Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 19 december 2018, over de lessen van VMBO Maastricht
30 079 VMBO
Nr. 103 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 1 februari 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 19 december 2018
overleg gevoerd met mevrouw Van Engelshoven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 14 december
2018 inzake de lessen van VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 92);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 15 november
2018 inzake uitslagen leerlingen VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 91);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 2 oktober
2018 inzake afschrift brief MBVOM aan de gemeente Brunssum inzake problematiek voortgezet
onderwijs LVO Brunssum (2018D47214);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 31 augustus
2018 inzake voortgangsbrief augustus VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 88);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 juli 2018 inzake
voortgangsbrief VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 87);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 juli 2018 inzake
ontwikkelingen uitvoering hersteltoetsing VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 85);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juli 2018 inzake
duidelijkheid voor de leerlingen van VMBO Maastricht (Kamerstuk 30 079, nr. 84).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Rudmer Heerema,
Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Rog en Westerveld,
en mevrouw Van Engelshoven, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer
Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Van harte welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Aan de orde is het algemeen overleg met de titel
De lessen van VMBO Maastricht. Ik heet de bewindslieden en hun ambtenaren van harte
welkom, de leden, de ondersteuning en uiteraard u allen op de publieke tribune. Ik
ben ervan overtuigd dat er ook elders naar dit debat gekeken zal worden.
U ziet mij hier als voorzitter, maar dat wil niet zeggen dat ik hier geen opvatting
over heb. Ik zal die tot het laatst bewaren en het voorzitterschap tegen die tijd
overdragen. We hebben spreektijden afgesproken van zes minuten en daar zal ik u ook
aan houden. Ik zou willen voorstellen om te beginnen met twee interrupties. Dan kunnen
we kijken of we daar drie van kunnen maken, als u zich een beetje netjes gedraagt,
maar we moeten de tijd ook in de gaten houden en er is veel te bespreken, ongetwijfeld.
Als u dat allemaal met mij eens bent, geef ik als eerste het woord aan de heer Heerema
van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. De schok in juni was groot. Voor de leerlingen, die trots dachten dat
ze hun diploma hadden gehaald; voor de ouders, die hun kroost al naar het vervolgonderwijs
zagen gaan; voor de docenten, die met dezelfde inzet als altijd plotseling onder vuur
kwamen te liggen; voor het bestuur van LVO, omdat het geen flauw idee had wat er op
de verschillende locaties precies speelde, en als je geen flauw idee hebt, dan weet
je natuurlijk ook niet dat het grandioos misgaat. Maar ook voor ons als politiek,
omdat het controlesysteem van de onderwijsinspectie niet waterdicht bleek te zijn.
Voorzitter. De afgelopen maanden zijn vooral een enorm drama voor de leerlingen geweest.
Zij verloren niet alleen hun vertrouwen in ons onderwijssysteem, maar ook allerlei
toekomstplannen – welverdiende vakanties, bijbaantjes om geld te verdienen, de voorbereiding
op het vervolgonderwijs – bleken plotseling een stukje verder weg. Daarom een heel
verdiend compliment aan al die leerlingen die toch hun diploma hebben gehaald en gelukkig
zonder al te veel vertraging verder kunnen gaan met hun schoolloopbaan.
Voorzitter. Het rapport is erg kritisch op de onderwijsinspectie. Ik vind het moeilijk
te begrijpen dat de onderwijsinspectie blijkbaar niet doorvraagt als er 28 meldingen
over een school binnenkomen. Als er dan binnen de kaders van de wet gehandeld wordt,
maar de uitkomst is dat de onderwijsinspectie geen grip heeft op wat er daadwerkelijk
aan de hand is, dan hebben we dus blijkbaar een papieren tijger. Een papieren tijger
die de echte problemen blijkbaar over het hoofd ziet. We hebben kunnen lezen dat er
waarschijnlijk geen vergelijkbare situaties zullen zijn, maar op de een of andere
manier ben ik niet gerustgesteld. Ik heb simpelweg twijfels of de onderwijsinspectie
het voldoende onder controle heeft. We hebben het idee dat er wel wat licht zit tussen
hoe goed het gaat volgens de top van de inspectie en wat er daadwerkelijk op de werkvloer
gebeurt.
Het is natuurlijk goed dat de klachten die binnenkomen op een hoger niveau bij de
inspectie behandeld gaan worden. Alleen, het gaat er niet om wíe de klachten behandelt.
Het gaat erom dat de klacht leidt tot een dieper en beter inzicht in mogelijke problematiek.
Dan hebben we schoolinspecteurs nodig die in de haarvaten van een school kunnen komen
door de goede vragen te stellen en ook voldoende eigen ervaring hebben. Daarom de
volgende vragen aan de Minister. Kan de onderwijsinspectie aan deze kwaliteitseis
met betrekking tot schoolinspecteurs voldoen? Zitten de juiste mensen op de juiste
plekken? En hoever moet het inspectiekader wellicht aangescherpt worden, zodat we
nooit meer het verhaal te horen krijgen dat er binnen de kaders is gehandeld, maar
dat er toch een drama van immense omvang heeft plaatsgevonden?
Voorzitter. De antwoorden van de Minister zijn belangrijk voor de VVD om een oordeel
over deze onderwijsinspectie te kunnen vellen.
De heer Beertema (PVV):
Ik zit te luisteren naar de woorden van collega Heerema over de inspectie. We komen
natuurlijk uit een tijd dat de inspectie inderdaad in die haarvaten zat, heel gedetailleerd
bezig was. Daarvan hebben we op een bepaald moment gezegd: kan dat niet wat minder?
Moet die inspectie niet een beetje de rol gaan spelen van een kritische vriend? Ik
was daar indertijd ook wel voorstander van, want wat die inspecteurs aan het doen
waren, maakte de inspectie natuurlijk ook tot een bureaucratisch monster. Vindt u,
meneer Heerema, dat we daarmee een fout hebben gemaakt? En zouden we dat moeten terugdraaien?
Zou die inspecteur weer niet meer die kritische vriend moeten zijn, maar de boze buurman
die op alles let?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij moet het meer zijn dan een kritische vriend en is het niet een keus tussen
het een en het ander. We hebben de afgelopen tijd met regelmaat, steeds als we op
werkbezoek op scholen waren, ook gevraagd: en hoe gaat de inspectie dan om met u als
school? Het beeld dat we daarvan krijgen – dat die schoolinspecteur onvoldoende grip
krijgt op die school – is voor ons wel een dingetje dat een alarmbel doet afgaan,
als de top van de inspectie zegt: het gaat allemaal prima. Daar zit gewoon veel licht
tussen. Ik vraag mij af of we met hoe het nu gaat, met die kritischevriendhouding
die wij hebben en die de inspectie heeft, alle problematiek in het onderwijs wel goed
en voldoende in beeld hebben. Ik denk het niet. Daarom vraag ik aan de Minister wat
er nodig is om dit wel voor elkaar te krijgen. Ik denk dat wij schoolinspecteurs nodig
hebben die niet alleen die kritische vriend zijn, maar ook nog in de haarvaten van
de school terecht kunnen komen, waarbij ze niet alleen toetsen of het precies gaat
zoals op papier staat, maar daarbij ook de diepere vraag kunnen stellen hoe het gaat
in die school. Dat staat niet op papier.
De heer Beertema (PVV):
Ik zoek net als meneer Heerema misschien naar een veranderende rol. Die omslag is
natuurlijk gemaakt op basis van vertrouwen. Ineens was er een cultuur van vertrouwen,
ook in de onderwijscommissie. Die scholen zouden het allemaal heel goed zelf kunnen.
Ik denk dat dat vertrouwen nu in ieder geval wel beschaamd is en dat we verder moeten
praten over de inspectie en hoe dat anders moet.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik deel die mening. Het gaat niet alleen over het vertrouwen, maar volgens mij ook
over de vrijheid waar scholen en de inspectie mee om moeten gaan. Kan elke partij
in dat systeem voldoende met die vrijheid en dat vertrouwen omgaan? Ik ben daar terughoudender
in geworden. Daarom stel ik die vraag ook aan de Minister.
De heer Bisschop (SGP):
Het is terecht dat die vragen worden gesteld. Is de heer Heerema het met mij eens
dat de inspectie niet alleen de rol heeft van kritische vriend, maar ook wel degelijk
een toezichthoudende rol heeft, met bevoegdheden om een school erop af te rekenen
als die niet voldoet aan de wettelijke eisen? Moeten we dan misschien de vraag stellen
of dat pakket aan wettelijke eisen waarover de inspectie beschikt, toereikend is?
Moet dat misschien de vraag zijn?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In deze casus is binnen de wet- en regelgeving gehandeld. Dan moet je je dus afvragen
of datgene wat gedaan is daadwerkelijk boven tafel haalt wat het probleem is en wat
de fouten op schoolniveau zijn. Ik maak me daar zorgen over. Volgens mij hebben we
een aanscherping nodig van wat de inspectie moet doen. Ze is een kritische vriend.
Ze is misschien ook wel iets meer. Maar mijn beeld begint steeds meer te worden dat
er onvoldoende zicht is op wat er daadwerkelijk gebeurt in een school, los van wat
er op papier gevraagd wordt aan een school. VMBO Maastricht is dan een voorbeeld waarbij
wel gehandeld is volgens wet en kaders, maar waarbij niet boven tafel is gekomen dat
zo veel scholen, of zo veel afdelingen binnen scholen, als zeer zwak beoordeeld zouden
kunnen worden.
De heer Bisschop (SGP):
Ik kom daar in mijn eigen bijdrage nog op terug. Ik vraag mij af of de inspectie inderdaad
echt alles uit de kast heeft gehaald waarover zij kon beschikken. Is de hele gereedschapskoffer
volledig benut? Misschien moeten we daarover doordiscussiëren. Ik wil van u weten
of het terecht is dat daar wat vraagtekens bij geplaatst worden.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het is terecht dat daar vraagtekens bij geplaatst worden. Ik heb begrepen dat ze heeft
gedaan wat kon en wat nodig was. Ik weet niet of ze het hele arsenaal aan mogelijkheden
heeft gebruikt. Dat weet ik niet. Maar als het arsenaal verder uitgebreid wordt en
er geen gebruik van gemaakt wordt, moet je je oprecht afvragen of de juiste mensen
wel op de juiste plekken zitten om van het arsenaal gebruik te kunnen maken. Dat is
de twijfel die ik op dit moment heb.
De heer Kwint (SP):
Iedereen heeft natuurlijk zorgen over hoe er met de klachten omgegaan is. Maar nu
wil de Minister, wil het kabinet, nog een extra taak bij de inspectie leggen. De inspectie
moet strakker toezicht gaan houden, specifiek op hele grote scholengemeenschappen,
omdat daar het risico op fouten groter is, volgens de Minister. Wat vindt u van die
analyse en van deze oplossing?
De voorzitter:
We wachten even deze bel af. Voor degenen die er niet mee bekend zijn: deze bel is
de bel die aankondigt dat de plenaire vergadering begint. Die duurt één minuut. En
een minuut duurt langer dan u denkt.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik deel deze analyse in grote lijnen niet. Als je de grote besturen in Nederland vergelijkt,
hebben die verschillende organisatiestructuren. Het VMBO Maastricht was als volgt
georganiseerd: het college van bestuur werkte met een soort regiodirecteuren en locatiedirecteuren,
waardoor de afstand tussen het college van bestuur en wat er daadwerkelijk op scholen
en afdelingen gebeurde te groot was geworden. Dat is exemplarisch voor deze casus.
Er zijn ook hele grote besturen in Nederland waar die samenwerking met en tussen scholen
en de organisatiestructuur veel beter is. Ik geef als voorbeeld Ons Middelbaar Onderwijs,
OMO, dat laat zien dat het ook bij een groot bestuur heel goed kan gaan. Ik ben er
niet direct voor dat er beter toezicht moet worden gehouden op de grotere besturen.
Wel vind ik dat als er iets gebeurt zoals op VMBO Maastricht, we heel snel inzichtelijk
moeten krijgen of er op andere plekken in Nederland eenzelfde organisatiestructuur
bestaat.
De heer Kwint (SP):
Dat vind ik wel wonderlijk. U ziet geen relatie tussen schaalgrootte en de kans dat
dingen fout gaan. Dat kan, maar dat zijn inspectie en kabinet niet met u eens. Als
u zegt dat u dat eigenlijk helemaal geen goed idee vindt, ben ik wel benieuwd wat
u dan gaat doen om daaraan iets te veranderen. U zegt zelf dat er een structuur van
een centraal bestuur en een regionaal bestuur was, maar toch was er nauwelijks zicht
op wat er op de eigen scholen gebeurde. Zou het probleem niet gewoon kunnen zijn dat
als je een scholenkoepel van 31 scholen hebt, een bestuurder anderhalve maand bezig
is om elke dag een andere school te bezoeken, ervan uitgaande dat je een fulltime
baan hebt en niet daarnaast ook nog in de Eerste Kamer zit?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
En een aantal andere nevenfuncties overigens.
Volgens mij hangt het op verschillen in de organisatiestructuur en op hoe leiding
wordt gegeven en hoe inzichtelijk is hoe zaken verlopen in de scholen waarvan zij
bestuurder zijn. Ik ben niet nu meteen geneigd om te zeggen: laten we alle grote besturen
van Nederland maar eens onder de loep nemen om te kijken hoe we daarop zwaarder toezicht
kunnen houden. Er zijn namelijk grote besturen waar het uitstekend gaat. Ik heb geen
reden om daarover te twijfelen. Het kan ook bij kleine besturen of bij eenpitters
niet goed gaan. Met de beperkte capaciteit die de inspectie heeft, zou ik liever willen
dat ze de probleemgevallen zo goed mogelijk aanpakken dan dat ze hun capaciteit inzetten
om alle grote besturen onder de loep te nemen zonder dat daarvoor wat mij betreft
aanleiding is.
De voorzitter:
Begrijp ik het goed dat de heer Beertema nog een interruptie wil doen? Zit u niet
al bijna aan uw taks?
De heer Beertema (PVV):
Per spreker is dat toch?
De voorzitter:
U kent de procedure. Gaat uw gang. Dit geldt voor 60-plussers.
De heer Beertema (PVV):
Prima.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Beertema (PVV):
Ik vind het onbegrijpelijk dat ik de VVD hoor beweren dat er eigenlijk weinig verschil
in risico bestaat tussen een eenpitter of een heel groot conglomeraat. Als er bij
een eenpitter iets fout gaat, zitten de ouders, de leraren en de medezeggenschapsraad
er meteen bovenop en dan zijn we veel vroeger op het pad van reparatie. Wat er nu
allemaal fout is gegaan, is heel typisch voor wat er in die grote conglomeraten kan
gebeuren: bestuur op afstand enzovoorts. Daar ga ikzelf ook nog het een en ander over
zeggen.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Beertema (PVV):
Mijn vraag is: het zou een VVD'er toch moeten aanspreken dat dit soort onderwijsmonopolies,
een heel slechte zaak, alleen maar kan ontstaan door eindeloos doorfuseren? Er is
geen concurrentie meer enzovoorts. Bent u het met mij eens dat het idee van afschaffing
van de fusietoets krankzinnig was?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben niet van plan om alle besturen over een kam te scheren. Daarom sta ik daar
terughoudend in. U heeft een analyse van waarom het fout gaat. Volgens mij is een
van de grootste factoren waarom iets fout gaat menselijk handelen, hoe een persoon
leiding geeft aan een bepaalde organisatie. Ik kom straks in mijn spreektekst nog
terug op hoe wij om moeten gaan met falende bestuurders die van organisatie naar organisatie
hoppen, wat in het onderwijs helaas vaak voorkomt. Daar zit volgens mij dus ook een
mogelijkheid om in te kunnen grijpen. De fusietoets ligt nu niet voor, maar ik vind
het goed dat scholen kunnen fuseren om de simpele reden dat er anders te veel scholen
om zouden kunnen vallen. Juist om onderwijs te kunnen blijven garanderen, is het goed
dat scholen goed samenwerken.
De heer Beertema (PVV):
Maar hier is toch geen liberaal aan het woord, als je een monopolie creëert, elke
concurrentie de nek omdraait en dan zegt: het is misschien wel goed omdat die scholen
anders zouden omvallen? De VVD is intussen niet zo liberaal meer, ook op andere gebieden
niet, maar dit is toch idioot? Alleen concurrentie had deze ramp kunnen voorkomen.
Zonder concurrentie presteren scholen niet. Dat bent u toch met me eens, meneer Heerema?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In de regio Maastricht is er geen concurrentie. Dat ben ik met u eens. Als het zo
doorgaat met leerlingen die wegtrekken uit de regio en naar België gaan, ontstaan
er problemen voor überhaupt het aanbod van scholen in de regio. Dat is een probleem.
Of dat met concurrentie aan de voorkant opgelost had kunnen worden, weet ik niet.
Ik zie wel dat er nu initiatieven ontstaan om een ander aanbod vanuit een andere organisatie
ruimte te kunnen geven. Ik ben daar dus terughoudend in. Ik heb niet het idee dat
we nu meteen een heel ander beleid zouden moeten gaan voeren omdat dit in Maastricht
zo mis is gegaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil ook nog een interruptie plegen, dan hebben we het maar gehad. Ik
vraag de heer Rog om even het voorzitterschap over te nemen.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag aan de heer Heerema gaat over het deftige rapport van de Auditdienst Rijk,
dat zo ongeveer begint met de zin: de inspectie heeft zich aan de kaders van het toezicht
gehouden. Ik zeg u eerlijk: ik bestrijd dat. Dat sluit misschien een beetje aan bij
wat de heer Bisschop ook al suggereerde. Ik bestrijd dat werkelijk. Ja, als je een
toezichtkader ziet in de zin van «we komen langs in die cyclus en we gaan naar een
aantal dingen kijken», is er natuurlijk binnen de kaders gehandeld. Maar in mijn ogen
is een van de belangrijkste punten bij toezicht, waar veel vertrouwen in zit – de
heer Beertema had het er al over – dat je heel adequaat reageert op signalen. Dat
is in mijn ogen ook een onderdeel, een superbelangrijk onderdeel, van het instrumentarium
van de inspectie.
De voorzitter:
En wat is uw vraag aan de heer Heerema?
De heer Van Meenen (D66):
Is de heer Heerema het met mij eens dat de conclusie dat er door de inspectie binnen
de toezichtkaders gehandeld is, onjuist is?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Als je 100 rijdt op een snelweg waar je 130 mag rijden, is je snelheid binnen de wet.
Is het handig? Nee, want doordat andere auto's harder rijden, is je rijgedrag toch
gevaarlijk. Ik denk dat er binnen de kaders is gehandeld, als ik het zo lees, maar
– dat ben ik wellicht met de heer Bisschop eens – ze hebben niet van het volledige
instrumentarium gebruikgemaakt. Ik denk dat wij daarover wel op één lijn zitten, maar
misschien met iets andere bewoordingen. Als het instrumentarium meer omvat dan waarvan
gebruik is gemaakt, moeten we ons wel afvragen waarom dat is gebeurd. Waarom hebben
ze niet het hele instrumentarium dat hun ter beschikking is gesteld, gebruikt? Waarom
hebben ze niet gezorgd dat ze in de haarvaten van de school terecht konden komen om
dit debacle af te kunnen wenden?
De heer Van Meenen (D66):
Het is bijzonder dat het dan weer meteen over 130 km/uur moet gaan, maar ik trek de
vergelijking even door. We kijken met de politie eens in de zoveel tijd op de snelweg,
als het een beetje rustig is. Alles onder controle? Ja, hoor. Dat doen we zo elk jaar
eens een keer. Maar dan wordt er door allerlei mensen om die snelweg heen gezegd:
er wordt hier keihard gereden, geen 130, maar 180. En dat laten we dan maar. Dan kun
je toch niet zeggen dat de politie bijvoorbeeld onvoldoende bevoegdheden heeft om
op te treden? Nee, dan wordt er gewoon niet genoeg gekeken met het instrumentarium
dat er is. Dus ik vraag het nog een keer, en misschien moet ik niet vragen: ik stel
het. Ik vind zelf dat die conclusie versluierend werkt. Het grootste gevaar daarvan
– en dat is mijn vraag aan de heer Heerema – is dat wij zeggen: «O, dit is dus het
instrumentarium. Dat is niet toereikend geweest in dit geval, dus dat moeten we uit
gaan breiden. Dus we moeten nog veel meer controle gaan doen.» Nee, ik zeg: dat is
er al, maar het is niet gebruikt.
De voorzitter:
Meneer Heerema, als u hier een vraag in hoort, dan kunt u die beantwoorden.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat ik hem heb ontdekt en ik ga ook proberen te antwoorden. Volgens mij zijn
er twee zaken. Eén, is het instrumentarium toereikend genoeg om op te kunnen treden
zoals je wilt optreden tegen scholen waar het misgaat? Als het instrumentarium niet
gebruikt is, dan is daar dus gewoon ruimte in het huidige kader om daar gebruik van
te gaan maken.
Een tweede is, hebben de mensen die gebruikmaken van het instrumentarium de kwaliteiten
om dat instrumentarium ten volle in te zetten? Weten ze hoe dat werkt? Als ze het
weten, waarom hebben ze het niet gedaan? Hebben ze iets gemist in alle signalering
om dieper te komen in die school? Dus er zitten twee punten in. Ik denk eerlijk gezegd
dat wij veel meer op één lijn zitten dan misschien uit de interruptie van de heer
Van Menen blijkt.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zal ik mij nu weer in mijn rol als voorzitter schikken. Was u aan
het eind van uw betoog? Nee, nog lang niet, u heeft nog ruim drie minuten. Ga uw gang.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. De VVD heeft de afgelopen maanden verbijsterd toegekeken bij verschillende
handelingen van zowel de raad van toezicht als de voorzitter van het college van bestuur.
Dan gaat het om de communicatie – alle communicatie – om het bagatelliseren van het
probleem, het doorschuiven van de verantwoordelijkheid en de kritiek op alles en iedereen
behalve zichzelf. Dat was stuitend.
De druppel was toch wel dat de raad van toezicht de voorzitter van het college van
bestuur, de heer Postema, vlak voordat het inspectierapport klaar was een contractverlenging
heeft gegeven. Ik wil de Minister vragen of het klopt dat de heer Postema door deze
onbegrijpelijke contractverlenging recht had op drie maanden salaris toen hij na het
uitkomen van het inspectierapport alsnog zijn conclusies trok. Nu mag een raad van
toezicht van deze driemaandenregel afwijken als daar aanleiding toe is. Daar is naar
de mening van de VVD álle aanleiding toe. Heeft de Minister met de raad van toezicht
gesproken over het afwijken van deze driemaandenregel? Want wat moet een falende bestuurder
nóg meer fout doen om niet automatisch extra salaris of een gouden handdruk mee te
krijgen?
Voorzitter. Ik heb hierbij nog twee vragen. Kan een raad van toezicht hoofdelijk aansprakelijk
worden gesteld voor dit soort besluiten? En de tweede vraag, is de heer Postema gevraagd
om af te zien van deze drie maanden gratis salaris? Dit is namelijk gewoon onderwijsgeld
dat in de klas terecht hoort te komen. Met een inkomen van € 180.000 is drie maanden
salaris toch al bijna een fulltime docent, die nu dus niet voor de klas staat.
De laatste vraag die ik heb, betreft het hoppen van falende onderwijsbestuurders.
We zien bestuurders van school naar school hoppen: mislukt bij de ene school, maar
met alle nieuwe kansen bij een volgende school. Ik vind dit echt onwenselijk. Dit
is slecht voor de school, slecht voor de leerlingen en eigenlijk alleen goed voor
de portemonnee van de bestuurder.
Voordat ik zelf met een voorstel kom, wil ik de Minister vragen: welke mogelijkheden
zijn er nu om falende bestuurders en ook de raad van toezicht aan te kunnen pakken?
Falende bestuurders moeten niet van school naar school kunnen hoppen, want het gaat
om het vertrouwen in het onderwijs en daar moeten we voorzichtig mee omgaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer. Er is nog een interruptie van mevrouw Westerveld voor u.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb bewust het betoog van de heer Heerema afgewacht omdat ik hoopte dat er ook
een aantal oplossingen zouden komen. We horen er nou eentje, dat bestuurders niet
van school naar school mogen hoppen. Ik weet niet of dit een groot probleem is, maar
ik ben benieuwd wat de Minister erover zegt. Mijn vraag aan de heer Heerema zou zijn:
wat moet er nu wél gebeuren?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De koers die de VVD nu in dit debat heeft, is dat we met name hebben gekeken naar
de inspectie, waar wat ons betreft onvoldoende gebruik is gemaakt van het instrumentarium
en waar misschien ook wel fouten zijn gemaakt in hoe de systematiek is aangepakt.
Daar hebben we vragen over gesteld aan de Minister. We hebben best een idee – daar
gaan wij in tweede termijn op in – over hoe we het instrumentarium aan kunnen scherpen
of uit zouden moeten bereiden en over hoe de rol van de inspecteur op school moet
worden om die school dieper en breder in zicht te krijgen om dit soort problemen en
fouten te voorkomen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan ben ik heel benieuwd naar de oplossingen, want in het vorige debat zeiden we allemaal
nogal wat over wat er gebeurde, maar uiteindelijk durfde de Kamer zelf niet in te
stemmen met een aantal voorstellen die door meerdere partijen werden gedaan om wel
naar een oplossing te zoeken. Dat viel mij een beetje tegen. De inspectie heeft bijvoorbeeld
nog geen 30 fte op, naar ik meen, 635 scholen. Ik ben benieuwd of de heer Heerema
dat zou willen uitbreiden, maar ik zou hem ook willen vragen hoe hij denkt over bijvoorbeeld
het verbeteren van het toezicht via inspraak vanuit medezeggenschap van ouders, van
leerlingen en van docenten. Zouden zij niet meer te zeggen moeten krijgen, juist om
aan de voorkant al te kunnen voorkomen dat zich dergelijke grote schandalen voordoen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ook opmerkingen gemaakt over de beperkte capaciteit van de inspectie; inderdaad,
die 30 inspecteurs voor die 635 scholen. Ik zou me kunnen voorstellen dat voor het
aanpakken van dit soort problematiek inderdaad meer ruimte nodig is. U heeft het over
medezeggenschap. Ik geloof er meer in dat de inspectie veel strikter moet omgaan met
de signalen die zij van ouders krijgt; binnen twee jaar zijn 28 meldingen over één
school of over één gebied in Nederland binnengekomen. Daar zou zij veel meer mee aan
de slag moeten gaan. Ik ben er niet direct van overtuigd dat de medezeggenschap op
school, leraren en leerlingen, direct de kwaliteitsverbetering kunnen garanderen die
we zoeken. Ik geloof er meer in dat de meldingen bij de inspectie sneller opgepakt
kunnen worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is alsnog het woord aan de heer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Die maar eens wil beginnen met een positieve noot. Een heel groot compliment voor
alle mensen die het mogelijk gemaakt hebben dat alsnog zo veel jongeren hun diploma
hebben gehaald en nu door kunnen. Compliment ook voor die jongeren, want het is een
bescheiden wonder dat zij, gezien de kwaliteit van het onderwijs, alsnog hun diploma
hebben gehaald. Het moeten de moeilijkst haalbare vmbo-diploma's van Nederland geweest
zijn. En de verantwoordelijke bestuurder is eindelijk weg. Dat is ook winst. Niet
voordat hij nog iedereen behalve zichzelf de schuld heeft gegeven. Dat past op zich
wel binnen een patroon, want eerder kregen de leraren de schuld van het bestuur van
onderwijsmoloch LVO en nu ligt het aan de inspectie. Zelfkritiek blijkt niet voor
iedereen even vanzelfsprekend.
Postema kreeg eerder contractverlenging. De heer Heerema zei het ook al. Betekent
dit dat hij nu geld meekrijgt? Dat zou voor ons echt onacceptabel zijn. Wij willen
graag dat de Minister dat uit kan sluiten. Wil hij ook onderzoeken of de schade die
ouders en kinderen hebben geleden verhaald kan worden op deze falende bestuurders?
Voor de zomer stemde deze Kamer nog een motie van de heer Beertema op dat punt weg.
Ik hoop dat de Kamer nu iets verder is in haar denken.
Ik zei het net al tegen de heer Heerema: bij een onderwijskoepel met 31 vestigingen
kost het de gemiddelde bestuurder die elke dag een school bezoekt – en we weten allemaal
dat dat niet de realiteit is – anderhalve maand om alle vestigingen te bezoeken. Geen
enkele bestuurder doet dat, dus sommige onderwijskoepels zijn too big to control,
te groot om te controleren. Nu gaat de inspectie volgens de Minister meer kijken naar
grote scholenkoepels. Dan is toch de enige conclusie dat het risico dat het daar fout
loopt groter is? Anders ga je daar toch niet extra controleren? Dan ga je toch juist
aan de voorkant zitten? Dan ga je toch iets doen aan de grootte van die doorgefuseerde
scholenkoepels in plaats van achteraf de inspectie wat vaker langs sturen? Zij heeft
het zo druk. Waarom nog meer controle als je ook kunt voorkomen dat het zover komt?
