Brief regering : Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4143
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing
a budget expenditure tracking and performance framework and other horizontal rules
for the Union programmes and activities.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
2025/0545
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52025PC0545 – EN – EUR-Lex
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
SWD (2025) 590
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse
Zaken
h) Rechtsbasis
Artikel 322, lid 1, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medewetgever
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft op 16 juli 2025 een voorstel gepubliceerd
voor een verordening tot het oprichten van een prestatiekader. Met dit voorstel wordt
beoogd één enkel kader vast te stellen voor het meten van de prestaties en uitgaven
voor alle pijlers uit het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034. Dit kader heeft
als doel bij te dragen aan een resultaatgerichte aanpak en het effectief beoordelen
van de prestaties van de begroting. Tegelijkertijd dient het kader te zorgen voor
meer transparantie en verantwoordingsplicht, overeenstemming met de vereisten van
het Financieel Reglement1 en het verminderen van de administratieve lasten voor de lidstaten, de uitvoerende
partners en de begunstigden. Volgens de Europese Commissie (hierna: Commissie) vermindert
dit nieuwe kader de administratieve lasten voor begunstigden van de EU-begroting,
lidstaten, partnerlanden, uitvoeringspartners en EU-instellingen met ten minste 25%,
en voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) met 35%, in overeenstemming met de toezegging
in het EU-kompas voor concurrentievermogen.
Het voorstel bevat ook gemeenschappelijke regels over andere onderwerpen die van toepassing
zijn op de gehele begroting, zoals de evaluatie van programma’s en activiteiten, alsook
regels over informatie, communicatie en zichtbaarheid.
Ten eerste bevat dit voorstel bepalingen om horizontale beginselen, zoals het toerekenen
van uitgaven aan de 35%-doelstelling voor klimaat en milieu, het Do No Significant Harm (DNSH) principe, en het ondersteunen van sociale beleidsmaatregelen en gendergelijkheid
consistent toe te passen over de gehele EU-begroting, waar dit haalbaar en passend
is en in overeenstemming met de beginselen zoals vastgelegd in het Financieel Reglement.
Voor DNSH en gendergelijkheid verwijst het voorstel naar specifieke richtsnoeren die
op moment van schrijven nog niet gepubliceerd zijn2.
De Commissie stelt voor dat programma's en activiteiten zo moeten worden uitgevoerd
dat ten minste 35% van het gehele MFK 2028–2034 aan klimaatactie en milieudoelstellingen
wordt uitgegeven. Uitgaven voor defensie en veiligheid worden uitgesloten van deze
doelstelling. De minimale bijdrage aan de klimaat- en milieudoelstellingen kan verschillen
per fonds en is vastgelegd in Annex III.
Proportionaliteit van de toepassing van het DNSH-principe wordt volgens de Commissie
geborgd door rekening te houden met de omvang van een activiteit, de milieu- en klimaatimpact
en de territoriale kenmerken van de regio waar de activiteit wordt uitgevoerd. DNSH
geldt niet in crisissituaties en in het defensie- en veiligheidsdomein.
Het voorstel ondersteunt tevens sociale beleidsmaatregelen in EU-programma’s via specifieke
bepalingen die ervoor zorgen dat programma’s en activiteiten worden uitgevoerd met
inachtneming van arbeids- en werkvoorwaarden onder toepasselijk nationaal recht, Unierecht,
verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en collectieve overeenkomsten.
Bovendien zal de bijdrage van de begroting aan de verwezenlijking van sociale doelstellingen
worden bijgehouden.
Gendergelijkheid is in het voorstel opgenomen als een specifiek doel in programma’s
waarvoor dit als bijzonder relevant en passend wordt beoordeeld. In het voorstel wordt
ook de methodologie voor gendertracking, waarbij wordt gewerkt met gender scores vergelijkbaar
met bestaande methodes3, vastgelegd op basis van de verwachte bijdrage aan gendergelijkheid.
