van de heer Bouali was hoe we ervoor kunnen zorgen dat klimaatfinanciering
zich niet alleen concentreert op die plekken waar de gevolgen het meest zichtbaar
zijn, maar ook daar waar de meeste schade wordt verricht. Welke afwegingen worden
er gemaakt op het gebied van klimaatmitigatie? Wij proberen een balans te vinden in
de klimaatfinanciering tussen ontwikkelingslanden waar de grootste uitstoot plaatsvindt
en de armste en meest kwetsbare landen. In de armste en meest kwetsbare landen, in
de Sahel en de Hoorn, investeren we waar mogelijk in hernieuwbare energie voor mensen
die überhaupt geen moderne bronnen van energie hebben. Zij hebben geen elektriciteit
en koken meestal op houtvuur. Er is een tweeledig positief effect als het gaat om
armoedebestrijding, want door energietoevoer en -betrouwbaarheid te hebben kunnen
kinderen bijvoorbeeld naar school, omdat er licht is, kunnen ze lezen, is er veiligheid
op straat, et cetera. In landen waar de grootste CO2-uitstoot plaatsvindt, proberen we de uitstoot te verminderen via klimaatdiplomatie
en multilaterale klimaatfondsen. Om dat te bereiken, is daar echt het grotere geld
en de zogenaamde leverage nodig. Veel private klimaatinvesteringen komen terecht in
de landen met de grootste uitstoot. Wij richten ons in het bijzonder op het tegengaan
van ontbossing in de Amazone, Centraal-Afrika en Zuidoost-Azië. In het Power of Voices,
het thema klimaat, worden wereldwijd financieringsopties geleverd. Power of Voices
is toe aan een nieuwe tender; die zijn we aan het afronden. Dat is het jaar 2020.
Ik houd me even aan de rapportage 2019.
Ik ga door met de vragen van GroenLinks, van de heer Van Nieuwenhuijzen. Zonder «den»
of is het «van den»?
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Met «den».
Minister Kaag:
Excuus. De heer Van den Nieuwenhuijzen vroeg naar een breed rapport over de toekomst
van ontwikkelingssamenwerking. Daartoe heeft hij een paar suggesties gedaan. Ik wil
u vragen om dit verzoek nog enigszins aan te houden, want ik wil daar toch iets langer
over nadenken. Ik zie wel de waarde van de vraag, maar tegelijkertijd hebben wij als
kabinet tweeënhalf jaar geleden net een nieuw beleid uitgezet, met als richtsnoer
de duurzame ontwikkelingsdoelen – wat de Agenda 2030 is – en natuurlijk het nastreven
van de uitvoering van het Akkoord van Parijs. Ik besef wel degelijk dat de coronacrisis
een enorm shockeffect voor het hele systeem, of het nu handel of ontwikkelingssamenwerking
is, teweeg heeft gebracht. Maar ik denk dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken.
Dat zou voorbarig zijn. Ik denk dat het moment er nog niet is. We weten al dat de
ongelijkheid zal toenemen, dat we financieringsmogelijkheden moeten hebben en dat
iedereen zijn deel moet bijdragen om juist te versnellen richting Agenda 2030. Ik
weet dus niet wat het aan nieuwe inzichten zou opleveren. Ik zou ook geen verzoek
willen doen dat eigenlijk weer bevestigt dat privaat-publiek de richting van de Agenda
2030 hetzelfde is gebleven. Dit blijft namelijk het doel. Maar ik begrijp de inzet
om de klok gelijk te willen zetten en klaar te willen zijn voor de toekomst vanuit
een onzekere startpositie. Ik wil u vragen om dit aan te houden en mij nog een moment
te geven voor grotere reflectie. Ik sta niet onwelwillend tegenover de vraag, maar
ik weet niet of het de antwoorden zal geven die we met z'n allen, ook vanuit kabinetszijde,
sowieso moeten leveren en waarover we moeten spreken. De basis van het AIV-advies
en de appreciatie die u zult krijgen, zijn misschien een mooi startpunt om na te denken
over hoe we internationaal solidariteit het beste een reëel gehalte kunnen geven,
wat daarbij past, hoe we dat doen, waar we dat doen en wat de veranderingen zijn die
we zullen moeten realiseren.
Dan merkte de heer Van den Nieuwenhuijzen op dat de klimaatfinancieringsindicator
niet optimaal is. Hebben we er eentje nodig of kunnen we de markers uit elkaar trekken?
Hij vroeg of ik bereid ben om op basis van zijn aanname standaard de verdeling tussen
de twee markers aan te geven. Wij rapporteren, zoals u terecht opmerkte, net zoals
andere landen op basis van internationaal overeengekomen criteria over publieke klimaatfinanciering.
Dat maakt vergelijkingen tussen landen ook makkelijker. Wij zullen ook in de toekomst
de OESO-DAC-klimaatmarkers gebruiken, maar ik kan wel alvast, als een stap vooruit
in de HGIS-rapportage, aangeven welk deel van de klimaatfinanciering naar activiteiten
gaat met klimaatadaptatie of mitigatie als hoofddoelstelling en welk deel naar activiteiten
gaat die dat als nevendoelstelling hebben.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel. Ik zie dit als een toezegging, maar ik heb een additionele vraag. Bent
u bereid om dit in de klimaattop in Glasgow te bespreken met uw collega's? Ik ben
er voorstander van dat we internationaal op dezelfde manier rapporteren. Glasgow is
bij uitstek het moment om met elkaar te praten over de Rio-markers en over de vraag
of ze naar de toekomst toe nog de monitoring geven die we beogen. Mijn additionele
vraag zou dan vooral zijn: bent u bereid om in Glasgow te bespreken met andere landen
of ze ervoor openstaan om er twee markers van te maken?
Minister Kaag:
Ik ben zeker bereid om dat op te nemen, maar ik wil nog wel even advies inwinnen.
Het tweede wat ik kan doen, is het volgende. Aangezien ik samen met Costa Rica co-chair
ben van het Nationally Determined Contributions partnership, waar we met 110 landen
en organisaties in zitten juist om klimaatadaptatie en -mitigatie heel concreet in
landen vorm te geven, zal ik het ook in dat kader meenemen om de landenervaringen
te horen. Het is dan dus niet alleen maar een exercitie vanuit een land als Nederland,
maar het is ook om van landen die al heel acuut kampen met de gevolgen van klimaatverandering,
te horen of dit ook zou helpen bij beleidstoepassing en -uitvoering. Die reality check
hebben we wel nodig.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ik vind dit een heel mooi aanbod van de Minister. Ik zou haar willen vragen om, zodra
zij die gesprekken heeft gevoerd, daarvan een terugkoppeling te geven aan deze commissie
of aan de Kamer.
Minister Kaag:
Ja, als u mij de vorm daarvan vrijlaat. Want ik hoor veel vragen die niet bij het
wetgevingsoverleg aansluiten. Maar ik kom daar zeker op terug.
Kan ik schetsen welke incoherentie ik zie, welke uitdagingen ik zie en hoe we daaraan
werken? De heer Van den Nieuwenhuijzen schetste al een breed palet: vrouwenrechten,
rechten van lhbti's en ondergraving van publieke diensten en handelsverdragen. Zoals
u weet, is het actieplan Beleidscoherentie voor ontwikkeling in 2018 herzien en met
de Kamer gedeeld. Er is gekozen voor een focus op vijf thema's waarvan we denken dat
ze het meest directe verschil kunnen maken in aanloop naar de realisering van de SDG's.
Ik denk dat u ze alle vijf kent: het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking,
ontwikkelingsvriendelijke handelsverdragen, ontwikkelingsvriendelijke investeringsregimes,
verduurzaming van productie en handel, en het tegengaan van klimaatverandering. Het
is werk in uitvoering dat eigenlijk alleen maar acuter is geworden.
Welke incoherentie ik zie, hangt er heel erg vanaf. Eerlijk gezegd, is de uitdaging
om beleidscoherentie echt heel erg goed neer te zetten. Dat is ten dele binnen de
overheid een probleem – de partnerschappen, zoals ik eerder al aangaf – maar ook met
andere internationale partners merk je dat. De Wereldbank heeft één traject. Wij financieren
andere activiteiten of gelijksoortige activiteiten bij de VN of de EU. Het is heel
moeilijk om al die stromen, ondanks de gedeelde agenda met de markers, bij elkaar
te krijgen, want er is altijd een eigen accent en nuance. Daarbovenop komen dan ook
nog de bilateralen, met dezelfde agenda, maar met een ander accent. Dat is wat mij
betreft altijd het grootste probleem. Het is mooi op papier, maar moeilijker om er
uitvoering aan te geven. Maar wij zullen daaraan blijven trekken.
De voorzitter:
Uw tweede interruptie, meneer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ik heb aan het begin niet gehoord hoeveel interrupties we hebben.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we twee interrupties houden, in tweeën. Het is nu al 19.20 uur, dus
laten we dat als richtlijn gebruiken.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dan weet ik ook dat dit mijn laatste interruptie is. Ik heb een vraag over het antwoord
van de Minister. Ik hoor haar zeggen: gecompliceerd, uitdagingen, en dat we een goed
plan hebben liggen met vijf aandachtsgebieden. Maar ondertussen zien we heel concreet
bijvoorbeeld dat vrouwen slachtoffer worden van beleidsincoherenties bij klimaatverandering,
terwijl we als Nederlandse overheid de fossiele industrie nog steeds zwaar subsidiëren.
Dat is een duidelijke beleidsincoherentie in het Nederlands beleid. Zijn dit soort
zaken ook de zaken die binnen het kabinet worden getarget? Zijn dit dan ook de zaken
waarbij we kijken hoe we de beleidsincoherentie weg kunnen nemen?
Minister Kaag:
Dit is een heel specifiek voorbeeld waar ik graag in tweede termijn kort op terugkom.
Maar het speelt voor de bredere kwestie, de SDG-coördinatie, daarbij gekoppeld aan
de beleidscoherentie. Uiteindelijk is de uitvoering over verschillende ministeries
verdeeld. Dat was in alle voorgaande kabinetten ook het geval. Dat het beter kan,
weet ik zeker.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Dan de laatste vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen, een vraag over vermeend misbruik
van ISDS-clausules. Zie ik ook de andere kant van de medaille, namelijk de gevolgen
van mogelijk onheus of oneigenlijk gebruik van investeringsbescherming door bedrijven?
U stelde ook, meneer Van den Nieuwenhuijzen, dat multinationals regeringen kunnen
aanklagen over klimaatmaatregelen. Ben ik bereid om met de Europese Commissie mogelijkheden
te onderzoeken om meer verantwoordelijkheid te nemen voor het tegengaan van misbruik
van deze clausule? We hebben er al vaker over gesproken, met name, denk ik, voor uw
tijd toen mevrouw Diks er nog was. Het blijft de inzet van het kabinet dat ook investeerders
recht hebben op bescherming tegen onzorgvuldig handelen door een overheid. Het zijn
geen instrumenten voor multinationals om zorgvuldig handelende overheden af te persen.
Dat is duidelijk.