En dan begin je uiteraard in Limburg met het opknippen van deze gigantische groep
scholen, want uit het onderzoek van de inspectie blijkt duidelijk dat VMBO Maastricht
niet de enige school van LVO is waar het onderwijs ver onder de maat is. Iedereen
die de afgelopen maanden ouders, leerlingen en docenten heeft gesproken, wist dat
overigens allang. Knip die boel gewoon op. Herstel het vertrouwen van ouders en leerlingen
in het onderwijs in de regio. Voorkom dat mensen massaal naar België gaan om onderwijs
te volgen. Dat wij niet in staat zijn om in Zuid-Limburg onderwijs te organiseren
waar de mensen in de regio gewoon vertrouwen in hebben, dat zou toch wel een gênante
conclusie zijn. Hoeveel ouders hebben die stap naar België van de zomer eigenlijk
gemaakt? Kan de Minister nu eens duidelijk uitleggen waarom hij enerzijds zegt dat
op grote scholenkoepels scherper toezicht nodig is, maar anderzijds de fusietoets
wil afschaffen? Daarmee zet hij de deur juist wagenwijd open voor de LVO's van morgen.
Ik snap niet hoe hieruit wél de conclusie getrokken kan worden dat grote scholenkoepels
meer risico lopen, maar niet dat de politiek nu eindelijk eens moet stoppen met het
actief promoten van die onderwijsfusiefabrieken.
Hoe staat het eigenlijk met de uitvoering van de motie van mijn voorganger, Jasper
van Dijk, die scholen eenzijdig de mogelijkheid wilde bieden om uit een bestuur te
stappen? Ik kan mij namelijk erg goed voorstellen dat daar in Limburg nogal behoefte
aan is. Sterker nog, wij krijgen die signalen onder meer van ouders van leerlingen
van Porta Mosana in Maastricht. Van ouders wiens kinderen nu nog steeds naar VMBO
Maastricht gaan, hoor ik nog steeds zorgwekkende berichten. Scholieren zijn bang dat
ook hun examen volgend jaar gevaar loopt. En dat is niet voor niks. Een leerling geeft
aan dat Engels in de toetsweek niet is getoetst, dat hij al weken geen les meer krijgt,
dat maatschappijleer nog moet worden ingehaald – niet van de vorige periode, maar
van vorig jaar – en dat niemand ze verder kan helpen. Dat is nogal serieus. Kent de
Minister deze signalen ook? Kan hij garanderen dat we volgend jaar niet weer precies
hetzelfde krijgen? Vindt hij dit getuigen van een zorgvuldige voorbereiding op de
examens?
Natuurlijk zijn er voldoende vragen te stellen over de inspectie. Ze hebben zich gehouden
aan de regels, maar als dit het gevolg is van je houden aan de regels, zijn de regels
dan wel goed? Er zijn nogal wat klachten van boze ouders binnengekomen. De inspectie
kan natuurlijk niet een groot onderzoek starten naar elke boze ouder die een belletje
pleegt, maar hoeveel boze ouders zijn uiteindelijk een trend? Zou de inspectie daar
niet eerder op moeten reageren? Hoeveel extra inspecteurs zouden er nodig zijn om
dit te doen? Op het moment dat je tien klachten krijgt over een school is het misschien
wel verstandig om eens bij die school langs te gaan, maar daar moeten dan wel de mensen
voor zijn. Hoe is het mogelijk dat de inspectie nu tot de conclusie komt dat er op
een hele hoop andere scholen bij LVO sprake is van ondermaats onderwijs? Dat is toch
niet van vandaag op gisteren gebeurd? Hoe kan het dat dat eerder niet geconstateerd
werd en dat we daar een examenschandaal voor nodig hadden?
Het examenschandaal leidde bij de Minister tot een unieke noodgreep: met één besluit
alle examens ongeldig verklaren. Op dat besluit is een hoop kritiek gekomen, van ouders,
van leerlingen en nu ook van onderzoekers. Hoe zit het? Wij krijgen te horen dat de
Minister dit niet had moeten doen. De Minister zegt zelf: ik had geen andere mogelijkheid,
want als een diploma eenmaal uitgereikt is, kun je dat niet meer intrekken. Dat weten
die onderzoekers dan toch ook? Waarom komen zij tot deze conclusie? Wat hadden zij
voorgesteld dat u zou doen? Waarom heeft u dit uiteindelijk gedaan? Want eerlijk gezegd
kon ik tot nu toe de redenering wel volgen waarom deze stap genomen is.
En hoe kan het dat de commissie-Ten Dam binnen drie maanden een lijst met kwetsbaarheden
in ons examensysteem weet bloot te leggen, terwijl de inspectie dat eerder niet gedaan
heeft? Als geconcludeerd wordt dat een deel van de scholen geen examenreglement of
PTA naar de inspectie heeft gestuurd, moeten daar toch alle seinen op rood gaan? Dit
gaat niet eens om de kwaliteit van de documenten die ze aanleveren; dit gaat om het
überhaupt inleveren van documenten. Dan zou daar toch meteen op ingegrepen moeten
worden? Dit is de primaire taak: toezicht houden op scholen en meer specifiek op schoolexamens
en centrale examens. Is er een gebrek aan mensen? Is er iets anders fout gegaan? Hoe
kan het dat wanneer zelfs het examenreglement niet eens bij de inspectie terechtkomt,
er niet meteen wordt ingegrepen?
Voorzitter, ten slotte. Ik hoop echt dat hier vandaag lessen getrokken worden. Ja,
ook door de inspectie en door onderwijsbestuurders in heel Nederland, maar vooral
door de politiek zelf met haar continue drang naar schaalvergroting.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Aangezien het voor de eerste keer is dat wij in deze setting bij
elkaar zijn na het vreselijke voorval in Rotterdam, wil ik graag mijn inbreng beginnen
met mijn medeleven te betuigen aan de nabestaanden, de klasgenoten, de docenten en
de bestuurders van de school in Rotterdam waar gisteren een 16-jarig meisje van het
leven is beroofd.
Voorzitter. Het gaat vandaag tijdens dit AO over de lessen die kunnen worden getrokken
uit wat is gebeurd bij VBMO Maastricht. Met andere woorden: wat moet er gebeuren om
ervoor te zorgen dat ouders en leerlingen in de toekomst nooit meer in de vreselijke
situatie komen te zitten waarin de ouders en leerlingen zaten die de afgelopen zomer
bericht kregen dat de examens ongeldig waren verklaard, terwijl de vlag vaak al uithing?
De situatie van schrik, onzekerheid, stress en teleurstelling waarin leerlingen en
ouders maandenlang hebben verkeerd, had zich nooit mogen voordoen en mag zich ook
nooit meer voordoen. Daarover zijn wij het hier volgens mij allemaal eens.
Dat betekent dat we vandaag moeten terugblikken. Hoe kon het zo vreselijk fout gaan?
Wat hadden de hoofdrolspelers in dit drama, de inspectie, de Minister en het bestuur
van LVO, anders kunnen en moeten doen? Maar het betekent ook dat we vandaag vooruit
moeten blikken. Hoe zorgen we ervoor dat eindexamenkandidaten en hun ouders er zeker
van kunnen zijn dat de examens in orde zijn? Zijn de procedures en de capaciteit van
de inspectie voldoende? Is de bestaande wetgeving afdoende? En doen scholen genoeg
om problemen te voorkomen? Tot slot wil ook ik het vandaag graag hebben over de schaalgrootte
binnen het onderwijs. Want hoe houden scholenkoepels een vinger aan de pols als de
afstand tussen schoolbord en schoolbestuur groter en groter wordt?
Allereerst de terugblik. Daarbij valt een aantal zaken op. Om te beginnen zijn er
al jarenlang klachten over VMBO Maastricht gemeld door ouders, maar moest het blijkbaar
eerst hopeloos fout gaan voordat het bestuur, de inspectie en de Minister daadwerkelijk
in actie kwamen. Hoe verklaart de Minister dit? Weten we zeker dat er niet nog meer
meldingen van andere scholen op de plank zijn blijven liggen? Hoe beoordeelt de Minister
op dit moment hoe er binnen de inspectie wordt omgegaan met meldingen? Kan de Minister
aangeven wat er in termen van capaciteit nodig zou zijn om de inspectie daadwerkelijk
dichter bij de werkvloer te brengen? In dit verband noemt de ADR de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd als goed voorbeeld van hoe beter om te gaan met het systematisch registreren
en opvolgen van meldingen en signalen van ouders, docenten en leerlingen. Is de Minister
bereid om concreet te onderzoeken welke structuren en werkwijzen zouden kunnen worden
overgenomen en de Kamer daarover te informeren?
De Minister geeft in zijn brief aan dat de inspectie duidelijker zal zijn in wat ouders
en leerlingen wel en niet van de inspectie kunnen verwachten. Maar hoe kijkt de Minister
aan tegen de aanbevelingen van de ADR om het zicht op de werkvloer te verbeteren?
Dat gaat verder dan verwachtingsmanagement alleen. Ook dat zal om meer capaciteit
vragen. De ADR constateert grote gaten in de communicatie tussen de inspectie en de
scholen, hun besturen, de raden van toezicht en ouders. Sterker nog, de ADR is van
mening dat een andere wijze van crisismanagement mogelijk was geweest en dat de inspectie
in dat licht had kunnen wachten met het ongeldig verklaren van de centrale examens
tot er meer zekerheid was. De Minister stelt echter in zijn reactie dat de noodrem
van de ongeldigheidsverklaring de enige optie was, omdat hij de leerlingen zo snel
mogelijk duidelijkheid wilde verschaffen. Erkent hij nu dat die noodrem allesbehalve
duidelijkheid verschafte? Had hij achteraf gezien toch niet beter de uitreiking van
de examens kunnen uitstellen, zoals de ADR suggereerde? Leerlingen en ouders van VMBO
Maastricht hebben deze zomer laten weten zich onvoldoende gehoord en begrepen te voelen.
Zij weten natuurlijk als geen ander wat er op de schoolvloer gebeurt. De ADR komt
met de aanbeveling om een meldpunt voor leerlingen op te zetten. Hoe kijkt de Minister
daarnaar? Kent de Minister goede voorbeelden van scholen waar meldpunten voor leerlingen
bijdragen aan het eerder signaleren van structurele problemen? Wat ons betreft verdienen
de gedupeerde ouders en leerlingen van VMBO Maastricht erkenning en genoegdoening,
zoals ook de ADR adviseert. Dat gaat wat ons betreft verder dan een gesprek met de
inspectie, zoals de Minister in zijn reactie schrijft. Welke rol ziet de Minister
hierbij voor zichzelf weggelegd?
De ADR waarschuwt verder voor de zwakke positie van vmbo-scholen, waar juist relatief
veel leerlingen met speciale zorgbehoeften op zitten. Dat vraagt veel van docenten.
Juist zij voelen zich vaak klemgezet. Is de Minister het met de ADR eens dat de positie
van leerlingen en docenten binnen het vmbo bijzondere aandacht verdient en dat we
moeten waken voor de perverse effecten van resultaatmetingen? Wat gaat de Minister
concreet doen om de positie van docenten te versterken en hen beter te betrekken bij
het signaleren en oplossen van problemen?
Dat brengt mij bij mijn laatste punt, voorzitter. Want die schaalvergroting, waarbij
steeds grotere koepels steeds meer scholen in steeds grotere gebieden besturen, baart
mijn fractie grote zorgen. Al eerder brak ik daarom een lans voor het in stand houden
van de fusietoets. Het is zeer de vraag of goed voortgezet onderwijs in Maastricht
en omstreken is gediend met zo'n monopolistische bestuurskolos als LVO Maastricht.
Zou het voortgezet onderwijs daar niet gediend zijn met ontvlechting van het onderwijs
in meerdere scholen die niet langer allemaal vallen onder één en hetzelfde schoolbestuur?
Ziet de Minister hierbij voor zichzelf een verantwoordelijkheid? We hebben in dit
verband diverse brieven van ouders ontvangen – het werd net al genoemd – over het
Porta Mosana College, dat tevens valt onder LVO. Eerder stelde ik hierover al schriftelijke
vragen over het geschuif met onderwijzend personeel ten koste van de onderwijskwaliteit
in Zuid-Limburg. De brieven bevestigen mijn indruk dat het onderwijs niet gebaat is
bij de schaalgrootte van LVO. Hoe kijkt de Minister hier nu tegenaan? Want waar je
ook woont in Nederland, overal moeten leerlingen en hun ouders zeker zijn van betrouwbaar
en goed onderwijs. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het waren dramatische maanden voor veel Limburgse gezinnen
met kinderen op de scholen van VMBO Maastricht. De wanhoop en ingehouden boosheid
bij leerlingen en hun ouders hebben diepe indruk op mij gemaakt. Ik ben nu vooral
ontzettend opgelucht dat bijna alle examenleerlingen die door het bestuurlijk wanbeleid
bij LVO waren gedupeerd, alsnog zijn geslaagd. Ik begreep dat één leerling gespreid
examen doet en dat gisteren nog één leerling examen heeft gedaan. Ik hoop dat de Minister
daar goed nieuws over te melden heeft. We zullen lessen moeten trekken uit deze onverkwikkelijke
geschiedenis. Ouders en leerlingen in Limburg hebben daar echt op. Het bestuur had
onvoldoende betrokkenheid bij en zicht op de onderwijspraktijk. De inspectie komt
dan ook tot de conclusie dat het bestuur en de raad van toezicht van LVO ernstig nalatig
zijn geweest en niet de maatregelen hebben genomen die noodzakelijk zijn voor het
waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs en de onderwijskwaliteit.
Het is wat mijn fractie betreft dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat Jan Schrijen,
voorzitter van de raad van toezicht, en Andre Postema, voorzitter van het college
van bestuur, zijn opgestapt. We hebben bestuurders en toezichthouders nodig met liefde
voor het onderwijs. In het eerdere debat over het VMBO Maastricht heb ik het afschuifgedrag
van bestuursvoorzitter Postema gehekeld. Zelfs toen hij opstapte naar aanleiding van
de snoeiharde conclusies van de inspectie, die zijn disfunctioneren blootlegde, bleef
hij om zich heen slaan en anderen verwijten maken. Ik heb eigenlijk nu nog maar één
vraag voor deze bestuursvoorzitter: Andre Postema, wanneer toont u zelfinzicht en
wanneer volgen de publieke excuses aan de ouders en leerlingen van LVO en VMBO Maastricht?
De voorzitter:
Meneer Rog, u weet dat ik nu moet optreden, want hij is hier niet en wij proberen
er toch een gewoonte van te maken om dit zo veel mogelijk te vermijden. Dus dat moet
ik tegen u zeggen. Wilt u dit niet voortzetten?
De heer Rog (CDA):
Dank u wel.
Aan de Minister wil ik vragen of hij bereid is om in gesprek te treden met de VTOI-NVTK
– dat zijn de toezichthouders in het onderwijs en de kinderopvang – over de wonderlijke
situatie dat bij de vaststelling van het salaris van bestuurders wel het aantal leerlingen
en de complexiteit een rol spelen, maar niet de mate van beschikbaarheid wegens nevenfuncties,
althans als die worden bekleed bij instellingen die niet onder de WNT vallen. De handelwijze
van deze raad van toezicht, waarbij een bestuurder – ik zal geen naam noemen – 100%
van het WNT-salaris verdient, maar slechts voor 75% van de week beschikbaar is, schaadt
het vertrouwen in de sector en in ons governancemodel. Dat moeten we met elkaar niet
willen.
Voorzitter. Het onderzoek van de Auditdienst Rijk levert ons belangrijke verbeterpunten
op voor het handelen van de inspectie. Tegelijkertijd zou ik willen benadrukken dat
we nu niet als gevolg van dit vreselijke incident onmiddellijk in de reflex moeten
schieten dat we tal van generieke maatregelen treffen en toezicht op toezicht gaan
stapelen. Ik ben blij om te lezen dat het ministerie en de inspectie in ieder geval
inzicht tonen in waar verbetering nodig is. Daarbij zijn de volgende twee punten het
meest belangrijk. Herstel de communicatie met de ouders van VMBO Maastricht, wat heel
belangrijk is na het overhaaste en ongemakkelijke besluit om de centrale eindexamens
ongeldig te verklaren. Daarnaast moet de inspectie echt beter omgaan met klachten
zoals die zijn ontvangen over de wanorde bij de school.
Het blijft een ongemakkelijk gevoel dat er eerst 26 klachten zijn geweest – over wanorde,
over lesuitval, gebrek aan begeleiding, zelfs enkele keren heel concreet gerelateerd
aan de examens – maar dat er pas een kwaliteitsonderzoek kwam toen die klachten van
een medewerker kwamen die zich baseerde op een artikelnummer uit een examenbesluit.
Ik ben blij dat de inspectie zich in ieder geval lijkt op te stellen als een lerende
organisatie en dat zij aangeeft voortaan beter om te willen gaan met dergelijke signalen
en deze ook te willen bespreken met de schoolleiding.
Ouders lijken het vertrouwen in het bestuur van de LVO kwijt te zijn. De fusiedrift,
de masterplannen en de personele unies hebben geleid tot wantrouwen en vervreemding.
Zoals een ouder dat treffend omschreef: de cultuur is uit de scholen geperst. Ik vraag
de Minister dan ook wat hij als stelselverantwoordelijke kan betekenen om die relatie
te verbeteren en of er mogelijkheden zijn voor defusie, zodat er een pluriform scholenaanbod
ontstaat in de regio.
Voorzitter. Ik wil mijn dank uitspreken aan de opstellers van de rapporten van de
inspectie, de Auditdienst Rijk en de Commissie Kwaliteit Schoolexaminering, waarover
we op een later moment komen te spreken en waarin volgens mij waardevolle suggesties
worden gedaan. Ik wil ook een compliment geven aan alle betrokkenen, waaronder de
vele leraren, de medewerkers van CITO, het CvTE, de onderwijsinspectie en vele anderen
die het monnikenwerk hebben verricht om de leerlingen van VMBO Maastricht alsnog hun
diploma te laten halen. Petje af! Dat geldt wat mij betreft ook voor de interim--bestuurders
bij LVO. Je moet er maar aan durven staan! Ik wens hun alle succes en toewijding toe
bij hun verantwoordelijke taak.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Kwint, ik zie een pennetje in de lucht.
De heer Kwint (SP):
Ja, dat kan meerdere dingen betekenen, maar dat betekent in dit geval dat ik een vraag
wil stellen. Deelt de heer Rog de conclusie van de Minister dat bij dit soort grote
onderwijsinstellingen het risico op fouten groter is, de gevolgen groter zijn en er
daarom strengere inspectie nodig is?
De heer Rog (CDA):
Daar twijfel ik aan. Als je sec kijkt naar de grootte van instellingen, denk ik dat
het niet per definitie zo hoeft te zijn. Ik heb vaker het voorbeeld van OMO genoemd
en dat houdt geen verband met het feit dat ik zelf leraar ben geweest bij een OMO-school.
OMO is een heel groot schoolbestuur in Brabant, in een omgeving waarin die scholen
een zelfstandige positie hebben, maar er tegelijkertijd ook concurrentie is van andere
aanbieders van onderwijs. Ik zou niet weten waarom daar, wanneer het er goed gaat,
gestapeld, extra of meer toezicht zou moeten komen. Ik twijfel daar dus zeer sterk
aan. Ik denk dat het hier vooral te maken had met bestuurders met te weinig binding
met waar zij bestuurder over waren. Die bestuurders waren gewoon baantjesverzamelaars.
Laten we het gewoon maar zo vaststellen. Het maakt hun niet zo uit wat ze besturen.
Dat doet pijn. Onderwijs, onderwijzers, leraren, ouders en leerlingen hebben gewoon
recht op bestuurders die toegewijd zijn, die liefde hebben voor wat er in de school
gebeurt. Dat was hier niet aan de orde. Dat is volgens mij de fout. De fout aan de
kant van de inspectie was volgens mij dat er gewoon onvoldoende geluisterd is naar
de pregnante klachten van ouders. Daar is het misgegaan en daar zal de oplossing gevonden
moeten worden.
De heer Kwint (SP):
Dan ben ik benieuwd naar de vervolgstappen, want de twee grootste coalitiepartijen
geven nu al aan dat ze het eigenlijk niet eens zijn met de Minister over verscherpt
toezicht op grote scholenkoepels. Hoeveel liefde je ook voor het vak hebt, een koepel
van 32 scholen besturen valt niet mee. Ik zei het al: als je overal een dag langsgaat,
ben je één keer in de anderhalve maand op een vestiging. Dan kan je heel veel liefde
voor het vak hebben, maar dan maak je mij niet wijs dat je goed in kaart hebt wat
er op zo'n school speelt, wat daar nodig is en wat je daar moet verbeteren. Is de
heer Rog het in ieder geval met mij eens dat, conform de eerder aangenomen motie-Van
Dijk, scholen zelf de kans zouden moeten hebben om uit zo'n onderwijsmoloch te stappen?
Als zij zeggen dat zij er klaar mee zijn, dat zij er geen onderdeel meer van willen
uitmaken en dat zij het zelf beter kunnen, zou dat moeten kunnen. Is de heer Rog het
daarmee eens?
De heer Rog (CDA):
Zoals de heer Kwint heeft gehoord, heb ik daar in mijn bijdrage ook een vraag over
gesteld aan de Minister en die heb ik niet voor niets gesteld. Ik zie dat er hier
een combinatie is van wantrouwen vanuit de mensen voor wie dat onderwijs is bedoeld
en hun ouders, heel concreet, en een monopoliepositie die gefaald heeft, want dat
mogen we toch wel vaststellen. Ik denk dus dat het gerechtvaardigd is om te kijken
of defusie dan tot de mogelijkheden behoort. Voordat de heer Kwint mij verkeerd begrijpt,
zeg ik erbij dat dat wat anders is dan dat wij hier vanuit Den Haag de boel gaan opknippen
en vanuit een soort vijfjarenplan, centraal geregeld, gaan beslissen hoe dat eruit
moet zien. Dat zie ik niet, maar ik wil wel kijken naar een pluriform scholenaanbod.
Daarbij zou defusie absoluut een rol kunnen spelen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We zijn allemaal geschrokken, maar vooral leerlingen, ouders
en leraren hebben natuurlijk een heftige periode achter de rug. Het lijkt ons verstandig
om te kijken naar wat wij kunnen leren van wat er is gedaan. Ik vond het bijzonder
om te zien hoe betrokken de Minister was bij de leerlingen en de ouders. Ik vind het
heel fijn dat we een Minister van Onderwijs hebben die kijkt naar wat er achter de
cijfers gebeurt. Dat wilde ik hier nog even gezegd hebben.
Voorzitter. Hoe iedereen ook meeleeft, er zijn natuurlijk wel dingen niet goed gegaan.
De Auditdienst Rijk constateert in ieder geval dat de onderwijsinspectie andere keuzes
had kunnen maken, die wellicht minder voor paniek hadden gezorgd. Ik wil de ministers
graag vragen of zij met de kennis van nu vinden dat de juiste keuzes zijn gemaakt.
Of hadden er misschien andere keuzes gemaakt kunnen worden? Zouden ze dat met de kennis
van nu dus ook anders hebben aangepakt? Graag een reactie daarop.
Voorzitter. Uit de rapporten van de auditcommissie bleek ook dat er te weinig is gedaan
met signalen van ouders in een eerder stadium, door het bestuur en de raad van toezicht,
maar ook door de inspectie. Daar hebben een aantal collega's natuurlijk al vragen
over gesteld. Ik zou ook van de ministers graag willen weten welke gevolgen dit heeft.
Wat is normaal gesproken de gang van zaken? Hoeveel signalen krijgt de inspectie jaarlijks?
Bij hoeveel signalen wordt er actie ondernomen? Hoe weten we of er op andere scholen
geen signalen over het hoofd worden gezien? Heeft de inspectie wel voldoende capaciteit
om al die signalen te verwerken? Want ik noemde het al eerder: er zijn minder dan
30 inspecteurs voor ruim 3.600 afdelingen op 635 scholen. Hoe kan het dat in dit geval,
bij VMBO Maastricht, leraren niet eerder aan de bel hebben getrokken? Want ik heb
van verschillende leraren en oud-leraren binnen LVO begrepen dat er geen veilige sfeer
was, een sfeer waarin kritiek kon worden geuit, omdat er angst was om dan ontslagen
te worden. Dan komen we weer uit bij de monopoliepositie waar een aantal collega's
naar hebben verwezen. Of is er wat anders aan de hand? Ziet de Minister het probleem
van één scholengemeenschap met één bestuur in één regio? Wat zegt de Minister tegen
de ouders en andere betrokkenen die ons mailen met de mededeling dat zij willen dat
hun school geen onderdeel meer uitmaakt van LVO? Daar hebben andere collega's al het
een en ander over gezegd.
Voorzitter. Ik vroeg in eerdere debatten al hoe de medezeggenschap van leerlingen
en leraren op de scholen binnen LVO is geregeld, want ik krijg uit de weinige verslagen
die ik kan vinden op websites niet de indruk dat zij heel serieus werden genomen.
Dat zou meteen verklaren waarom signalen van de werkvloer zo weinig zijn opgepakt
door bestuur en toezichthouders. Klopt die analyse, zou ik de ministers willen vragen.
In het vorige debat deed ik met bijna alle andere aanwezige oppositiepartijen het
voorstel om eens in kaart te brengen hoe raden van toezicht zijn samengesteld. De
raad van toezicht wordt vaak gezien als sparringpartner van het bestuur. In bijvoorbeeld
vacatures zie je dat veel terug. Ook uit onderzoek van de inspectie in juli blijkt
dat het toezicht lang niet overal goed op orde is. Dat weten we natuurlijk al langer
en de situatie bij LVO heeft dat pijnlijk bevestigd, maar wat GroenLinks betreft gaan
we dit eindelijk eens aanpakken. Raden van toezicht moeten niet alleen sparren en
eten met het bestuur. Ze moeten ook echt toezicht houden, ze moeten kritisch zijn
en ingrijpen wanneer dat nodig is en ze moeten weten wat er op de werkvloer speelt.
Is de Minister dat met ons eens? Zo ja, is hij dan van plan om een aantal zaken te
veranderen? Is hij tevreden met de manier waarop de positie van toezichthouders nu
in de wet is geregeld of moet die worden aangepast? Is hij tevreden met de manier
waarop het nu in de praktijk werkt? Dan heb ik het uitdrukkelijk niet over alleen
LVO, maar dat bedoel ik veel breder.
Voorzitter, maandag presenteerde de commissie onder leiding van Geert ten Dam op verzoek
van de VO-raad het rapport Een volwaardig schoolexamen. De commissie stelde dat in
het huidige systeem de deugdelijkheid van de schoolexaminering niet is gegarandeerd.
Dat is nogal een conclusie. Het is natuurlijk heel kort dag. We hebben net zelf die
rapporten kunnen doorlezen en de Minister heeft er ook iets meer dan een dag voor
gehad, maar ik wil hem toch vragen of hij deze conclusie deelt. Zo ja, welke acties
verbindt hij daar dan aan? Als medewetgever vond ik het een heel interessant punt
dat de commissie duidelijk zei dat de positie van examencommissies in het voortgezet
onderwijs niet wettelijk is geborgd. In het hoger onderwijs is dat natuurlijk wel
zo. Daar heb je een examencommissie, bestaande uit docenten, die echt de kwaliteit
van het onderwijs bewaakt. Dat is een mooie manier om het onderwijs weer meer terug
te geven aan de docenten. De Minister stuurde ons gisteren een korte brief, waarin
hij schrijft dat hij wil gaan onderzoeken hoe we dit eventueel kunnen vormgeven in
het voortgezet onderwijs. Ik ben de laatste die vindt dat we docenten er taken bij
moeten geven, omdat we weten dat de werkdruk enorm hoog is. Daarom zou ik de Minister
willen vragen wat hij met de aanbevelingen doet. Daarbij wil ik hem meegeven dat wat
GroenLinks betreft de juiste volgorde van belang is: eerst werken aan minder lestaken,
minder lesuren en minder werkdruk en dan pas kijken naar eventuele nieuwe taken voor
leraren.
Dat was mijn bijdrage, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Beertema van de PVV.
De heer Beertema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Had dit debacle voorkomen kunnen worden? Wij denken van wel.