Ten tweede ziet het voorstel op het introduceren van één prestatiekader waarmee uitgaven
en prestaties van de begroting worden gemonitord. Dit kader bestaat uit een geharmoniseerde
lijst van interventiegebieden (dat wil zeggen soorten maatregelen) die alle door de
begroting ondersteunde maatregelen dekt. Per interventiegebied is gespecificeerd in
welke mate de begroting bijdraagt aan de beleidsterreinen klimaatmitigatie, aanpassing
aan klimaatverandering, milieu (incl. biodiversiteit) en sociale doelstellingen middels
«EU-coëfficiënten» (0%, 40% of 100%). Op basis van deze coëfficiënten wordt onder
andere het MFK-brede spending target van minimaal 35% voor klimaat- en milieumaatregelen vastgesteld. Voor maatregelen
binnen de Unie wordt ook de territoriale dimensie gemonitord.
Ook bevat het voorstel specifieke sets met output- en resultaatindicatoren per interventiegebied.
Beide typen indicatoren zijn volgens de Commissie essentieel voor het monitoren van
de prestaties van de programma’s. Voor een bepaald interventiegebied (bijv. kunstmatige
intelligentie, data en robotica) geven outputindicatoren inzicht in wat het programma
direct financiert en de onmiddellijke opbrengst/productie ervan (bijv. aantal peer-reviewed publicaties). Deze indicatoren worden ook gebruikt als de finale mijlpaal of doelstelling
van een maatregel, welke de basis vormt voor uitbetaling van middelen (zie fiche 2
«Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen» (NRPP)). Resultaatindicatoren
volgen de effecten van deze outputs (bijv. aantal citaties van peer-reviewed publicaties).
Deze benadering zal volgens de Commissie het totale aantal prestatie-indicatoren verminderen
van ongeveer 5.000 tot ongeveer 700 en ervoor zorgen dat de overblijvende indicatoren
passen binnen de nieuwe vereisten van de herziening van het Financieel Reglement die
toeziet op de aggregatie van indicatoren over programma’s heen.
Ten derde stelt het voorstel geharmoniseerde vereisten vast voor de rapportage over
prestaties en informatie over financieringsmogelijkheden. De prestatie-informatie
zal publiek toegankelijk zijn via een online portaal van de Commissie, de zogenaamde
Single Gateway, met een dashboard dat laat zien wat de EU-begroting bereikt. Ook wordt voorgesteld
om alle prestatie-informatie over de begroting in één Jaarlijks Beheers- en Prestatieverslag
te bundelen, in plaats van programma-specifieke informatie te vereisen. Het portaal
zal gegevens tonen over begunstigden en activiteiten die met de begroting worden ondersteund.
De Commissie stelt in het voorstel dat lidstaten moeten beschikken over een monitorings-
en rapportagesysteem waarbij real time informatie over uitgaven en prestaties wordt bijgehouden. De uitwerking hiervan is
opgenomen in het voorstel voor een National and Regional Partnership Plan (NRPP) (zie fiche 2 «Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap
plannen»). Dit moet aansluiten op de Single Gateway.
Daarnaast bevat het voorstel vijf annexen. Annex I geeft een overzicht van de interventiegebieden,
de bijbehorende coëfficiënten voor de bijdrage aan bepaalde beleidsdoelen en de output-
en resultaatindicatoren die lidstaten kunnen selecteren per interventiegebied. Annex II
geeft een overzicht van de codes voor de territoriale dimensie. Annex III geeft de
specifieke doelstellingen voor klimaat- en milieu-uitgaven per deelprogramma van de
begroting. Annex IV geeft een lijst van de programma’s die gender mainstreamen. Annex V geeft informatie over de communicatie- en zichtbaarheidsverplichtingen.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment identificeert drie mogelijke niveaus van harmonisatie van prestatiebepalingen:
een basisscenario waarbij prestatievereisten worden vastgesteld per programma (vergelijkbaar
met het huidige MFK); een gemiddeld niveau van harmonisatie (gedeeltelijke harmonisatie
maar ruimte voor flexibiliteit per programmaonderdeel); en een hoger niveau waarbij
de programmering, monitoring en rapportage volledig geharmoniseerd is (uniform over
de gehele begroting). Uiteindelijk gebruikt de Commissie een combinatie van niveaus
voor verschillende prestatiebepalingen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en
de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor
het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend
t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen4. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en
financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten.