Dat dit gebeurt, blijkt op basis van onze informatie ook niet uit de praktijk, maar
ik hoor graag van u als dat anders is. Het blijft heel moeilijk om overal zorgvuldig
handelen af te dwingen en dat is natuurlijk een zaak van grote zorg. In Nederland
is het in de wet vastgelegd, maar we hebben het niet over Nederland. We hebben het
natuurlijk over de situatie in andere landen. De geschillenbeslechting blijft de kern
en die kent in principe nog steeds een private rechtsgang, zij het met steeds meer
publieke waarborgen. Het is een lastige vraag aan de overheid, het kabinet, om zelf
actief onderzoek te gaan doen naar mogelijk misbruik, maar wij spannen ons wel in
voor de modernisering van het ISDS, onder andere door de nieuwe Nederlandse modeltekst.
Of het een totaal perfecte tekst is – dat zeg ik maar over heel weinig teksten – weet
ik niet, maar ik denk wel dat het goed is dat wij weer in gesprek gaan met de Europese
Commissie, omdat we dan ook het gewicht van de Europese Unie en de grootste interne
markt kunnen gebruiken. Dat ben ik bereid te doen. Maar wat ik doe, doe ik wel binnen
de mogelijkheden die de teksten ons geven.
Dan de vragen van mevrouw Kuik over het Challenge Fund. Alle aspecten van het beleid
komen langs! Wat is er het afgelopen jaar nou eigenlijk gebeurd bij het Challenge
Fund for Youth Employment? Het heeft, zoals u weet, eigenlijk best wel een tijd geduurd
voordat het hele proces rond was. In 2019 is de fondsmanager geselecteerd, een keuze
waaraan een zorgvuldig proces vooraf is gegaan. Het Challenge Fund for Youth Employment
is gelanceerd en de call for proposals is geopend. We zijn in Uganda gestart en de
projectvoorstellen worden op dit moment geëvalueerd. We kunnen daarna snel overgaan
tot toekenning. Er zijn eigenlijk geen echte knelpunten, maar de planning heeft wel
een beetje vertraging opgelopen, ook door de coronamaatregelen, in de landen waar
het Challenge Fund van start zou gaan. We gaan nu ook aan de slag in Egypte en Nigeria.
Daarna gaan we in nog vier andere landen van start als de voorbereidingen voor de
volgende serie calls zijn afgerond.
In dit fonds wordt ook weer ruime aandacht geschonken aan de kansen voor banen voor
jonge vrouwen, bijvoorbeeld bij de digitalisering. De nieuwe economie is namelijk
niet alleen in Nederland maar overal belangrijk. Het is juist ook belangrijk in landen
waar ze hierin misschien een sprong vooruit kunnen maken. Verder doen we dit met het
oog op de groene economie, omdat daar ook heel veel banen liggen. Het kan dan gaan
om de vergroening van de landbouwsector, maar ook om de vergroening van een sector
elders.
Mevrouw Kuik vroeg: wat is nou eigenlijk de inzet ten behoeve van vrouwen en meisjes,
die juist nu gemarginaliseerd dreigen te worden en in een crisissituatie terecht dreigen
te komen door de coronacrisis? Wat doen we verder met onze stem op het gebied van
internationale beïnvloeding? Die vragen ademen ook de geest van sommige vragen van
mevrouw Van den Hul, vragen waar ik nog op terugkom. De negatieve effecten voor vrouwen
en meisjes wereldwijd zijn helaas al wel bekend: gendergerelateerd huiselijk geweld
en onveiligheid. Vorige week hebben we verder al benoemd dat 70% van de eerstelijnszorgmedewerkers
vrouw is. Het is dus weer de driedubbele last: werken, het huishouden en kinderen.
Verder is er nog de zogenaamde mantelzorg, ofschoon we dat in ontwikkelingslanden
niet zo noemen. Vrouwen in de informele economie missen ten slotte ook hun inkomsten
door de lockdown.
In veel landen, ook in Afrika, zien we dat de covidinfectie snel om zich heen slaat.
De lockdownmaatregelen zullen dan ook nog van veel langere duur zijn, met alle gevolgen
van dien weer voor de kwetsbaarheden. Ik heb er continu in EU- en VN-verband voor
gepleit, en dat zal ik ook blijven doen, om juist bij noodhulp die genderresponsieve
respons in te bouwen en te verzekeren en om aan specifieke behoeften van vrouwen en
meisjes te voldoen. We moeten dat doen in het kader van preventie bij alles wat er
wordt toegekend. In dit kader heb ik natuurlijk onlangs met, ik meen, ongeveer 58
andere landen en organisaties, weer een appel ondertekend, waarin opgeroepen wordt
tot bescherming en toegang tot seksuele rechten en gezondheidszorg voor vrouwen en
meisjes. Ik heb dat juist vanwege de coronacrisis gedaan, omdat er wellicht minder
middelen zijn en omdat er een verschuiving is binnen de middelen. De SRGR-agenda mag
er niet onder lijden! Dit moet echt ons basispad zijn. Maar u merkt ook dat er bij
de toekenning van de middelen door de VN steeds meer druk is vanuit zeer conservatieve
kringen om juist dit te blokkeren. Daarom zal ik mij continu en consequent stellen
achter wat we in het kabinet hebben afgesproken. SheDecides is een mooi initiatief
van mijn voorgangster Lilianne Ploumen. Dat initiatief blijft daar heel actief mee
bezig en wij zullen dat ook gewoon echt naar voren trekken.
Ik heb vorige week ook gezegd dat het mijn inschatting is dat er dit jaar waarschijnlijk
op z'n minst 15 miljoen extra zwangerschappen plaats zullen vinden. Ik durf niet te
stellen dat dat allemaal niet-geplande zwangerschappen zijn, maar veelal zijn ze dus
niet gepland en niet gewenst. Dat is natuurlijk heel erg risicovol. Een percentage
daarvan is ook een gevolg van acuut seksueel geweld en daar moeten we niet licht aan
voorbijgaan, ook niet terwijl wij mogelijkerwijs zelf een crisis doormaken. Daarbij
is natuurlijk de balans heel belangrijk.
Mevrouw Kuik vroeg of globale mondiale gezondheidszorg beter vorm kan krijgen. Ik
denk dat dat een vraag is die we echt moeten meenemen, ook voor de toekomst. Wellicht
moeten we dat met een discussie doen over de vraag wat corona ons in ieder geval al
een beetje heeft geleerd. Ik denk wel dat we met z'n allen met onze neus op de feiten
zijn gedrukt: in de zwakke schakels van gezondheidssystemen elders is er te weinig
capaciteit beschikbaar om op een goede manier een respons te kunnen geven op de crisis.
Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van middelen, de financiering en kennis.
Wij blijven inderdaad inzetten op coördinatie op landenniveau. Wij steunen, zoals
u weet, een aantal partnerschappen. We kijken verder ook naar innovatieve financiering
van de zorg. Wat we niet kunnen doen, is op de stoel gaan zitten van een overheid
elders. Dat is nooit het model. Die overheden moeten natuurlijk ook zelf gaan functioneren
en de beperkte belastingmiddelen die ze kunnen innen, ook daarvoor gaan inzetten.
Er wordt vaak te veel geld elders weggezet, terwijl het juist gaat om onderwijs en
gezondheidszorg. Dat moeten de prioriteiten zijn van elk land dat wil investeren in
menselijk kapitaal. Dat is natuurlijk ook een politieke keuze.
U vroeg naar resultaten. Nou, dan begin ik bijna weer met een beleidscoherentieding
en de afstemming en samenwerking tussen iedereen die werkt op het gebied van de zogenaamde
global health. Wat er heel goed werkt en ook nog beter wordt, zijn de distributiesystemen.
Dat loopt niet alleen via het Global Fund, maar ook via andere organisaties. Wat blijkt
is dat in veel focuslanden de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen echt toeneemt.
Via die kanalen zijn ook juist de persoonlijke beschermingsmiddelen gedistribueerd.
Er is voortgang, maar ik neem ook uw punt mee, want ik gebruik het zelf ook vaak.
Uw punt is de toename van het aantal tb-gevallen wereldwijd. De inschatting voor dit
jaar van het aantal sterfgevallen door tb is vanwege de coronacrisis, de verschuiving
van middelen en het totale gebrek aan financiële steun voor het kopen van een medicijn
of een test, dat veel meer mensen aan tb zullen overlijden dan aan corona wereldwijd.
Ik ben geen viroloog, maar dit is op dit moment de inschatting van de Wereldgezondheidsorganisatie
en wij schatten de Wereldgezondheidsorganisatie nog steeds op waarde.
Er is een vraag gesteld over het functioneren van de speciale gezant religie. Hoe
zit het met de integrale werking op het ministerie? We hebben wel meer gezanten. We
hebben er wel acht of tien. Dat is afhankelijk van de thema's en die gezanten zijn
dus nooit vreemde eenden. Het is wel altijd een beetje solo opereren als je gezant
bent. Het helpt meestal ook als je een klein potje geld hebt om projecten te kunnen
initiëren. Je reist en doet aan dialoog; er gebeurt heel veel. De gezant heeft zijn
taak dus heel mooi opgepakt. Hij heeft ook veel ontmoetingen met organisaties in binnen-
en buitenland, van alle geloofsrichtingen en alle overtuigingen. Deze gezant in het
kader van religie is natuurlijk een combinatie van missionaris, zendeling, priester
en non. Alle takken en alle geloven, dus ook een imam en een rabbi! Het is een door
de wol geverfde diplomaat en dus geen vreemde eend. Maar ik denk dat er heel veel
mooi werk te verrichten valt als het gaat om wat je in OS-taal behavior change noemt,
juist door de inzet van de religieuze kanalen, omdat die voeling hebben met de eigen
gemeenschap.
Mevrouw Kuik (CDA):
Misschien even ter verduidelijking: ik bedoelde niet dat degene zelf een vreemde eend
was. Het moet niet zo gevoeld worden, het moet onderdeel zijn van het hele ministerie.
Minister Kaag:
Ja ja, maar die persoon komt ook uit het ministerie; dat helpt. Er zijn moties aangenomen.
Het staat ook in de verschillende nota's die er geschreven zijn. Het is nu zaak voor
het hele apparaat en voor Minister Blok en mijzelf om dat ook actief te steunen.
Dan is er een vraag van de heer Amhaouch over de hefboom van private en publieke middelen.
De hefboom geeft aan hoeveel publiek geld in verhouding is ingezet om het private
deel te mobiliseren. Vanaf 2019 is er een indicator voor de gemobiliseerde private
financiering. Wij nemen het nu mee in de jaarlijkse resultatenrapportage. Hoe we het
doen zegt eigenlijk wel iets over de mobilisatiekracht. Ik ben het met u eens dat
dat ontzettend belangrijk is. Neem ODA, een middel dat altijd beperkt en kostbaar
blijft, betaald door de belastingbetaler. Als je echt financiële stromen wilt bewerkstelligen,
dan gaat het om de private financiering. Dat is ook echt een onderdeel van SDG 17.
Het gaat om belastingheffing in landen waar gewerkt wordt. Het gaat om privatesectorinvesteringen
om werk te genereren en bedrijven op te zetten. Het gaat om het tegengaan van belastingontduiking,
maar het gaat ook om die hefboom. Die is hierbij heel belangrijk. Wij doen dat veelal
via de Wereldbank en de IFC, want zij kunnen op de private kapitaalmarkt de juiste
middelen aanleggen. Als we kijken naar de hefboomwerking voor private financiering,
gaat het er uiteindelijk wel om dat ze tegemoetkomen aan de ontwikkelingsdoelen of
de klimaatdoelen. De mobilisatie van private financiering is een manier om extra middelen
te krijgen voor klimaatadaptatie en -mitigatie.