Wij hebben het afgelopen zomer al uitvoerig gehad over het bestuurlijk falen van alle
drie de lagen in het governancemodel waar het onderwijs ooit voor gekozen heeft: de
raad van toezicht, het college van bestuur en het management. Het rapport van de inspectie
is dan ook een bevestiging van wat wij afgelopen zomer ook al constateerden: het bestuur
delegeerde te veel verantwoordelijkheden richting andere lagen van de organisatie,
zonder dat er van een adequate terugkoppeling sprake was. Het bestuur, onder leiding
van PvdA-senator Postema, informeerde de raad van toezicht niet of nauwelijks, waardoor
die onvoldoende in staat was zijn primaire taak uit te voeren. Van een controlefunctie
was dan ook nauwelijks sprake. Iedereen werkte langs elkaar heen, handelde op eigen
houtje en problemen werden niet gesignaleerd en logischerwijs ook niet opgelost, met
wederom een examendebacle tot gevolg. Dat examendebacle heeft tot onnodig veel stress
bij leerlingen en ouders geleid. Maar erger nog, het leidde tot een examenramp van
een omvang zoals ze die nog niet hadden gezien en daarmee tot een crisis in een van
de fundamenten van ons onderwijs, het civiel effect van onze diploma's, oftewel de
erkenning van de eenduidige waarde van onze diploma's.
Wij vragen ons af waarom die raad van toezicht geen enkel initiatief heeft getoond
om toch datgene te doen waar die voor is aangesteld. Het is toch waarachtig niet te
veel gevraagd dat raden van toezicht bij het uitblijven van informatie zelf op zoek
gaan naar de ontbrekende informatie, zodat ze hun kerntaak niet verwaarlozen? Kan
de Minister hier nogmaals duidelijk maken wat de rol van die raden van toezicht is
en wat hier specifiek is misgegaan? Er is een branchecode voor goed bestuur. Is die
branchecode nageleefd? Speelt die wettelijke branchecode sowieso nog een rol, of is
die nu al verworden tot een dode letter? Ik herinner de Minister eraan dat we in het
verleden veel debatten hebben gevoerd over de eisen die we mogen stellen aan raden
van toezicht. Wat is er met alle aanbevelingen gedaan?
Voorzitter. Een gevoel van diepe frustratie maakt zich meester van de PVV-fractie.
Het drama in Maastricht staat niet op zichzelf namelijk. Na de examenfraude bij Inholland
in 2010 en bij de islamitische school Ibn Ghaldoun in 2013, zijn we nu weer geconfronteerd
met een heuse examenramp. Er zijn nog tal van voorbeelden te noemen, zoals VO Haaglanden,
waar leerlingen de afgelopen zomer hun herexamen mochten aanpassen. Iedere keer staan
we hier weer verontwaardigd onze parlementaire taak te vervullen, maar er verandert
niets en het gebeurt gewoon iedere keer weer. Deelt de Minister dit gevoel van frustratie?
En kan hij hier kort op reflecteren? Ik bedoel dan niet op deze ramp die ons nu weer
overkwam, maar op de systeemfout in de governance die tot deze aanhoudende ellende
leidt.
Ik heb zo mijn ideeën. Wat het onderwijs nodig heeft, is een Minister die daadkrachtig
te werk gaat en die niet het initiatief laat aan die incestueuze onderwijspolder waar
iedereen iedereen kent, waar de ene incompetente bestuurder de volgende benoemt – die
bestuurders zijn vaak verbonden aan zelfverklaarde onderwijspartijen; het zijn die
«bestuursnomaden», waarvan ik weleens eerder heb gesproken – waar een voorzitter een
groot roc ten onder laat gaan om vervolgens als interim-mer weer op te duiken op een
volgend roc, binnengedragen door het old boys and girls network dat alles bepalend
is in onderwijsland. Ik vraag de Minister dan ook, via de voorzitter: hoe lang houden
we dit in stand? De onderwijspolder beschikt duidelijk over onvoldoende bestuurlijke
integriteit en onvoldoende zelfreinigend vermogen om hier zelfstandig wat aan te doen.
Voorzitter. De enige manier om dit soort debacles te voorkomen is het organiseren
van concurrentie. Ik had het er net al even over. Als ouders een keuze hebben, zullen
ze er alles aan doen om hun kind naar de beste school te sturen. Dat is heel belangrijk
voor die ouders. In een omgeving waar slechts één onderwijsaanbieder is, zoals in
Maastricht het geval was, is het onvermijdelijk dat de kwaliteit verloren gaat. Grootschaligheid
van onderwijs is echt uit den boze. Je krijgt dan te maken met te veel geld naar de
top, bestuurskantoren op afstand, een totaal gebrek aan affiniteit met het veld en
een verloedering van de kwaliteit. Het opheffen van de fusietoets is een krankzinnige
fout geweest, waar de PVV zich vrijwel als enige partij tegen heeft verzet. Het is
eerder regel dan uitzondering dat na een fusie de kwaliteit achteruitgaat. Al die
grote koepels zijn simpelweg niet in staat om er een gedegen interne controle op na
te houden. Raden van toezicht houden geen toezicht. Besturen kunnen ongestoord hun
gang gaan en hoeven aan niemand verantwoording af te leggen.
Onderwijs kan niet bestuurd worden met het governancemodel dat uit het bedrijfsleven
komt. Het werkt in het bedrijfsleven wel omdat daar iets heerst wat niet heerst in
de publieke sector, namelijk de tucht van de markt, de hete adem van de aandeelhouder.
Het onderwijs kent geen markt. De geleding ouders komt daar nog het dichtste bij,
maar als de overheid niet tegenhoudt dat er een monopolie ontstaat, dan zijn de ouders
machteloos. In Limburg kunnen ze dan hooguit uitwijken naar Vlaanderen. En dat is
een regelrechte schande voor ons nationale onderwijs.
Wij zullen er ook voor pleiten om de fusietoets weer in ere te herstellen. Iedere
voorgenomen fusie moet scherp beoordeeld worden op nut en noodzaak en als die er niet
zijn, gaat de fusie niet door. Ik ben voornemens om hier een motie over in te dienen,
maar misschien gaat de Minister toezeggen dat de fusietoets gewoon weer in ere hersteld
wordt.
We hebben al eerder geopperd om de koepel LVO op te knippen – ik merk dat dat nu meer
aandacht krijgt van mijn collega's, die overigens allemaal tegen mijn motie hebben
gestemd – en die te verdelen over een aantal aanbieders, liefst één openbare en twee
bijzondere.
Voorzitter. Tot slot kom ik bij de examinering. Ik heb net naar mevrouw Westerveld
geluisterd. Ik zit ook een beetje op die lijn. Wij pleiten ook voor een wettelijke
verankering van de examencommissies. Ook zouden wij graag zien dat het examen, het
PTA, een afsluitend karakter krijgt in plaats van dat het die hele trits van onsamenhangende
toetsen is, die veelal leiden tot onduidelijkheid bij leerlingen en ouders.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Als je in een crisis zit, heb je maar één opdracht en dat
is: proberen te overleven. Pas als de crisis voorbij is, kun je vooruitkijken naar
de toekomst. Op dat punt zijn we zo'n beetje aangekomen.
Ik wil, voordat ik begin met de punten die ik aan de orde wil stellen naar aanleiding
van het rapport, mijn waardering uitspreken voor de enorme inzet in en rondom de Limburgse
scholen – ik sluit me wat dat betreft aan bij mijn collega's – en overigens ook voor
de inzet van de bewindslieden. Het getuigt ook van een bijzondere veerkracht dat het
in korte tijd is gelukt om de diplomering van de leerlingen weer op de rails te krijgen.
Een felicitatie aan het adres van de leerlingen is dan ook volkomen op zijn plaats.
Nu gaan we kijken wat er anders en beter moet, voorzitter. Het rapport over het handelen
van de inspectie beschrijft de periode van 2013 tot 2017, toen er sprake was van een
risicogerichte aanpak. Na 2017 is een nieuwe toezichtsfilosofie ontstaan, waarin het
bestuur aanspreekpunt is. Dat lijkt nogal een tegenstelling en toch hebben wij als
SGP de indruk dat dat verschil nog weleens te zwaar wordt aangezet. Ook voor 2017
was het bestuur namelijk verantwoordelijk. En na 2017 is er nog steeds sprake van
risicogericht toezicht. Deelt de Minister deze analyse?
Het is belangrijk om vast te stellen dat de inspectie volgens de eigen toezichtsregels
heeft gehandeld, want als een toezichthouder zelf zich al niet meer aan de eigen regels
houdt, dan is het eind wel een heel eind zoek. Maar er moet wel iets meer van gezegd
worden. Niet alleen de eigen regels van de inspectie, maar vooral ook de wettelijke
regels zijn doorslaggevend. Het valt de SGP op dat de Auditdienst Rijk zich vooral
richt op de uitwerking van de wet in het toezichtskader. Daarmee accepteert de auditdienst
op voorhand een beperking die niet per se wettelijk bepaald is. Het rapport geeft
een eigen beschrijving van de werkwijze van de inspectie, maar noemt niet, tenminste
voor zover ik het heb kunnen nagaan, het wetsartikel waarin de kern van de werkwijze
van de inspectie is uitgeschreven: artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht.
Daarin wordt de inhoud van het risicogericht toezicht beschreven. Daarin staat dat
de inspectie ook beschikbare signalen over mogelijke knelpunten meeneemt. De SGP kan
zich dus ook niet vinden in de stelling dat de inspectie meer had kúnnen doen met
signalen over misstanden. Wettelijk gezien had de inspectie meer móéten doen met de
beschikbare signalen. Wat gaat de Minister doen om dit staande praktijk te doen worden?
Voorzitter. De problemen in Maastricht brengen belangrijke knelpunten aan het licht
in de bestuurlijke inrichting van ons onderwijsstelsel. Veel ouders hebben in Limburg
geen keus. In hun provincie is sprake van een monopoliepositie in het voortgezet onderwijs.
Dat monopolie wordt ook nog eens uitgeoefend door een stichting. Voorzitter, even
in een voetnootje: de meer genoemde OMO is een vereniging. Misschien zit daar nog
wel een soort verklaring van waarom het grootschalige als zodanig niet een probleem
hoeft te zijn. Als je maar zorgt voor voldoende waarborgen. Ik zou graag een reflectie
van de ministers daarop willen. Maar een monopolie door een stichting dus. Een ongelukkigere
combinatie kun je nauwelijks bedenken. Ten aanzien van belangrijke beslissingen over
fusie, de stichting van scholen, de inrichting en de richting van het onderwijs missen
ouders de belangrijkste bevoegdheden, in tegenstelling tot hoe het is bij bijvoorbeeld
een vereniging. In een vereniging kunnen ouders bijvoorbeeld besluiten over het opknippen
van een rechtspersoon. De SGP mist in de beleidsreactie aandacht voor de belangrijke
vraag naar de positie van de ouders. We kunnen niet volstaan met actievere medezeggenschap,
intern toezicht en meer aandacht voor grote besturen. Dat zijn allemaal tandeloze
tijgers. Dat schiet allemaal niet op. Er moet een fundamentele bezinning plaatsvinden.
In tegenstelling tot collega Beertema vind ik het niet erg dat de fusietoets is afgeschaft,
maar misschien moeten we dan wel even kijken naar de inrichting van die samenwerkende
scholen. Mijn vraag is of de Minister hier diepgravend op wil ingaan in een brief,
of hij daar dan ook expliciet op wil reflecteren. Vindt ze het bijvoorbeeld wenselijk
dat een schoolbestuur verantwoordelijkheid draagt voor een volledige provincie? En
vindt zij ook dat het bestuur van zulke grote verbanden fulltime aandacht vraagt van
de bestuurders? Ik noem geen namen.
Een recent bestuurskundig onderzoek geeft aan dat de effectiviteit van bestuursgericht
toezicht nog niet is aangetoond. Voorzitter, dit lijkt erg technisch te worden, maar
dit raakt wel een heel belangrijk punt voor heel veel scholen in Nederland, met name
de eenpitters. De effectiviteit van bestuursgericht toezicht is dus nog niet aangetoond,
maar wel is duidelijk dat de rol van de schoolleider ongelooflijk belangrijk is. De
schoolleider is immers de verbindende schakel naar de praktijk in de school. In de
aangehouden motie van het CDA en de SGP wordt aandacht gevraagd voor de rol van de
schoolleider in het bestuursgerichte toezicht. We zullen die motie alsnog in stemming
brengen om duidelijkheid te scheppen over de bedoeling van de wet in dezen.
Tot slot, voorzitter. De Onderwijsraad waarschuwt voor de reflex om weer allerlei
nieuwe regels te stellen om risico's te vermijden. De ministers geven aan deze waarschuwing
ter harte te nemen, maar ze kondigen gelijk aan eraan wordt gedacht om nieuwe bevoegdheden
in de wet vast te leggen. Kunnen de ministers aangeven welke bevoegdheden zij concreet
in deze casus hebben gemist in het afgelopen jaar waardoor het debacle in Maastricht
voorkomen zou zijn?
Voorzitter, ik wil het hierbij laten. Dank u zeer.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik vraag de heer Heerema om het voorzitterschap even over te nemen, zodat
ik mijn bijdrage kan leveren.
Voorzitter: Rudmer Heerema
De heer Van Meenen (D66):
Ik waarschuw de luisteraars en de kijkers alvast: mijn bijdrage zal behoorlijk overeenkomen
met die van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Ai! D66 en SGP. Wat doe ik fout?
De heer Van Meenen (D66):
We hebben eerder in dit verband samen mooie dingen gedaan.
Voorzitter. Laten we beginnen met het goede nieuws. Vanaf deze plek wil ik alle leerlingen
hartelijk feliciteren met hun behaalde diploma. En de leerling die gisteren zijn laatste
examen heeft gedaan, wens ik dat diploma ook toe.
Maar dat is dan ook wel zo'n beetje het enige goede nieuws van dit debat, buiten het
feit dat allerlei mensen inderdaad heel veel mooi en prachtig werk hebben gedaan om
dit tot stand te brengen. Ik sluit me graag aan bij de eerdere complimenten, ook bij
die aan het adres van de bewindspersonen.
Voorzitter. De onderzoeken van de inspectie naar de rol van het bestuur en van de
Auditdienst Rijk naar de rol van de inspectie laten zien dat beide gefaald hebben.
Mij staat die bizarre avond in het MECC, in die zaal in Maastricht, nog helder voor
de geest. De inspectie deelde de ouders en de leerlingen toen mede dat niemand was
geslaagd, terwijl bij de meesten de vlag al uithing. In die zaal zaten op dat moment
ten minste twintig ouders die al veel eerder indringend bij de inspectie hadden gemeld
dat er van alles misging. Maar daar was nauwelijks op geacteerd. Typerend genoeg stond
het bestuur die avond niet op het podium om verantwoording af te leggen. Er schijnt
allerlei misverstand en nevel te zijn over wie dat nou besloten had, maar ik zeg u
wel: als ik die bestuurder was geweest, dan had ik me door niemand tegen laten houden
om daar verantwoording af te leggen. Mijn grote vraag bij dit drama is: is dit een
incident of is dit een symptoom van wat breder speelt in het onderwijs? Dat is natuurlijk
een buitengewoon relevante vraag als je ook de krantenkoppen van de afgelopen dagen
ziet. Ik laat er een paar zien. «Examenrel toont zwakte onderwijs» en «Beter toezicht
op de examens». Daar gaan we!
Voorzitter. Ik zal zelf aan het eind van mijn betoog het antwoord geven op mijn vraag
of het een incident of een symptoom is, maar het is van groot belang. Ik hoor graag
ook van de ministers wat hun antwoord hierop is. Ik zal in mijn inbreng eerst ingaan
op het bestuur en vervolgens op de inspectie.
Voorzitter. Ik blijf het werkelijk onvoorstelbaar vinden dat de bestuurder die eindverantwoordelijk
was voor dit drama, niet direct verantwoordelijkheid heeft genomen en niet is opgestapt,
maar als beloning nog een contractverlenging kreeg van de raad van toezicht. In mijn
ogen is dit een ongelofelijke schoffering van leerlingen, ouders en leraren, die het
vertrouwen in het bestuur en in de kwaliteit van het onderwijs al waren kwijtgeraakt.
Bovendien hebben zij geen mogelijkheid om te kiezen voor een andere school, aangezien
LVO monopolist is in Maastricht.
Als ik de rapporten over het megabestuur van LVO lees, begrijp ik wel dat het fout
is gegaan; zo druk waren ze met het managen van 31 locaties, ingedeeld in zogeheten
geografische clusters met centrale directies en 88 afdelingen met locatiedirecteuren,
een wirwar van verstopte communicatielijnen. Het bestuur wist niet wat het bestuurde
en de raad van toezicht had geen idee waarop hij toezicht hield. Er was geen zicht
op de kwaliteit van het onderwijs. Er werd slecht verantwoording afgelegd en er werd
geen tegenspraak geduld, met het examendrama als uiteindelijke wrange uitkomst. De
inspectie concludeert dat het bestuur en de raad van toezicht ernstige nalatigheid
kan worden aangerekend. Mijn vraag is welke consequenties de Minister hieruit trekt
ten aanzien van de betrokkenen.
De Minister geeft aan dat in het toezicht meer rekening moet worden gehouden met de
omvang van schoolbesturen en het zicht dat zij hebben op het onderwijs. Hoe stelt
de Minister zich dat precies voor? En heeft de Minister signalen dat er meer grote
besturen zijn die het zicht hebben verloren op hun eigen scholen? Voor D66 is dit
een bevestiging dat we de scholen weer centraal moeten stellen. Vandaar ons pleidooi
om scholen ook direct te gaan bekostigen, zodat helder is waar de zeggenschap en de
verantwoordelijkheid voor goed onderwijs liggen en zodat dit soort uitwassen, waarbij
het bestuur niet eens zicht had op het onderwijs, verleden tijd kunnen zijn.
Voorzitter. De inspectie heeft na 21 meldingen nooit naar de schoolexamens gekeken,
maar toen er een klokkenluider kwam, werd er direct gegrepen naar het hoogste escalatieniveau,
het ongeldig verklaren van de centrale examens, waardoor een enorme onrust ontstond.
Twee dagen later draaide de Minister dit besluit alweer terug. Waarom heeft de inspectie
nauwelijks actie ondernomen bij eerdere meldingen, maar wel bij de klokkenluider?
Hoe zit het met de communicatie tussen het hoofdkantoor van de inspectie en de lokale
inspectie? Welke actie heeft de lokale inspecteur genomen naar aanleiding van de meldingen
en welke actie heeft de hoofdinspecteur genomen? Die hoofdinspecteur is overigens
dezelfde persoon als de inspecteur-generaal. Daar heb ik ook nog een vraag over: is
dat wel een gewenste vermenging van functies? En waar heeft dat in dit geval toe geleid?
Welk afwegingskader bestaat er om een centraal examen ongeldig te verklaren? Waarom
is er niet voor gekozen om de diploma-uitreiking uit te stellen? Ik bestrijd dat de
inspectie, zoals haar handelen beschreven wordt, binnen het toezichtkader heeft gehandeld;
de heer Bisschop heeft dat zeer goed toegelicht en ik heb dat al eerder in een interruptie
gezegd. Het ligt er maar aan hoe je dat bekijkt. Als je naar het wettelijk kader kijkt,
dan had de inspectie veel meer kunnen doen. Dan had de inspectie inderdaad niet kúnnen
reageren op de signalen. Nee, de heer Bisschop zei al terecht dat de inspectie op
de signalen had móéten reageren. Nu heeft de inspectie onderzoek gedaan naar vrijwel
alle scholen binnen LVO. Daaruit bleek dat allerlei afdelingen van het VMBO Maastricht
en een afdeling van het Sophianum zeer zwak zijn. Hoe kan het dat het oordeel zo afwijkt
van eerdere beoordelingen en welke conclusies trekt de Minister daaruit?
Voorzitter. Dan de toekomst. Als eerste moeten de inspanningen nu worden gericht op
het terugwinnen van het vertrouwen van ouders en leerlingen. Ik heb eerder, bij het
begin van dit drama, gezegd dat de leerlingen de prioriteiten 1 tot en met 354 zijn;
dat heeft zelfs de brief van de Minister gehaald. Nu zou ik zeggen: de prioriteiten
1 tot en met 26.000 zijn de leerlingen die daar nog steeds onderwijs volgen. Maar
wat doen we daarmee? De bestuurder is opgestapt, zodat er een poging kan worden gedaan
tot een nieuwe start. Het nieuwe bestuur krijgt ondersteuning van het ministerie,
de VO-raad, de inspectie, de gemeente en de provincie, maar de grote vraag is natuurlijk:
hoe moet het nu verder met LVO? Heeft de Minister daar zicht op?
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, kunt u tot een afronding komen?
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Hoe wordt er gewerkt aan herstel van vertrouwen, welke ondersteuning en verantwoordelijkheid
liggen er om het onderwijs weer op orde te brengen? En hoe loopt de verdere ontwikkeling
met oud-leerlingen? Er zijn excuses aangeboden door iemand die ze nog nooit gezien
hebben, maar daar kopen de leerlingen natuurlijk niets voor. Hebben zij aanspraak
op een vorm van genoegdoening?
Voorzitter, ten slotte. Het examendrama is in mijn ogen een incident, veroorzaakt
door volwassenen die hun werk niet goed uitvoerden, met jonge mensen als slachtoffer.
Laten we nu niet direct in een Haagse kramp schieten en het hele onderwijs weer opzadelen
met extra administratie, regels, verplichtingen et cetera. De gebeurtenis op zichzelf
heeft het hele onderwijs alert gemaakt. Iedereen is scherp. Deelt de Minister deze
conclusie en hoe staat het met het voorstel om de middelen uit te breiden om in te
grijpen na een crisis?
Mijn verontschuldigingen voor de overschrijding van de tijd.
De voorzitter:
Een ruime overschrijding. Ik zie dat er nog een vraag is van mevrouw Westerveld van
GroenLinks. Gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Van Meenen heeft het terecht over het terugwinnen van het vertrouwen. Tegelijkertijd
lijkt het in ieder geval GroenLinks verstandig, en ik hoorde anderen er ook over,
om ook te kijken welke lessen we hiervan kunnen leren. De heer Van Meenen heeft eerder
in een debat over versterking van de bestuurskracht in het hoger onderwijs een aantal
amendementen ingediend, waarin hij zei: eigenlijk zou de medezeggenschap, dus leraren
en studenten, ook een grotere rol moeten hebben bij bijvoorbeeld het benoemen van
bestuurders en toezichthouders. Vindt de heer Van Meenen dat nog steeds?
De heer Van Meenen (D66):
Ik vind alles wat ik ooit gevonden heb, bijna allemaal nog steeds. Ook dit.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat vind ik interessant, want ik geloof dat een aantal andere mensen hier ook heel
kritisch zijn op de rol van het toezicht. Ik denk ook dat er nog wel een heel aantal
suggesties zullen worden gedaan om de rol van het toezicht in ieder geval wat aan
te scherpen, dus ik zal daarover nog wel contact opnemen met de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Daar zie ik naar uit.
De voorzitter:
Ik kijk even rond. Geen verdere vragen. Dan geef ik het voorzitterschap terug aan
de heer Van Meenen.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Volgens mij was ik de laatste spreker. Daarmee komt er een einde aan de eerste termijn
van de zijde van de Kamer. Ik kijk even hoeveel tijd de bewindslieden nodig hebben.
Tien minuten? Vijf minuten? Oké, ik schors de vergadering tot 11.25 uur.
De vergadering wordt van 11.16 uur tot 11.28 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met de eerste termijn van de zijde van de bewindspersonen. Ik geef
als eerste het woord aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Via u wil ik de Kamerleden bedanken voor hun inbreng in eerste
termijn, maar ook voor het feit dat we nog in de maand december over de rapporten
kunnen spreken. U weet dat het een heel heftig jaar is geweest voor heel veel mensen,
met name de mensen in Maastricht zelf: de docenten, ze werden hier al genoemd, en
de leerlingen. Het is fijn dat nu de rapporten er liggen en die een behoorlijke impact
hebben – er werden al wat krantenkoppen omhoog gehouden – we er met elkaar over spreken
en terugkijken en we ons vanuit onze positie gezien ook verantwoorden voor de dingen
die we gedaan hebben. We hebben u natuurlijk steeds op de hoogte gehouden van alles,
maar dit is toch wel een moment om terug te komen op een aantal van die momenten en
op de keuzes die toen gemaakt zijn. Ook is het belangrijk, zeer belangrijk zelfs,
om niet alleen maar terug te kijken – ik ben historicus, dus u weet dat ik dat belangrijk
vind – maar ook vooruit te kijken, de goede lessen te trekken, en ook naar de toekomst
toe te zorgen dat een debacle zoals dat zich hier heeft voorgedaan... Tja, dat wil
je eigenlijk geen tweede keer. Je kunt nooit iets uitsluiten in het leven, maar ik
denk dat we alles op alles moeten zetten om echt te voorkomen dat dit zich ooit nog
een keer gaat voordoen.
Voorzitter. Ik ben hier samen met mijn gewaardeerde collega Van Engelshoven, die in
de tijd van mijn ziekte veel heeft overgenomen van mij en die ook steeds volledig
aangehaakt is geweest bij dit onderwerp, ook in de periode voor mijn ziekte. We hebben
de beantwoording als volgt opgezet. Ik zal eerst heel specifiek terugkijken naar VMBO
Maastricht en de vragen die zijn gesteld over wat daar is gebeurd. Ik zal ook nog
even de keuzemomenten vanuit onze kant verantwoorden, dus waarom we het zo gedaan
hebben als we het gedaan hebben. Ook ga ik in op wat wij vinden van de rapporten en
van de analyses die daarin gegeven zijn. U heeft daar allemaal vragen over gesteld.
Dat komt dus allemaal in het eerste blok.
Het tweede blok gaat over het onderzoek dat breder naar LVO is gedaan, met name ook
naar de kwaliteit van de scholen. Ook daar zijn vragen over gesteld. In het derde
blok wil ik stilstaan bij het bestuurlijk handelen van LVO. Daar zijn van uw kant
heel veel vragen over gesteld.
In het vierde blok gaat het over de schoolexamens. Dit zal een klein blokje zijn,
omdat we hierover op een later moment verder zullen spreken. Ook wordt in dit blokje
een eerste reactie gegeven op het rapport van de commissie-Ten Dam. Dat rapport is
nóg verser dan de andere rapporten, want het is afgelopen maandag naar buiten gekomen.
Ik weet dat een aantal van u bij de presentatie is geweest.
In het vijfde blok zal mijn collega Van Engelshoven met name ingaan op de te leren
lessen op stelselniveau. Daarbij zal ook onder andere het toezicht behandeld worden.
Ik zal daar zelf ook iets over zeggen, want het is niet helemaal met een schaartje
te knippen. Het gaat soms heel specifiek over hoe het heeft gefunctioneerd in de situatie
van Maastricht, maar er zitten ook vragen bij die Maastricht overstijgen, bijvoorbeeld
«hoe doen we dat nou?» en «hoe moet dat naar de toekomst, wat kan er beter?» enzovoort,
enzovoort. Die vragen kunnen ook aan de orde komen in dit blok.
Om te beginnen kijken we dus terug op wat er daar een halfjaar geleden begonnen is,
eind juni, begin juli. Toen kwamen we erachter dat het daar met de schoolexamens niet
op orde was. Een aantal van u heeft aangegeven dat dit stevig is binnengekomen. Ik
geloof dat de heer Heerema zei dat de schok groot was. Inderdaad, het is echt een
enorme schok geweest, om te beginnen natuurlijk voor de leerlingen en hun ouders.
Ze dachten geslaagd te zijn, in ieder geval dachten de meesten van hen dat, en dan
komt het bericht dat het misschien toch allemaal anders is. Maar ook voor de docenten,
ik noemde ze net al even, is alles zeer zwaar aangekomen. Dat dragen ze tot op de
dag van vandaag met zich mee. Het is echt heel stevig voor ze. Destijds was het natuurlijk
ook een enorme schok voor hen dat het in zó'n omvang allemaal fout was. De schoolleiders,
de bestuurders, eigenlijk heeft het impact gehad op iedereen.
Ook op ons, en, zeg ik even sprekend als verantwoordelijk Minister, op mij persoonlijk
heeft het een impact gehad. Ik heb het mij zéér aangetrokken. Even los van ernstige
situaties die zich voordoen, zoals gisteren in Rotterdam en op het persoonlijk vlak,
is er geen onderwerp geweest waar ik van dacht: wat is het toch onvoorstelbaar. Het
mooiste moment voor een leerling op de middelbare school, dat je je diploma haalt
en dat er dan een officieel moment van afsluiting is, wat tegenwoordig ook steeds
meer op een mooie manier wordt aangekleed, wordt je bij wijze van spreken uit handen
geslagen. Ik denk iedereen hier die ooit zo'n moment heeft meegemaakt daar herinneringen
aan heeft, ook al ben je ondertussen een stuk ouder geworden en staat het in de tijd
ver van je af. Dit zijn dus herinneringen waar een hele zwarte rand omheen zit. Dat
is heftig.