In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa
van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe
MFK en het eigenmiddelenbesluit komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten
te maken hebben met budgettaire uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten.
Door de grote toekomstige uitdagingen en budgettaire situatie van lidstaten is het
kabinet van mening dat de EU in het MFK scherp moet herprioriteren en kritisch moet
kijken naar de besteding van Europese publieke middelen. Middelen op de EU-begroting
dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde waarde zit. De belangrijkste
inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen
met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een
stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie.
Het Nederlandse beleid rond prestatiegericht begroten richt zich op het bieden van
heldere en toegankelijke informatie in de begrotings- en verantwoordingsstukken, waarmee
er inzicht wordt gegeven in de doelstellingen, de beoogde en/of gerealiseerde resultaten
van beleid en de kosten hiervan. Een belangrijk onderdeel hiervan is de evaluatie
van beleid. Evaluaties van beleid helpen om inzicht te krijgen en lessen te trekken
en dit te vertalen naar beleid, begroting en verantwoording. Het kabinet heeft hier
verschillende instrumenten voor, waaronder de Strategische Evaluatie Agenda (SEA)
en Periodieke Rapportages.
Het kabinet zet zich in EU-verband actief in voor een goede verantwoording van de
effectiviteit en doelmatigheid van het beleid. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de jaarlijkse
discussies over de EU-ontwerpbegroting in het begrotingscomité en bij de behandeling
van de EU-begroting in de Raad van de Europese Unie, alsook in het kader van de jaarlijks
dechargeprocedure. Het kabinet heeft zich hier ook voor ingezet tijdens de onderhandelingen
over het huidige MFK en het NextGenerationEU (NGEU). Daarnaast zet het kabinet in
op het opnemen van horizontale beleidsdoelstellingen op verschillende thema’s in de
EU-begroting en de verbetering van trackingmethodologie voor uitgaven aan deze beleidsdoelstellingen.
Deze thema’s dienen voldoende bij te dragen aan de flexibilisering en modernisering
van de EU-begroting. Het kabinet spoort de Commissie daarnaast aan de verzamelde informatie
door middel van tracking ook daadwerkelijk te gebruiken voor de verbetering van de
effectiviteit en doelmatigheid van het beleid.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Zoals in de Kamerbrief over de MFK-inzet van maart 2025 aangegeven is dit kabinet
een voorstander van een modernisering van de begroting.5 Het kabinet ondersteunt het overkoepelende doel van het voorstel om prestaties onder
het MFK effectief en transparant te kunnen beoordelen en tegelijkertijd de administratieve
lasten voor lidstaten, uitvoerende partners en begunstigden te verminderen. De voorgestelde
modernisering van het MFK en het doel om het nieuwe MFK effectiever en transparanter
te maken, worden met dit voorstel goed geadresseerd. Het kabinet is voorstander van
het harmoniseren van horizontale bepalingen als klimaat en milieu, DNSH en gendergelijkheid
en het stimuleren van sociale beleidsmaatregelen in EU-programma’s. Op het moment
van schrijven zijn twee aanvullende richtsnoeren voor zowel DNSH als voor gendergelijkheid
nog niet verschenen. Het kabinet kan dus nog geen volledige beoordeling geven van
deze onderdelen. In lijn met het derde EU Gender Action Plan (GAP III) zet het kabinet in op de streefwaarden dat 85% van de programma’s een genderdoelstelling
bevat en minimaal 5% specifiek gericht is op het bevorderen van gendergelijkheid.