Dan is er de vraag van de heer Amhaouch hoe we dit jaar, nog in de coronacrisis, meer
gaan inzetten op handel. We hebben heel vaak met elkaar gesproken over internationale
handel en het belang van duurzame handel en inclusieve handel, in tegenstelling tot
de losse vrijhandel, zoals het vaak wordt genoemd. Daar horen echt wel kwalitatieve
verwachtingen en normen bij. Het blijft heel complex. In de crisis heb ik voor in
ieder geval het Nederlandse bedrijfsleven nauw opgetrokken met VNO-NCW en met MKB-Nederland,
en dat doe ik nog steeds. We hebben een actieagenda opgesteld. Er zijn tal van maatregelen
genomen om de handel overeind te houden, de Green Lanes te bevorderen, het exportkredietfinancieringsinstrumentarium
te versoepelen, plafonds te verhogen en terugbetaling te vertragen voor bedrijven,
eigenlijk een beetje analoog aan de maatregelen die in Nederland zijn genomen voor
de ondernemers die hier opereren. Verder kijken we naar duurzaam herstel. Laatst heb
ik een Green Recovery Statement van meer dan 250 Nederlandse bedrijven in ontvangst
mogen nemen die duurzaam herstel willen bevorderen en die aan het kabinet vragen om
de middelen die we hebben, juist daarop in te zetten. Verder blijven we gewoon bezig
met alle innovatieve middelen, gebruikmakend van de technologie, hoewel het niet altijd
werkt: training en coaching, digitale handelsmissies en de uitbreiding van de digitale
handelsverlening door juist ambassades om op een andere manier Nederlandse kennis
en kunde de markt op te krijgen. Een groot probleem voor veel bedrijven is dat óf
orders gecanceld worden óf ze zelf geen toegang hebben tot de markt. Voor bijvoorbeeld
grote baggerbedrijven is het een probleem dat de producten die klaar zijn, niet aangeleverd
kunnen worden omdat de haven nog steeds dicht is vanwege de lockdown. Het is dus echt
maatwerk. Wij blijven daar heel actief naar kijken. We willen de handelsagenda wat
dat betreft versnellen, want dat is keihard nodig: voor banen hier, maar natuurlijk
ook om welvaart en welzijn elders te helpen bevorderen op een duurzame manier. Het
is geen sinecure, maar het is ontzettend belangrijk.
De brief, de Afrikastrategie: ik kom zoals ik al eerder heb toegezegd, voor het zomerreces,
dus al heel snel, hierop terug. Sowieso neemt mijn ministerie actief deel aan de taskforce
voor handelsbevordering tussen Nederland en Afrika. Die valt onder VNO-NCW en is ook
eigendom van VNO-NCW. Wij werken verder aan allerlei trajecten voor kansenbevordering,
juist ook voor mkb-bedrijven. Dat deden we via de missies en nu doen we dat digitaal.
Er zijn heel veel kansen. De oproep waaraan de heer Amhaouch refereerde en ook de
motie krijgen daarin een plek. U hoort heel binnenkort van mij.
Ik ga door naar mevrouw Van den Hul.
De voorzitter:
Als mevrouw Van den Hul even het voorzitterschap wil overnemen? Ik heb een vraag aan
de Minister.
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Hierbij neem ik het voorzitterschap over van de heer Amhaouch en geef ik hem meteen
het woord.
De heer Amhaouch (CDA):
Dank aan de Minister dat zij binnenkort met een brief komt. Hopelijk zegt ze daarin
ook iets over de Nederland-Afrikacoalitie. In het FD wordt opgeroepen om overheden
mee te laten doen. De Minister heeft de vraag nog niet beantwoord over economische
diplomatie met het oog op de toekomst. We hebben een handelsbrief. Daar zijn we mee
gestart. Ziet de Minister nog in deze kabinetsperiode een momentum voor een korte
evaluatie? Niet dat we nu op korte termijn alles om gaan gooien, maar er is heel veel
beweging in de wereld, dus hoe gaan we een en ander inrichten naar de toekomst toe?
Is ze bereid om met een brief of een visie te komen: hoe zouden we dat beter kunnen
positioneren naar de toekomst toe?
Minister Kaag:
Ja. Ik wil u daar wel iets bij meegeven. Ik wil er in tweede termijn op terugkomen,
maar ik zeg alvast dat het heel belangrijk is dat we de AIV-appreciatie met u kunnen
delen. In alle gevallen wordt uit de Ontwikkelingssamenwerkingsbegroting één derde
van de posten op Buitenlandse Zaken betaald. Afhankelijk van de ontwikkeling en de
additionaliteit van de middelen is er mogelijkerwijs financiering beschikbaar voor
handelsbevordering. Zo niet, dan is dat er niet. Onder de moeilijke omstandigheden
kan het dus zo zijn dat er een heroriëntering van posten is. Ik kan op dit moment
dus geen toezegging doen als ik nog niet met u kan discussiëren over hoe het AIV-advies
is uitgewerkt. Ik bedoel: voordat ik mijn weging, die ik natuurlijk wel heb, formeel
aan u heb voorgelegd.
De heer Amhaouch (CDA):
Het is natuurlijk altijd goed dat we ook kijken naar het budget, maar ik zou even
los van het budget willen kijken welke visiestrategie we naar de toekomst toe moeten
handhaven. Dan hebben we het even niet over geld, maar over de vraag wat je zou moeten
doen of moeten laten. Natuurlijk is de tweede vraag daarna dan altijd – misschien
ook wel in de volgende periode – hoeveel geld we daarvoor overhebben.
Minister Kaag:
Ja, maar u had het over posten en dan denk ik aan mensen, en die kosten geld. Maar
ik zou zeggen: eerst de AIV-appreciatie. Sowieso zitten we nu natuurlijk allemaal
midden in een exercitie met ontwikkelingssamenwerking: waar kun je nog wel werken,
waar zijn de noden nog dusdanig groter geworden dat we een en ander moeten aanpassen?
Onze maatschappelijkmiddenveldorganisaties hebben in de eerste fase al meteen gevraagd
of ze corona-aanpassingen konden doen in de al uitgegeven tenders. Dat hebben we ook
geaccordeerd. Dat heb ik besloten omdat dat juist is. We kunnen niet van organisaties
vragen om op de oude weg binnen de afgesproken kaders voort te gaan terwijl de situatie
dusdanig is veranderd.
Hetzelfde geldt voor handel. Dat is natuurlijk een andere vraag waar ik nog op terugkom.
De heer Alkaya of de heer Weverling stelde die vraag, maar ik zal er nog op terugkomen.
Hoe kijken we nu naar internationale handel? Wat is de weging? Waar vindt de discussie
over strategische heroriëntatie plaats? Wat kunnen we beter doen qua duurzaamheid?
Doen we dat op EU-niveau? Wat doen we vanuit Nederland? Dat verbind ik met elkaar,
want wat we daar besluiten, heeft ook invloed op hoe we internationaal handel zullen
blijven drijven.
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij de virtuele voorzittershamer weer terug aan de heer Amhaouch.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul. De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Mevrouw Van den Hul vroeg wat de effecten zijn van het beleid op beleidscoherentie
voor vrouwen en meisjes; SDG 5 natuurlijk. Wat zijn de eventuele negatieve effecten
van andere beleidsterreinen? Dat is eerder al een beetje langsgekomen. Wordt de synergie
genoeg bevorderd? Ja, waar mogelijk. Qua voortgang op de thema's van het actieplan
rapporteren we natuurlijk voor zover relevant voor het behalen van de doelen wat betreft
het genderaspect. Ik ben het met u eens: het is nog niet voldoende geëxpliciteerd.
Er worden resultaten behaald, maar het is niet altijd herleidbaar. Ik doe sowieso
de toezegging dat het volgend jaar, dus over dit jaar, veel explicieter moet. Want
als we het niet benoemen, dan verdwijnt het en kunnen we mogelijke lacunes ook niet
aanpakken.
Er zijn natuurlijk ook wel goede voorbeelden. Neem belastingen. Nederland financierde
de Fair Tax Monitor van onder andere Oxfam. We kregen daarmee een beoordeling van
het belastingsysteem op gender en ongelijkheid, waarmee dergelijke aspecten in fiscale
regels aan de kaak worden gesteld in OS-land. Dan gaat het vooral om de financiële
onafhankelijkheid van vrouwen. Hoe ze fiscaal gepositioneerd zijn, is enorm belangrijk.
Dat geeft meteen die empowerment waar de heer Alkaya aan refereerde, ver weg van de
charity: het is iemand die belasting betaalt en fiscaal benadeeld wordt.
Nog een vraag van mevrouw Van den Hul: heeft de Minister zicht op de mate waarin wordt
gebruikgemaakt van informatie over de zogenaamde kwaliteitseisen op het gebied van
gendergelijkheid binnen het Integraal Afwegingskader? U weet dat gendergelijkheid
sinds 2019 is opgenomen in het Integraal Afwegingskader. Het is een handvat voor beleidsmakers
en ieder departement blijft zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Ministerie
van OCW heeft ondersteuning geboden bij de kwaliteitseisen voor gendergelijkheid.
Het blijft integraal onderdeel van mijn beleid, dus de effecten worden aan mijn kant
sowieso meegenomen. Ik heb niet helemaal zicht op wat er gebeurt binnen Nederland,
maar het afwegingskader is er voor de ministeries om zelf op te volgen. Ik ben met
alle liefde bereid om met mijn collega Van Engelshoven nog eens te bespreken hoe we
daar nog meer richting aan kunnen geven.
Dan had u de vraag hoe diasporaorganisaties erbij betrokken kunnen worden. Dat is
een veel voorkomende vraag bij de ontwikkeling en conceptualisering van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's
Ik begrijp ook echt dat veel diasporaorganisaties denken: leuk en aardig, maar wij
zijn hier en wij zijn de facto de experts; gebruik ons nou. Het kan een heel bevorderende
rol hebben. U stelde dat gehanteerde fondsenkaders soms drempels kunnen opwerpen voor
met name vrouwelijke diasporaorganisaties en dat ze niet genoeg worden betrokken bij
de uitvoering. Natuurlijk beogen we altijd concrete doelen en resultaten wanneer we
financiering uitgeven. Uiteraard zijn ook kleine organisaties net zo belangrijk. Zij
zitten daar echt met de voeten in de modder. Het Nationaal Actieplan 1325 waaraan
u ook refereerde, is daar echt een goed voorbeeld van. Ze worden ook betrokken bij
andere elementen van het ontwikkelingsbeleid. Voor hen blijven wel dezelfde criteria
en voorwaarden gelden. Dat hebben we nog niet helemaal kunnen oplossen, denk ik. We
moeten wel stringent blijven. We kunnen niet een andere tender hebben, alleen voor
die organisaties. De recente tender voor de versterking van het maatschappelijk middenveld
stond open voor deelname van kleinere organisaties, inclusief diasporaorganisaties,
als alliantielid in een consortium. Maar het heeft niet geleid tot deelname van die
organisaties. Ik erken het probleem, maar we zijn nog niet doorgedrongen tot wat een
oplossing zou kunnen zijn die zowel coherent is als transparant als het gaat om keuzes
en toekenning van gelden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik snap wat de Minister zegt. Is zij bereid om daar misschien nog nader naar te kijken
en in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van diasporaorganisaties om te kijken
waar precies de schoen wringt, om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst beter gaat?