We hebben toen met elkaar – ik ben blij dat een aantal van u daar ook aandacht voor
heeft gevraagd – gezegd: we moeten dit natuurlijk allemaal uitzoeken, we moeten weten
wat er is gebeurd enzovoorts, enzovoorts; de onderzoeken zijn in gang gezet, maar
in deze situatie hebben we nu één hele grote taak, één prioriteit, en dat is dat we
alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat, hoewel de situatie nu eenmaal is ontstaan
en heftig is, deze leerlingen toch een valide diploma halen. In de brief hebben we
de heer Van Meenen geciteerd, die dat op een hele mooie manier heeft gezegd: prioriteit
1 tot en met 354. Later kwamen we er overigens achter dat één leerling zich voor het
centraal examen had teruggetrokken. Het was dus 353, maar een kniesoor die daarop
let. Daar hebben velen zich ongelofelijk hard voor ingezet. Er is enorm veel werk
verzet. Dat is natuurlijk niet een garantie dat het goed gaat, maar nu, eind december,
terugkijkend kunnen we, denk ik, stellen dat we daarin zijn geslaagd. Eén leerling
krijgt vandaag nog de uitslag. We weten nog niet wat die geworden is. Maar alle andere
leerlingen die van de mogelijkheid gebruik wilden maken om alsnog toch dat valide
diploma te krijgen, zijn daartoe in staat gesteld en hebben het uiteindelijk ook kunnen
afronden.
Daar is in de school zelf heel hard voor gewerkt. Daar heeft de inspectie ook keihard
aan gewerkt. Zeker in de eerste dagen, toen ze boven tafel moest krijgen wat alle
tekortkomingen waren. Het CvTE heeft er heel hard aan gewerkt, met het beoordelen
of de centrale examens wel op orde waren. Cito heeft er heel hard aan gewerkt. Mensen
hebben daar in de zomer doorgewerkt om de toetsen te kunnen maken. Er zijn dus ook
heel wat verloven ingetrokken in deze periode. Mensen hebben dat echt voor dat doel
gedaan, want iedereen voelde aan: hiervoor moeten we met elkaar aan het werk. De externe
examencommissie heeft er ook heel veel werk voor verricht. Heel fijn dat mensen zich
daarvoor beschikbaar hebben gesteld. Fijn dat de commissie daarvoor een compliment
heeft gegeven, ook aan de externe bestuurders. Het is heel belangrijk dat dit gebeurd
is. We hebben uiteindelijk in die chaos toch orde kunnen scheppen en een heel zorgvuldige
procedure kunnen uitzetten. Die viel niet onder de verantwoordelijkheid van de mensen
die verantwoordelijk waren voor het feit dat die chaos kon ontstaan. Dat was belangrijk
om het vertrouwen, dat zo geschaad was, weer enigszins terug te winnen, ook het vertrouwen
in het proces. Nogmaals, dat heeft uiteindelijk geleid tot het afronden van de schoolexamens
en het behalen van een valide einddiploma door alle leerlingen die aan die examens
hebben deelgenomen. Ik wil er nog één partij bij noemen: de roc's. Die hebben ook
de handen ineengeslagen. De meeste leerlingen hebben in de afgelopen maanden al op
een roc gezeten en tegelijk toch hun examens kunnen doen. Daar moesten allerlei dingen
voor geregeld worden, ook met reiskosten en zo. Dat is allemaal gelukt. Het is echt
heel fijn om dat te kunnen constateren.
Dat is natuurlijk heel mooi, maar het is wel gebeurd. Daar gaan de rapporten ook over
en daar gaan de meeste van uw vragen ook over. De prangende vraag die natuurlijk gesteld
moet worden en die de heer Beertema het duidelijkst heeft gesteld, is: had dit voorkomen
kunnen worden? Je verlangt er niet met elkaar naar dat zoiets gebeurt, maar het is
gebeurd. We hebben het mooi opgelost. Heel fijn. Daar is keihard voor gewerkt. Men
had niet anders van ons mogen verwachten, zeg ik er dan ook bij. Maar het is wel gebeurd.
Het is ook gelukt binnen de termijnen die we daarvoor gesteld hadden.
Maar had het voorkomen kunnen worden? Die vraag is ook heel veel door mij heen gegaan
in de afgelopen periode. Het is altijd terugkijken. Mevrouw Westerveld durfde het
aan om «de wijsheid van nu» in de mond te nemen. Dat is altijd wat beladen in de politiek.
Met de kennis van nu, zei u. We weten nog dat die woorden weleens vaker terugkwamen.
In het ADR-rapport lezen we ook «achteraf gezien». Dat moeten we ons ook altijd realiseren.
We doen dit achteraf. We zijn nu maanden verder. Dan zit je in een andere positie
dan wanneer je er middenin zit. Maar had het voorkomen kunnen worden? Ik denk dat
we dan eerst terug moeten naar degenen die er primair verantwoordelijkheid voor droegen,
namelijk het bevoegd gezag in Limburg, LVO, en naar de wijze waarop binnen VMBO Maastricht
de verantwoordelijkheden en ook een groot deel van de autonomie zijn ingevuld. Dan
kunnen we niet anders dan constateren dat als men zich gehouden had aan het eigen
PTA, aan het eigen examenreglement en aan wat we vanuit wetgeving in een Eindexamenbesluit
VO van scholen vragen, dit niet had kunnen plaatsvinden. Er functioneerden op een
bepaald moment zelfs drie PTA's. Dat was dus niet goed. Het PTA was ook heel erg opgetuigd.
Ik zei net «als». Het is dus wel gebeurd. Men heeft zich daar dus niet aan gehouden.
Daarom kon dit ontstaan. Dat is een hele droevige conclusie die we met elkaar moeten
trekken. We hadden in die tijd natuurlijk ook al snel door dat het niet gefunctioneerd
had. Dat is in ieder geval de werkelijkheid geweest die zich daar heeft voorgedaan.
De verantwoordelijken binnen de school hadden onvoldoende aandacht voor en onvoldoende
grip op het borgen van de kwaliteit, wat ook een uitwerking heeft gehad op de wijze
waarop met schoolexamens en eindexamens is omgegaan en hoe wordt geborgd dat dat op
een goede manier gebeurt. Daar zijn ook gewoon allerlei dingen voor geregeld. Maar
ja, als die regels niet worden uitgevoerd, kan dit dus plaatsvinden.
Dit zijn de primaire verantwoordelijken. Maar goed, dan hebben we er nog wel dingen
omheen geregeld. Een van de dingen die eromheen geregeld is, is het toezicht. Dan
is de vraag: had de inspectie niet beter toezicht moeten houden? Dat is ook een vraag
die gesteld moet worden. Velen van u hebben die vraag ook gesteld. Het is zeer boeiend
om te lezen hoe daarover in het ADR-rapport wordt geoordeeld. In het ADR-rapport staat
een opsomming van de wijze waarop de inspectie toezicht houdt. Er staat dat dat in
de afgelopen tien jaar inmiddels drie keer veranderd is. In de periode 2009 tot 2013
werkte men met een toezichtkader waar heel veel indicatoren aan vastzaten. De heer
Beertema gaf al een beschrijving van hoe dat dan ging. Er werd echt op heel veel dingen
gelet. In de periode 2013 tot en met 2017 was het meer risicogericht toezicht, dus
met minder indicatoren en meer vertrouwen in de autonomie van en de wijze waarop scholen
daarmee omgaan. Nog niet zo heel lang geleden is er weer een wending geweest. In augustus
2017 is de nieuwe Wet op het onderwijstoezicht ingegaan en is het weer een meer bestuursgericht
toezicht geworden.
De ADR constateert dat de inspectie in ieder geval conform de geldende toezichtregels
heeft gehandeld, maar in ieder geval twee leden van deze commissie hebben daar vraagtekens
bij geplaatst. Je kunt zeggen dat het fijn is om te lezen dat de inspectie zich heeft
gehouden aan de toezichtregels, maar je kunt er inderdaad ook nog wel wat kritiek
op hebben en je afvragen of dat nou echt wel zo was. Maar het is niet voldoende gebleken.
Het is aan de ene kant misschien wel plezierig dat als er zo'n constatering staat
– even met de vraagtekens die sommigen van u daar nog bij geplaatst hebben; daar kom
ik straks nog even op terug – maar het is niet voldoende gebleken om een debacle als
zich in Maastricht heeft voorgedaan, te voorkomen.
Ik denk dat we wel kunnen stellen – maar ook dat is weer afhankelijk van de wijze
waarop het in de praktijk wordt toegepast – dat als de toetsing, de schoolexamens,
de PTA's, wel onderdeel waren geweest van het kernkader van de inspectie, men eerder
had kunnen acteren op dit onderdeel. Dan was het mogelijk niet gebeurd. Het is in
dat opzicht in alles altijd mensenwerk. Dit is allemaal theoretisch, want we zijn
gewoon aan het terugkijken. Het is niet gebeurd.
Dat geldt ook voor de omgang met de klachten, de signalen die er zijn geweest. Er
zijn inderdaad in de loop van twee jaar een x-aantal signalen geweest. We weten dat
de inspectie enkele duizenden signalen en klachten binnenkrijgt. Maar goed, over deze
school waren het er een aantal. Ik heb enkele leden horen zeggen dat de inspectie
niets met die signalen heeft gedaan. Dat is, denk ik, niet helemaal waar. De inspectie
is wel meer in die school dan in andere scholen geweest, juist op basis van die signalen.
Er was daar sowieso een tijdje sprake van een hele onrustige situatie, omdat die scholen
weer helemaal gereshuffeld werden. Het was wat meer sectoraal, waar men nu toch vindt
dat het wat breder moet. Dat zorgde voor heel veel onrust, ook bij docenten en bij
ouders. Er was dus sprake van een wat onrustige situatie. Maar heel veel signalen
gingen over lesuitval en daar heeft de inspectie wel op geacteerd, met de gedachte
dat als je lesuitval kunt bestrijden, dat goede gevolgen heeft voor de kwaliteit.
Daarbij werd de school ook nauwkeurig in de gaten gehouden. Die moest daar ook steeds
over rapporteren. Wat men niet heeft gedaan en waarvan we nu zeggen dat het echt wel
moet gebeuren, is ook de bredere verbinding leggen met de schoolexamens en het PTA:
wordt dat wel uitgevoerd? Dat is niet gebeurd en dat is toch wel een omissie geweest,
zo zien we nu. De inspectie heeft ook zelf gezegd dat ze dat veel breder moet gaan
oppakken en dat ze er sowieso voor moet zorgen dat er, als er klachten en signalen
binnenkomen, duidelijker terug wordt gecommuniceerd wat er met die klachten gebeurt.
Zij wil de omgang met de signalen verbeteren en periodiek op managementniveau de signalen
bespreken. Dan kun je ook de verbindingen leggen naar de verschillende thema's. Ook
wil ze de signalen beter doorgeleiden naar de verschillende onderdelen binnen de inspectie
en moeten de signalen een vaste plek krijgen in de inspectierapporten over de besturen
en de scholen.
Kortom, in dat opzicht is er uit datgene wat zich in Maastricht heeft voorgedaan – de
manier van omgaan met signalen heeft daar niet kunnen voorkomen dat zich dit toch
heeft voltrokken – een duidelijke les te trekken, waarvan de inspectie ook aangeeft:
dat moeten wij doen, daar zullen we mee aan het werk moeten. Ik denk dat het inderdaad
heel goed zou zijn als dat gebeurt, want nogmaals, dit willen we zich op deze manier
natuurlijk niet nog een keer zien voltrekken.
De voorzitter:
Ik kijk even of u aan het eind gekomen bent van het eerste blokje, vanwege de interrupties.
Minister Slob:
Nog niet helemaal.
De voorzitter:
Dan zullen we dat nog even afwachten. Gaat u verder.
Minister Slob:
Dit zijn twee hele belangrijke onderdelen, denk ik.
Een derde onderwerp dat door een aantal van u is genoemd, is het ongeldig verklaren
van de examens en de brief die ik daarover op een vrijdag eind juni moest versturen,
met een steen in mijn maag. Had dat nou zo gemoeten? Ik vind dat een boeiende vraag.
Ik heb het ADR-rapport daarop natuurlijk ook aandachtig doorgelezen. Het is een vraag
die niet nu opeens bij me opkomt. U weet dat ik even daarna uitgeschakeld was, en
ik heb er zelfs in mijn ziekenhuisbed nog over nagedacht. Het zit gewoon in je hoofd,
ook in de tijd daarna. Ik ben in Maastricht en omgeving geweest, ik ben bij leerlingen
thuis geweest en ik heb met leerlingen en hun ouders gesproken over hoe ze dit ervaren
hebben. Ik heb uitgelegd waarom wij dachten dat het zo moest en gevraagd wat zij daarvan
vonden. Dat waren hele directe en indringende gesprekken. De vraag is dus of dat ook
anders had gekund. Wij realiseerden ons echt heel goed dat het een grote impact zou
hebben. Dat is die steen op de maag, niet alleen bij mij trouwens. Maar we wisten
gewoon dat dit niet goed was. Bij alle leerlingen waren de schoolexamens niet op orde.
Het is echt ongekend. Zo groot was het nog nooit eerder misgegaan. In de dagen dat
we nog niet naar buiten gingen – dat zijn maar een paar dagen geweest – hebben we
nog even de illusie gehad dat het een wat kleinere groep was. Dat was een illusie
en dat was ook onze hoop: laat het alsjeblieft in te kaderen zijn. Het bleek niet
het geval te zijn. Bij alle leerlingen was het fout.
U moet zich ook realiseren dat er op dat moment overal in Nederland diploma's werden
uitgereikt. Daar heeft de heer Beertema ook wat over gezegd. We hebben natuurlijk
een grote verantwoordelijkheid voor de leerlingen daar en daar ging ons hart ook naar
uit, maar we hebben ook een verantwoordelijkheid voor het bewaken van het civiele
effect van diploma's. Daar mag geen twijfel over zijn. Er zou echt heel veel schade
zijn ontstaan, heel breed, als daar vraagtekens bij zouden worden geplaatst, alsof
leerlingen dat overal zomaar even cadeau krijgen. Wij hebben dan ook gewoon te maken
met een juridisch kader vanuit wet- en regelgeving waaraan wij ons moeten houden.
Het was gewoon overduidelijk dat geen één leerling aan dat centrale examen had mogen
deelnemen.
Uiteindelijk hebben we ervoor gekozen om wel open kaart te spelen. Ik vind het goed
om daarover te spreken en uw mening daarover te horen, want we verantwoorden ons daar
ook voor. We kozen ervoor om het niet mooier voor te doen dan we dachten dat het was.
Een aantal dingen zijn later gelukkig meegevallen. Dat had er vooral mee te maken
dat we toch nog wat konden sturen op het proces naar de toekomst toe, met name in
wat we in het nieuwe PTA van leerlingen hebben gevraagd, maar dat wisten we toen ook
allemaal nog niet. We hadden toch geen andere mogelijkheden. Wij gaan ook niet over
het uitdelen van de diploma's. In de gesprekken die er waren met de leiding op dat
moment, toen het allereerste signaal binnenkwam en er gekeken werd naar de schoolexamens,
werd de inspectie doorverwezen naar de docenten en de leerlingen. Het was iets tussen
de docent en de leerling. Ik vertel dat om maar even aan te geven in wat voor klimaat
je daar op dat moment zit. Men kon ook niet inzichtelijk maken wat er allemaal aan
de hand was. We hebben het aan de inspectie te danken dat dat heel snel gebeurd is.
Zij hebben toen niet van negen tot vijf gewerkt, maar een paar dagen dag en nacht
doorgewerkt om echt alles op tafel te krijgen, zodat we ook precies wisten waar we
het over hadden.
Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om samen met mijn collega, in overleg met de inspectie
en met het CvTE, dat er ook bij betrokken was, open kaart te spelen. Dit was gewoon
de situatie die we aangetroffen hebben. We hebben daar gelijk een komma geplaatst.
We hebben gezegd: we gaan maximaal kijken, misschien zelfs wel op het niveau van de
centrale examens maar ook bij de schoolexamens, of we de leerlingen kunnen helpen
om toch aan dat valide civiele diploma te komen. Dat hebben we uiteraard ook gedaan.
Dat is een keuze geweest.
We hebben wel geconstateerd – dat is het laatste wat ik wil zeggen in dit blok, voorzitter –
dat ons instrumentarium als bewindspersonen in dit soort crisissituaties echt beperkt
is. We zitten natuurlijk ook niet te wachten op bewindspersonen die bij wijze van
spreken met een enorm grote macht zomaar eventjes in scholen kunnen ingrijpen. Daar
gelden onderwijsvrijheid, autonomie, verantwoording en noem maar op. Maar we hebben
wel geconstateerd dat bijvoorbeeld alles rond communicatie vanuit de school moet gebeuren.
Je kunt er advies over geven, maar of ze het allemaal uitvoeren is aan hen. Zo liggen
de verhoudingen. Het aanstellen van zo'n externe examencommissie was echt een uitdrukkelijke
wens van mij, omdat ik niet wilde dat degenen die verantwoordelijk waren voor het
debacle ook nog eens de verantwoordelijkheid zouden dragen voor het proces naar herstel,
maar het is een bevoegdheid van de raad van toezicht om dat te doen. Die heeft het
uiteindelijk ook gedaan en die stond er uiteindelijk ook achter, maar daar gaat wel
heel veel tijd mee verloren. Ook het uitdelen van de diploma's is een verantwoordelijkheid
van de school. Wij kunnen dat niet stopzetten. Wij kunnen dat niet zeggen; dat moeten
ze zelf willen.
Maar goed, in al die hectiek van toen, met de kennis die we hadden, hebben we open
kaart gespeeld. Ik heb alles met u gedeeld, omdat ik het niet mooier wilde voorstellen
dan het was. Zo is het gegaan en dat zijn de keuzes die we toen op dat punt hebben
gemaakt.
Rond de bevoegdheden die we mogelijkerwijs zouden kunnen gebruiken om in nieuwe situaties
– laten die zich alsjeblieft niet voordoen, maar stel dát – anders te kunnen handelen,
gaan wij nu wat onderzoek doen. Dat moet wel heel zorgvuldig gebeuren. We hebben beloofd
dat we voor de zomer de Kamer daarover zullen informeren. Ik stel voor dat we dan
nog eens nader met elkaar bespreken wat we hierin wijsheid vinden, want ook dat is
zoeken naar een goede balans.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Een stukje terug in het verhaal maakte de Minister de opmerking dat er klachten zijn
geweest en dat de inspectie wel degelijk heeft gehandeld, omdat ze bij de school is
langs geweest. Misschien is het dan nog wel kwalijker. Ze zijn wel langs geweest,
maar ze hebben dus over het hoofd gezien wat er aan de hand was. De Minister geeft
in feite aan dat er afspraken opgetuigd worden op papier. We gaan beter beschrijven
wat er moet gebeuren in voorkomende situaties. Maar dan staat het dus op papier en
dan gaan dezelfde mensen met dat papier aan de slag. Is de Minister ervan overtuigd
dat dan het probleem opgelost is? Ik heb die overtuiging namelijk nog niet. Ik heb
niet het idee dat als wij afspraken op papier over hoe hiermee om te gaan steviger
aanzetten, dat in de praktijk meteen tot een oplossing van de problematiek leidt.
Minister Slob:
Hier zit bij u natuurlijk een beetje de gedachte achter van: eerst zien en dan geloven.
Dat snap ik ook wel; dat begrijp ik. We kunnen met elkaar constateren dat er in de
loop van een tweetal jaren een x-aantal klachten zijn binnengekomen. We kunnen niet
constateren dat de inspectie daar niets mee gedaan heeft, want er is wel actief gestuurd
op lesuitval en de bezoeken aan de school zijn frequenter geworden. Het zou een hele
slechte zaak zijn geweest als dat niet gebeurd was, maar we constateren inderdaad
– ik met u, en wij allen – dat dat niet heeft voorkomen dat uiteindelijk opeens bleek
dat er in de PTA's en in de schoolexamens fouten waren gemaakt met een omvang die
ongekend is. Ga je het uiteindelijk redden als je op papier alles goed regelt? Ik
denk dat we die illusie met elkaar niet moeten hebben, maar dat geldt voor ieder ander
onderwerp. Je kunt op papier dingen heel goed omschrijven, maar zoals ik net ook al
zei: uiteindelijk staat of valt het met de mensen die het in de praktijk moeten brengen.
Wat heel erg gaat helpen, is dat die papieren niet onder twee ogen blijven. Ik heb
al aangegeven dat de beschrijving van de signalen en de klachten – dat is niet altijd
hetzelfde – moeten worden meegenomen in de rapportages over de school. Dat zijn rapportages
die breder onder de aandacht worden gebracht en die, als blijkt dat er veel signalen
zijn over een bepaald onderdeel waar niets mee gedaan is, bij de desbetreffende personen
hopelijk tot gevolg hebben dat ze wél gaan acteren. Nogmaals, dit geldt voor alles.
Daarom ben ik ook blij dat sommigen zeggen: pas op dat je niet denkt dat je met een
heel aantal nieuwe regels dit soort problemen in de toekomst gaat voorkomen. De dingen
die we nu gemist hebben en die ervoor hebben gezorgd dat dit kon ontstaan, moeten
we natuurlijk wel herstellen. In de school en bij degenen die om die school heen een
verantwoordelijkheid dragen, moet de scherpte aanwezig zijn dat ze concreet gaan handelen
als ze merken dat er hiaten zijn, als ze merken dat er geen actie wordt genomen terwijl
dat wel moet enzovoort, enzovoort. Ik kom er straks nog even op terug in het kader
van de schoolexamens. Dit is eerst zien en dan geloven; dat snap ik heel goed vanuit
dit perspectief gezien. We moeten dit met elkaar actief bevorderen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik hoor de Minister volgens mij zeggen dat het instrumentarium van de inspectie niet
uitgebreid hoeft te worden, maar beter beschreven moet worden. Iets verder in zijn
verhaal hoorde ik de Minister zeggen dat zijn instrumentarium eigenlijk te beperkt
is om te kunnen handelen. Volgens mij kon dat zo zijn doordat wij het vertrouwen en
de vrijheid in het onderwijs groot hebben ingezet. Blijkbaar botst dat op het moment
dat het misgaat. Heeft de Minister een idee of een voorstel voor hoe zijn instrumentarium
misschien toch wat ruimer kan worden om beter en adequater te kunnen ingrijpen als
het misgaat? Vertrouwen en vrijheid zijn een groot goed, maar het mag natuurlijk nooit
ten koste gaan van leerlingen, scholen en ouders.
De voorzitter:
Graag een enigszins beknopte reactie, Minister.
Minister Slob:
Ja, maar er worden hier wel een paar dingen tegelijk gevraagd. We hebben met elkaar
geconstateerd dat het kernkader van waaruit de inspectie toezicht houdt, onvoldoende
is en uitgebreid moet worden met PTA en schoolexamen.
Daarnaast hebben we nog iets geconstateerd. Een aantal van u heeft gezegd dat de omgang
met signalen bij de inspectie in ieder geval op dit onderdeel onvoldoende is geweest.
Dat moet echt anders en beter. We hopen dat het op een goede manier wordt uitgevoerd
en dat signalen eerder op een goede manier worden opgepakt om dit soort debacles te
voorkomen.
Als dit soort debacles zich dan toch voordoet, is het aan deze kant van de tafel lastig
om heel snel heel actief te handelen en bijvoorbeeld te zeggen: wij beslissen dat
die diploma's even niet worden uitgereikt. Die bevoegdheid hadden wij niet. De inspectie
had maar één bevoegdheid. Men zag dat de schoolexamens niet goed waren uitgevoerd
en dat leerlingen desondanks toegelaten werden tot het centraal examen. Om die reden
moest het centraal examen ongeldig worden verklaard. Men had er bij wijze van spreken
niet legitiem aan deelgenomen, los van het feit dat ze er best mooie cijfers voor
hadden gehaald. Sommigen hadden de indruk dat daarmee alle eindtermen waren afgedekt.
Dat is natuurlijk niet het geval. Dat zit namelijk voor een deel in de schoolexamens.
Maar goed, dat is weer een andere discussie.
We gaan dit niet op een achternamiddag aan het eind van het kalenderjaar even doen.
Het moet echt zorgvuldig. We gaan kijken wat er voor ons nodig is in die extreme situatie.
Die situatie zul je wel moeten definiëren, want het mogen geen onbeperkte bevoegdheden
voor bewindspersonen worden. Ik ken zo een aantal Kamerleden die daar niet voor zouden
zijn. Wij gaan proberen te kijken wat er voor ons tijdelijk nodig is aan extra bevoegdheden
om in een nader te definiëren situatie van echt grote calamiteiten sneller te kunnen
handelen en misschien te kunnen voorkomen dat we later moeten zeggen: je had dit niet
moeten doen, je had dat niet moeten doen, maar je kon op een bepaald moment niet anders
gezien het juridisch kader.
De heer Bisschop (SGP):
Als ik de Minister goed beluister, zegt hij eigenlijk: het vigerende wettelijke kader,
zeg maar de gereedschapskist en de inrichting ervan, is toereikend, maar het hanteren
van bepaalde gereedschappen moet nader gepreciseerd worden. Is dat een goede metaforische
samenvatting?
Minister Slob:
Gereedschapskisten... Ik heb aangegeven dat het kernkader van waaruit de inspectie
heeft gewerkt, onvoldoende was om te voorkomen dat dit kan gebeuren. Dan kunt u zeggen
dat hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden op zich wel duidelijk waren vanuit
de wet, maar die moeten dan natuurlijk wel nader vertaald worden naar hoe ze in de
praktijk functioneren. De scholen hebben er ook recht op dat te weten. Dat is niet
voldoende, dus daar zal iets aan toegevoegd moeten worden. Daar heb ik net ook al
het een en ander over gezegd. Dat is de wijze waarop de inspectie zal gaan werken.
Nu loopt het een klein beetje door elkaar, omdat ook wij worden aangesproken op wat
onze verantwoordelijkheden zijn. Dat zullen we ook zuiver moeten houden, maar dat
begrijpt u. Ik heb aangegeven dat als het om onze verantwoordelijkheden en bevoegdheden
gaat, het in ieder geval lastig is om in een crisissituatie snel en adequaat te kunnen
handelen. Aan de andere kant moeten we ook constateren – daar zijn we mee begonnen –
dat het wel is gelukt om ons hoofddoel uit te voeren. Ondanks de moeilijkheden die
er waren, is het uiteindelijk wel gelukt. Maar goed, dat heeft ook aardig wat frustratie,
irritatie en spanningen opgeleverd, die misschien voorkomen hadden kunnen worden als
wij wat anders in onze gereedschapskist hadden gehad.
De heer Bisschop (SGP):
Dat laatste punt is helder. Daar heb ik ook een aparte vraag over gesteld aan het
slot van mijn betoog. Het gaat mij om de toereikendheid van het wettelijke kader.
Dat loopt ook makkelijk door het eigen kader van de inspectie, waarin allerlei keuzes
zitten. Het gaat mij om de vraag of het wettelijke kader toereikend is of niet.
Minister Slob:
Ik denk dat uit onze brief wel duidelijk is geworden dat wij niet vinden dat alles
opeens weer op de schop moet, alles opeens weer anders moet of dat er andere bevoegdheden
of regels bij moeten komen. Er kan best goed gewerkt worden met het kader dat er nu
is, al hebben we wel een paar dingen gemist als het gaat om de inspectie en het kernkader
van waaruit zij toezicht houdt, zoals ik heb aangegeven. Ik denk dat het belangrijk
is om nu niet een enorme deken aan regels over Nederland en alle scholen te gooien,
maar we moeten wel leren van de ontbrekende dingen die hier tot gevolg hebben gehad
dat er zich zo'n debacle kon voordoen. Dat vraagt maatwerk en precisiewerk. Daarover
gaan we met u in gesprek. We hebben in onze brief al aangegeven hoe we dat willen
gaan oppakken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we toe aan het tweede blokje. Nee, eerst nog de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Als dit het einde van het blokje VMBO Maastricht is, heb ik nog wel een vraag. Ik
heb vrij specifiek gevraagd naar hoe het daar nú gaat. Ik haalde verhalen aan over
het Engels dat al tijden niet getoetst is en waarin ook geen les meer gegeven wordt,
en over maatschappijleer, waarbij nog dingen van vorig jaar moeten worden ingehaald.
Meerdere ouders zeggen tegen mij dat het nu nog steeds niet op orde is en dat ze zich
zorgen maken over de examens van komend jaar.
Minister Slob:
Voorzitter, dat wilde ik in het volgende blokje oppakken, omdat het dan ook over de
LVO-scholen in zijn algemeenheid gaat.
De voorzitter:
Dan zal ik dit niet als interruptie tellen.
De heer Kwint (SP):
U bent te goed, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, dat is zo.
Minister Slob:
In het eerste blok heb ik dus vooral teruggekeken en die paar keuzemomenten waar vragen
over waren, wat nader toegelicht en onze verantwoording daarbij gegeven. U weet dat
er een paar onderzoeken zijn gestart nadat dit zich had voltrokken in Maastricht.