Het kabinet heeft echter nog vragen bij de uitvoerbaarheid van het huidige voorstel,
op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Hierop wordt in het BNC-fiche over NRPP
verder ingegaan (zie fiche 2). Daarnaast ziet het kabinet dat de huidige indicatoren
onvoldoende aansluiten bij (politiek) vastgestelde doelstellingen van de EU. Het is
tevens de vraag of voorgestelde indicatoren daadwerkelijk inzicht geven in het al
dan niet bereiken van deze doelstellingen. Het kabinet acht het derhalve van belang
dat het voorstel zorgvuldig wordt getoetst op uitvoerbaarheid en ziet graag nadere
onderbouwing van de selectie van indicatoren, hun bijdrage aan de EU-doelstellingen
en de uitvoerbaarheid van het monitoren ervan. Daarbij acht het kabinet het van belang
dat lessen worden meegenomen van instrumenten met vergelijkbare prestatiekaders (zoals
bij de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, HVF, en het Nationaal Strategisch Plan onder
het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid, GLB).
Het kabinet onderstreept het belang van investeringen in de groene transitie en is
dan ook positief over de opname van een minimaal bestedingspercentage van ten minste
35% voor klimaat en milieu. Het kabinet signaleert dat hierin een bestedingsdoel voor
biodiversiteit ontbreekt. Dit is een aanpassing ten opzichte van het huidig MFK, waarin
een doelstelling van 10% geldt, naast een percentage van 30% voor klimaat. Verdere
uitwerking van het voorgestelde percentage en de wijze waarop dit percentage binnen
het Commissievoorstel kan worden bereikt, is hierbij noodzakelijk, waarbij greenwashing moet worden voorkomen. Daarbij is voor het kabinet het garanderen van een doeltreffende,
transparante en waarheidsgetrouwe methode voor het traceren van uitgaven aan deze
doelen een aandachtspunt. Uitgaven die vallen onder het klimaat- en milieupercentage
dienen ook daadwerkelijk aan deze doelstellingen bij te dragen. Ook dient hierbinnen
voldoende aandacht te zijn voor het tegengaan van vervuiling, biodiversiteit en op
de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions). Het kabinet zal zich hiervoor inzetten tijdens de onderhandelingen. Hiervoor zal
het kabinet de Commissie om nadere uitwerking en onderbouwing van de onderliggende
indicatoren en hun bijdrage aan het behalen van de klimaat- en milieudoelstellingen
vragen. Het kabinet zal daarbij ook de relevante rapporten van de Europese Rekenkamer
(hierna: ERK) meenemen. Uit rapporten van de ERK is eerder gebleken dat er sprake
is van overschatting van de bijdrage van investeringen onder het huidige MFK aan klimaat,
en dat de indicatoren onduidelijk zijn.6 Ook zal het kabinet bij de Commissie informeren hoe de bijdrage van maatregelen aan
een bepaalde doelstelling, waaronder specifieke klimaat- en milieudoelstellingen (annex I
en III), totstandkomt.
Het kabinet is voorstander van het DNSH-principe. Het kabinet ziet dat in dit voorstel
DNSH niet hoeft te worden toegepast wanneer dat niet «haalbaar of passend» is, maar
dat duidelijke kaders hiervoor ontbreken. Het kabinet wil waken voor een verwatering
van het DNSH-principe. Enerzijds omdat het kabinet hecht aan het vasthouden aan Europese
duurzaamheidsdoelstellingen, anderzijds omdat een uitzondering in de toepassing kan
leiden tot een dubbelzinnige interpretatie van het principe, wat weer tot onduidelijkheid
kan leiden bij de partijen die DNSH moeten integreren in hun beleid, zoals uitvoeringsorganisaties
en medeoverheden. Dit kan ook leiden tot een ongelijk speelveld tussen lidstaten bij
verschillen in interpretatie.
Het kabinet kijkt positief naar de koppeling van het GLB met de DNSH-principes. De
Commissie stelt een baseline die geborgd wordt in de goede landbouwpraktijken. De
definitieve uitwerking van het DNSH moet nog plaatsvinden, een integrale benadering
is daarbij van belang tussen de gezamenlijke Europese doelstellingen op het gebied
van duurzaamheid en voorwaarden die gesteld worden bij de implementatie van het fonds.