We zijn het met elkaar eens dat het belangrijk is om die stem tot zijn recht te laten
komen.
Minister Kaag:
Ja. Ik moet wel zeggen dat het al vaak is geprobeerd, ik meen ook in de tijd van mijn
voorgangster, Lilianne Ploumen. Iedere keer komt het maar niet tot een concreet resultaat
in een soort partnerschap. Maar ik wil me er niet negatief over uitspreken. Ik ben
met alle liefde bereid om het nog een keer te doen, maar ik wil ook aan verwachtingenmanagement
doen. Er zit al een traject achter van jaren proberen. Maar misschien moeten wij dan
ook kijken wat wij niet goed doen. Dat is één. Maar kwaliteit moet echt bovenaan blijven
staan. We kunnen niet omlaag gaan met de kwaliteitsnorm, want uiteindelijk gaat het
om belastinggeld.
Dan nog een vraag van mevrouw Van den Hul: wat betekent ISV in de praktijk? Spreek
ik andere bewindspersonen daarop aan? De voorwaarden worden verplicht toegepast op
een specifieke groep aanbestedingen, die vallen onder de generieke inkoop van het
Rijk, binnen tien risicocategorieën. Die komen uit boven de drempel van de Europese
Unie qua kosten, zoals u weet. De monitoring hiervan vindt plaats via de mvi-zelfevaluatietool.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken verzamelt deze informatie. Er is nu een werkgroep
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken
die kijkt hoe ISV verder gestimuleerd kan worden binnen de overheidsinkoop. Verder
heb ik daar eerlijk gezegd niet echt zicht op. Ik ben gaarne bereid meer informatie
te delen wanneer die er is, maar dit is wat we weten.
Dan de laatste vraag van mevrouw Van den Hul: kan ik aangeven in welke mate gebruik
wordt gemaakt van de informatie in het Integraal Afwegingskader en wat zijn de effecten
voor wat betreft de beleidscoherentie op SDG 5? We hebben de vijf thema's al benoemd
en de inzet van coherentie gaat natuurlijk constant over gendergelijkheid, en niet
alleen als het een rode draad is. Het is overal belangrijk voor de Nederlandse overheid
en natuurlijk ook op lokaal niveau.
Wat ODA betreft, heb ik al eerder gezegd dat we altijd kijken naar het bereiken van
specifieke doelen en resultaten. De tender voor het maatschappelijk middenveld, die
binnenkort wordt afgerond, kan daar hopelijk een bijdrage aan leveren.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik hou het kort met het oog op de klok, maar ik had ook nog een vraag gesteld over
die 25%. Daar hebben we vorige week al het nodige over gewisseld, maar ik blikte nu
terug. 42,7% OS via multilateraal vorig jaar en 17,7% via maatschappelijk. Nou had
ik ook gerefereerd aan de Grand Bargaindoelstelling van 25%. Ik vroeg me af of de
Minister daar nog kort op zou kunnen reflecteren.
Minister Kaag:
De Grand Bargain vraagt veel meer. Ik ben Kristalina Georgieva opgevolgd als de zogenaamde
«Eminent Person» van de Grand Bargain. Die vraagt om transparantie en lokalisatie;
het gebruik van lokale organisaties, maar ook echt om cash transfers. Allerlei dingen
waar niet iedereen, bijvoorbeeld in deze Kamer, per se mee akkoord wil gaan. Maar
dat zijn wel de afspraken. Ik ben de politieke facilitator van dit proces, via de
ngo's, de VN-organisaties en de donoren. Dus de driehoek. Daar hechten we zeer aan.
Maar uiteindelijk moet je ook kijken naar: wie is het best geplaatst en het meest
relevant en effectief om uitvoering te geven aan OS-doelen? Als je kijkt naar de enorme
IDA-inzet via de Wereldbank en IFC en natuurlijk naar wat we doen via bijvoorbeeld
noodhulp – opvang in de regio met name – dan kom je al heel snel aan 40%, niet omdat
je zo veel organisaties financiert. Maar de afgelopen jaren zaten we altijd rond de
17%, 18%, 20%. Misschien was het één keer 21%.
Het financieren van maatschappelijke organisaties is geen doel op zich, dat zijn we
met elkaar eens. We krijgen nu de nieuwe tender voor strategische partnerschappen.
Die ligt ook rond de 1 miljard. Dus we zijn echt wel bezig om altijd die ruimte te
geven. Maar ik erken ook dat wij in tijden van enorme crisis, waarin maatschappelijke
organisaties ook politiek enorm onder druk worden gezet, altijd scherp moeten kijken
dat wij niet minderen. Dat is ook een politieke keuze, en ze blijven daar heel belangrijk
in.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Heel kort. Dank voor dit antwoord. Kan de Minister aangeven hoe de verhouding in de
toekenningen tussen lokaal en niet-lokaal precies zat binnen Power of Voices? Of is
dat lastig?
Minister Kaag:
We zijn nu bezig met het Verantwoordingsdebat over 2019; dat moet ik even opzoeken,
want dat feit heb ik nu niet. Ik deel het graag apart met u, met uw permissie. Maar
binnenkort wordt het gepubliceerd en dan weet iedereen het op hetzelfde moment.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, prima.
Minister Kaag:
De heer Alkaya had een aantal vragen, in eerste instantie natuurlijk over het OS-budget.
Hij was ook in debat met de heer Bouali van D66. De vraag was hoe uitvoering is gegeven
aan de motie-Thieme en wat er niet is gelukt. Vanuit het regeerakkoord heeft het kabinet
ingezet op 0,7%, minus 1,4 miljard, plus de intensivering van 1 miljard euro in deze
kabinetsperiode. Er is hard onderhandeld door de verschillende partijen, maar het
is daarop uitgekomen. Die 1,4 miljard was natuurlijk ook een gevolg van kasschuiven
in eerdere jaren door bezuinigingen die toen zijn toegepast. Dus het kabinet heeft
een flinke stap gezet ten opzichte van de vorige kabinetsperiode. Nu komen we natuurlijk
weer terug op het AIV-advies, waarover ik hopelijk in de niet al te verre toekomst
de appreciatie van het kabinet kan geven.
Dan is de vraag van de heer Alkaya hoe lang ik van plan ben ...
De voorzitter:
De heer Alkaya heeft een interruptie, excuseer, Minister.
De heer Alkaya (SP):
Toch even op dit punt: de motie, die gewoon met een meerderheid van de Kamer is aangenomen,
zegt: constaterende dat het kabinet in mei 2018 belooft om tijdens deze kabinetsperiode
te kijken of er extra investeringen mogelijk zijn om te streven naar een budget van
0,7%. Zonder die korting. «En verzoekt de regering, deze belofte na te komen.» Dan
ga ik ervan uit dat gepoogd is om met investeringen richting die 0,7% te gaan, maar
dat dat dus blijkbaar niet is gelukt, want we zijn blijven steken op 0,61. Dan zou
ik graag horen welke projecten zijn gefaald en wat er dan niet is gelukt. Ik zou graag
horen hoe er dan gepoogd is om uitvoering te geven aan deze motie, maar wat er dan
blijkbaar in de praktijk is mislukt.
Minister Kaag:
Nou, er is niks mislukt. Er wordt continu overleg gepleegd. U weet dat we een kabinet
zijn van vier coalitiepartijen. Dit waren de afspraken. Wij kijken altijd naar de
geëigende kaders, de rijksbrede prioriteiten en de afgesproken budgettaire kaders
om hieraan gevolg te kunnen geven. In mijn nota staat ook dat we willen streven naar
een richting voor een tijdspad van herstel naar de 0,7%. Overigens was dat in de vorige
kabinetsperiode geheel achterwege gebleven. Dit zijn dus twee elementen van herstel:
het totale bedrag en de richting. Maar we zitten nu in coronatijden. Ik kan u zeggen
dat er nu weinig mensen actief bezig zijn, los natuurlijk van het AIV-advies, om enorme
acute vooruitgang te willen boeken op de 0,7%. Er is dus niets mislukt. Er zijn in
dat opzicht geen projecten mislukt. Er is een continue dialoog, maar tot op heden
is niet de ruimte gevonden om dat toe te passen. Verder zijn wij tot de coronacrisis
in de bni-koppeling meegegroeid in de ODA-middelen. Dat heeft u ook kunnen zien in
begrotingsartikel 5.4.
De heer Alkaya (SP):
De Minister verwijst naar de verhoudingen in de coalitie. Die zijn natuurlijk wel
relevant en interessant, maar een andere verhouding is die in de Kamer. Als een Kamermeerderheid
iets zegt, is het toch wel goed gebruik en ligt het in de lijn der verwachting dat
het kabinet dat uitvoert. Anders wordt waar wij hier mee bezig zijn wel problematisch.
De VVD als coalitiepartij heeft inderdaad tegen deze motie gestemd. Daarnaast hebben
ook de PVV en Forum tegengestemd. Alle andere partijen hebben voorgestemd. Ik zou
graag willen weten hoe gepoogd is om deze motie tot uitvoering te brengen. Als de
verhoudingen in de coalitie daarbij problematisch zijn, mogen we dus over alles wat
in het regeerakkoord staat geen moties meer indienen, want als er een meerderheid
bestaat, wordt de motie toch niet uitgevoerd. De enige die in zo'n situatie zou lachen,
is de VVD, zoals de VVD dat op dit moment ook doet. Want dit gaat ten koste van de
allerarmsten. We hebben gewoon een Kamermeerderheid voor meer investeringen in ontwikkelingssamenwerking
en de allerarmsten.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Alkaya (SP):
Mijn vraag aan de Minister is: heeft het überhaupt nog nut als wij hier moties indienen?
Gaat zij die moties dan uitvoeren of ziet ze daar überhaupt geen ruimte meer voor
en kunnen we op dit onderwerp stoppen met debatteren?
Minister Kaag:
Het zijn natuurlijk moties aan het kabinet. Ik streef altijd naar meer middelen, omdat
ik dit punt wel degelijk zie. U hoort mij altijd over de noden en de prioriteiten
en over wat er gebeurt. Ik heb 30 jaar ervaring op dit terrein, dus ik weet wel degelijk
wat er speelt. Maar dit zijn afspraken. Politiek is soms ook de kunst van het compromis.
In dit geval zijn dit de kaders die we hebben. Het ging om inzet. Hier streven we
altijd naar, in goed gesprek met elkaar. Er zijn vele manieren om de middelen in te
zetten. Er zijn kansen, maar nu is ook de coronacrisis over ons heen gekomen. Er is
duidelijkheid in het regeerakkoord.
Als Minister voor Ontwikkelingssamenwerking herken ik zeker de strekking van de motie
die is aangenomen. Die is een ondersteuning van het belang van ontwikkelingssamenwerking,
wat je niet vaak hoort, en van de resultaten die eventueel onder moeilijke omstandigheden
geboekt kunnen worden. Dat is een morele steun in de rug, met inderdaad een reële
uitvoeringsverplichting. Op dit moment hecht het kabinet nog steeds aan de 0,7% min
de 1,4 miljard. Daarop hebben wij gepland. Dat is nog steeds een veel hoger bedrag
dan in alle voorgaande kabinetsperiodes vanaf 2010.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, we hebben twee interrupties in tweeën afgesproken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb het gehoord, voorzitter. Dank u wel. Ik wil toch ook graag doorgaan op dit
punt. De Minister zegt eigenlijk tegen de Kamer: als de Kamer een motie aanneemt,
kunnen we achter de schermen zelf wel bepalen of we daar zin in hebben of niet; daar
leg ik geen verantwoording over af. De Kamer heeft het kabinet gevraagd om te streven
naar 0,7%. Het is dan heel reëel van de heer Alkaya om te vragen: wat heb je geprobeerd,
wat is er niet gelukt en wat zijn de afwegingen geweest? Je moet hier verantwoording
over afleggen als het niet gelukt is. En niet: ik heb al 30 jaar ervaring en ik weet
wel wat hier speelt.