Er is ook breder naar de scholen gekeken die onder LVO vallen. Het spreekt voor zich
dat we niet kunnen denken dat we kunnen overgaan tot de orde van de dag nu de leerlingen
hun diploma hebben; die ene is nog even afwachten vandaag. Ik heb in de brief duidelijk
meegegeven dat er nog steeds heel hard gewerkt moet worden aan dat herstel. Op papier
kunnen dingen nu wel op orde worden gebracht – het PTA is bijvoorbeeld veel overzichtelijker
en werkbaarder geworden en men weet hoe men ermee om moet gaan – maar er is nog best
een enorme klus te klaren, niet alleen bij VMBO Maastricht, maar ook in de andere
scholen waar tekortkomingen boven tafel zijn gekomen. Dus als er van tijd tot tijd
signalen binnenkomen dat dingen nog niet helemaal goed gaan, dan zullen we daar alert
op moeten zijn. We hebben in dat opzicht ook met de school afgesproken dat ze daarbij
ondersteuning krijgen, ook om de tekorten aan te pakken. Lesuitval blijft nog steeds
een heel heftig iets. Er is ook een hoog ziekteverzuim daar. Dat kunt u zich, denk
ik, ook wel een beetje voorstellen na alles wat er gebeurd is. Er wordt dus wel keihard
gewerkt om te proberen de gaten die vallen, te dichten. Maar dat is echt een enorme
opgave en taak voor de mensen daar.
We hebben er vanuit de verbeterprogramma's die er zijn, ook voor gezorgd dat er extra
handjes bijkomen om hen te helpen de kwaliteit ook echt op orde te krijgen. Men moet
zich periodiek verantwoorden over de verbeteringen, maar ook over de tekortkomingen
die er nog zijn. Dat hoort ook bij het feit dat men zeer zwak is. Je kunt dus wel
stellen dat men erbovenop zit. Ik heb zelf ook aangegeven dat ik erbovenop wil blijven
zitten, niet als dreigement maar omdat ik wil blijven volgen wat daar gebeurt. Wij
zullen ook onder ogen moeten zien of de situatie verantwoord is in de richting van
nieuwe examens. We willen uiteraard dat de kinderen die nu in een examenklas zitten,
straks wel hun diploma gaan halen en dat er zich niet nog een keer zoiets voor gaat
doen. Maar dat is een taaie klus.
De inspectie heeft op basis van wat er destijds in Maastricht loskwam, ook breder
gekeken. Zij heeft bepaalde methodieken die dan worden toegepast. Men heeft een risico-,
maar ook een expertanalyse toegepast. Dat laatste gaat een tandje dieper dan een risicoanalyse.
Om het wat beeldend te zeggen: de vingers wezen toen naar elf scholen waar het echt
nodig was om direct intensiever te kijken. Toen is er ook veel breder gekeken dan
soms gebeurt als er naar scholen wordt gekeken. Dat er dan meer boven tafel kan komen,
heeft ook te maken met de wijze waarop er nu breder toezicht wordt gehouden. Dat zien
we ook met het bestuursgerichte toezicht bijvoorbeeld. Er is sowieso gekeken naar
de toezichthistorie bij de scholen en naar de signalen en de klachten die waren binnengekomen.
Zijn er schorsingen of verwijderingen geweest? Hoe zit het met de onderwijsresultaten?
Wat kunnen we zeggen over het schoolklimaat en de veiligheid binnen de school? Jaarverslagen
zijn weer op tafel gelegd. Kortom, er is echt een behoorlijk stevig onderzoek gedaan.
De rapporten van tien scholen zijn al in uw bezit en dat over de elfde zal medio februari
afgerond zijn, hopen we. Dat komt er dus aan.
Het heeft inderdaad boven tafel gebracht dat er bij meer afdelingen gebreken zijn
geconstateerd. We moeten overigens oppassen dat we afdelingen niet verwarren met scholen.
Zeven afdelingen zijn zeer zwak. Zes horen bij VMBO Maastricht en er is nog een school
waar één afdeling zeer zwak was. Zes afdelingen zijn onvoldoende. Als je kijkt waar
de problemen zitten bij deze scholen, dan is dat met name bij het zicht hebben op
de ontwikkeling en begeleiding van de leerlingen, de onderwijstijd en de kwaliteitscultuur.
Er worden van tijd tot tijd, ook bij de scholen met afdelingen die zeer zwak zijn,
wel heel warme woorden gesproken over de inzet en kwaliteit van de docenten. Ik denk
dat het goed is om dat hier ook nadrukkelijk te zeggen. Dat is ook een hart onder
de riem voor de mensen die echt lijden, soms letterlijk, onder wat daar gebeurd is.
Zoals het gaat in dit soort trajecten wordt deze scholengroep niet anders behandeld
dan andere scholen in Nederland, al is er nu wel veel meer aandacht voor. Het is niet
altijd even leuk als het ook allemaal in kranten en media terechtkomt, maar dat is
een gegeven waar we niks aan kunnen doen. De scholen krijgen nu dus de herstelopdrachten.
Conform onze regelgeving staat er een jaar voor om te zorgen dat het op orde is en
dat er aantoonbaar verbeteringen zijn. Ik heb net al aangeven dat daar frequent over
gerapporteerd zal moeten worden. Dan kunnen de signalen over één school, die nu richting
u zijn gegaan, daar ook in terecht gaan komen. Dat is de goede weg. Het is prima als
wij het weten, maar het moet uiteindelijk daar bekend zijn.
Ik heb net al aangegeven dat daar dus ook ondersteuning omheen gezet is, onder andere
uit het programma Leren verbeteren. Ik kon net niet op de naam komen, maar heb even
op mijn papiertje gespiekt. We weten uit de praktijk in Nederland dat als dat programma
wordt ingezet en er ondersteuning komt, er vaak ook heel snel verbeteringen zichtbaar
zijn. We hopen dat dit ook in het Limburgse het geval zal zijn. Daar wordt men ook
in gefaciliteerd met experts. Met de VO-raad, die ik zelfs nog vergat te noemen in
het allereerste rijtje dat ik genoemd heb – dat kan ik nu goedmaken – en die ook heeft
gezorgd voor de bemensing van de externe examencommissie en de externe bestuurder,
zullen we gaan werken aan een soort klankbordgroep van ervaren bestuurders die hun
collega-bestuurders gevraagd en ongevraagd kunnen ondersteunen. Ik zou dus haast zeggen
dat we er een ring omheen hebben aangelegd, waar ook de provincie Limburg en de gemeente
Maastricht zich bij hebben gevoegd. Ik verwacht dat nog een paar andere gemeentes
dat ook zullen gaan doen. Ook wij horen daar dus bij.
Zoals ik net al aangaf en zoals ik ook in de brief heb aangegeven, wil ik in april
echt een soort eerste balans opmaken van het werk aan die herstelopdrachten door te
kijken wat dan de stand van zaken is. Met alle warme woorden die ik heb gesproken
over de mensen die nu aan het stuur staan – er zijn nieuwe bestuurders en ook nieuwe
toezichthouders gekomen – zal er wel geleverd moeten worden. Als er uiteindelijk,
in the end, niet geleverd is, weten we dat het stopzetten van de bekostiging het meest
ultieme is wat we vanuit onze positie kunnen doen. Ik hoop natuurlijk niet dat we
ooit zover gaan komen, maar de druk is in dat opzicht wel groot, ook op de mensen
daar. Dat beseft men ook. Ik heb daar bestuurders in de ogen gekeken en ik zag gewoon
dat zij het hebben begrepen en er vol voor gaan. Maar goed, ook hier geldt wat ik
tegen de heer Heerema zei: eerst zien, dan geloven. Het moet nu wel in de praktijk
worden gebracht. Dat is een behoorlijke klus.
De vraag hoe het dan zit met die andere scholen, is volgens mij niet gesteld, maar
ik ga daar toch iets over zeggen. Oké, die vingers wezen wel naar deze elf, maar welk
vertrouwen kunnen ouders en leerlingen hebben in de andere scholen? De eerste analyses
geven aan dat er op basis van toch wel behoorlijk diep onderzoek niet echt aanwijzingen
zijn dat daar iets mis is. We weten van een aantal van die scholen ook dat dat hele
goede scholen zijn. Er wordt ook goed gepresteerd; ook dat mag hier gezegd worden.
Maar het is wel belangrijk dat dat ook richting ouders en – dat zou ik een beetje
plechtig willen zeggen – de samenleving duidelijk wordt gemaakt. Er worden nu zelfevaluaties
gemaakt die ook weer door de inspectie zullen worden geverifieerd, zoals dat zo fraai
heet. Ook daar wordt dus heel gericht gekeken en zal men ook duidelijk moeten maken
waar men mee bezig is. Ik denk ook dat dat volledig te rechtvaardigen is met datgene
wat in deze scholengroep heeft plaatsgevonden.
De heer Kwint (SP):
Over die hele ring van maatregelen eromheen: ik vind het niet zo verwonderlijk dat
de school in kwestie kampt met een tekort. Je moet wel erg van een uitdaging houden
om nu te besluiten om daar op dit moment les te gaan geven. De Minister noemt terecht
een hele serie maatregelen die nu rondom het VMBO Maastricht worden gelegd, maar ook
rondom andere scholen in de koepel, waarvan ik nog steeds niet begrijp waarom die
dan niet eerder als zwak werden gezien en nu wel. Dat lijkt me verstandig, maar ik
ga even terug naar de ouders van leerlingen van het VMBO Maastricht, die mij hebben
gemaild. Hebben wij het nu zo georganiseerd dat wij zeker weten dat er komend voorjaar
geen leerlingen tussenuit gaan vallen die vanwege fouten in de schoolexamens, fouten
in het PTA of permanente lesuitval uiteindelijk niet deel kunnen nemen aan de komende
examenronde? Kunnen wij voorkomen dat de huidige generatie examenleerlingen hetzelfde
overkomt als de vorige?
Minister Slob:
De heer Kwint vraagt van mij absolute garanties. U snapt dat het lastig is om dat
op die manier uit te spreken. Het is er natuurlijk wel op gericht. We laten de school
dus ook niet los. Iedereen is zich er volledig van bewust dat als je een PTA hebt,
dat ook moet worden uitgevoerd. Het is nu niet meer de opgetuigde kerstboom van vorig
jaar, maar een smaller en ook veel beter te hanteren PTA. Om aan te geven hoe iets
zich opeens kan omkeren: er zijn zelfs scholen in het land die zeggen dat zij dat
ook weleens willen zien, omdat dat misschien ook een idee voor hen is. Ik kom er straks
bij de schoolexamens nog even op terug dat er ook een officieel moment moet zijn waarop
je dat afsluit, dat ouders dat dan ook weten en dat kinderen de overstap kunnen maken
naar het centraal examen. Dan zullen ze er vol voor moeten gaan om te voldoen aan
datgene wat van hen gevraagd wordt. Als dat allemaal het geval is, kunnen ze weer
met een diploma van school gaan. Iedereen staat dus wel op scherp; er is geen twijfel
over mogelijk dat dit goed moet gaan. Uiteindelijk zal het resultaat natuurlijk ook
afhangen van de mogelijkheden die een leerling heeft om een examen op een bepaald
niveau goed af te ronden, maar dat mag niet liggen aan de wijze waarop het georganiseerd
is. Met name op het punt of de toetsen wel allemaal worden afgenomen en of er voldoende
lessen zijn, wordt nu natuurlijk actief gestuurd. Daar is ook toezicht op; men moet
daar ook over rapporteren. We zullen zien hoe dat zich in de komende tijd ontwikkelt.
Het is overigens niet zo dat men daar nu pas mee begint. Men is gelijk al in september
vol aan de bak gegaan; men heeft de rapporten dus ook niet eerst afgewacht. Maar we
zullen de komende tijd gaan zien hoe dit zich gaat voltrekken. Er is in ieder geval
wel sprake van heel veel zorg en aandacht eromheen en die geven ons hopelijk ook wat
garanties dat dat resultaat er uiteindelijk ook zal zijn, maar dat zal moeten blijken.
De heer Kwint (SP):
Dan ben ik blij dat het er nu op lijkt dat het voor de groep van komend jaar niet
aan iets anders, buiten zichzelf, zal liggen of ze hun diploma halen. Ik snap dat
de Minister moeilijk kan regelen dat leerlingen hun centraal examen halen; dat lijkt
me ook vrij onwenselijk, maar de infrastructuur daaromheen doet in ieder geval haar
werk. Ik had nog wel een vraag over die andere scholen bij LVO. Dat is een hele simpele
vraag: hoe kan het dat we er nu achter komen dat het onderwijs daar niet op orde is?
Hoe kan het dat we daar al eerder langs zijn geweest, dat daar niks aan de hand leek
en dat ineens bij die extra controle een deel van deze scholen behoorlijk fors onder
de maat is?
Minister Slob:
Ik heb het zelf iets anders geformuleerd: ik heb over «afdelingen» gesproken. Ik denk
dat het wel belangrijk is om dat heel scherp te onderscheiden. Ik zeg het even uit
mijn hoofd, maar ik geloof niet dat ik me vergis: volgens mij zijn er in totaliteit
88 afdelingen. Van de zeven die zeer zwak zijn, zijn er zes bij VMBO Maastricht. Daar
hebben we volgens mij voldoende over gezegd. Er was al bekend dat er, los van VMBO
Maastricht – want dat zat al een beetje in de sfeer van «daar moeten we aandacht voor
hebben» – ook nog een andere school was met een afdeling waar aandacht voor was. Er
is in die tijd weleens gezegd dat er helemaal niks aan de hand was. Nee, er was ook
op een andere school al wat aan de hand. Ik heb net ook aangegeven dat de wijze waarop
dit onderzoek nu is gedaan, echt heel stevig is geweest. Eigenlijk stond pas voor
het volgende jaar, 2019–2020, op het rooster dat er weer goed onderzoek zou worden
gedaan naar deze scholen. Dat is nu een jaar naar voren gehaald. Dat is op een hele
intensieve manier gebeurd bij de elf scholen waarvan we dachten dat het daar in ieder
geval moet gebeuren. Als je dat op een hele intensieve, brede manier doet, vind ik
het ook niet heel erg vreemd dat er dan ook wel het een en ander naar boven komt.
We constateren ook dat er gelukkig scholen zijn waar het volledig op orde is, maar
we constateren dat het bij een aantal scholen, als het heel specifiek om de afdelingen
gaat, niet op orde is; het zijn zo'n vier of vijf scholen waar die afdelingen gesitueerd
zijn. Ik denk dat nu belangrijk is dat we, als we dit met elkaar constateren, dat
programma eromheen hebben om te zorgen dat we die scholen weer omhoog gaan trekken
en dat ze weer op het niveau «goed» en hopelijk zelfs nog beter terecht gaan komen.
Daar moeten alle inspanningen op zijn gericht.
De voorzitter:
Nu gaat u uw volgende interruptie gebruiken, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Voor de helft dan maar, want ik vind dit een nogal belangrijk punt. Er zijn 11 scholen,
31 afdelingen, nader onderzocht. Daaruit komt dat zeven afdelingen zeer zwak zijn.
Toegegeven: daarvan zijn er zes bij VMBO Maastricht. Maar er komt ook uit dat zes
afdelingen op vier locaties echt onvoldoende zijn. Dat gaat niet om VMBO Maastricht;
vier verschillende locaties zijn echt onvoldoende. Van die vier verschillende locaties
zag de onderwijsinspectie niet dat ze onvoldoende waren, maar bij een nadere blik
zag ze wél dat ze onvoldoende waren. Ik ben het met de Minister eens dat het fantastisch
is dat al die maatregelen eromheen – ik wens die mensen ontzettend veel succes – ervoor
moeten zorgen dat het hier weer rechtgetrokken wordt, maar dan blijft het toch raar
dat wij er pas nu achter komen dat zes afdelingen op vier locaties echt onvoldoende
zijn, niet zwak, maar onvoldoende.
Minister Slob:
Ik herhaal wat ik net zei. U weet dat de inspectie om de vier jaar naar een scholengroep
gaat en ook in het nieuwe toezicht nog niet eens alle vestigingen langsgaat. Daar
wordt soms ook een keuze in gemaakt; mijn collega zal er straks nog wel even apart
op ingaan hoe we dat nu geregeld hebben, maar ik ga er zelfs vanuit dat dat bij u
ook wel bekend is. We hebben nu het volgende gedaan. Op basis van het feit dat we
doorhadden – «we» is de inspectie – dat het in Maastricht niet goed was, ook omdat
daar vragen over kwamen, niet alleen van ouders maar ook uit de samenleving, hebben
we dat naar voren gehaald. En het toezicht is zelfs nog een stuk intensiever geweest.
Ik vind het alleen maar heel verstandig dat dat gebeurd is. U vraagt hoe dat kan.
Als we het normale, reguliere toezicht hadden gehad, was het er misschien volgend
jaar uitgekomen, want dan stond men op het rooster. Dus ik ben blij dat het nu gebeurd
is. Natuurlijk zijn we hier niet blij mee, want dit wil je liever niet, maar ik denk
dat het nu van belang is dat we op basis van wat we weten, gaan handelen. Daar heb
ik over gezegd wat ik gezegd heb. Dat moet wel goed gebeuren.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Inderdaad krijgen we heel veel brieven van ouders die zich grote zorgen maken. Dat
is begrijpelijk, gelet op wat we nu allemaal horen vanuit de LVO. We horen juist ook
zorgen van ouders van kinderen die op scholen zitten die wel goed presteren. Ze hebben
grote zorgen in die zin dat zij nu slachtoffer worden van de situatie elders in dit
hele grote bestuur. Zou het voortgezet onderwijs in Maastricht en omstreken volgens
de Minister niet gediend zijn met een ontvlechting van die verschillende scholen?
Hoe kijkt de Minister daarnaar?
Minister Slob:
Dat is een mooi bruggetje naar mijn volgende onderwerp: bestuurlijk handelen LVO.
De voorzitter:
We gaan even kijken hoe we dat dan gaan doen. Laten we dat blokje eerst doen, anders
krijgen we een lang eerste antwoord op uw interruptie. Vindt u dat goed? U houdt de
vraag even vast, oké?
Minister Slob:
Hij komt terug, hoor, want daar zijn een aantal vragen over gesteld.
De voorzitter:
Dan gaan we eerst naar de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Ja, even over dat blokje. Wat ik uit de artikelen begreep, is dat de teruggetreden
voorzitter aanvankelijk de schuld gaf aan de leraren. Toen dat niet meer werkte, sprak
hij over een strafexpeditie van de inspectie, wat hij heel onterecht vond. Saillant
is wel dat hij ook suggereerde dat de PTA's bij heel veel andere scholen in Nederland
precies dezelfde gebreken zouden vertonen. Dat vind ik verontrustend. Kan de Minister
daar iets over zeggen? Ik las daar een artikel over van Ton van Haperen, die toch
met zijn voeten middenin de klei staat. Hij zei: er wordt ook weleens wat maatwerk
toegepast als leerlingen in bepaalde omstandigheden zitten. Iemand anders zei: dat
gebeurt inderdaad, maar niet op de schaal waarop dat in Maastricht gebeurde. Kan de
Minister daar iets over vertellen?
De voorzitter:
Met het risico dat dat weer overlapt met het vierde blokje, zeg ik dan toch maar even,
want dat gaat over de reactie op het rapport-Ten Dam.
Minister Slob:
Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik daar straks op terugkom.
De voorzitter:
We noteren de vraag. U hoeft hem straks niet opnieuw te stellen. Hij is glashelder.
Hij staat in ons geheugen gegrift.
De heer Beertema (PVV):
En dan telt het niet als interruptie.
De voorzitter:
U bent zo meteen de eerste bij blokje vier. Dan komen we nu aan blokje drie.
Minister Slob:
Ja, bestuurlijk handelen LVO. Daar is ook onderzoek naar gedaan. De rapporten die
ik net noemde over de verschillende vestigingen, zijn onderdeel van dat bestuurlijk
handelen. Ik hoef niet alle kwalificaties te herhalen die u gebruikt heeft of die
in de rapporten zijn terug te vinden, maar het oordeel is heel erg stevig. Dat heeft
uiteindelijk ook geleid tot het opstappen van de voorzitter van de raad van bestuur
en de voorzitter van de raad van toezicht, en in een eerdere fase waren al de portefeuillehouders
onderwijs opgestapt. Dat is al in juni en juli gebeurd. Ik vind het van wijsheid getuigen
dat deze stap is gezet. Ik denk ook dat het ruimte biedt om te werken aan dat herstel,
met nieuwe mensen die niet belast zijn met alles wat er in het verleden heeft plaatsgevonden.
Ik onderstreep weer wat ik net al aangaf: het is van ongelooflijk groot belang dat
die mensen ook kwaliteiten hebben om de nodige verbeteringen in de praktijk te brengen.
U heeft de zienswijze van LVO op het rapport van de inspectie over het bestuurlijk
handelen ook gelezen, denk ik. Ik zie dat als een soort reflectie van de gevoelens
binnen LVO de afgelopen maanden. Dat is goed. Dat mag je ook uiten. In de reactie
die, wat ik dan maar «het nieuwe bestuur» noem, heeft gegeven zien we dat de blik
vooral weer vooruit wordt gericht. Ik denk dat dat belangrijk is, want wij hebben
er niets aan dat we zo tegenover elkaar komen te staan. We hebben namelijk maar één
gezamenlijk doel: zorgen dat er goed onderwijs wordt gegeven, dat de kinderen en de
ouders daarop kunnen vertrouwen, dat dat op een goede manier is ingericht, en dat
ze afkoersen op een diploma, een vervolgopleiding en uiteindelijk een plekje in de
samenleving.
Ik ben bij de tijdelijke bestuurders die nu het college van bestuur vormen, op bezoek
geweest en heb met ze gesproken. Zij zijn voortvarend aan de slag gegaan, ook met
de verbetertrajecten. Ik heb net al aangegeven dat we er ook voor zorgen dat er nog
wat ondersteuning bij komt. Dat vinden ze fijn, want ze beseffen dat zij primair verantwoordelijk
zijn. Die verantwoordelijkheid willen zij ten volle nemen, maar na alles wat er gebeurd
is en gelet op de opgaves die er liggen, is het goed dat daar wat ondersteuning voor
is.
We hebben met elkaar geconstateerd dat er in ieder geval bij LVO een enorme afstand
was tussen het bestuur en de werkvloer. Dat is hier een probleem geweest. We hebben
gemerkt dat het eigenaarschap bij de verantwoordelijken voor de kwaliteit van de school,
en de wijze waarop dat moest doorwerken verder in de school, heeft ontbroken. Dat
heeft ook gevolgen gehad voor wat er in de school is gebeurd. Daar hebben ze al voldoende
zicht op. Toen het eerste signaal binnenkwam, werd doorverwezen naar docenten en leerlingen.
Dat is niet de wijze waarop dat moet gebeuren.
We vinden het volgende nu belangrijk. Je kunt hele discussies voeren over de vraag
of grote scholen wel of niet goed zijn, over de voors en tegens, maar ik constateer
één ding, ook vanuit de positie waarin ik nu zit, en dat is dat er ook hele goede
grote scholen zijn. Hier is het voorbeeld genoemd van OMO, maar we hebben ook Carmel.
Dat is zelfs de allergrootste in Nederland. Binnen grootschaligheid kun je kleinschaligheid
ook goed organiseren en de verantwoordelijkheden, de uitvoering en het toezicht daarop
goed borgen. We constateren wel dat, als dat niet goed is en er niet wordt gehandeld
op de manier die je mag verwachten van mensen in die verantwoordelijke positie, dat
gelijk enorme gevolgen kan hebben. Daar is wat in Maastricht is gebeurd wel een voorbeeld
van.
De inspectie krijgt er geen nieuwe taak bij, zoals door een van u werd gesuggereerd,
maar als de inspectie vanuit de nieuwe Wet op het onderwijstoezicht bestuursgericht
toezicht moet houden, en dus moet beginnen bij de bestuurder, dan zal dat onderdeel
veel nadrukkelijker aandacht krijgen in dit soort situaties. In dit geval was het
bij LVO, maar het kan ook ergens anders zijn. Dan zal de inspectie moeten kijken of
het daar wel voldoende geborgd is en voldoende werkt, omdat we weten dat de gevolgen
binnen zo'n grote school ook heel erg groot kunnen zijn als het fout gaat.
Het is dus niet zo dat er opeens allerlei extra taken bij komen, maar het betekent
dat, als je met grote besturen spreekt, dit ook een grote vraag is die je met elkaar
onder ogen moet zien. Daar moet je in het toezicht proberen greep en zicht op te krijgen.
Daarbij kun je overigens nog een discussie hebben over de vraag wanneer het een grote
school is en wanneer niet, want de meeste scholen in Nederland zitten in het midden.
Een aantal zijn wel wat groter. Er is trouwens helemaal geen beweging gaande dat er
ineens allemaal grote besturen bij komen en dergelijke. LVO is zelfs al gevormd voordat
er iets van fusietoetsen aan de hand was.
De meeste hebben zich al een beetje uitgesetteld, maar dit zeg ik nog wel over grote
scholen: nu komt het onderwerp fusies in de krimpgebieden wel weer op tafel te liggen.
Het moet gezegd worden: grote scholen bieden soms de garantie dat er in bepaalde gebieden
onderwijs kan worden aangeboden, terwijl dat onderwijs zou wegvallen als er niet een
wat grotere school was geweest. Dat moeten we ons wel realiseren. Dus het valt niet
mee. Dat merk ik zelf ook. Ik heb lang in uw positie gezeten en toen ook over dit
soort onderwerpen gesproken. Ik wil de nuance aanbrengen dat, als je spreekt over
groot en klein en over wat daar wel of niet goed en kwetsbaar aan is, je dat altijd
zo moet doen dat je recht doet aan wat zich voordoet in de praktijk. Maar het is wel
een opgave waar we voor staan. Ik misschien nog wel meer dan u, vanuit mijn verantwoordelijkheid,
maar ik hoop dat we op die wijze het debat daarover kunnen voeren.
We hebben gezien dat het belangrijk is om daar alert op te zijn, sowieso in het toezicht.
Wat we nu los van de casus-Maastricht ook gaan doen – dat zal echt een meerjarig onderzoek
worden – is veel preciezer kijken naar de relatie tussen bestuur en onderwijskwaliteit.
En dan niet direct in de sfeer van groot en klein, maar gewoon de kwaliteit van besturen
en wat die voor gevolgen heeft voor de kwaliteit van scholen. Dat is belangrijk, zeg
ik ook met in mijn achterhoofd de discussie die ik met u gehad heb over het advies
van de inspectie, de Staat van het Onderwijs, dat laatst is uitgekomen. Daaruit bleek
dat scholen die nagenoeg in dezelfde omstandigheden verkeren, grote kwaliteitsverschillen
hebben. Dat zat vaak ook vast op welke bestuurders daar zitten. Het is best moeilijk
om daar greep op te krijgen – dat klinkt alweer een beetje dreigend – of om heel precies
met elkaar te kunnen vatten wat er gebeurt en wat er nodig is. Dat onderzoek gaat
van start. Ik denk dat het heel belangrijk is om de juiste kennis te hebben over wat
er werkt op bestuursniveau en wat er nodig is als het gaat om de gereedschapskist
die bestuurders hebben om op die plek te zitten en hun werk te kunnen doen. Want,
nogmaals, als het goed gaat, zijn we heel dankbaar voor die mensen. Dan krijgen ze
veel complimenten. Of we vinden het heel vanzelfsprekend dat het goed gaat. Dat komt
ook wel voor. Maar als het niet goed gaat, kunnen de gevolgen heel erg groot zijn.
Ik kijk in dit opzicht ook naar de toezichthouders. Ik denk dat er terecht in de rapporten
en door Kamerleden aandacht voor is gevraagd, want die zijn er ook, en die hebben
ook een rol. Ik las ergens in het ADR-rapport, als het gaat om de toezichthouders
gaat bij VMBO Maastricht, dat men zelf ook te weinig informatie kreeg van het bestuur.
Maar goed, je kan het ook omdraaien: een toezichthouder moet gewoon om informatie
vragen. De kaders, alles rond toezichthouders is volslagen duidelijk, niet alleen
in het onderwijs, maar ook in andere sectoren. Maar hier staat of valt het dus ook
weer met capabele mensen. Het is niet zo dat een raad van bestuur de toezichthouders
benoemt. Dat is iets wat door de toezichthouders zelf gebeurt. Die vullen zichzelf
aan. Als er gaten vallen, zorgen ze dat er nieuwe mensen komen.
Ik vind het inderdaad, ook op basis van wat wij hebben gezien in Maastricht, belangrijk
om hier de komende tijd over door te spreken. Je moet ook niet gelijk paniekerig met
allerlei aanvullende dingen komen, maar ik wil wel met de Vereniging van Toezichthouders
in Onderwijsinstellingen – zo heet ze officieel; er is ook gevraagd om de kinderopvang
daarbij mee te nemen – in gesprek gaan en met hen, ook op basis van wat we in Maastricht
hebben gezien, verder denken. Wat gebeurt er nu in het land? Hoe zit dat in elkaar?