Het kabinet wil zich ook inzetten voor duidelijke kaders voor de implementatie van
DNSH voordat het volgende MFK van start gaat, waarbij rekening wordt gehouden met
aard en kenmerken en uitdagingen van de sector waarop de kaders van toepassing zijn
(met name landbouw, visserij en aquacultuursector), evenals de administratieve lasten.
De Commissie heeft eerder aangekondigd7 dat zij met acties komt om fossiele subsidies gericht op de energievoorziening af
te bouwen en uit te faseren. Het kabinet zet in op uitfasering van fossiele subsidies
in Europees verband en zal aan de Commissie vragen te onderzoeken hoe het nieuwe MFK
kan bijdragen aan de uitfasering van dit soort subsidies. Verder merkt het kabinet
op dat de DNSH-eisen tijdens de looptijd van de HVF aangepast werden, wat de implementatie
compliceerde, ook richting eindbegunstigden. Dit dient voorkomen te worden.
Het kabinet onderstreept, in lijn met de Raadsconclusies uit 2023 over de integratie
van het gendergelijkheidsperspectief in beleidsmaatregelen, programma’s en begrotingen,
het belang van een tweeledige aanpak van gendergelijkheid: gendermainstreaming en
gerichte maatregelen, waaronder via begrotingsprocessen.8
De Commissie stelt voor dat lidstaten een rapportagesysteem opzetten waarmee «real time» gerapporteerd kan worden over prestatie en uitgaven. Het kabinet heeft vragen bij
een dergelijk systeem. In tegenstelling tot veel recenter tot de Unie toegetreden
lidstaten, beschikt Nederland nog niet over een dergelijk systeem. Het ontwikkelen
en opzetten van een dergelijk systeem in Nederland, en het vervolgens nationaal invoeren,
zal eenmalig extra administratieve werkzaamheden en daarmee samenhangende kosten met
zich meebrengen. Bij de inrichting van een nieuw systeem dient rekening gehouden te
worden met de al in Nederland beschikbare systemen. Het kabinet zet zich ervoor in
dat dit in de implementatie voor lidstaten voor wie dat extra aanpassingen vereist
mee wordt genomen. Het is van belang dat uitvoeringsorganisaties, begunstigden en
medeoverheden betrokken worden in deze verkenning.
Het in het voorstel opgenomen prestatiemonitoringsysteem kan bijdragen aan de uitvoerbaarheid
van EU-programma’s en een resultaatgerichte begroting die beter aansluit bij de strategische
prioriteiten van de EU. Het voorstel moet goed zijn afgestemd met het NRPP-voorstel
zodat enkel en alleen informatie wordt geregistreerd die nodig is om de uitgaven en
prestaties in relatie tot de EU-doelstellingen te kunnen verantwoorden. Dit is noodzakelijk
om dubbele rapportageverplichtingen en hoge uitvoeringskosten voor lidstaten, medeoverheden
en uitvoeringsorganisaties te voorkomen. Het kabinet heeft daarom vragen over de inregeling
van de uitgavenkant en specifiek hoe dit samenhangt met het monitoren van prestaties.
Gestandaardiseerde, concrete en robuuste output- en resultaatindicatoren kunnen helpen
om EU-breed meetbare resultaten in beeld te krijgen. De nationale doorvertaling van
de indicatoren moet in de komende twee jaar plaatsvinden en zal in Nederland in nauwe
afstemming met de medeoverheden worden uitgevoerd, om optimaal gebruik te maken van
alle beschikbare data en rapportagesystemen enerzijds en van de kennis over de maatschappelijke
opgaven en de uitvoeringspraktijk anderzijds. In het voorstel is opgenomen dat in
uitzonderingsgevallen lidstaten, in afstemming met de Commissie, zelf een voorstel
mogen doen voor een indicator. Indien nodig doet het kabinet hier voorstellen voor,
in afstemming met medeoverheden.