Minister Kaag:
Het is altijd mooi hoe woorden uit hun context kunnen worden gehaald. Ik heb gezegd
dat we hiernaar streven. Op dit moment is dat gewoon niet gelukt, omdat er rijksbrede
begrotingsafspraken en kaders zijn. De afweging wordt iedere keer gemaakt. Ik geloof
niet dat ik hier hoef te vertellen hoe interne ministerraadsdebatten gaan, of onderraden
en gesprekken. Ik kan u verzekeren dat ikzelf altijd het belang van ontwikkelingssamenwerking
benoem, want het gaat mij om mens en planeet bij noodhulp of bij toegang tot psychosociale
hulp. Er zijn veel dingen die Nederland doet door inzet van beperkte middelen die
juist in private financieringstrajecten extra middelen kunnen realiseren. Dat gebeurt
op zo'n manier dat dit de ontwikkelingssamenwerkingsdoelen ten goede komt. Er is een
brede manier van werken.
Ik waardeer de vraag van de heer Alkaya zeer. Ik waardeer ook de ondersteuning die
uit de motie spreekt voor het politieke en operationele belang van ontwikkelingssamenstelling
als uitdrukking van solidariteit en de wens om verandering te brengen in de levens
van mensen, waar ze ook zijn. Wij doen dat door middel van belastingafdrachten, zoals
verwoord in ODA. Op dit moment is er geen additionaliteit waarover ik kan spreken.
Dat is geen gebrek aan inzet, maar dit is de realiteit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het probleem is natuurlijk dat de Kamer dat niet kan controleren. Zo liggen de verhoudingen
hier wel. Ik hoef de Minister vast ook niet te wijzen op de enorme scherpte die op
dat punt is ontstaan vanwege de toeslagenaffaire. Het kabinet heeft gewoon een informatieplicht
aan de Kamer. Als de Kamer zegt dat het kabinet moet streven naar 0,7% en dat komt
er niet, dan moet het kabinet uitleggen waarom niet. Die informatie moet gewoon naar
de Kamer komen.
De voorzitter:
Heeft de Minister nog een aanvulling, of gaat u verder met het betoog?
Minister Kaag:
Ik heb geen aanvulling op deze opmerking.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Erkent de Minister dat zij hierbij een informatieplicht heeft? Daar lijkt het namelijk
niet op.
Minister Kaag:
Ik kom hier in de tweede termijn wel op terug. Ik weet niet wanneer u schriftelijk
of anderszins eerder heeft gevraagd om details over de inzet van het kabinet voor
een nog groter budget. Die informatie is nooit niet verstrekt. Het is een beetje lastig
om te kijken wat we kunnen verstrekken en wat interne kabinetsafwegingen zijn. Ik
ben in tweede termijn bereid om erover na te denken in welke vorm ik die informatie
eventueel zou kunnen geven. Ik weet niet hoe informatief dat kan zijn, want veel is
echt intern aan de ministerraad.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya. Dat is zijn tweede interruptie.
De heer Alkaya (SP):
Het is van belang om dit hier te bespreken, omdat we aan het eind van dit debat een
weging moeten maken over dechargeverlening over het voorgaande jaar. Als in het voorgaande
jaar een motie is ingediend die in dat voorgaande jaar is aangenomen en als wij op
basis van de informatie waarover wij nu beschikken, terugkijkend kunnen constateren
dat in het voorgaande jaar niet of onvoldoende aan die motie is voldaan, dan is het
volgens mij volledig legitiem om daarover meer informatie te vragen. Ik verzoek de
Minister om te kijken hoe zij de Kamer beter kan informeren over de vraag waarom het
niet is gelukt om aan die motie te voldoen. Ik herhaal die vraag in dit debat, omdat
ik die relevant vind voor onze conclusie aan het einde van dit debat.
De voorzitter:
Volgens mij heeft de Minister gezegd dat ze daar in tweede termijn kort op terugkomt.
Minister Kaag:
Ja. Ik moet dat even laten uitzoeken. We hebben een kabinetsreactie op de motie gestuurd.
Ik moet even laten opzoeken wat er in de reactie van het kabinet stond. Er is sowieso
een reactie gestuurd, maar ik zal het even opzoeken. Dat was op 18 november 2019.
Maar ik begrijp het punt.
De voorzitter:
U komt daar in de tweede termijn even kort op terug.
Minister Kaag:
Ik wil graag even terugkijken naar de tekst van de kabinetsreactie van toen, om te
kijken in welke vorm wij opnieuw een kabinetsreactie kunnen geven in deze fase. Dat
is helemaal geen probleem.
De voorzitter:
Dank. De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
Er was een vraag van de heer Alkaya, die ik zo'n beetje voorlees zoals hij gesteld
is. Hoelang is de Minister van plan om aan de korte termijn te blijven werken? Onder
andere de invoer van metalen en biomassa is het hoogste in 25 jaar. Hoe verhoudt zich
dit tot het streven naar een circulaire economie? U weet dat dit kabinet en de vorige
kabinetten hechten aan duurzame handel en handelsakkoorden. Die kunnen daaraan een
bijdrage leveren, ook in de inzet voor een circulaire economie. Handel draagt ook
bij aan het delen van kennis, kunde en innovatie om een oplossing voor de toekomst
te vinden. Dat zien we bij heel veel handelsmissies die we uitvoeren naar lage- en
middeninkomenslanden, vooral als het gaat om landbouw, water en duurzame methodes.
De heer Weverling refereerde bijvoorbeeld aan Rijk Zwaan, waar ik vandaag ben geweest.
Dat bedrijf kijkt naar zadenveredeling en wil ook kennis delen. Het sluit aan bij
de lokale markt. Dat is een heel mooie manier waarbij een familiebedrijf inzet op
ketenverantwoordelijkheid, en daardoor ook internationaal maatschappelijk verantwoordelijk
is. Dat zijn interessante elementen. Het werken aan een circulaire economie draagt
op termijn ook bij aan minder gebruik of misbruik van grondstoffen. Ik moet nog antwoorden
op de vraag wat ik op korte termijn denk te doen. U zegt dat de invoer van metalen
en biomassa het hoogste is in 25 jaar. Ik weet niet of u in dit geval naar de EU kijkt
of alleen naar Nederland. De inzet van het kabinet is om de verduurzaming van de ketens
te bevorderen en duurzame handel na te streven. Daarom heb ik, samen met Frankrijk,
recent een non-paper bij de Commissie ingediend om te kijken naar de echte balans
tussen duurzaamheid en handel, naar wat de voorwaarden zouden kunnen zijn in de toekomst,
hoe we die moeten toepassen en hoe we de lat hoger kunnen leggen aan de voorkant.
De heer Alkaya had ook een vraag over het streven naar meer kringlooplandbouw en hoe
zich dat verhoudt tot het verlagen van de tarieven voor de zogeheten slechte producten
in het buitenland. Markten voor landbouwgoederen zijn internationaal. Kringlooplandbouw
kan in principe ook internationaal zijn. Omstandigheden zorgen ervoor dat we internationale
afhankelijkheden hebben van grondstoffen en landbouwproducten. Daar zit ook de onbalans,
want we weten dat Afrika zelfvoorzienend zou kunnen zijn op het gebied van voedselproductie,
maar dat de marktverstoring enorm is geweest in de laatste decennia. We moeten de
omschakeling maken naar de ontwikkeling van duurzame landbouw. Wageningen is daar
sterk in. Wij financieren ook heel veel programma's en projecten. Ik financier ook
de Nuffic-studenten van Wageningen die naar Nederland komen en die met die kennis
bij het Ministerie van Landbouw of in bedrijven kunnen werken. Dit vormt ook een onderdeel
van onze inzet bij handelsakkoorden.
Dan was er een vraag die we even hebben moeten uitzoeken, namelijk of de export van
pluimvee naar Zuid-Afrika coherent is met het doel om het land zichzelf te laten ontwikkelen
of om kringlooplandbouw te stimuleren. Ik weet niet of ik alle details juist heb,
maar het staat een land altijd vrij om al dan niet te importeren of om de eigen productie
op peil te brengen. Zuid-Afrika legde importrestricties op aan pluimveevlees, onder
andere vanuit Nederland, vanwege de eerdere uitbraak van vogelgriep. Het handhaaft
deze importrestricties, terwijl de uitbraak van vogelgriep voorbij is. Maar dit is
onderdeel van het handelsakkoord dat is gesloten. Nu is de EU een geschillenbeslechtingsprocedure
gestart. U heeft twee dingen gevraagd: is voor Zuid-Afrika nu het moment om de geschillenbeslechtingsprocedure
te starten? Moeten we het land eigenlijk geen gebruik laten maken van deze periode
om kringlooplandbouw te stimuleren? Het is aan Zuid-Afrika, maar er zijn ook verdragsafspraken.
Omdat wij niet genoeg informatie hebben, laat ik nog eens navragen in Brussel wat
de stand van zaken is, alsook of dit niet het moment is waarop de EU moet kijken of
ze niet een stapje terug kan doen.
De voorzitter:
Meneer Alkaya, heel kort. U heeft nog één vraag over.
De heer Alkaya (SP):
Ja, tot slot inderdaad. Ik snap het als je het vanuit verdragstechnische aspecten
bekijkt. Tegelijkertijd hebben we ook een ontwikkelingsambitie. Dan vind ik het dus
vreemd dat het in zo'n rapportage over beleidscoherentie staat. Dit lijkt me juist
een schoolvoorbeeld van beleidsincoherentie. Ik zie uit naar de brief, want dan kunnen
we samen zien op welke manier dit coherent zou zijn met de doelstelling om zo'n land
met voedselzekerheid, maar ook in het kader van kringlooplandbouw, meer zelfvoorzienend
te laten zijn.
Minister Kaag:
Ik meldde volgens mij niet dat ik een brief ging schrijven, maar ik zoek een moment
om de informatie te delen, want ik weet niet hoe bijzonder het gaat worden. Ik heb
gezegd dat ik eerst navraag zou doen in Brussel. Maar het kan ook in een korte brief
terugkomen. Dat is niet zo erg. Ik zoek naar het beste format voor het reces, voor
als die informatie er is.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Kan ik toelichten waarom de genomen maatregelen omtrent de risicoanalyse bij het aangaan
van nieuwe verplichtingen niet voldoende zijn gebleken om de door de Rekenkamer geconstateerde
onvolkomenheden aan te pakken? Ik meen dat het gaat om de jaren 2016, 2017, 2018 en
2019. Ik wil wel vaststellen dat een slechte vastlegging van de risicoparagraaf niet
betekent dat er per definitie belastinggeld is verdwenen. Daar moet ik heel categorisch
in zijn. In de toepassing en uitvoer van ontwikkelingssamenwerkingsgelden, dus belastinggelden,
is jaar op jaar een gemiddelde van 0,15% beland in de categorie malversatie. Onder
oorlogssituaties, moeilijke omstandigheden en situaties van slecht bestuur is dat
op een nationaal niveau eigenlijk een heel goed percentage, als je het heel sec bekijkt.