Wat is er nodig? Nou, noemt u al die vragen maar op die u ook gesteld heeft. Ik beloof
u dat ik u daarover zal informeren op het moment dat we daar conclusies uit kunnen
trekken. Misschien komen we ook wel met een paar aanvullende dingen, maar dan loop
ik vooruit op de gesprekken. Dat weet ik dus nog niet, maar het staat nadrukkelijk
op onze agenda voor de komende tijd, op basis van wat we in Maastricht hebben gezien.
Er is veel gevraagd over het vertrek van de heer Postema. Daar heeft een aantal van
u ook woorden aan gegeven. Het is zo dat dit een verantwoordelijkheid is van de raad
van toezicht. We hebben begrepen, en de inspectie heeft daar navraag naar gedaan,
dat de raad van toezicht heeft aangegeven dat de vaststellingsovereenkomst die met
de heer Postema is afgesloten, valt binnen wat er in het kader van de WNT ook mag.
Dan weten we dat dat op papier maximaal € 75.000 zou kunnen zijn. Dat moet verantwoord
worden. In het jaarverslag zullen we volgend jaar de exacte bedragen wel zien. Het
is niet zo, als je een vaststellingsovereenkomst hebt, dat je de lopende maanden dan
ook nog een keer extra betaald krijgt. Het is gewoon één bedrag, conform de regels
die daarvoor gesteld zijn. Nogmaals, daar zal de raad van toezicht van de school zich
voor moeten verantwoorden in het jaarverslag. Daar gaat de inspectie ook weer op toezien.
Dit is het kader van waaruit wij daarnaar mogen kijken, ook conform de regelgeving
daaromtrent. Dat is regelgeving die uiteindelijk door de Kamer zelf is vastgesteld.
Maar dat zullen we uiteraard blijven volgen.
Schade verhalen op bestuurders. LVO heeft zelf in de richting van de ouders aangegeven
dat men zich kon melden als er schade is en men iets wil verhalen. Wij hebben begrepen
dat een aantal ouders daar, soms met hulp van een advocaat, gebruik van heeft gemaakt
en dat men nu bezig is met de afhandeling daarvan. Dat kunnen heel verschillende dingen
zijn. Sommigen hebben bijvoorbeeld hun vakantie moeten annuleren, wat kosten met zich
meebracht, om maar iets te noemen. Ik heb dat voorbeeld in ieder geval ergens gehoord.
Ik weet het niet allemaal precies, maar daar is dus wel gewoon ruimte voor geboden.
Uiteraard zullen wij ook wel vragen of dat uiteindelijk naar behoren is afgerond.
We moeten wel even oppassen dat we niet gaan zitten op stoelen waar we niet horen
te zitten. Dit is een verantwoordelijkheid die binnen LVO moet worden opgepakt en
waar men dus ook ruimte voor heeft geboden.
Dan nog het opknippen van LVO. Als ik toch bezig ben, pak ik die ook nog even mee.
De voorzitter:
Zullen we even een knip doen?
Minister Slob:
Ja, ik vind het prima. Dan knippen we dit ook even op.
De voorzitter:
Zo is het. Mevrouw Van den Hul was eerst. Die wacht nog even. Dan is de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Die de verleiding moet weerstaan om nu heel erg door te gaan vragen op de...
De voorzitter:
Mag ik even van tevoren wat zeggen? Ik wil u allen, gezien de tijd, echt vragen om
korte vragen te stellen. Ik wil de Minister ook vragen om kort te antwoorden. Het
gaat nu heel snel, hoor ik van hem. Nou, mooi. Meneer Kwint, een uitdaging.
De heer Kwint (SP):
Die vraag over meneer Postema zal ik nog even voor me uitschuiven, want ik wilde terug
naar het verhaal over schaalgrootte. Niemand bestrijdt dat je liever een grote school
hebt dan geen school. Natuurlijk. Maar ik heb ook liever een school met vijf vestigingen
dan een met 75 vestigingen. De Minister zegt nu dat vanwege de omvang het risico dat
er iets fout gaat, groter is en dat wij daarom extra gaan opletten bij de grote scholenkoepels.
In zijn brief koppelt hij het juist aan het risico van een bestuur op grote afstand
dat niet weet welke problemen er spelen en aan een schoolbestuur dat een te grote
omvang krijgt. Niet de omvang als het fout gaat als probleem, maar de omvang zelf
als een probleem, zo schrijft hij expliciet in zijn brief. Nu hoor ik in de beantwoording
heel vaak: anders gaat er zoveel fout. Neemt de Minister wat afstand van argumenten
over schaalgrootte, die hij wel in zijn brief gebruikt? Dat vind ik jammer, omdat
het juist een manier bood om die doorgeslagen fusiedrift eindelijk eens een halt toe
te roepen.
Minister Slob:
Ik ben een groot liefhebber van tekstexegese, dus ik zou graag met u de brief op die
manier nog eens door willen nemen, maar dat is niet wat ik in de brief heb aangegeven
en wat ik hier gezegd heb. Ik heb aangegeven dat, wanneer een school groot is en je
constateert dat de bestuurders te ver af staan van wat er in de schoolpraktijk gebeurt,
als het gaat om de borging van de kwaliteit en bijvoorbeeld alles rond examens en
noem maar op, er grotere risico's zijn dat het een heel groot probleem kan gaan worden.
Er zijn heel veel grote scholen van een enorme omvang en ook letterlijk, geografisch
gezien, een behoorlijke afstand, maar waar de bestuurders haarscherp in de gaten hebben
wat er aan de hand is en dat ook in de school goed georganiseerd hebben op alle plekken
die er zijn. Ik snap dat u dat een belangrijk onderwerp vindt. «Groot is fout, want
bij een grote afstand kun je niets en dan gaat het dus fout, en klein is goed.» Klein
kan soms heel erg goed zijn, maar klein kan soms ook heel kwetsbaar zijn zodat daardoor
juist fouten ontstaan. En groot kan heel erg goed zijn. Daar kun je ook kleinschaligheid
in organiseren. Alleen, op het moment dat er op dat niveau iets fout gaat, loop je
enorme risico's dat het door gaat werken. Daar moeten we alert op zijn. Daar moet
dus ook dat toezicht op gericht zijn. Je moet dat scherp hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Nee, meneer Kwint, u bent erdoorheen. U had nog een halve; u weet het.
Ik moet hier ook de tijd bewaken. U heeft straks nog een tweede termijn. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het klinkt bijna alsof de Minister vindt dat het probleem van onvoldoende toezicht
nieuw is, terwijl ik in Kamerdebatten de afgelopen jaren – die ik niet hier heb gevolgd,
maar wel vanaf de andere kant – verschillende partijen heb horen aangeven dat er problemen
zijn met de manier waarop we toezicht hebben vormgegeven. Dat zegt ook de inspectie.
Uit het inspectierapport dat ik eerder aanhaalde, blijkt bijvoorbeeld dat de helft
van de toezichthouders geen toezichtkader hanteert. Uit de laatste cijfers die wij
konden vinden – die zijn wel van een aantal jaar geleden – blijkt dat maar 10% van
de toezichthouders overleg heeft met de medezeggenschap, terwijl dat wel in de wet
staat. Zo zijn er meer zaken. Ik zou de Minister willen vragen of hij tevreden is
met hoe het nu in de wet staat opgeschreven of dat er meer moet gebeuren.
De voorzitter:
Dat is een heldere vraag. Een kort antwoord.
Minister Slob:
Ik heb niet de suggestie gedaan dat dit een nieuw probleem is. We moeten even oppassen
dat we nu niet opeens denken dat we het weer over de inspectie hebben. Het gaat om
de raden van toezicht. Kijk maar eens naar de discussies die er geweest zijn op de
woningmarkt bij de corporaties. Daar is dit ook een onderwerp geweest. Dit onderwerp
steekt van tijd tot tijd de kop op. Op basis van wat we nu in Maastricht hebben gezien,
is er aanleiding om dat gesprek aan te gaan. Dat gaan we breder voeren. We gaan ons
niet alleen op Maastricht richten. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat doen.
Ik heb ook aangegeven dat ik daar bij u op terugkom, dus we nemen dat uitermate serieus.
Toezicht houden is een vak apart en dat moet goed uitgevoerd worden. Ik weet dat daar
in het debat van 5 juli ook over gesproken is. Mijn collega heeft daar toen hele waardevolle
woorden over gesproken.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat bestrijd ik ook niet. Het is inderdaad al vaker naar voren gekomen. Er ligt een
inspectierapport. Er liggen meer rapporten, dus ik zou de Minister willen vragen wat
er nog meer nodig is om maatregelen te nemen.
Minister Slob:
Vindt u het goed dat ik ook spreek met de mensen die zich georganiseerd hebben, zodat
ik met hen kan kijken wat er op basis van die rapporten nodig is? Daar kom ik zo snel
mogelijk bij u op terug.
De voorzitter:
Ook schriftelijk? Gaat u een brief aan de Kamer sturen?
Minister Slob:
Ja, dat kunnen we wel schriftelijk doen. Dat is geen probleem.
De voorzitter:
En wanneer kunnen we die tegemoetzien?
Minister Slob:
Voor de zomer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we bij de heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik vind eerlijk gezegd dat de Minister wat voorzichtig is als het gaat over de falende
bestuurder en de raad van toezicht. Volgens mij hoor ik de Minister zeggen dat hij
straks in het jaarverslag kan lezen hoe er exact met deze systematiek is omgegaan,
terwijl uitgebreid in de krant heeft gestaan dat de heer Postema drie maandsalarissen
heeft meegekregen. Ik heb gevraagd aan de Minister of hij heeft gesproken met de raad
van toezicht om te kijken of het mogelijk is om af te wijken van deze driemaandenregel.
Ik heb gevraagd of het mogelijk is om de raad van toezicht hoofdelijk aansprakelijk
te stellen en ik heb gevraagd of de heer Postema ook is gevraagd om af te zien van
deze drie maandsalarissen. Want als we de verantwoording pas in het jaarverslag lezen
en we daar iets van moeten vinden, dan is het voor mij volstrekt onduidelijk wat we
dan kunnen doen op dat moment. Wat kan de Minister doen op dat moment?
Minister Slob:
Ik moet mijn positie daarin heel erg goed en nauwkeurig bewaken, want het is niet
aan een Minister om daar zomaar even op in te grijpen. Het is primair de verantwoordelijkheid
van de raad van toezicht om op een ordentelijke wijze afscheid te nemen van bestuurders.
We hebben ook geregeld dat ze zich daar publiekelijk over moeten verantwoorden. Dat
gebeurt in de jaarverslagen. We hebben ook met elkaar geregeld dat de inspectie naar
de jaarverslagen kijkt. Als blijkt dat men afgeweken is van het wettelijk kader dat
hiervoor geldt, in dit geval het kader van de WNT, dan zal er opgetreden worden. U
zou het mij echt kwalijk moeten nemen als ik daar buiten mijn bevoegdheden zelf actief
in zou gaan interveniëren, hoe verleidelijk dat misschien ook is. Dat is niet de plek
die we hebben. We hebben dat echt keurig met elkaar geregeld. «We» betekent uiteindelijk
u als Kamer, want u bent verantwoordelijk voor het kader waarbinnen wij moeten werken.
Maar we volgen het wel en het onderwerp is ook nog niet weg. Nogmaals, die publieke
verantwoording gaat er ook komen. Ik heb net aangegeven wat het kader is. Je kunt
niet zomaar én een bedrag meegeven én maanden doorbetalen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik bewaar mijn halve interruptie voor een andere Minister.
De voorzitter:
Ik heb nu een precedent geschapen bij de heer Kwint, maar...
Minister Slob:
Voorzitter, als het gaat om het aansprakelijk stellen...
De voorzitter:
Nee, nee, meneer.
Minister Slob:
Dat is ook een vraag die gesteld is, maar dan geef ik daar geen antwoord op. Ik vind
dat niet erg, maar het werd gevraagd.
De voorzitter:
Oké, sorry.
Minister Slob:
Ook voor het aansprakelijk stellen hebben we regels afgesproken, want we leven in
een rechtsstaat. In algemene zin geldt dat als een bestuurder door de rechtbank is
ontslagen, hij vijf jaar lang een bestuursverbod krijgt. Dat is een hele specifieke
situatie, die hier niet aan de orde is. Dat kan als iemand heeft gehandeld in strijd
met de wet of als er sprake is geweest van wanbeheer. In andere situaties, vanuit
het Burgerlijk Wetboek geredeneerd, is niet de bestuurder persoonlijk aansprakelijk
maar de rechtspersoon. Als je de bestuurder aansprakelijk wil stellen, dan kun je
daar een civiele procedure voor opstarten. Daar hebben we wat ervaring mee in dit
land. Meestal leidt dat niet tot iets, zeg ik er maar even heel voorzichtig bij, want
dan is er een hele zware bewijslast nodig. Maar het is dus in theorie mogelijk. De
betrokkenen in Maastricht die bij LVO horen, kunnen dat doen, maar in eerste instantie
wordt naar de rechtspersoon gekeken en niet sec naar de bestuurder. Dat is in ieder
geval de regelgeving.
De heer Rog (CDA):
Toezichthouders en bestuurders als deze, waarvan ik de naam niet meer zal noemen,
brengen ook het stelsel schade toe. Ik had de concrete vraag gesteld of de Minister
bereid is om ook met de vereniging van toezichthouders in gesprek te gaan. Iemand
voor 100% betalen terwijl hij voor 75% beschikbaar is, mag kennelijk. Dat hebben we
in het inspectierapport gelezen. Als de man anderhalve dag bij een andere WNT-instelling
had gewerkt, dan had hij wel maximaal 100% WNT verdiend. Maar omdat de man voor 75%
op een school werkte en voor 25% een keur aan andere nevenactiviteiten ondernam, waarmee
hij ook heel veel geld verdiende, mag dat allemaal opgeplust worden tot boven 100%
WNT. Ik denk dat we een verantwoordelijkheid hebben om het stelsel een beetje zedelijk
te houden. Ik zou willen vragen of de Minister hierover in gesprek wil gaan met de
vereniging van toezichthouders, om te kijken hoe we hiermee omgaan en of we dit soort
kwalijke situaties in de toekomst kunnen voorkomen.
Minister Slob:
Ik heb toegezegd dat ik met de casus Maastricht onder mijn arm naar de vereniging
van toezichthouders ga, dus daarin kan dit bij wijze van spreken worden meegenomen.
Ik wil u wel nog één ding meegeven. De verantwoordelijkheid voor de WNT ligt bij mijn
collega van Binnenlandse Zaken. Er is een kans dat men zal aangeven: als u daar zelf
wettelijk de ruimte voor biedt, is het wat raar dat u ons erop aanspreekt dat we binnen
die wettelijke ruimte blijven. Dus als u in dat opzicht een discussie wil, dan is
er ook huiswerk voor u. U moet dan kijken wat u zelf vindt van de kaders die gesteld
zijn. Die worden hier vastgesteld en daar werkt men mee. Als men daarbinnen blijft,
hebben wij weinig recht om tegen hen te zeggen dat ze het niet goed gedaan hebben.
Ik zeg het maar even in die woorden, maar ik denk dat u begrijpt wat ik bedoel.
De heer Rog (CDA):
Dat vind ik een terechte opmerking van de Minister: de Kamer gaat over de kaders en
die moeten wij zelf heroverwegen. Maar de Nederlandse vereniging van toezichthouders
in het onderwijs heeft ook een eigen verantwoordelijkheid richting de toezichthouders
in de onderwijssector. Ik stel voor dat ze hier wel aandacht voor hebben, dat ze niet
alleen kijken naar hoeveel leerlingen een bestuurder onder zich heeft, maar ook naar
de beschikbaarheid van de bestuurder. Ze moeten dat meewegen in het salaris. Ik vind
dat geen gekke vraag. Ik hoop dat een vereniging van toezichthouders ook zelf de verantwoordelijkheid
voelt om dat gesprek met hun toezichthouders aan te gaan. Ik vraag de Minister niet
of hij dat bij wijze van spreken wil meenemen in dat gesprek, maar of hij dat echt
wil meenemen in dat gesprek en of hij dat ook aan de orde wil stellen.
Minister Slob:
Wij zullen dat onderwerp ook met hen bespreken.
De voorzitter:
Mag ik de heer Rog vragen om het voorzitterschap even over te nemen? Ik heb op dit
punt ook nog een interruptie.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Het is een net iets andere aanvliegroute van hetzelfde punt. Wij hebben een systeem
van hoog vertrouwen. Als ik de nieuwe voorzitter van de Onderwijsraad, mevrouw Hooge,
na mag spreken: high trust vraagt om high penalty. Als het niet goed gaat, moet er
ook een hoge sanctie op staan. Volgens mij ontbreekt dat in ons systeem. Kijk bijvoorbeeld
naar het ROC Leiden of andere situaties – het gebeurt hier ook weer – waarbij bestuurders
gewoon de deur uit wandelen. Mijn vraag aan de Minister is: is hij het met mij eens
dat high trust ook vraagt om high penalty?
Minister Slob:
Ik kijk even naar meneer Beertema of hij het goed vindt dat we hier in het Engels
spreken met elkaar.
De heer Van Meenen (D66):
In dit geval vindt hij het vast niet erg.
Minister Slob:
In algemene zin hebben u en mevrouw Hooge natuurlijk volslagen gelijk. Iedereen met
een verantwoordelijke positie moet die verantwoordelijkheid ten volle beseffen en
moet die zich intrinsiek eigen maken. In de praktijk moet er dan ook gewoon geleverd
worden. Dat snap ik. Ik heb u net wel aangegeven wat we binnen het kader van onze
wetgeving geregeld hebben als opgetreden moet worden, omdat we vinden dat iemand niet
voldoende heeft gefunctioneerd. Ik hoop van harte – ik denk dat u dat van harte met
mij eens bent – dat iedereen die op een verantwoordelijke positie zit, beseft dat
die verantwoordelijkheid in de praktijk moet worden gebracht. Op het moment dat je
het niet goed doet en je faalt in je verantwoordelijkheid, zou je daarvoor volledig
je verantwoordelijkheid moeten nemen, als dat nodig is ook publiek.
De heer Van Meenen (D66):
De Minister heeft net bij een ander punt gezegd dat het ons bij het uitbreken van
een crisis nog ontbreekt aan wat gereedschap. Is dat in dit geval ook niet zo? Zou
het niet helpen als de Minister ook op dit punt van de high penalty, van de zware
consequentie meer bevoegdheden zou krijgen?
Minister Slob:
Ik heb natuurlijk een aanwijzingsbevoegdheid, maar die is aardig ingekaderd. Dat heeft
ook weer te maken met checks-and-balances: je kan die niet zomaar even toepassen.
Er moet heel goed onderzoek zijn gedaan. Er moet ook een stevig rapport liggen. Ik
heb al aangegeven dat ik die bevoegdheid, als het in de situatie van Maastricht nodig
zou zijn geweest, zou hebben toegepast. U weet dat de dingen in deze situatie iets
anders zijn gelopen. We hebben dus wel wat in onze gereedschapskist zitten. Alleen,
in deze situatie is het niet nodig geweest om het eruit te halen.
De voorzitter:
Dank u wel. U vervolgt uw betoog onder voorzitterschap van de heer Van Meenen.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
We komen volgens mij aan het laatste blokje van uw zijde... O, excuses, u heeft gelijk.
Goed dat u mij scherp houdt. Eerst nog een ander, klein onderwerpje, namelijk de ontvlechting.
Laten we daar snel doorheen gaan.
Minister Slob:
Ja, ik zit ook al naar de klok te kijken, maar het zijn zulke indringende vragen.
Over dit onderwerp is de vorige keer al gesproken. Ik zou gemakshalve kunnen verwijzen
naar de antwoorden van toen, maar dat is misschien iets te gemakkelijk. Ook hiervoor
geldt dat we het even heel zorgvuldig met elkaar moeten bespreken. Dus bij wijze van
spreken per motie gaan regelen dat ergens een scholengroep moet worden opgeknipt,
is volgens mij niet de manier waarop we dat moeten doen. We hebben het in ons land
zo geregeld dat, als je van mening zou zijn dat een scholengroep moet worden opgeknipt,
de rechtspersoon, dus degene die de school in stand houdt, dat besluit moet nemen.
Dat is de wet- en regelgeving. Mensen hebben er recht op dat dit op zorgvuldige wijze
wordt toegepast. Het kan niet even per missive vanuit een landelijke situatie worden
toegepast. Die rechtspersoon moet dat wel doen in overleg met alle betrokkenen bij
de school. Daar heeft bijvoorbeeld de medezeggenschapsraad een heel belangrijke rol
in. Men moet dan wel tot eenduidige conclusies komen. Als dat niet het geval is, ontstaat
er, ik zou haast zeggen, een patstelling.
Als mensen ontevreden zijn over wat er binnen de school gebeurt, hebben we in ons
land wel de mogelijkheid dat ze een eigen school zouden kunnen beginnen. De wet biedt
daarvoor in ieder geval mogelijkheden, die we zoals u weet gaan uitbreiden met meer
ruimte voor nieuwe scholen. Mensen kunnen een eigen initiatief nemen. Ze kunnen zich
ook aansluiten bij een andere school. Alleen is dat in de situatie van Maastricht
wat lastig, want daar is maar één aanbieder. Dus dit is het kader van waaruit met
dit onderwerp omgegaan kan worden. Daar kunnen we allemaal zo onze gevoelens bij hebben,
maar dat heeft ook wel te maken met de verantwoordelijkheden neerleggen waar ze horen
en, als men daar niet uit komt, de mogelijkheid bieden om iets anders te gaan doen.
Maar daar moet dan wel voldoende draagvlak voor wezen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Er voelen zeker veel mensen van alles bij, getuige de hoeveelheid brieven die binnenkwamen
over dit onderwerp, zelfs vanochtend nog. Er is hier al veel gezegd over schaalgrootte.
Ook ik heb in mijn inbreng daar kritische noten over gekraakt. We hebben het wel gehad
over de schaalgrootte van de LVO, maar nog niet over de monopoliepositie waarom het
hier ook gaat. Die monopoliepositie is natuurlijk het hele probleem. We krijgen nu
berichten dat kinderen om deze reden zelfs uitwijken over de grens. Dat lijkt mij
een zeer onwenselijke situatie, zeker gezien het feit dat er scholen zijn binnen de
LVO die wel heel goed presteren. Daarom ook mijn vraag of de Minister kan zeggen hoe
hij dat monopolie beschouwt. Is dat een wenselijke situatie?
Minister Slob:
Er is ook een grondwettelijk verankerde vrijheid om eigen onderwijs in te richten.
Daar hoort ook bij: met wie je wil samenwerken en welke omvang daarvoor nodig is.
In het Limburgse geval heeft dat er inderdaad toe geleid dat er in ieder geval in
Maastricht maar één aanbieder is. Dat is overigens al heel lang geleden gebeurd; het
is niet iets van de laatste jaren. In heel Limburg zijn er overigens in totaliteit
elf besturen. Er zijn dus wel meer aanbieders, maar dit is wel de grootste, want in
totaliteit gaat net iets onder de 50% van de leerlingen naar LVO-scholen toe. Men
heeft dus gebruikgemaakt van de ruimte en vrijheden in ons land om dat op deze manier
te doen. Daar kunnen we van vinden wat we willen, maar er is niets gebeurd dat tegen
de wet in ging. We kunnen er dus wel opvattingen over hebben, maar mij past ook terughoudendheid
om allerlei persoonlijke opvattingen te geven als het gewoon in het kader van wet-
en regelgeving op ordentelijke wijze is gebeurd.
We zien wel dat de situatie tot gevolg heeft gehad dat er inderdaad wat uitstroom
is naar andere gebieden, voor een deel ook naar België. We hebben de cijfers daarover
even uitgezocht. 781 leerlingen die in het funderend onderwijs in Maastricht horen,
zijn ergens anders naartoe gegaan. Je praat daar in totaal over een kleine 6.300 leerplichtige
leerlingen. Dat is dus best wel een groot aantal. Ik weet dat de gemeente Maastricht
zich er ook zorgen over maakt en dat ze er om deze reden over in gesprek gaan. Afgelopen
zomer heeft het overigens niet tot een enorme uitstroom geleid. Zo'n twintig leerlingen
zijn ergens anders heen gegaan vanuit VMBO Maastricht. Dat is in het grote geheel
een beperkt aantal. Maar goed, je kunt ook zeggen: het zijn er twintig te veel. Dat
zijn dus de aantallen. Ik heb net aangegeven welke situatie zich daar gevormd heeft.
Nogmaals, iedereen mag daar zijn gevoelens over hebben, maar er is niet iets gebeurd
dat tegen de wet- en regelgeving in ging. Wil je het anders, dan kan dat. Dat moet
dan van binnenuit gebeuren. Lukt dat niet van binnenuit, dan heeft men mogelijkheden
om eigen initiatieven nemen. We gaan zelfs de wetgeving aanpassen zodat daar meer
ruimte voor komt, maar het is ook weer aan de mensen daar om van dat initiatiefrecht
gebruik te maken. Het is niet aan mij om daarin te gaan interveniëren. Dat zou buiten
de wet- en regelgeving zijn die we daarvoor met elkaar hebben afgesproken.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik schrik eerlijk gezegd van de leerlingenaantallen. Ik wist dat het ging om grote
getallen, maar dat dit zo'n grote groep is, daar schrik ik van. Het lijkt mij niet
wenselijk om in een grote stad als Maastricht zo'n groot percentage van de leerplichtige
leerlingen te zien wegstromen. Dat lijkt me voor de ouders niet wenselijk, maar zeker
niet voor de leerlingen zelf. Maar we zien ook onwenselijke ontwikkelingen binnen
de LVO. Ik heb al eerder schriftelijke vragen gesteld over het schuiven met onderwijzend
personeel van een goed presterend onderdeel van de LVO om elders gaten te dichten.
Dat zijn zorgelijke ontwikkelingen, waar ook leerlingen van onderdelen die nu wel
goed presteren, riskeren de dupe van te worden. Ik vind dus eerlijk gezegd dat de
Minister zichzelf tekortdoet door te zeggen: dat is aan de school. We hebben gezien
dat er al eerder grote problemen zijn ontstaan. Is de Minister het met ons eens dat
dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Minister Slob:
Ik vind wel dat mevrouw Van den Hul ook recht moet doen aan mijn positie. Het is niet
zo dat ik denk: laat ze maar lekker. Ik geloof niet dat dit de indruk is die u kunt
hebben van alles wat we al gedaan hebben en als we naar de toekomst en de kwaliteit
van deze scholen kijken. Maar wij moeten wel bewaken dat de verantwoordelijkheden
op de juiste plekken worden ingevuld. Op het moment dat we merken dat dit niet gebeurt,
hebben we in onze rechtsstaat wet- en regelgeving om erop toe te zien of men zich
daar wel of niet aan houdt. We kunnen ingrijpen op het moment dat men dat niet doet.
Als we vinden dat de wet- en regelgeving te ruim is geweest, moeten we zelf zorgen
dat die wet- en regelgeving wordt aangepast, om op die manier te sturen naar een meer
wenselijke situatie. Ik heb dat net ook tegen de heer Rog gezegd bij een ander onderwerp.
Wij volgen dit dus nauwgezet.
Ik heb net ook al aangegeven hoe we in het toezicht naar deze grote scholen kijken.
Maar ik kan niet gaan interveniëren in een schoolkeuze dat een docent van de ene school
naar een andere gaat. Ik kan dan niet zeggen dat dit niet zou mogen of zo. Ik hoop
dus dat de gesprekken op de juiste plekken plaatsvinden en dat men gebruikmaakt van
de mogelijkheden om gezamenlijk tot keuzes te komen die in het belang zijn van de
kwaliteit van het onderwijs. Daar hebben de ouders natuurlijk ook een positie in.
Ook vanuit de medezeggenschapsraad is het belangrijk dat ze die positie ten volle
pakken en daarvoor ondersteuning vragen als het nodig is. Want ook dat is onderdeel
van hoe we het systeem met elkaar hebben ingericht. Dat is natuurlijk een beetje een
systeemachtig antwoord, maar ik kan niet zomaar in bevoegdheden gaan treden die niet
bij mij horen. Of u moet mij daar opdracht voor geven, maar dan moet de regelgeving
er ook voor worden aangepast.
De voorzitter:
Ik ga naar de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Ik begrijp de spagaat waar de Minister in zit. Ik begrijp zijn antwoorden ook steeds:
we gaan er niet over. Wat dat betreft is het ook heel moeilijk om de ministers aan
te spreken, want die moeten nu eenmaal roeien met de riemen die deze rechtsstaat en
ons wetstelsel ze bieden. Ik begrijp dat een ontvlechting onmogelijk is omdat dat
initiatief vanuit de rechtspersoon zelf zou moeten komen. Dan begrijp ik ook dat de
mooie moties van meneer Van Meenen nooit opgevolgd kunnen worden, omdat scholen ook
niet zelf uit die besturen kunnen stappen. Die hoeven we dus ook niet meer in te dienen.