Met het oog op uitvoeringslasten is het positief dat wordt getracht het aantal indicatoren
dat gebruikt wordt over de gehele EU-begroting te stroomlijnen en waar mogelijk te
verminderen. De systematiek met gestandaardiseerde resultaatindicatoren is wel bekend
vanuit de GLB-Nationaal Strategisch Plannen-systematiek. Ook lijkt deze systematiek
op die van het huidige cohesiebeleid, waar nu ook een vaste lijst van gestandaardiseerde
interventiegebieden en indicatoren wordt gehanteerd. Omdat de in het voorstel opgenomen
indicatoren gekoppeld worden aan de mijlpalen en doelstellingen van het NRPP is het
kabinet van mening dat een aantal zaken verder uitgezocht moet worden en ziet het
kabinet ook een aantal uitdagingen. Het kabinet heeft nog vragen over de functie van
de resultaatindicatoren.
Het succes van het prestatiemonitoringssysteem zal afhankelijk zijn van de mate waarin
de interventieterreinen en indicatoren daadwerkelijk de resultaten meten op het behalen
van de primaire beleidsdoelstellingen van de EU. Het kabinet ziet dat dit in het voorstel
nog niet voor alle deelterreinen het geval is. Ook heeft het kabinet vragen over de
aansluiting van de interventiegebieden en indicatoren bij de (Nederlandse) beleidsdoelstellingen
en verantwoordingssystematiek en dat de juiste indicatoren aan de juiste interventiegebieden
worden gekoppeld. Ook bestaat de kans dat de voorgestelde geharmoniseerde indicatoren
voor uitgaven en resultaten niet direct aansluiten bij data die in lidstaten (waaronder
Nederland) aanwezig is. Dit kan administratieve uitdagingen, capaciteitsproblemen
bij uitvoerende- en controlerende instanties en hoge kosten met zich meebrengen voor
de uitvoerende partijen en voor bedrijven die de data moeten aanleveren. In de regel
zijn resultaatindicatoren vaak afhankelijk van meerdere variabelen, waaronder ook
variabelen buiten de eigen invloedssfeer («exogene variabelen»). Hierdoor is het resultaat
van beleidsmaatregelen lastiger te meten en te controleren dan input- of output-indicatoren.
Daarnaast moet er voldoende aandacht blijven voor het meten van de impact van Europese
middelen op decentraal niveau. Het aggregeren van indicatoren op nationaal niveau
vermindert het inzicht in de effectiviteit van Europese middelen op decentraal niveau
en geeft een incompleet beeld.
Daarnaast is nog niet duidelijk hoe deze gestandaardiseerde resultaatindicatoren zich
verhouden tot de landspecifieke aanbevelingen die lidstaten moeten adresseren in hun
NRPP’s. Het voorstel vermindert het aantal indicatoren al aanzienlijk, het kabinet
vindt het voorgestelde aantal echter nog steeds erg hoog. Daarnaast worden ook de
indicatoren op het doorvoeren van hervormingen gestandaardiseerd. De indicatoren hiervoor
zijn hoofdzakelijk gericht op het aantal door te voeren hervormingen, maar zeggen
niks over de inhoud. Een mogelijk risico dat het kabinet ziet bij het kwantificeren
van hervormingen is dat er een ongewenste prikkel ontstaat voor lidstaten om veel
nieuwe regelgeving voor te stellen in plaats van dat serieuze hervormingen worden
doorgevoerd.
Het kabinet zal de Commissie vragen om de indicatoren op hervormingen binnen het prestatiekader
nader toe te lichten. Tot slot acht het kabinet het van belang om te beoordelen in
hoeverre de rapportage volgens de (defensie en veiligheid gerelateerde) indicatoren
mogelijk en wenselijk is met het oog op (nationale) veiligheid.
Het is van belang om kritisch te kijken naar de lijst met resultaatindicatoren (annex I),
onder meer vanuit het perspectief dat de Commissie geen indicatoren hanteert die nationale
competenties omvatten en omdat de lokale dimensie niet is afgedekt. Hieronder geeft
het kabinet per sectoraal beleidsterrein enkele overwegingen mee.
Opvallend is dat specifieke indicatoren voor de verduurzaming van de industrie missen,
terwijl die er wel zijn voor decarbonisatie. Wel zijn er meer algemene indicatoren
om vervuiling te verminderen. Daarbij lijkt een aantal van de gestelde indicatoren
slechts beperkt bij te dragen aan de veronderstelde (EU-coëfficiënten en) doelen.