En dan maak ik eigenlijk nog een oneerlijke vergelijking met een OESO-land als Nederland.
We hebben al een aantal maatregelen genomen, maar het is inderdaad nog niet voldoende.
Ik heb nu een verscherpt actieplan laten opstellen. Ik moet ervan uitgaan dat we het
dit jaar echt oplossen, maar het blijft best lastig, want veel van de situaties die
zich voordoen, zijn heel specifiek en het opstellen van een risicoparagraaf geeft
niet meteen resultaat. Er vindt veel training plaats, er is een nieuwe handleiding
en er is veel contact met collega's, maar het is echt maatwerk. Het is belangrijk
dat we dit eenduidig oplossen, omdat het in ons aller belang is.
Dan nog een laatste vraag. Ziet de Minister in dat beleidscoherentie ook inhoudt dat
ze moet stoppen met haar focus op meer vrijhandel en globalisering? Het gaat daarbij
om het kabinet, want het is geen persoonlijke hobby van mij. U weet dat moderne handelsakkoorden
zorgen voor welvaart en idealiter ook voor welzijn. Wij zetten in op hogere duurzaamheidsnormen.
Ik refereer daarvoor weer aan het Nederlands-Franse paper. We willen via handelsakkoorden
de rol van het maatschappelijk middenveld breder laten zijn. Ik weet dat op basis
van de motie van Jan Vos bijvoorbeeld richting CETA zorgen waren uitgesproken. Wij
zijn nu met de Commissie in gesprek om te kijken hoe dat sowieso beter geregeld kan
worden, zodat het meer is dan amicus curiae. Verder is het in veel landen, zonder
carrot and stick, heel lastig om überhaupt het duurzaamheidsgesprek aan te gaan, met
rechten voor vakbonden, de positie van het maatschappelijk middenveld en een eerlijk
en leefbaar loon. Het is dus een balans. Ik denk dat er veel mogelijk moet zijn, maar
duurzaamheid afdwingen via geschillenbeslechting is op dit moment geen optie.
Dan ga ik door naar de vragen van de heer Weverling. Hij vroeg of we al in kaart hebben
kunnen brengen wat de effecten van de coronacrisis zijn op onze handelsstromen. Wij
gaan natuurlijk uit van de CBS-cijfers. Die van april laten bijna over de gehele breedte
een dalende exportwaarde zien. Ik meen dat het een daling van 11% is. De echte cijfers
komen met een paar maanden vertraging. Natuurlijk zien we nog steeds niet waar alle
knelpunten van het internationaal opererende bedrijfsleven zitten. Wij werken hierin
heel nauw samen met VNO-NCW en MKB-Nederland, en natuurlijk ook met het Ministerie
van Economische Zaken. Ook krijgen we informatie vanuit de posten. We zijn er nog
mee bezig, maar voor de betrouwbare cijfers is het niet het Directoraat-Generaal Buitenlandse
en Economische Betrekkingen dat de cijfers aanlevert. Wij zijn echt afhankelijk van
EZK en het Ministerie van Financiën. Wij werken daaraan en ik kom daarop terug wanneer
ik het inzichtelijker heb. U hoort van vele bedrijven hoe zij getroffen zijn, maar
afhankelijk van de versoepeling van de lockdownmaatregelen en de mogelijkheden voor
internationaal vervoer zullen er in bepaalde sectoren ook weer verbeteringen kunnen
optreden. Maar het blijft een wisselend verhaal. Hierbij wil ik wel aantekenen dat
als er een tweede golf komt en veel landen in Afrika en Azië niet de middelen hebben
om de coronacrisis goed aan te kunnen pakken, er dan veel langer een vertragend effect
zijn, juist in die landen. Dat zal niet alleen de mensen daar – onze eerste prioriteit –
maar ook de handel – de andere prioriteit – raken. Daarom is de zoektocht naar het
vaccin ook zo belangrijk.
Dan vroeg u of ik het ermee eens ben dat een van de belangrijkste lessen van de coronacrisis
is dat we meer moeten nadenken over kwetsbaarheden in de waardeketens. Ja, ik denk
dat elk land daarmee bezig is, zeker als je kijkt naar de enorme afhankelijkheid van
de persoonlijke beschermingsmiddelen, maar ook de paracetamols. We hebben altijd naar
de laagste prijs gekeken en te gemakkelijk op de afhankelijkheid gebouwd. We moeten
die kwetsbaarheden erkennen. Ketens moeten zich versterken en weerbaarder worden.
We moeten dit natuurlijk samen met het bedrijfsleven doen. Zij zijn hierin eigenstandig.
Wij zijn binnenskamers begonnen met een gesprek over een strategische heroriëntatie,
ook als opmaat naar een dialoog en besluiten die mogelijkerwijs en idealiter op Europees
niveau genomen moeten worden. Dat heeft natuurlijk betrekking op de geopolitieke en
de geo-economische positie van China, op wat we willen op Europees niveau en op de
sectoren die mogelijkerwijs juist weer heropgebouwd moeten worden binnen Europa zelf.
Dat valt onder de zogenaamde roadmap to recovery van de Europese Commissie. Daarbij
gaat het om kritische goederen, vitale infrastructuur en sleuteltechnologie, want
daarin liggen ook de veiligheidsfactor, de toekomst en de voorsprong die we willen
opbouwen of behouden. Ik wil hierbij wel aantekenen, en ik denk dat ik daarbij de
heer Weverling aan mijn zijde vind, dat we echt moeten waken voor protectionistische
neigingen of de neiging om de oplossing in de autarkie te zoeken. Daar is niemand
bij gebaat. Globalisering op die manier terugdraaien is noch efficiënt noch de juiste
oplossing, want we willen overal banen en welvaart creëren en de armoede bestrijden.
Dat doen we juist door investeringen, maar dan wel op de juiste manier. Ik denk dat
dat echt het onderwerp van ons gesprek zou moeten zijn.
U meldde iets over een aantal bedrijven die heel genereus een paar donaties deden.
Dat is altijd heel welkom, maar dat valt niet onder de categorie «internationaal maatschappelijk
verantwoordelijk ondernemen», moet ik wel heel stellig stellen. Dat is de categorie
«charity» en gewoon goede bedrijfsvoering. Uiteraard wordt het zeer gewaardeerd dat
er zulke hulp gegeven wordt, maar de naleving van de OESO-richtlijnen en de risico's
voor mens en milieu in waardenketens zijn, zoals u weet, een heel ander verhaal.
U had een vraag over de hulp aan grote bedrijven tijdens de coronacrisis. Nee, sorry ...
In mijn aantekeningen worden hier twee vragen herhaald. Kan ik inzicht geven in de
plannen van de recente white paper van de Europese Commissie? Scharen de meeste lidstaten
zich achter die plannen? De analyse van de Commissie komt overeen met onze inzet voor
een level playing field. Ik noemde al de positie van het kabinet tegenover de EU-concurrentiekracht
en de Chinastrategie. Er komt een openbare raadpleging over deze paper. Die loopt
tot 23 september 2020 en alle belanghebbenden kunnen daarvoor hun standpunt en input
aanleveren. EZK heeft hierbij het voortouw. Dat is logisch, maar wij leveren ook elementen
aan, een beetje langs de lijnen die ik al eerder noemde.
Dan was er nog een vraag van de heer Weverling over onze voortrekkersrol bij de totstandkoming
van het aanbestedingsinstrument IPI, het International Procurement Instrument. Zal
dit tot resultaten leiden? U heeft op 11 juni een brief gehad en de motie is in lijn
met het beleid van het kabinet. De onderhandelingen over het voorstel zijn net weer
hervat en het Duitse voorzitterschap wil hier echt voortvarend mee aan de slag. Corona
heeft wel weer wat vertraging opgeleverd.
Er was nog een vraag over migratie. De heer Weverling zei terecht dat we niets te
verbergen hebben. Daarom vroeg hij waarom we niet wat meer horen over de inzet op
het gebied van migratiesamenwerking. Er zijn tal van voorbeelden. Dat loopt van opvang
in de regio tot training en mensenrechtentraining voor de grensbewakers in Niger of
de Sahel. Maar zoals toegezegd op de motie-Becker zal het kabinet uw Kamer nog voor
de zomer informeren. Er komt een brief van de Staatssecretaris, mevrouw Broekers-Knol,
medeondertekend door Minister Blok en mijzelf, over de totstandkoming van migratieovereenkomsten
met derde landen. Zoals ik al meldde in de uitstelbrief, worden daarin ook uw vragen
meegenomen. Maar de brief van mevrouw Broekers-Knol is echt het kader.
Dan had u nog een vraag over de lessen die we kunnen trekken uit voorlichtingscampagnes
over migratie. Ben ik het eens met de VVD dat het zaak is dat we deze campagnes snel
uitbreiden naar andere landen waar veel kansloze migranten vandaan komen, zoals Marokko
en Algerije? Ja, wij streven altijd naar goede en effectieve campagnes. Het is altijd
goed om lessen te leren. Het blijkt ook dat de belangrijkste les is dat eenzijdig
op afschrikking en het tegenhouden van irreguliere migranten gerichte campagnes niet
werken. Persoonlijk weet ik dat maar al te goed uit mijn jaren bij de Internationale
Organisatie voor Migratie.
Campagnes kunnen geweldig zijn, maar diezelfde mensen nemen uit armoede weer dezelfde
route als iemand maar een ticket of een smokkelaar kan financieren. Je moet dus heel
goed kijken naar wat wel werkt. Ervaringen van terugkeerders zijn vaak veel effectiever.
Dat weten we ook van irreguliere migranten die gestrand waren in Libië en die met
hulp van de IOM en de UNHCR weer naar huis zijn geholpen. Er zijn veel vrouwen binnengesmokkeld
en gedwongen om seksslaaf te worden en hun verhalen zijn veel krachtiger gebleken.
Maar dat zijn uiteraard wel hele trieste verhalen. Dat wil je ook allemaal voorkomen.
We kijken dus altijd naar wat de beste campagnes zijn. De uitbreiding van campagnes
naar landen van oorsprong als Marokko en Algerije is ook afhankelijk van de beschikbaarheid
van middelen. Maar er wordt veel gedaan door organisaties als de IOM, het UNHCR en
de VN-organisatie voor de rechten van de mens, want het zijn natuurlijk fundamentele
mensenrechten.
Kan ik toelichten wat het totale malversatiebedrag was in 2019 en de jaren daarvoor?
In 2019 ging het om een bedrag van € 408.000 en in 2018 om € 711.000. Welk percentage
hiervan is inmiddels teruggevorderd? We moeten wel naar de hele begroting kijken en
onze stappen blijven ook hetzelfde, of het nu om een euro gaat of om een half miljoen.
Het is heel belangrijk dat we kijken hoe we het terug kunnen vorderen. Soms zijn we
afhankelijk van lokale rechtssystemen. Wij proberen altijd het maximale bedrag terug
te vorderen en dat lukt tot op heden. In 2019 is 60% teruggevorderd. Zoals ik al zei,
zullen wij altijd proberen om gemalverseerde bedragen terug te krijgen. Mensen die
gefraudeerd hebben, proberen wij voor de rechter te krijgen.