Dat is natuurlijk wel het frustrerende. Daarom kijk ik naar mijn collega's hier. Wij
zouden die wet- en regelgeving moeten veranderen, zodanig dat we hier een Minister
neer kunnen zetten die wél die bevoegdheid heeft om in te grijpen, die wél meer grip
heeft op de situatie en die wél in staat is...
De voorzitter:
Dit klinkt meer als een tweede termijn.
De heer Beertema (PVV):
Ja, oké.
De voorzitter:
Maar u heeft geen vraag?
De heer Beertema (PVV):
Nee, ik heb eigenlijk geen vraag. Ja, ik heb een vraag aan u en aan mijn collega's
hier, om daar inderdaad haast mee te gaan maken.
De voorzitter:
Daar gaan we in tweede termijn al dan niet iets van zeggen. U kunt natuurlijk ook
bij motie een uitspraak van de Kamer vragen. Meneer Bisschop, korte vraag; we kennen
u.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb een aantal vragen gesteld die dit thema raken. Misschien komt de Minister daar
nog op terug, maar ik heb gewoon behoefte aan een juridische doordenking. Als je kijkt
naar stichting en vereniging, zijn daar dan mogelijkheden of ontwikkelingen die ruimte
moeten bieden om bijvoorbeeld dit soort situaties, waarin een monopoliepositie berust
bij één grote stichting, te kunnen voorkomen? Even een stapje verder denken dus.
De voorzitter:
Ja, meneer Bisschop, maar even voor de orde van de vergadering: het lijkt mij niet
verstandig om hier hele juridische doordenkingen te doen. Het aantal juristen aan
tafel is beperkt.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, maar ik heb ook gevraagd om daar in een brief op terug te komen. Dat is mijn
vraag.
De voorzitter:
Die krijgt u ongetwijfeld.
Minister Slob:
Ik had wel even wat woorden nodig, maar ik heb net volgens mij toch in een redelijk
aantal woorden nauwkeurig kunnen uitleggen wat onze positie daarin is. U bewaakt zelf
ook of de wet- en regelgeving wel goed wordt uitgevoerd. Dat is uw controlerende taak.
U weet zelf ook wat de regels hieromtrent zijn. In Maastricht is het een bijzondere
situatie, met honderd procent één aanbieder, maar die is ontstaan op basis van de
ruimte die er was. Zo is het gegaan. Ik heb u aangegeven wat er kan als je dat anders
zou willen. Meer valt er ook niet over te zeggen, zou ik haast zeggen. Ik kan er natuurlijk
nog heel veel woorden aan wijden, maar dat is het kader vanwaaruit we werken. Dat
kan ik nog wel een keer op papier gaan zetten, maar volgens mij wordt er een verslag
gemaakt en dan staat het dus ook op papier.
De voorzitter:
Hier moet de Kamer naar zichzelf kijken, laat ik het maar even zo constateren.
Minister Slob:
Maar als wij gaan spreken over het wetsvoorstel over meer ruimte voor nieuwe scholen,
is dit misschien wel een onderwerp dat terug zou kunnen komen.
De voorzitter:
Dan komen we aan blokje vier. Ik wil eigenlijk een ordevoorstel doen, want punt vier
stond formeel niet op de agenda. Er zijn natuurlijk leden, ik ook, die daar wel iets
over gezegd hebben. Toch zou ik u willen voorstellen om dit nu niet meer te behandelen,
want dit komt nog terug. Morgen hebben we een procedurevergadering; dan kunnen we
het helemaal tot ons nemen. Ik kijk even naar de leden. Kunt u daarmee instemmen?
Minister Slob:
Het is aan u, maar u krijgt uiterlijk 14 januari de examenbrief en dan zullen we daar
inderdaad verder over spreken.
De voorzitter:
Heel fijn; dan komt dat terug. Dan bent u aan het einde van uw termijn gekomen en
komen we bij de Minister van Onderwijs en Wetenschap. Ik kijk even naar de commissie.
Trekt u het allemaal nog? Nee? Honger? Trek? Gaan we door? Ja, we gaan door. Het is
de laatste vergadering voor het reces! We gaan verder. Het woord is aan de Minister.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Als de leden zich ook een beetje inhouden, kan er wellicht
snel gegeten worden!
De voorzitter:
Dat kunnen we niet beloven!
Minister Van Engelshoven:
Veel is al gezegd. Ik hecht er toch ook aan om vanuit mijn rol hier echt een woord
van bewondering uit te spreken voor al die leerlingen, ouders en docenten die de afgelopen
periode zo veel veerkracht hebben getoond. Dat heeft ertoe geleid dat het gelukt is
om ons doel te halen, dat al die leerlingen alsnog zo snel mogelijk een waardevol
diploma konden halen. Ik hecht er ook aan hier woorden van dank uit te spreken voor
al diegenen bij LVO Maastricht, bij de externe examencommissie, de inspectie maar
ook, nog niet hier genoemd, onze eigen mensen, die soms tot in de kleine uurtjes hebben
doorgewerkt om het allemaal mogelijk te maken. Ik wil hen daarvoor bedanken.
Voorzitter. Er is al veel gezegd, ook over het toezicht, maar ik hecht er toch aan
om een aantal vraagstukken op het niveau van het stelsel te behandelen, want ik ben
verantwoordelijk voor de inspectie en het stelsel van toezicht. Ik wil een aantal
van die thema's behandelen. De casus VMBO Maastricht geeft ons niet alleen de kans
om te leren op stelselniveau maar ook de plicht om daarvan te leren. Ik was ook heel
blij met de opmerking van de heer Rog in dat kader. Hij zei: ik zie de inspectie ook
als een lerende organisatie. Dat ziet u ook terug in de reactie van de inspectie op
het ADR-rapport, maar collega Slob en ik hebben op dit punt ook indringende gesprekken
gevoerd met de inspectie. Wij zien daar ook de wil om van zo'n casus te leren.
Een waarschuwing vooraf is wellicht ook gepast: ja, we moeten van zo'n casus leren,
maar we moeten niet – ik heb daar tot nu toe ook wel veel verstandige woorden van
uw kant over gehoord – in de risico-regelreflex vervallen. Dan wordt er naar aanleiding
van zo'n crisis gezegd: en nu gaan we een hele andere regelgeving optuigen, de regels
omgooien, de controle opschroeven en de autonomie van scholen inperken. Daar moeten
we ook voorzichtig mee zijn, want we hebben ook lessen uit het verleden dat dat ook
niet altijd tot het goede leidt.
Misschien is het goed om u nog even mee te nemen in wat de gedachten en de hele filosofie
achter het toezicht zijn, ook het vernieuwde toezicht dat sinds de zomer van 2017
in werking is geweest; dat is ook pas anderhalf jaar. Dat is relatief kort. Het is
een hernieuwd toezicht en dat betekent ook dat je bij moet schaven en moet willen
blijven leren – volgens mij moeten we ook zo kijken naar welke lessen we kunnen leren;
dat realiseren wij ons heel goed – maar wel binnen de kaders van dat stelsel. Overigens
zijn die destijds met overgrote steun van uw Kamer zo vastgesteld. De kern van de
filosofie achter het toezicht is dat wij in Nederland uitgaan van een grote autonomie
van scholen, iets waar Nederland ook internationaal zeer om wordt gewaardeerd. Veel
van de kwaliteit die wij hebben in het onderwijs, danken we ook aan een grote autonomie
van scholen. De overheid maakt die autonomie mogelijk, maar ziet ook wel toe op de
naleving van de basiskwaliteit. Die taak wordt uitgevoerd door de inspectie.
In die balans tussen vrijheid en toezicht vervullen de besturen een hele centrale
rol. Besturen zijn meer dan een doorgeefluik van middelen aan de ene kant en rapportages
aan de andere kant. Zij zijn wel echt het schakelpunt in die kwaliteit. Zij moeten
ervoor zorgen dat er toezicht is op de kwaliteit en dat er ook een kwaliteitscultuur
op de school heerst; dat er continu naar wordt gestreefd om de kwaliteit te verbeteren.
De inspectie spreekt daar de besturen ook rechtstreeks op aan. De heer Bisschop raakte
heel terecht aan dat punt toen hij zei: het was eigenlijk altijd al zo dat de besturen
verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit in het onderwijs. Maar sinds 2017 spreekt
de inspectie hen daar ook rechtstreeks op aan. Het was altijd al zo dat zij echt die
verantwoordelijk hadden. Het verschil is dat ze daar nu ook echt op aangesproken worden.
Het is misschien goed om u nog eens mee terug te nemen. Sinds 2014 is het toezicht
in een aantal stappen veranderd. In eerste instantie was de aanleiding de behoefte
aan een verbetercultuur. We zagen dat de basiskwaliteit bij 95% van de scholen goed
was, maar er was ook wel behoefte om meer toe te gaan naar een verbetercultuur. Vandaar
het idee dat de inspectie ook de besturen daar meer op moest gaan aanspreken. De eindverantwoordelijkheid
voor die kwaliteitsverbetering moet ook echt beter in beeld komen. Die opzet van 2014
is er gekomen op initiatief van de Kamer, de initiatiefwet van Bisschop, Van Meenen
en Rog, en is aangescherpt door de grondslagen nog een keer helder neer te zetten.
Die grondslagen gaan in eerste instantie uit van vertrouwen, aandacht voor wat goed
is en vooral ook aandacht voor wat nog beter kan, en daar de eindverantwoordelijke,
de bestuurder, op aanspreken.
De kern van dat toezicht, dat vertrouwen, betekent niet dat gesprekken tussen inspectie
en besturen makkelijk zijn en dat er makkelijk sprake is van vertrouwen. De inspectie
is de eerste instantie die kan en moet ingrijpen en dat kunnen ook ingewikkelde gesprekken
zijn, waarin de inspectie het bestuur moet aanspreken en moet zorgen dat er verbeteringen
komen. De inspectie heeft daar ook een escalatieladder voor, maar uiteindelijk kan
de inspectie het bestuur niet overnemen. Dat hebben we hier ook gezien. Dat vraagt
ook tijd en dat is weer de reden waarom we ons de vraag hebben gesteld of een crisis
een niveau kan bereiken dat je een wat breder instrumentarium nodig hebt. Maar te
allen tijde – het is goed om dat in deze casus nog eens neer te zetten – blijft het
bestuur verantwoordelijk. Pas in het uiterste geval, als de inspectie tot een soort
aanwijzingsbevoegdheid moet doorescaleren, kan de inspectie het ook overdragen aan
de Minister.
Zoals gezegd komt de inspectie nog steeds iedere vier jaar op school. Ieder jaar vinden
er risicoanalyses plaats, vooral via informatiegestuurd toezicht. Komen daar risico's
uit naar voren, dan vindt er ook nog een nadere expertanalyse plaats. We moeten vaststellen
dat het niet realistisch is om te verwachten dat bij zo'n risicoanalyse meteen alle
risico's op tafel komen. Iedereen is zich daar ook te allen tijde van bewust geweest,
maar in zo'n casus komt dat wellicht wat pregnanter naar voren. De inspectie doet
de risicoanalyse op basis van beschikbare gegevens van alle scholen en je kunt niet
verwachten dat elk risico daar meteen op tafel komt. Dat doen we natuurlijk zo goed
mogelijk en ik zal dadelijk ook wat uitgebreider ingaan op hoe we met signalen omgaan,
want is dat wel de crux waar het om draait.
We moeten ons dan ook realiseren dat we geconfronteerd kunnen en zullen blijven worden
met kleinere of grotere incidenten, want de inspectie komt maar één keer in de vier
jaar op de scholen zelf. De heer Heerema vroeg in zijn bijdrage of het toezicht volgens
mij waterdicht is. Nee, toezicht is nooit waterdicht. Geen enkel toezicht in welke
sector dan ook zal ertoe leiden dat er nooit meer een incident of een crisis is. Dat
moet je zeker in een complexe samenleving als de onze ook wel accepteren. En volgens
mij zou niemand hier willen dat we een manier van toezicht inrichten waarbij elk risico
uitgesloten is. Dat is een samenleving waar geen van ons, denk ik, in wil leven. Dus
nee, het is nooit helemaal waterdicht. En ondertussen moet je kijken hoe je zo goed
mogelijk, tijdig risico's kunt detecteren.
De Auditdienst Rijk heeft in deze casus goed gekeken naar wat de inspectie heeft gedaan
en wat we daarvan kunnen leren. Het is ook goed dat dat gebeurt. Ik was dus ook heel
blij dat de inspectie meteen zelf de behoefte heeft uitgesproken dat zij dat onafhankelijk
wil laten toetsen. «Wij willen onafhankelijk laten kijken naar ons opereren, zodat
we daarvan kunnen leren.» Een van de belangrijke punten in dat rapport van de ADR
en de gesprekken die wij inmiddels hebben gevoerd met de inspectie, is hoe men omgaat
met signalen. Overigens waren er in dit geval 24 signalen. Om u een beeld te schetsen,
jaarlijks krijgt de inspectie ongeveer 4.200 signalen. Op dat geheel is 24 niet veel,
maar over die 24 in deze casus zegt achteraf iedereen, ook de inspectie zelf, dat
men wellicht eerder tot een andere conclusie was gekomen als men daar anders mee om
was gegaan.
Ik bestrijd het beeld dat er niks met die signalen gedaan zouden zijn. Dat klopt niet.
Elk signaal is op zich opgepakt, maar we hebben geconstateerd... En dat is ook waarom
we nu werken aan verbeteringen van de manier waarop het toezicht werkt. Krijg je nou
voldoende het totaal van die signalen in beeld en wordt daar voldoende sensitief mee
geopereerd? Daarom hebben wij ook in onze brief geschreven: goed inspecteren is meer
dan sec het kader toepassen. Het is ook sensitief kijken naar wat die signalen allemaal
opleveren. Vandaar dat de inspectie nu ook heeft gezegd dat al die signalen samen
moeten komen op managementniveau en dat die ook een weerslag moeten krijgen in de
rapporten, zodat er niet alleen door de verschillende inspecteurs die die signalen
krijgen, maar ook wat breder gekeken wordt naar wat dat beeld van die verschillende
signalen ons oplevert. En zo gaan we dat ook doen. Dus, bespreken op managementniveau
en het een plek geven in die inspectierapporten, zodat daar de goede vragen bij gesteld
kunnen worden.
Ik denk dat het heel goed is dat de inspectie eigenlijk onmiddellijk heeft aangegeven:
daar zien we nou echt concrete stappen tot verbetering die gezet kunnen worden. Volgens
mij zei de heer Bisschop: is dat nou nieuw? Nee, de regels laten heel nadrukkelijk
ook ruimte om met die signalen iets te doen. Ze geven ook eigenlijk de opdracht om
dat te doen. Daar is ook op geacteerd. Maar wat we hebben vastgesteld, is: worden
al die signalen nou voldoende bij elkaar opgeteld en worden over dat totaalbeeld voldoende
kritische vragen gesteld? We hebben met elkaar vastgesteld dat er echt grote mogelijkheden
tot verbetering zijn en die worden ook ingezet.
Iets anders dat heel prominent naar voren kwam, was de examinering. We zien eigenlijk
dat waar er voorheen... Ik zal niet helemaal duiken in de techniek van hoe de praktijk
van de inspectie er in het verleden uitzag, maar waar dat in het verleden echt een
expliciete plek kreeg in het inspectiekader is dat in de loop der jaren eruit gegaan.
Wat we nu eigenlijk zeggen, is: zou je het niet toetsen op dat PTA en daar toch weer
naar gaan kijken? Nu wordt vooral getoetst of er een PTA is, maar hoe wordt dat geborgd?
Dat is hier eigenlijk de cruciale vraag, dus niet alleen of je het hebt maar ook of
het wordt geborgd en nageleefd. Dat gaat de inspectie nu doen en dat heeft u ook kunnen
lezen in de reactie op het ADR-rapport. Maar daarin is eigenlijk ook de wenselijkheid
aangegeven dat we het kernkader zouden moeten aanpassen, zodat we weten dat het altijd
gebeurt en dat er niet alleen wordt gekeken of er een PTA is maar ook of daarnaar
wordt gekeken.
Voorts, en dan gaat het breder over de borging van de kwaliteit van examens en bijvoorbeeld
ook over de vraag of er een examencommissie moet komen omdat we daar... Mevrouw Westerveld
vroeg daar ook naar. We hebben daar in het mbo en in het hoger onderwijs eigenlijk
hele goede ervaringen mee. De vraag die voorligt, is of je dat ook in het voortgezet
onderwijs zou moeten invoeren. Ik kan mij voorstellen dat dat een wat nauwkeuriger
overweging vraagt dan naar aanleiding van dat rapport nodig lijkt, want dat heeft
ook te maken met de schaal. Wat betekent dat? Wat betekent dat voor docenten? Hoe
organiseer je dat? Ik stel mij voor dat wij in ons nadere voorstel over examinering,
ook naar aanleiding van het rapport-Ten Dam, op dat punt zullen terugkomen. Dit is
wel een route waarmee wij kansen zien om ook op schoolniveau de aandacht voor examinering
beter te regelen. Je kunt ook kijken hoe je de schoolexamens weer de rol kunt geven
die oorspronkelijk de bedoeling was.
Ik zag deze week in een reactie op het rapport-Ten Dam dat schoolexamens te veel een
rol vervullen in de beoordeling van scholen. Het is goed om dat hier recht te zetten,
want dat is niet meer zo. Wanneer er langjarig grote verschillen zijn tussen schoolexamens
en het centraal examen, wordt dat wel als een belangrijk signaal gezien om er dieper
naar te kijken. Dat gebeurt nog wel. Maar het is niet meer zo dat scholen heel erg
worden afgerekend op die schoolexamens. Je moet kijken of zo'n examencommissie een
rol kan vervullen zodat het schoolexamen ook echt een schoolspecifiek examen wordt.
Dat is best een complex en groot thema, waar we echt zorgvuldig naar moeten kijken.
Maar het is wel mooi dat naar aanleiding hiervan boven tafel is gekomen dat dit een
nadrukkelijk aandachtspunt is. Daar heeft het rapport van de commissie-Ten Dam uiteraard
aan bijgedragen.
We hebben een aantal elementen van verbetering. Er zijn signalen. Hoe gaan we om met
de examinering en de borging van de examinering? De heer Slob heeft al het nodige
gezegd over het derde punt, namelijk hoe we ervoor zorgen dat we een passend instrumentarium
krijgen voor een crisis. Een van de uitgangspunten van ons stelsel is dat het bestuur
verantwoordelijk is en blijft. We hebben gemerkt dat dit ook wel ingewikkeld is als
het echt misgaat, omdat de inspectie en de bewindslieden afhankelijk blijven van het
bestuur waarvan het handelen dan soms juist ter discussie staat. We gaan dus kijken
of er aanvullend instrumentarium nodig is.
De rode draad in veel van uw bijdragen over de inspectie was de vraag of er niet meer
kan gebeuren met de signalen. Ja, dat kan. Ja, dat kan ook binnen het bestaande kader.
Dat gaan we ook doen.
De voorzitter:
Zal ik even tussendoor kijken of er nog onbeantwoorde vragen zijn?
Minister Van Engelshoven:
Ik heb er nog één. Mevrouw Van den Hul vroeg of er in dit kader niet een meldpunt
moet komen voor de leerling. Dat is eigenlijk niet nodig. U heeft het over een apart
meldpunt voor de leerling. Iedereen kan signalen afgeven bij de inspectie. Het maakt
niet uit of je docent, ouder of leerling bent. Iedereen kan die signalen afgeven,
dus leerlingen ook. Nogmaals, we kunnen die signalen beter oppikken, maar we vinden
niet dat er een apart loket voor nodig is. Een apart loket zou er misschien toe kunnen
leiden dat de signalen juist niet worden gezien. Daar zijn we geen voorstander van.
Voorzitter, volgens mij heb ik zo de vragen over het toezicht beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Van den Hul nog een onbeantwoorde vraag heeft. Twee zelfs.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat meldpunt was niet mijn suggestie. Dat was een suggestie van de ADR. De ADR vindt
het bestaande kader onvoldoende en maakt zich zorgen over de toegankelijkheid. Daarom
suggereerde hij dat meldpunt op scholen. Dit wilde ik nog heel even inkleuren.
Mijn eerste vraag ging over de capaciteit. Ik vroeg of de Minister van mening is dat
de bestaande capaciteit binnen de inspectie afdoende is om de vinger aan de pols te
houden. Dat is één. En twee: de ADR wijst in zijn aanbevelingen met name op de zwakke
positie van vmbo-scholen en waarschuwt voor de eventuele perverse prikkels die de
resultaatcultuur met zich meebrengt. Onder de vmbo-leerlingen bevinden zich natuurlijk
relatief veel leerlingen met bijzondere behoeften. Die dreigen dan in de knel te komen.
Kan de Minister nog antwoord geven op deze twee vragen?
De voorzitter:
Dus de capaciteit en het vmbo.
Minister Van Engelshoven:
Uiteraard hebben we het punt van de capaciteit ook nadrukkelijk besproken met de inspectie
zelf. Het gaat om beter omgaan met signalen en om meer focus op een aantal punten.
We hebben van de inspectie het beeld gekregen dat dit kan met de bestaande capaciteit.
Dit leidt niet echt tot meer en nieuw werk, maar het vraagt wel om een betere focus
op informatie die men eigenlijk al heeft, en om het slimmer combineren daarvan. Men
moet bijvoorbeeld zorgen dat signalen die binnenkomen over examens en lesuitval, die
nu soms binnen twee verschillende kolommen worden afgehandeld, echt goed samenkomen.
Dat moet geborgd worden. Ik weet zeker dat er een vinger zou zijn opgestoken met «ja,
Minister, als u dat wil, dan hebben we extra capaciteit nodig», maar dat is niet gebeurd.
Het kan echt binnen de bestaande kaders.
U had het over het signaal van de ADR dat juist kwetsbare vmbo-leerlingen de dupe
zouden worden. Die overtuiging delen wij niet, juist vanwege datgene wat ik zojuist
heb aangegeven, namelijk dat er ruimte is tussen de schoolexamens en het centraal
examen. We zien dat het goed borgen van en het goed omgaan met die schoolexamens juist
ruimte kan geven om goed met kwetsbare leerlingen om te gaan. Het afrekenen op het
verschil tussen schoolexamens en het centraal examen is niet meer aan de orde. Ik
denk dat het ook goed is om nog eens te benadrukken richting scholen hoe wordt omgegaan
met die schoolexamens en welke rol we de school zelf daarin geven. Mijn indruk is
dat daar nog veel ruimte zit om die vmbo-leerling goed tot zijn recht te laten komen.
Voorzitter, inmiddels heb ik ook de antwoorden op een aantal andere vragen die ik
had laten liggen.
De voorzitter:
Zit mevrouw Westerveld daartussen? En meneer Rog?
Minister Van Engelshoven:
Nee, daar zit vooral uzelf tussen. U vroeg of alle contactinspecteurs wel voldoende
contact hebben met de inspectie zelf, met het hoofdkantoor. We hebben één inspectie.
Alle contactinspecteurs hebben ook gewoon Utrecht als standplaats. Ze werken samen
in één inspectie en hebben dus ook veelvuldig contact met elkaar. We moeten niet het
beeld vestigen dat de inspecteurs elkaar niet zien. Het is echt één inspectie, die
als eenheid opereert.
De voorzitter:
Ik ga toch eerst even naar mevrouw Westerveld, want die heeft ook een dringende, niet-beantwoorde
vraag, schat ik zo in.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Op het vorige punt, waar mevrouw Van den Hul ook al naar vroeg, namelijk de capaciteit.
De Minister zegt dat er voldoende...
De voorzitter:
Alleen uw vraag herhalen. Of is het een interruptie? We zijn nu nog bij de onbeantwoorde
vragen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is een verduidelijkende vraag. Ik begrijp het antwoord van de Minister niet zo
goed. Zij zegt...
De voorzitter:
Dat mag u straks doen. Meneer Rog, had u nog een onbeantwoorde vraag? U stak ook uw
vinger op.
De heer Rog (CDA):
Ja. Ik had het over de ouders. De Auditdienst Rijk roept de inspectie op tot het tonen
van zelfreflectie, om niet in de bestuurlijke afweerreactie te gaan en om echt in
gesprek te gaan met de ouders. Geef erkenning, genoegdoening, et cetera. Dat punt
lijkt mij belangrijk. Wat er is gebeurd, is gewoon traumatisch. Daarom roep ik ook
Postema op om excuses te maken. Wat gebeurd is, is traumatisch voor deze mensen. Ik
heb mijn waardering uitgesproken voor alle lessen die geleerd worden. Dat zie ik bij
de inspectie. Maar kunnen de ouders, los van die lessen, ook genoegdoening verwachten?
Minister Van Engelshoven:
Volgens mij heeft de inspectie in haar reactie op ADR aangegeven dat zij niet alleen
gericht is op herstel en op een goede werkrelatie met het nieuwe bestuur, maar ook
bereidheid getoond om met ouders daar in gesprek te gaan. Die bereidheid is getoond.
Volgens mij is er ons allemaal, ook de inspectie, veel aan gelegen om tot een echt
positieve relatie te komen met alle betrokkenen daar, zodat men ook daarvan kan leren.
Een vraag die de inspectie ook echt ter harte heeft genomen, is of degenen die een
signaal hebben afgegeven, er voldoende op terughoren, meer dan alleen een ontvangstbevestiging.
De inspectie kan zich voorstellen dat dit onbevredigend was. Mensen willen meer horen
over wat er met hun signaal gebeurt. Daar moet niet alleen de verwachting aan de voorkant
helder over zijn. Er is echt ruimte voor verbetering. Dat punt is dus onderkend.
De voorzitter:
Oké, volgens mij was de Minister aan het einde van haar beantwoording gekomen. Ik
zie geen openstaande vragen. Er is nog één kleine correctie van de Minister voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs.
Minister Slob:
Ik heb aantallen genoemd van leerlingen in Maastricht die naar buiten Maastricht gingen.
Daar moet ik één kleine correctie op toepassen. Ik meende dat het aantal van die ruim
6.200 leerlingen dat ik noemde, het complete funderend onderwijs betrof, maar dat
ging alleen over het voortgezet onderwijs. In totaliteit gaat het om 12.000 leerlingen
die in het funderend onderwijs zitten. Tegenover de 6.200 leerlingen die in Maastricht
naar het voortgezet onderwijs gaan, gaan er 101 naar buiten Maastricht. Bij het primair
onderwijs gaat het om een kleine 700 leerlingen die buiten Maastricht naar school
gaan. Dat is even een correctie op de cijfers, anders gaan die een eigen leven leiden.
Het is dus een grotere groep dan we in eerste instantie dachten.
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Slob:
Misschien ter geruststelling van mevrouw Van den Hul.
De voorzitter:
Ik schat in dat er behoefte is aan een tweede termijn. Dat ga ik u niet eens meer
vragen. Ik geef als eerste het woord aan de heer Heerema. U heeft twee minuten.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Ik merk dat er een verschil zit tussen de ministers en de VVD in hoe er
op dit moment naar de inspectie wordt gekeken. U heeft toch wel veel vertrouwen, als
ik het zo mag zeggen, dat het de goede kant op gaat. Autonomie in Nederland is goed.
Daar staan we internationaal ook om bekend. Maar met vrijheid komt ook verantwoordelijkheid.
Volgens mij moeten we ook kijken hoe we dat sanctiebeleid, dat we nu eigenlijk niet
hebben, in balans kunnen krijgen met de vrijheid en verantwoordelijkheid die scholen
hebben. Ik ben er nog niet helemaal uit hoe we dat goed kunnen doen. Gelukkig hebben
we nog een dag om daar verder over na te denken. Ik denk dat we toch wat terughoudender
en voorzichtiger moeten worden met die onbeperkte autonomie die ik met name bij Minister
van Engelshoven meen te ontdekken, op het moment dat het soms ook zo mis kan gaan
op scholen. Als een school of bestuur niet met de vrijheid en verantwoordelijkheid
kan omgaan, moeten we daar iets tegenover kunnen stellen. Ik denk dat het verstandig
is om een VAO aan te vragen, zodat we er morgen nog even over kunnen spreken en een
uitspraak in de plenaire zaal kunnen doen. Het is al aangevraagd door de heer Kwint,
maar ik geloof dat het nog een keer formeel moet gebeuren. Ik weet dat er meerdere
partijen zijn die er behoefte aan hebben.