Het kabinet zal hier in de onderhandelingen aandacht voor vragen om bijvoorbeeld greenwashing te voorkomen. Het kabinet zal er daarbij voor waken dat indicatoren/coëfficiënten
die aan meerdere doelen binnen hetzelfde spending-target bijdragen, zoals klimaatmitigatie en milieu, niet dubbel meetellen voor het 35% spending target.
Ook vraagt het kabinet zich af in hoeverre de output- en resultaatindicatoren geschikt
zijn voor de afrekening van investeringen in innovatieve projecten. Innovatieve projecten
zijn in de regel omgeven met onzekerheid en daarom ziet het kabinet een risico dat
deze systematiek leidt tot een negatieve prikkel om innovatieve projecten te ondersteunen.
Het is essentieel dat het prestatiemonitoringssysteem zo is ingericht dat het mogelijk
blijft om steun te bieden aan innovaties die niet in alle gevallen tot een meetbaar
resultaat leiden.
Bij het bijhouden van de bijdrage van de begroting aan de verwezenlijking van sociale
doelstellingen zal het kabinet er in de onderhandelingen aandacht voor vragen dat
de focus op de sociale- en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Unie niet verwatert.
Daarbij is voor het kabinet het garanderen van een doeltreffende, transparante en
waarheidsgetrouwe methode voor het traceren van uitgaven aan deze doelen een aandachtspunt.
Uitgaven die vallen onder het verwezenlijken van sociale doelstellingen dienen ook
daadwerkelijk aan deze doelen bij te dragen.
Bij de specifieke sociale indicatoren had het kabinet graag een nog sterkere focus
gezien om daarmee nog gerichter bij te dragen aan het vergroten van de concurrentiekracht
van de EU. Het kabinet zal gedurende de onderhandelingen inzetten op een sterke focus
op vaardigheden, sociale inclusie en een goed functionerende arbeidsmarkt.
Met het GLB-Nationaal Strategisch Plan heeft het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
recent al een beweging gemaakt richting een meer prestatiegerichte systematiek via
het «nieuwe prestatiemodel», inclusief een systeem voor interventielogica, rapportage,
output- en resultaatindicatoren en de bijbehorende ICT-infrastructuur. Het zou voor
de opgenomen indicatoren mogelijk moeten zijn om bruikbare data te verzamelen, zonder
buitensporige uitvoerings- en administratieve lasten voor overheden of begunstigden.
Dit is mogelijk door het aantal indicatoren te beperken, eventueel een aantal indicatoren
samen te voegen, zeker als het gaat over de beschrijving van de interventielogica,
en alleen indicatoren op te nemen die objectief goed meetbaar zijn, uitvoerbaar en
relevant voor beleidsvorming binnen het GLB en GVB. Het kabinet ziet graag de verplichting
uit het NRRP om aandacht te besteden aan de aantrekkelijkheid en integrale ontwikkeling
van steden en plattelandsgebieden gereflecteerd in de indicatoren uit het prestatiekader.
Hierbij zou in de toekomst meer kunnen worden gekeken naar wat regio’s en steden specifiek
nodig hebben; een meer plaatsgebonden beleid voor zowel stedelijke, tussenliggende-
als rurale gebieden. Tot slot, zoals hierboven beschreven acht het kabinet het juist
voor de visserij- en aquacultuursector van belang dat bij de implementatie van DNSH
en de uitwerking van de onderliggende richtsnoer rekening wordt gehouden met de specifieke
aard, kenmerken en uitdagingen van de visserij- en aquacultuursector.