Ik wil nog wel zeggen dat malversaties meestal een persoonlijke insteek hebben. Het
zijn vaak individuen en niet hele organisaties. We geven ook al heel lang geen directe
begrotingssteun meer. Het gaat dus om individuele maatregelen. Net zoals in Nederland
en elders in de wereld gaan mensen soms over de schreef. Daar horen passende maatregelen
bij. Als het een organisatie betreft en het overkomt die organisatie, dan willen we
ook weten welke stappen ze hebben genomen om dit soort situaties in hun eigen bedrijfsvoering
te voorkomen. Tot nu toe zijn de ervaringen altijd heel positief, zeker als het om
organisaties gaat die een goede partnerschapsrelatie met Nederland hebben. Die organisaties
willen echt voorkomen dat ze te boek komen te staan als een organisatie waar gesjoemeld
wordt. We hebben dus echt invloed op hoe dat werkt en daar wordt natuurlijk ook extra
op gelet.
De kritiek van de Rekenkamer heb ik al eerder benoemd via het actieplan dat is opgezet.
Dan kom ik nog terug op de vragen en opmerkingen van mevrouw Ouwehand. Zij begon eerst
over Mercosur. Dat is natuurlijk heel recent. Ik heb net een brief aan de Kamer geschreven.
We hebben nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord. Ik herhaal
nu eigenlijk wat er in de brief staat. We kunnen het derhalve ook nog niet intrekken.
Dit is puur procesmatig. Ik heb ook publiekelijk gezegd dat dit een sterk politiek
signaal is van de Kamer dat we zeer serieus nemen, maar we kunnen niet iets terugsturen
wat we nog niet ontvangen hebben. Daar zijn ook gewoon correcte procedures voor. Ik
heb het ook al met de Europese Commissie besproken in de Handelsraad, opdat zij weten
dat het draagvlak voor handelsvragen erodeert. Ik heb daar ook de vraag aan de orde
gesteld hoe we in de toekomst dat gesprek als lidstaat moeten aangaan. Daarbij heb
ik het voorbeeld van Mercosur genoemd. Verder wachten wij nog op de uitkomsten van
het sustainability impact assessment.
Kan ik de Kamer informeren over de deal die de EU heeft gesloten met Mexico? Volgens
mevrouw Ouwehand is dat een combinatie van Mercosur en CETA. Dat weet ik zelf niet,
want ik heb het akkoord nog niet gelezen. De Commissie heeft een politiek akkoord
gesloten met Mexico en wij wachten op de definitieve tekst. Die definitieve tekst
zal zoals gebruikelijk met de Kamer gedeeld worden.
Kan ik beloven dat een verdrag dat plofkippenvlees uit Thailand naar Nederland zal
laten komen, niet kan rekenen op Nederlandse steun? De onderhandelingen – volgens
mij hebben we dit al vaker gezegd – liggen al sinds 2014 stil. Het is ook nog niet
duidelijk wanneer de onderhandelingen hervat worden. Wij hebben aangegeven aan de
EU dat men moet overwegen om opnieuw naar de onderhandelingsinzet te kijken. Ik kan
me herinneren dat we dit voor de coronatijd in AO's al hebben bediscussieerd. De Europese
Commissie heeft aangegeven hier positief tegenover te staan. Ik meen hierover ook
schriftelijk te hebben gerapporteerd aan deze Kamer.
Wij hebben in de Tweede Kamer zestien uur gedebatteerd over CETA en de Eerste Kamer
heeft in een nieuwe ronde 200 vragen ingediend. Ik denk dat er wat mij betreft op
dit moment dan ook alles over gezegd is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb de Minister in relatie tot CETA gevraagd of zij niet schrikt als zo'n deelstaat
daar een wet aanneemt die het onthullen van het lijden van dieren in de Canadese veehouderij
strafbaar stelt. Het kan zijn dat deze informatie nieuw voor haar is. Dan wil ik haar
die wel toesturen. Maar ik mag aannemen dat de Minister daarvan sowieso schrikt, zeker
vanuit de verdedigingslijn die zij heeft gevoerd, namelijk dat Canada stappen zou
zetten wat dierenwelzijn betreft. Dit is de tegenovergestelde beweging.
Minister Kaag:
Ik kan een mogelijke situatie die ik hier mondeling krijg toegelicht, niet becommentariëren.
Ik heb er geen commentaar op; ik heb geen informatie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat kan ik me voorstellen als de Minister deze informatie nog niet had gelezen, maar
dan zal ik het schriftelijk onder de aandacht van de Minister brengen. Dan hoor ik
daarna haar reactie.
De voorzitter:
Dank. Dan zijn we aangekomen ... Sorry, de heer Weverling voor een vraag.
De heer Weverling (VVD):
Dank aan de Minister voor de beantwoording van alle vragen. In mijn slotbetoog heb
ik gevraagd om een appreciatie van het amendement uit 2015 van SP en VVD, van de heren
Teeven en Smaling, over Wings for Aid: het afleveren van hulpgoederen via drones.
De Minister mag daar eventueel ook in tweede termijn op terugkomen.
Minister Kaag:
Ik weet dat er lang over gedebatteerd en geprocedeerd is, maar ik moet even de details
opzoeken.
Dank.
De voorzitter:
Dan kijk ik even om me heen: is er bij de Kamer behoefte aan een tweede termijn? Ik
zie geknik. Ik wil het liefst direct doorgaan en daarna even schorsen, zodat de Minister
haar reactie op de moties kan voorbereiden. Een punt van orde: als u meer dan één
motie indient, verzoek ik u die telkens na het voorlezen met de tekst naar beneden
op de hoek van de tafel te leggen, zodat ze in de juiste volgorde blijven liggen.
De bode haalt dan aan het einde van uw inbreng alle moties in één keer op. De heer
Bouali, heeft u behoefte aan een tweede termijn? Niks moet, alles mag.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik zal meteen
overgaan tot het voorlezen van een motie die ik samen met mijn collega van de VVD
indien.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wereldwijde COVID-19-crisis een grote impact heeft op de Nederlandse
exportsector, mede door de toename van handelsbarrières en -restricties;
constaterende dat veel mkb'ers tegen praktische exportproblemen aanlopen in landen
zoals de Verenigde Staten, Canada, Duitsland en Frankrijk;
overwegende dat de succespilots van de Holland Houses als voorbeeld kunnen dienen
voor operationele ondersteuning ter bespoediging van het herstel van de handel;
verzoekt de regering de initiatieven van NLinBusiness ten behoeve van de verdere uitbreiding
van de Holland Houses, met in het bijzonder de prio 1-landen, te ondersteunen teneinde
het Nederlandse bedrijfsleven tijdens de COVID-19-crisis goed te kunnen helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bouali en Weverling. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (35 470 XVII).
Dank. Dan ga ik naar de heer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording in de eerste termijn.
Ik noteerde de toezegging dat de Minister zich bij de Europese Commissie ervoor zal
inspannen dat misbruik van de ISDS-clausules wordt voorkomen; dank daarvoor.
Tevens heb ik de regering verzocht om bij de komende klimaattop in Glasgow in te zetten
op heldere afspraken en indicatoren, met onderscheid: financieringsdoelstellingen
op mitigatie en adaptatie en aparte doelen voor publieke en private financiering.
Dat heeft de Minister toegezegd. Ze gaat daar zelfs breder mee aan de slag.
Dan het bredere onderzoek waar ik om vroeg. De Minister wil nog even nadenken over
een manier om daar bij ontwikkelingssamenwerking mee aan de slag te gaan. Daarom dien
ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de COVID-19-pandemie grote gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden
en het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen en daarmee voor ontwikkelingssamenwerking
op de middellange termijn;
overwegende dat het AIV-advies van mei 2020 over de wereldwijde aanpak van COVID-19
nadrukkelijk is gericht op de korte termijn;
overwegende dat er recentelijk geen geïntegreerde externe onderzoeken zijn geweest
naar het Nederlandse beleid gericht op het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen,
met inbegrip van beleidscoherentie, en dit ook geen onderdeel was van de brede maatschappelijke
heroverwegingen;
verzoekt de regering om de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid te vragen
om een breder onderzoek te doen naar de beleidsopties voor Nederland om in de post-coronacontext
te werken aan het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen, met specifieke aandacht
voor beleidscoherentie, en hier een rapport over te presenteren in het eerste kwartaal
van 2021,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Nieuwenhuijzen, Van den Hul, Kuik,
Bouali en Voordewind.
Zij krijgt nr. 8 (35 470 XVII).
Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Mevrouw Kuik niet, dan ga ik naar mevrouw
Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. De thema's waar we vandaag over spreken, zijn superbelangrijk en
urgent. Dat bleek vandaag maar weer eens uit onderzoek van Eurostat, waaruit blijkt
dat Europabreed de SDG-agenda voorwaarts beweegt, met uitzondering van SDG 5, gendergelijkheid.
Daarin doen de lidstaten van de EU stappen terug. Dus onze inzet blijft nog altijd
zeer nodig.
Ik heb twee moties. De eerste gaat over imvo-beleid.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de IOB aanbeveelt om een interdepartementaal coördinatiemechanisme
of -orgaan te creëren dat de ontwikkeling en implementatie van het (i)mvo beleid aanstuurt
en regelmatig het parlement informeert;
verzoek de regering tot het instellen van een dergelijk interdepartementaal mechanisme
of -orgaan, en de Kamer hierover te informeren uiterlijk voor 1 oktober aanstaande,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (35 470 XVII).
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met toepassing van internationale sociale voorwaarden (ISV) in overheidsaanbestedingen
wordt bijgedragen aan het veiligstellen van internationale arbeidsnormen en mensenrechten;
constaterende dat er in 2019 bij slechts negentien overheidsaanbestedingen de ISV
zijn toegepast en bovendien onduidelijk is hoe er vervolg aan is gegeven, hoe de monitoring
op de naleving van OESO-richtlijnen plaatsvindt en welke impact dit heeft op de SDG's;
verzoekt de regering de toepassing van internationale sociale voorwaarden verplicht
te stellen voor meer productcategorieën met hoge mvo-risico's, ze voor te schrijven
als gunningscriteria bij aanbestedingen en de monitoring op uitvoering te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (35 470 XVII).
Dan geef ik het woord aan de heer Alkaya van de SP.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, dank. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik heb hier een motie
voor me liggen, maar ik ga die toch niet indienen. Het gaat om die 0,7% van ons bruto
nationaal inkomen dat wij aan ontwikkelingssamenwerking moeten besteden. Met zo'n
motie die uitgevoerd zou moeten worden en met de reactie in november die ik ook heb
gelezen, denk ik toch dat we onvoldoende inzicht hebben gekregen in hoe het kabinet
dan heeft gepoogd om toch te voldoen aan de motie. Maar om daar nou een kanttekening
van te maken bij de dechargeverlening vind ik te ver gaan. Ik kijk uit naar wat de
Minister daarover in de tweede termijn te zeggen heeft en ik ga er eigenlijk gewoon
van uit dat, als wij inzicht willen in de inspanningen van het kabinet met betrekking
tot deze motie en op basis van deze motie, dat wij dat gewoon gaan krijgen. Dus ik
ga de motie niet indienen.
Over de andere punten hebben we van gedachten gewisseld met de Minister, maar we kijken
anders tegen zaken aan, zoals op het gebied van handel en dergelijke. Ik dank voor
de antwoorden, maar we zijn het niet eens geworden, helaas, ook vandaag niet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Het gaat er ook niet altijd om dat we het met elkaar eens
zijn, maar om de kracht van het debat. Dat heeft inderdaad plaatsgevonden.
De heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
De heer Weverling heeft een motie, meneer de voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de coronacrisis de kwetsbaarheid van mondiale waardeketens aantoont,
waarbij het niet alleen gaat om de toevoer van medicijnen en medische beschermingsmiddelen,
maar ook om andere sectoren die te maken hebben met plotse haperingen in hun toevoer;
overwegende dat de Europese Commissie reeds kwetsbaarheden voor de EU als geheel inventariseert;
overwegende dat de Nederlandse overheid over de kennis en contacten beschikt om aanvullend
hierop de specifieke Nederlandse kwetsbaarheden in kaart te brengen;
overwegende dat de brede maatschappelijke heroverwegingen al ingaan op de kwetsbaarheden
van de Nederlandse economie als gevolg van geopolitieke en technologische veranderingen
en beleidsopties aandragen om deze kwetsbaarheden te mitigeren;
verzoekt de regering om voor het einde van dit jaar de kwetsbaarheden van het Nederlandse
bedrijfsleven voor verstoringen binnen mondiale waardeketens per sector in kaart te
brengen, en daarbij beleidsopties te ontwikkelen om deze kwetsbaarheden te adresseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Weverling. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (35 470 XVII).
Dan geef ik het woord aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik heb twee moties
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Commissie en Mexico tot een associatieakkoord zijn gekomen
waarbij landbouwtarieven grotendeels worden afgeschaft en waarin bovenstatelijke investeringsbescherming
(ICS) wordt opgenomen;
overwegende dat van Nederlandse boeren verlangd wordt dat zij een bijdrage leveren
aan het oplossen van de klimaat-, biodiversiteits- en stikstofcrisis, en dat het niet
eerlijk is om hen keer op keer bloot te stellen aan concurrenten uit derde landen
die onder lagere standaarden kunnen produceren;
verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat Nederland in ieder geval
tegen een associatieakkoord met Mexico zal stemmen waarbij tarifaire en niet-tarifaire
belemmeringen in de landbouw worden verlaagd en waarin ICS is opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35 470 XVII).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan mijn tweede en laatste motie. We hebben begrepen dat de Europese Commissie wel
degelijk wil dat er voortgang komt in de onderhandelingen met Thailand. Zeker nu de
Kamer minder kan debatteren, kan het zomaar ineens heel snel gaan. Daarom dienen we
de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Thailand wereldwijd een van de twee grootste exporteurs van kippenvlees
naar de Europese Unie is;
constaterende dat de Europese Commissie met Thailand onderhandelt over een alomvattend
vrijhandelsverdrag;
overwegende dat in Thailand kippen onder lagere standaarden worden gehouden en gedood
dan in de Europese Unie;
overwegende dat het niet eerlijk is om Nederlandse boeren keer op keer bloot te stellen
aan concurrenten uit derde landen die tegen lagere standaarden kunnen produceren;
verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat een handelsverdrag met
Thailand waarbij tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen van kippenvlees worden
verlaagd in ieder geval op een tegenstem van Nederland kan rekenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35 470 XVII).
Wij gaan tien minuten schorsen, dus om kwart voor negen zijn we terug.
De vergadering wordt van 20.34 uur tot 20.45 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder, met de tweede termijn van de Minister.
Minister Kaag:
Dank, meneer de voorzitter. Ik begin met twee vragen over Wings for Aid. Het project
is nog in uitvoering. De resultaten zijn nog niet bekend. Ik laat mij adviseren. Het
prototype is succesvol getest en daar is de tweede betaling op gebaseerd.
Dan even terug naar het gesprek met de heer Alkaya over de stand van zaken rond de
motie-Thieme. Ik heb al vaker gezegd dat wij altijd die inzet hebben. We hebben al
geïntensiveerd, maar dat weet u. Door de extra middelen valt het ODA-budget voor 2020
504 miljoen hoger uit dan was voorzien in het vorige kabinet, maar dat wist u ook.
We blijven echt kijken naar verdere stappen, maar in de eerste fase is het AIV-rapport
het geëigende moment om weer te kijken hoe we het streven eventueel kunnen omzetten
in additionaliteit van middelen. Dat lijkt me dan het geëigende moment. Ik kom daar
dus binnenkort op terug en dat is dan misschien een mooi moment om er dan weer over
te spreken.
Dan graag de moties, meneer de voorzitter. De motie op stuk nr. 7 beschouw ik als
ondersteuning van beleid. Wel is het zo dat NLiB in onze inschatting voldoende geld
heeft. Dit is dus niet iets waar ik additionele middelen voor beschikbaar zal stellen.
Het is dus een erkenning van het mooie werk. Oordeel Kamer. Sorry, ik zei «ondersteuning
beleid»; excuus. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid, maar laat het
oordeel aan de Kamer.
Ook bij de motie op stuk nr. 8 laat ik graag het oordeel aan de Kamer. Wel maak ik
natuurlijk de kanttekening dat we eerst met een appreciatie zullen komen, op basis
van het AIV-advies. De wereld is in onbalans. Er zijn echt heel veel studies en documenten.
Die hebben we ook allemaal gebruikt. We passen de laatste kennis echt continu toe,
vanuit het IMF, de Wereldbank, belangrijke bronnen en nationale studies. Ik laat het
oordeel aan de Kamer.
De motie op stuk nr. 9 ontraad ik. Er wordt al gebruikgemaakt van bestaande coördinatiemiddelen.
Het Ministerie van EZK gaat over mvo. Buitenlandse Zaken gaat over imvo. De respectievelijke
Ministers informeren het parlement. Er is geen andere instantie. In de brief van november
2019 was daar ook al door het kabinet op gereageerd. Ik zou ook willen vragen daarop
terug te komen bij de evaluatie en de discussie die we krijgen over de mogelijke set
aan maatregelen op basis van de ervaringen. Het geschikte moment daarvoor is als in
het najaar het hele pakket op tafel ligt.
De voorzitter:
Kort, mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja, heel kort. Het punt is natuurlijk juist dat de IOB-aanbeveling is dat al die verschillende
informatiestromen voor ons lastig te achterhalen zijn. Het gaat om het bevorderen
van de transparantie. Om uit te zoeken wat er in dit dossier precies gebeurt, moet
je door de rapporten en jaarrapportages van een heleboel departementen. Dat was voor
ons de aanleiding om het bij dit debat in te steken. Maar ik hoor wat de Minister
zegt en we zullen dit zeker meenemen bij een volgend debat.
De voorzitter:
Dank. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 10.
De heer Weverling (VVD):
De motie op stuk nr. 9 wordt dus ontraden. Dient u die wel in?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 10.
Minister Kaag:
Ik moet de indienster verzoeken om de motie op stuk nr. 10 aan te houden, want ik
moet dit checken met het verantwoordelijke ministerie. Mijn suggestie is dat schriftelijke
advisering over deze motie kan volgen door het Ministerie van BZK. Ik heb hier geen
inhoudelijke informatie over. We hebben ook niemand te pakken kunnen krijgen die hierover
kan adviseren, waarbij ik namens het Ministerie van BZK had kunnen spreken.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben eigenlijk niet per se geneigd om de motie aan te houden. Dit gaat nou juist
over het jaarverslag. Dit lijkt mij dan het debat om deze motie bij in te dienen,
juist ook met het oog op het voorgaande punt. Waar kunnen we haar anders indienen?
Mag ik de motie dan toch indienen, waarbij ik verzoek dat de appreciatie nog volgt?
Minister Kaag:
Ja, ik heb net toegezegd dat ik ervoor zal zorgen dat er zo spoedig mogelijk schriftelijke
advisering bij de motie komt door het Ministerie van BZK. Dat gaat over overheidsaankopen.
Ik wil hier geen toezeggingen doen of meningen geven terwijl ik niemand heb kunnen
consulteren.
De voorzitter:
Ik hoor dat de stemmingen niet morgen zijn, maar volgende week dinsdag. We wachten
de appreciatie af.
De heer Weverling (VVD):
Even voor de administratie: dat houdt in dat BZK voor volgende week dinsdag moet reageren.
Minister Kaag:
Ja. Dat hoop ik dan ook. Bij de motie op stuk nr. 11 wil ik nog even onderstrepen
dat wij ons natuurlijk bewust zijn van de kwetsbaarheden. Deels is dit een taak voor
de regering, maar het is ook echt een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf,
zoals ik al een aantal malen heb benoemd. Op verschillende terreinen, zoals bij medicijnen
en medische hulpmiddelen, onderzoekt de regering reeds die kwetsbaarheden en maatregelen,
ook in een EU-kader. Op andere terreinen wordt ook gekeken of er reden is voor actie.
Per saldo geef ik deze motie oordeel Kamer, terwijl ik natuurlijk wel aanteken dat
de verantwoordelijkheid per sector echt valt onder de desbetreffende collega-ministers.
De voorzitter:
Dank. Oordeel Kamer. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 12.
Minister Kaag:
De motie op stuk nr. 12 ontraad ik. We hebben nog geen tekst ontvangen. Dat is hetzelfde
antwoord als al gegeven bij Mercosur. Wij nemen nota van het feit dat hier grote bezwaren
in staan, maar we kunnen geen officieel commentaar geven op iets wat nog niet ter
lezing is ontvangen of in de normale procedure van behandeling is.
Dan de motie op stuk nr. 13. Het mandaat is nog niet vastgesteld. De onderhandelingen
zijn nog niet hervat, dus er is verder ook nog niets om naar te kijken. Op die basis
ontraad ik ook deze motie.
De voorzitter:
Dank, Minister, voor de appreciatie van de moties. Voordat ik tot het einde kom van
deze vergadering, noem ik nog de toezeggingen.
– De Minister zal in de komende HGIS-nota en het jaarverslag aangeven welk deel van
klimaatfinanciering gaat naar klimaatadaptatie, welk deel naar klimaatmitigatie en
welk deel naar nevenactiviteiten. Dat was een toezegging aan de heer Van den Nieuwenhuijzen.
– De Minister zal de wijze van rapporteren over klimaatfinanciering ook internationaal
met andere landen bespreken en de Kamer informeren over de uitkomst. Dat is ook een
toezegging aan de heer Van den Nieuwenhuijzen.
Minister Kaag:
Nee, dat gaat over de OESO-DAC-indicatoren.
De voorzitter:
Dan passen wij dat aan.
– De Minister zal in de volgende jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling
meer expliciet rapporteren over genderaspecten van beleidscoherentie. Dat is een toezegging
aan mevrouw Van den Hul.
– De Minister informeert de Kamer nader over de geschillenbeslechtingsprocedure van
de EU tegen Zuid-Afrika over de export van pluimveevlees. Dat is een toezegging aan
de heer Alkaya.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Volgens mij heeft de Minister ook toegezegd om zich bij de Europese Commissie in te
spannen om misbruik van de ISDS-clausules binnen de tekst van die verdragen te voorkomen.
Volgens mij was dat ook een toezegging.
De voorzitter:
Ja, maar een inspanningsverplichting is geen expliciete toezegging aan de Kamer.
Minister Kaag:
Een kanttekening daarbij: vermeend misbruik.
De voorzitter:
We zijn over de tijd heen en aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg Slotwet
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik dank de Minister en het team
voor de beantwoording van de vragen. Ik dank de Kamerleden voor hun aanwezigheid en
natuurlijk de mensen die dit van huis uit volgen. Een fijne avond.
Sluiting 20.56 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.