De voorzitter:
De heer Kwint is zo vriendelijk geweest om de vooraankondiging te doen, in de verwachting
dat er een aanvraag zou komen. Die is nu van u gekomen, dus u bent ook de eerste spreker,
meneer Heerema. Meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Dank. De inspectie was schuldig, het bestuur was schuldig: dat is allemaal waar. Maar
de politiek van dit jarenlang stimuleren en laten gebeuren is ook schuldig. Dat reflectieve
vermogen mis ik nog wel in de Kamer. Ik had goede hoop dat het bij het kabinet anders
was. De Minister beschrijft in zijn brief de kritiek op die grote besturen en de kritiek
op de gevolgen daarvan, maar hij krabbelt terug na kritiek van de VVD en het CDA op
zijn kritiek. De heer Heerema zei dat het bestuur van LVO verbijsterd heeft toegekeken,
het probleem gebagatelliseerd heeft en dat iedereen schuldig leek, behalve het bestuur
zelf. Hij gaf een terechte karakterisering van het bestuur, maar die omschrijving
kan je ook op de politiek plakken. Nu is de grootte ineens geen probleem. We gaan
niet opknippen. Uitstappen doen we ook niet, ondanks een motie die al heel lang geleden
is aangenomen. Zo is zo'n scholenkoepel een soort Hotel California: je kunt er wel
in, maar je kunt er nooit meer uit.
De Minister zegt dat wij er van alles van kunnen vinden, maar dat wij dan wel de regels
moeten aanpassen. Wij zijn toch ook wetgever? Al in 2012 is in de motie-Jasper van
Dijk aan het kabinet gevraagd om mogelijk te maken dat scholen die dat willen, uit
een scholenkoepel kunnen stappen. Dan kan de Minister niet zes jaar later terugkomen
en zeggen: dan moet u daar zelf iets aan gaan doen. Wij hebben gezegd dat wij er iets
aan willen doen. Die motie is aangenomen. Het is nu zes jaar later en de reactie is:
u moet er wat aan doen. Dat hebben wij gedaan en ik vraag het kabinet nu om er zelf
alsnog wat aan te doen.
Dat was ’m voorlopig.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we bij mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik denk dat blijft
staan dat we het met elkaar eens zijn dat dit nooit, nooit meer mag gebeuren. Toch
ben ik ook na vandaag op een aantal fronten nog niet helemaal gerustgesteld. Allereerst
is dat de capaciteit van de inspectie. We hebben het er net heel kort even over gehad.
De Minister zegt dat ze geen opgestoken vingers zag. Die waren er geweest als dat
wel aan de orde was geweest. Maar in het rapport van de ADR lees ik dat er wel degelijk
kritische noten worden gekraakt over de afstand van de inspectie tot het werkveld.
Ik overweeg dus een motie over de capaciteit van de inspectie, om in elk geval een
onderzoek te doen, binnen wat we nu weten, met de lessen die we hopelijk uit deze
ervaring hebben geleerd, of die capaciteit voldoende is.
Het punt van de schoolgrootte en de monopoliepositie is een ander groot punt van zorg.
Daar hebben we ook uitgebreid aandacht aan besteed. We hebben hier met een aantal
anderen al een paar keer de alarmbel geluid over het afschaffen van die fusietoets.
Het gaat niet alleen om de grootte maar juist ook om het gebrek aan keuze, over dat
monopolie. Zou de Minister in kaart kunnen brengen in hoeveel andere regio's dat op
dit moment het geval is?
Voorzitter. Tot slot breek ik nogmaals een lans voor het vmbo, voor de bijzondere
positie van de kwetsbare kinderen die op het vmbo zitten. Zij verdienen het allerbeste
onderwijs, waar ze ook zijn in Nederland.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel. Ik ben blij met dit debat: terugkijken en vooruitkijken. Ik ben ook blij
dat we in de breedte niet onmiddellijk in de reflex schieten van allemaal nieuwe regels
en toezicht op toezicht stapelen. Dat lijkt me niet verstandig. Ik ben ook blij dat
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs heeft aangegeven dat hij in gesprek
gaat met de Vereniging voor toezichthouders. Ik denk dat dat van belang is.
Ik ben ook heel benieuwd naar het overleg dat we gaan hebben over de commissie-Ten
Dam, over de examinering en de rol van schoolexamens. Ik denk dat er waardevolle en
interessante adviezen in staan.
Ik ben blij om te zien dat de inspectie, anders dan het bestuur van LVO en VMBO Maastricht,
wél aangeeft over lerend vermogen te beschikken en in gesprek gaat met de ouders die
klachten hebben ingediend, die – daar moeten we eerlijk in zijn – in het verleden
onvoldoende gehoord zijn. Er is hun onvoldoende recht gedaan. Ik ben blij dat dit
wordt hersteld.
Ik zie ook uit naar de behandeling van het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen.
Ik denk dat het niet wenselijk is dat zo'n stevige monopolist in zo'n grote regio
het alleenrecht heeft op het geven van onderwijs. Ik ben er niet voor dat wij in Den
Haag gaan voorschrijven hoe het opgeknipt moet worden, maar ruimte bieden voor meer
pluriformiteit is in ieder geval een uitkomst die mij uiterst welgevallig zou zijn.
Ik denk dat we daar zorgvuldig naar moeten kijken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Er is weer harde kritiek geuit in dit debat. De vorige keer richtte
die zich met name op de bestuurder, nu ook op de inspectie. Het is goed dat we hier
kritiek met elkaar kunnen delen. Tegelijkertijd vind ik ook dat we goed naar onszelf
moeten kijken. Er moet soms ook wat gedaan worden. In dat licht vind ik dat de ministers
soms nogal voorzichtig zijn, bijvoorbeeld als het gaat over de monopoliepositie. Volgens
mij zijn we hier allemaal zoekende naar wat je wel kunt doen. De Minister mag soms
ook wel een waardeoordeel uitspreken. Dat wil ik de ministers meegeven.
Minister van Engelshoven zei net dat de capaciteit bij de inspectie op orde is. In
het rapport van de ADR staat dat het loket van de inspectie 10.000 telefoontjes en
10.000 meldingen per jaar krijgt en dat ouders die meldingen doen, altijd een ontvangstbevestiging
krijgen. Als het nodig is, gebeurt er ook wel meer. Maar ik kan me wel voorstellen
dat er wat onvrede is en dat ouders niet altijd de indruk hebben dat hun signalen
serieus worden genomen. Misschien verklaart dit ook wel waarom wij zo veel mailtjes
krijgen van bezorgde ouders. Ik vraag de Minister om daar nog wat verder op in te
gaan. Bij wie kunnen ouders terecht als ze een klacht hebben? Bij wie kunnen ze terecht
voor een inhoudelijke afhandeling van klachten? Ik lees hier in ieder geval dat de
inspectie laat weten dat ze daar niet te allen tijde toe bevoegd is.
Voorzitter. Dan een laatste punt. Ik ben er zeker niet voor om toezicht op toezicht
te stapelen, maar ik ben er wel voor om toezicht goed te regelen in wet- en regelgeving.
De manier waarop dat nu gebeurt, deugt volgens mijn fractie lang niet altijd. Dat
zien we ook in de praktijk. Daar is dit een voorbeeld van, maar we zagen het ook bij
andere debatten. Ik zag de afgelopen jaren in Kamerdebatten dat er een aantal keer
kritisch is gereageerd. Ook op dit punt vind ik dat we niet opnieuw alles hoeven te
onderzoeken, maar dat het misschien wel tijd is om een aantal voorstellen te doen.
Ik ga ook zeker nadenken om die voorstellen eventueel nog in te dienen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Mijn gevoel van frustratie is bepaald niet afgenomen als ik naar de ministers
luister. Ik vind ze erg vlak; ik sluit me aan bij de vorige sprekers wat dat betreft.
We hebben zo veel vertrouwen en vrijheid van handelen wettelijk belegd bij de raden
van toezicht en de colleges van bestuur dat we eigenlijk niets meer te vertellen hebben.
En de ministers zijn er altijd meester in om dát bij ons te benadrukken: tja, jullie
hebben het zo gewild, wij kunnen niet anders.
Waar ik wel vrolijker van wordt, is van de houding van een aantal van mijn collega's,
die wel degelijk beginnen in te zien waartegen de SP en wij altijd al ontzettend geageerd
hebben: de grote schaal en vooral de monopolieposities, die gewoon funest zijn voor
de kwaliteit van onderwijs.
Voorzitter. Een paar dingetjes nog. De Minister zei in zijn bijdrage in eerste termijn:
we willen niet dat dit een tweede keer gaat gebeuren. Ik wil de Minister toch meegeven
dat het bepaald niet de eerste keer was. Dat moeten we goed tot ons laten doordringen;
het was de zoveelste keer. En waardoor? Door die systeemfout in de governance. Ik
zeg het nog een keer: onze governance trekt de verkeerde mensen aan, mensen die zich
met WNT-achtige motieven in dat onderwijs mengen. Het zijn de types van de machers
of de ego's, allesbehalve het dienend management dat we in het onderwijs nodig hebben.
Het onderwijs ís geen product. Daardoor is dat eigenaarschap van docenten zo ontzettend
ver te zoeken. Een kleine schaal, dus.
Een aantal dingen is voorgesteld, onder andere door mij. De fusietoets moet echt weer
in ere hersteld worden. Ik hoorde dat een paar collega's daar toch ook wel ontvankelijk
voor zijn. Of het diverse onderwijsaanbod dat gecreëerd moet worden, opgeknipt wordt
of uit het bestuur zelf naar voren komt, zal mij een zorg zijn. Als het nettoresultaat
maar is dat er meer onderwijsaanbieders komen. Over het aanpassen van PTA komen we
nog te spreken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank. Allereerst dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording van
de vragen en voor de zorgvuldigheid van die beantwoording. Op twee punten wil ik nog
eventjes nader inzoomen.
In de eerste plaats. Als ik de reactie van Minister Slob beluister, grijpt hij ten
aanzien van onze zorgen over grootschaligheid, de positie van de ouders en de positie
van de individuele school binnen de monopolistische structuur, stichting versus vereniging,
naar mijn idee wat te nadrukkelijk uitsluitend terug op de vigerende wettelijke kaders.
Mijn verzoek is eigenlijk: biedt nou eens een reflectie op de vraag welke aanpassingen
er nodig zijn in die wettelijke kaders om de knelpunten te voorkomen waar we bij deze
casus tegen aangelopen zijn. Op dit punt overweeg ik een motie. Ik sluit mij daarvoor
graag aan bij het VAO dat aangevraagd is.
Een ander punt is de wijze waarop ik in eerste termijn sprak over de inspectie. Ik
realiseerde me achteraf dat dat misschien nodeloos scherp was. Dat was niet de bedoeling.
Ik wil daarom nadrukkelijk ook mijn waardering verwoorden voor het optreden van de
inspectie en voor de reflectie die ze heeft laten zien. Ik maak graag van de gelegenheid
gebruik om een motie die nog boven de markt hangt en die door collega Rog is ingediend,
samen te actualiseren, om op die manier een hint te geven in de richting van de inspectie:
zo zou je daar misschien een verbetering in kunnen aanbrengen.
Voorzitter. Met dat blijde vooruitzicht sluit ik mijn bijdrage af. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik vraag de heer Heerema nog even om mij in toom te houden.
Voorzitter: Rudmer Heerema
De voorzitter:
Gaat uw gang. U heeft maximaal twee minuten.
De heer Van Meenen (D66):
Ook ik?
Voorzitter. Ik hoef niet te herhalen wat ik in eerste termijn gezegd heb. Ik vind
dat we hier met elkaar een aantal verstandige dingen hebben geconstateerd, namelijk
dat het verstandig is om goed te kijken of een uitbreiding nodig is van het instrumentarium
van de ministers in geval van een crisis. Maar ik zeg daar wel bij dat ons hoofddoel
niet optreden bij een crisis moet zijn, maar het voorkomen van crises. Het is triest
om te constateren, maar deze crisis had voorkomen kunnen worden als mensen gewoon
hun werk hadden gedaan. Dat geldt voor de bestuurders en de toezichthouders, maar
dat geldt ook voor de inspectie. Daar moeten wij onze ogen niet voor sluiten.
Ik vind het ook interessant om verder te spreken over mogelijkheden tot defusie, de
ontvlechting waar het hier eerder over gegaan is.
Als het gaat over de kwestie «vereniging of stichting?» raad ik aan om gedachten over
coöperatie toe te laten. Dat had hier misschien ook wel tot heel andere uitkomsten
geleid.
Voorzitter. Ten slotte keer ik terug naar degenen waar het allemaal om gaat. Vroeger
waren het leerlingen, nu zijn het studenten. Mbo-studenten. Mijn vraag is: gaan we
vanuit de overheid nog kijken naar enige vorm van genoegdoening? Want hoe je het ook
wendt of keert, wie er ook gefaald hebben, wij hebben dat ook gedaan.
De voorzitter:
Uitstekende korte bijdrage. Meneer van Meenen, u bent weer de voorzitter.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Ik kijk even naar de bewindspersonen en zie dat zij er klaar voor zijn. Dan is het
woord aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs.
Minister Slob:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de reactie in tweede termijn, die voor een deel
gewoon concluderend was en waarin soms een bepaalde waarneming werd verwoord. Ik wil
er op één ingaan. De heer Kwint heeft op de een of andere wijze iets van terugkrabbelen
geconstateerd. Ik ben me daar niet van bewust. Ik denk dat het heel belangrijk is
dat we bij deze onderwerpen met elkaar leren van datgene wat er gebeurd is. In de
brief die u van mij heeft ontvangen, hebben we een behoorlijke lijst staan aan verbeterpunten.
Dit is ook een antwoord op de heer Bisschop, die vroeg om reflectie: wat moet er veranderen,
wat gaan we oppakken? We hebben geprobeerd om de uitvoering van de verbeterpunten
zo veel mogelijk in de tijd te zetten, zodat u precies weet wanneer u wat kunt ontvangen.
Want ik denk inderdaad dat wij hier heel duidelijk lessen moeten leren.
Dan de discussie over schaalgrootte. Ik zie het niet als een verwijt als mij wordt
aangewreven dat ik me houd aan vigerende wettelijke kaders, want ik ben volgens mij
juist aangesteld om te zorgen dat die worden toegepast. Ik sta altijd open voor iedere
discussie daarover. Ook sta ik ervoor open om voorstellen vanuit de Kamer daaromtrent
op hun merites te beoordelen. Ik heb aangegeven dat als het gaat om een beoordeling
van wat we in Limburg hebben aangetroffen, van hoe het daar gegaan is, van hoe dat
ontstaan is, dat gebeurd is binnen de wettelijke kaders die daarvoor waren gesteld.
Ik zeg dat niet om ervoor weg te duiken; het is gewoon een constatering die we doen.
Ik heb ook aangegeven dat er binnen de huidige wettelijke kaders mogelijkheden zijn
om daar eventueel andere dingen in te doen.
Het klopt dat die mogelijkheden niet onbeperkt zijn. Het is ook zeer de vraag of het
wenselijk is dat we bewindspersonen mogelijkheden gaan geven om overal maar in te
grijpen, in scholen en organisaties, al dan niet in een stichting- of verenigingsvorm
georganiseerd. Ik kan me voorstellen dat de Kamer daar ook opvattingen over heeft.
Wij voelen die drang niet, zeg ik u maar gewoon in alle eerlijkheid. Wel vinden wij
het heel belangrijk te stellen dat de positie van de bestuurders, die een primaire
verantwoordelijkheid dragen, en de doorwerking van hun gedrag naar de werkvloer, of
dat nou een grote, middelgrote of kleine scholengroep is, een heel relevante kwestie
is om met elkaar naar te kijken. Ik heb nadrukkelijk geprobeerd dit te stellen vanuit
datgene wat ons vanuit het Maastrichtse duidelijk is geworden.
Het is belangrijk dat dit gebeurt en dat we daar in het kader van het inspectietoezicht
nog strakker in willen zijn, omdat we beseffen dat het enorme gevolgen kan hebben
als het fout gaat. Nogmaals, dit is net zo goed ernstig in een middelgrote of kleine
scholengroep. Ik heb al aangegeven dat we daar ook op andere manieren verder onderzoek
naar gaan doen, omdat dit wat ons betreft echt een thema is dat niet zomaar van tafel
is, maar terug moet komen.
Daarnaast moeten we ons ook realiseren dat het echt heel belangrijk is in het kader
van de krimp dat er nog scholen zijn die een grotere verantwoordelijkheid willen nemen
en die soms kleinere scholen onder de arm nemen, om te voorkomen dat er in bepaalde
delen van het land geen voortgezet onderwijs meer nabij is voor leerlingen. Ik leg
dit ook terug bij u als Kamer, maar niet om mij daarachter te verschuilen. Dit is
een vraagstuk dat zwaar op ons drukt. De komende tijd gaan we hier nog verder over
spreken.
Er komen dus nog een aantal momenten waarop we komen te spreken over dit thema, op
een wat andere manier ingevlogen, bijvoorbeeld rond de krimp, maar ook bij het wetsvoorstel
betreffende meer ruimte voor nieuwe scholen. Dat is de wijze waarop ik het wil gaan
doen en er met u het debat verder over wil gaan voeren. Als u daar andere dingen in
wil en ook andere voorstellen heeft – ik zou haast zeggen: werp ze in de ring – is
dat voor ons ook een onderwerp om verder over te spreken. Ik zie er niet echt een
toegevoegde waarde van om nu een onderzoek te doen om overal in kaart te brengen waar
monopolisten zitten. Ik vind het veel interessanter om met elkaar te spreken over
wat het kader is waarbinnen men daarmee kan omgaan als men daar onvrede over heeft.
Daar heb ik het een en ander over gezegd. Ik vind het ook belangrijk om vanuit de
positie van de bestuurders, de wijze waarop zij hun scholen aansturen en wat dat eventueel
voor consequenties kan hebben, met elkaar verder te spreken en waar mogelijk ondersteuning
te bieden.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Even een hele kleine opmerking. Dit is nou de tweede of de derde keer dat de Minister
die krimpproblematiek een-op-een koppelt aan de fusietoets. Natuurlijk hebben ze met
elkaar te maken, maar ik vind het niet helemaal zuiver om de krimpproblematiek op
deze manier te bespreken, op nogal dreigende toon naar de Kamer toe, van: pas op wat
je doet, want anders gaan al die scholen in de krimpregio's omvallen. Dat is natuurlijk
niet zo.
Minister Slob:
Ik heb het woord «fusietoets» niet in de mond genomen, maar ik heb wel aangegeven
dat schaalgrootte een relevant onderwerp is en dat ik blij ben dat er ook grotere
scholengroepen zijn die hun verantwoordelijkheid nemen, ook in het kader van leerlingendaling,
en een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen in hun regio om bepaalde
scholen overeind te houden. Dan groeien die scholen wel, maar als ze het niet gedaan
hadden dan zou er wat weggevallen zijn en zou dat enorme gevolgen hebben gehad, ook
voor leerlingen en ouders. Ik vind het wel mijn taak om dit aspect ook in deze discussie
in te brengen. Ik heb al aangegeven dat het best heel lastig is om hier genuanceerd
over te spreken en recht te doen aan de werkelijkheid. Ik doe daar echt mijn best
voor en ik weet dat u dat ook doet. Laten we in dat opzicht elkaar geen verwijten
maken en laten we zoeken naar wijsheid om daar de goede dingen in te doen.
De heer Beertema (PVV):
Die opvatting delen we natuurlijk, maar, nogmaals, de ene fusie is de andere niet
en daar willen we naar kijken.
Minister Slob:
Ja, zeker. De discussie over stichting en vereniging is een heel interessante. Ik
weet niet of dat voor dit moment heel relevant is, maar er is een moment dat wij weer
verder gaan spreken over schoolbesturen en hoe die zijn ingericht. Wij hebben in Nederland
deze ruimte gecreëerd. We weten dat verenigingen vaak een actievere participatie van
de leden, van de ouders, betekenen, maar we weten ook dat er nogal wat verenigingen
in de problemen zijn gekomen. Op de officiële momenten die zij hebben om hun stukken
vast te stellen, moet er een bepaald aantal ouders aanwezig zijn en dan was er soms
een heel lege zaal. Dan lukt het dus niet altijd meer om de ouderparticipatie op die
manier te stimuleren, terwijl er opeens een enorme opleving in de betrokkenheid van
ouders was waar het ging om wat er in de scholen en in de klassen gebeurde. Dat heeft
ook iets met onze tijd te maken. Scholen en degenen die de scholen dragen, hebben
uiteindelijk ruimte en bevoegdheden om daar keuzes in te maken. We zien dat daar op
een wisselende manier gebruik van wordt gemaakt. Aan die keuzevrijheid hechten we
volgens mij ook wel heel erg.
Dat waren de vragen die nog gesteld waren. Er zullen op een aantal momenten in het
komende jaar rapportages terugkomen naar de Kamer. Dan zullen we er ongetwijfeld verder
over spreken. Ik kijk met name wel uit naar het debat dat we mogelijk al in januari
hebben over de examens en het rapport van de commissie-Ten Dam. Dat is nu wel enigszins
door mijn collega meegenomen, maar het is zeer de moeite waard om verder met elkaar
te bespreken. Daar staan heel waardevolle dingen in. De overige vragen zullen door
mijn collega worden meegenomen.
De voorzitter:
Maar eerst is meneer Kwint aan de beurt.
De heer Kwint (SP):
Ik heb in eerste en in tweede termijn expliciet gevraagd hoe het staat met de motie-Jasper
van Dijk. Die zegt niet dat de regering van bovenaf gaat besluiten dat een scholenkoepel
wordt opgeknipt, maar die verzoekt de regering alleen om snel met een voorstel te
komen – zesenhalf jaar later is dat deel sowieso mislukt – waardoor het mogelijk wordt
dat een individuele school uit een groter schoolbestuur stapt. Dat is namelijk precies
de zoektocht waar een paar van mijn collega's het net over hadden. Die zoektocht was
er zesenhalf jaar geleden ook al, die is in een motie vervat, die motie is aangenomen
en, stilte...
Minister Slob:
Ik heb de mogelijkheden geschetst die er nu zijn. Die mogelijkheden zijn niet onbeperkt,
omdat men gezamenlijk tot conclusies moet komen. Ik heb aangegeven dat er wel andere
mogelijkheden zijn op het moment dat men onvrede heeft binnen het grotere verband
waarin men verkeert. Dan kan men aansluiten bij andere schoolbesturen, indien dat
mogelijk is, of men kan gebruikmaken van wet- en regelgeving om eigen scholen te stichten.
Als het om dat laatste gaat, heb ik aangegeven dat de mogelijkheden daarvoor in ieder
geval voor ouders beter gaan worden als het wetsvoorstel dat nu bij de Kamer voorligt,
daadwerkelijk in de praktijk wordt gebracht.
De heer Kwint (SP):
Maar dat is precies dezelfde conclusie die in 2012 getrokken werd, dat de mogelijkheden
er niet zijn. Toen zei de Kamer: nou oké, dan geven wij de Minister – dat was niet
deze Minister, toegegeven – de opdracht om die mogelijkheden te gaan creëren. Dat
is dan toch gewoon niet gebeurd? Dan is de vraag heel simpel: is de Minister bereid
om, zoals een Kamermeerderheid heeft gezegd, deze ruimte te gaan creëren?
Minister Slob:
De motie sprak over «onderzoeken», als ik u goed begrepen heb. Dit is niet een motie
die bij mij op het nachtkastje ligt, zeg ik in alle eerlijkheid. Die is zes jaar geleden
ingediend. De vraag is zelfs of deze Kamer in meerderheid dat ook nog op deze manier
wil. Ik heb aangegeven welke mogelijkheden er zijn. Dat is wat op dit moment van mij
verwacht mag worden. Als de Kamer dat anders wil, dan ben ik ook wel benieuwd waar
zij precies aan denkt, want dat raakt wel heel erg aan de structuren en verantwoordelijkheden
die er zijn voor organisaties. Als we daar meer ruimte in creëren, gaan we daar ook
op een bepaalde manier op inbreken en dat kan mogelijk een behoorlijke precedentwerking
hebben voor andere terreinen. Dat is dus wel iets waar dan even goed over nagedacht
moet worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Nee, meneer Kwint. Als u net zo lang vragen blijft stellen totdat de motie
uitgevoerd gaat worden, zitten we hier vanavond nog, schat ik in. Daar zijn andere
middelen voor. Het woord is aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Ik heb nog een reactie op een paar punten. De heer Heerema sprak nu opeens
alsof ik gezegd zou hebben dat er onbeperkte autonomie van scholen zou zijn. Ja, die
woorden heb ik letterlijk genoteerd. Die woorden nam u in de mond en ik dacht: wat
een onzin. Wat ik nou juist heb uitgelegd, is dat wij een heel mooie balans hebben
tussen enerzijds autonomie van besturen en anderszins toezicht daarop, met een escalatieladder
op basis waarvan maatregelen genomen kunnen worden op grond van de Wot, de wet waarin
we het toezicht hebben geregeld. Daar heeft de VVD overigens voorgestemd. Van de huidige
balans, die heel zorgvuldig zit in die wet, was u nog niet zo heel lang geleden voorstander.
Ik ben heel benieuwd wat u dan precies anders wil. We hebben overigens in die autonomie
een verantwoordelijkheid van besturen en daar kunnen zij ook stevig op worden aangesproken.
Daarin zitten ook sanctiemechanismen ingebouwd.
Mevrouw Westerveld en mevrouw Van den Hul hadden nog vragen over de capaciteit van
de inspectie. Ik heb gezegd dat er op een aantal punten meer focus moet komen en dat
de werkwijze veranderd moet worden, maar daarbij is bij de inspectie geen vraag om
extra capaciteit. Mevrouw Van den Hul vroeg daarbij heel specifiek hoe het dan met
al die vragen moet van ouders en leerlingen. Ouders en leerlingen moeten snel en goed
gehoord worden. Daar heeft u helemaal gelijk in. Zij moeten daarvoor eigenlijk vooral
terecht kunnen bij de klachtencommissie van de school zelf. Dat moet goed geregeld
zijn. De inspectie moet daar dan – dat kan zij ook – signalen oppikken. Als er op
plaatsen veel signalen van ouders en leerlingen komen, kan dat een signaal zijn dat
de klachtenregeling op de school gewoon niet goed geregeld is en dan zal dat ook onderdeel
zijn van het toezicht van de inspectie. Dat is nou precies het punt. Dat zijn signalen
die je moet meenemen in hoe je een bestuur aanspreekt. De inspectie zal er ook echt
op moeten toezien of het bij die school goed geregeld is, of die toegankelijk genoeg
is en of er goed op wordt gereageerd. We moeten natuurlijk niet toe naar een situatie
– dat zou ook een beetje de wereld op zijn kop zijn – dat we zeggen: laat het maar
allemaal naar de inspectie gaan, laten we daar fors de capaciteit uitbreiden. Nee,
dat soort signalen moet voor de inspectie een teken zijn dat het bij die school kennelijk
niet goed geregeld is en daar moet zij dan op acteren.
Voorzitter, tot slot. Ik hecht eraan om het volgende even te nuanceren. Mevrouw Van
den Hul liet zich uit over kwetsbare vmbo-leerlingen. Laten we nou niet doen alsof
alle vmbo-leerlingen kwetsbaar zijn. Dat zijn leerlingen vergelijkbaar met elke andere
leerling die ook vertegenwoordigd zijn in het LAKS, waarvoor ook een leerlingenstatuut
geldt en die in het overgrote deel van de gevallen heel goed in staat zijn om hun
mannetje of vrouwtje te staan.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hier wil ik toch even heel kort op reageren. Ik heb alleen maar geciteerd wat de ADR
hierover heeft gezegd, namelijk: houd in uw achterhoofd dat er, als het gaat om inspectietoezicht,
bijzondere aandacht moet zijn voor het vmbo, dat soms een bijzondere positie inneemt
op een school, waar docenten zich vaak in de knel gebracht voelen door die prikkels
die komen uit resultaatmetingen. Het is een feit, constateert de ADR, dat er binnen
vmbo-scholen vaker dan het geval is in andere schooltypen, kinderen zitten met een
bijzondere behoefte. Dat citeerde ik uit het ADR-rapport. Ik wilde dat toch nog even
nuanceren.
De voorzitter:
Wilt u nog reageren, Minister? Nee. Ik kijk nog een keer naar de commissie. Nee? Dan
komt er een einde aan dit algemeen overleg. Maar voordat het zo ver is, neem ik graag
met u de toezeggingen door. Ik constateer om te beginnen dat er een VAO is aangevraagd,
met als eerste spreker het lid Heerema. Dat zal ongetwijfeld morgen plaatsvinden.
Houd u daar rekening mee.
– Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over een aanvullend bestuursrechtelijk instrumentarium
in crisissituaties.
– De Kamer ontvangt voor de zomer een brief inzake de inspectierapportage over de raden
van toezicht en over de resultaten van het gesprek met de Vereniging van Toezichthouders.
– In de examenbrief die de Kamer media januari ontvangt, wordt ook een reactie gegeven
op het rapport van de commissie-Ten Dam.
Zijn we het daar allemaal mee eens? Dan rest mij om de bewindslieden, hun ambtenaren,
de leden, de onvolprezen griffie en andere ondersteuning te bedanken, net als allen
die dit debat gevolgd hebben. Ik wens u nog een prachtige dag toe. Het ga u goed.
Sluiting 14.01 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.