Wat het kabinet betreft wordt via de EU-middelen die binnen dit kader beschikbaar
zijn voor asiel, migratie en grenzen primair ingezet op inspanningen die bijdragen
aan het versterken van de EU-buitengrenzen, betere implementatie door lidstaten van
de gemeenschappelijke asiel- en opvangregels en verbetering van terugkeer. Dit zijn
doelstellingen die op EU-niveau als prioritair zijn aangemerkt. Indien lidstaten op
deze doelstellingen goede of betere resultaten opleveren kan dat leiden tot minder
(secundaire) migratie naar Nederland. Hoewel de in de annex I van dit voorstel geformuleerde
interventiegebieden voor migratie en grenzen grotendeels aansluiten bij deze doelstellingen,
vormen de nu voorgestelde indicatoren geen goede basis om de effectiviteit van de
inzet van lidstaten op deze interventiegebieden te meten. Belangrijke onderdelen,
zoals prestaties op het gebied van asielgrensprocedures, ontbreken. Het kabinet zal
zich in de onderhandelingen inzetten voor indicatoren waarmee beter beoordeeld kan
worden of lidstaten voldoende resultaten behalen over de volle breedte van het asiel-
en grenzensysteem.
Hetzelfde geldt voor interne veiligheid, dat een breed scala aan doelstellingen kent,
maar waar de Commissie een beperkt aantal outputindicatoren voorstelt dat niet aansluit
bij de doelstellingen op interne veiligheid, in lijn met de EU-interne Veiligheidsstrategie
en de strategie voor een Europese Paraatheidsunie. Outputindicatoren zijn in deze
context geen betrouwbare weergave van de effectiviteit van de aanpak en kunnen leiden
tot een negatieve prikkel gericht op aantallen in plaats van preventie en informatiegestuurd
optreden. Het kabinet zal hierbij enerzijds inzetten op een beperkt aantal bredere
indicatoren gericht op kwalitatieve vooruitgang die aansluiten bij de brede beleidsdoelen
van het Interne Veiligheidsfonds (ISF) en ervoor pleiten weg te blijven van outputindicatoren
zoals het aantal arrestaties per lidstaat als gevolg van Europese Multidisciplinaire
Platform tegen Criminele Dreigingen (EMPACT)-samenwerking. Daarnaast zal het kabinet
pleiten dat de indicatoren zoveel als mogelijk zijn gebaseerd op bestaande datasets
(waaronder van EMPACT en Europol) en monitoringsinstrumenten om zo de uitvoerende
last voor de nationale justitie- en veiligheidsketens zo klein mogelijk te houden.
Tot slot valt op dat het raamwerk indicatoren bevat die zien op resultaten in de justitieketen
die naar de mening van het kabinet niet direct bijdragen aan de doelstellingen voor
het versterken van de rechtsstaat en waarvan niet toetsbaar is of deze onder de beleidsdoelstellingen
van het nog te verschijnen justitiefonds vallen.
Een aantal van de door de Commissie voorgestelde indicatoren op het gebied van woningbouw
is in andere manier vormgegeven dan waar in Nederland op gemeten wordt, bijvoorbeeld
het bijhouden van zero emission buildings en aantal gebouwde vierkante meters, en sluiten daardoor niet aan bij de Nederlandse
systematiek. Hier wordt in de onderhandelingen aandacht voor gevraagd.
Het kabinet onderschrijft het belang van samenwerking tussen overheidsdiensten en
de Commissie om lidstaten te helpen bij hervormingen en toekomstige uitdagingen. Het
kabinet hecht eraan dat deelname aan projecten gericht op administratieve samenwerking
aansluit bij de eigen behoeften en institutionele inrichting van lidstaten. De voorgestelde
indicatoren leggen echter de nadruk op kwantiteit (aantallen projecten, instanties
en personen), terwijl voor Nederland vooral de vraaggestuurde aard en relevantie voor
lidstaten centraal dient te staan.
Het kabinet vindt het van belang dat de indicatoren over onderwijs en vaardigheden
goed aansluiten op bestaande dataleveringen, om zo additionele administratieve lasten
te voorkomen. Voor onderwijs ziet het kabinet dat de meeste indicatoren goed aansluiten
op bestaande data, die op dit moment al door de UNESCO, OESO en Eurostat (UOE) worden
verzameld, hoewel dit niet voor alle indicatoren geldt. Het kabinet merkt daarnaast
echter op dat verschillende indicatoren genoemd worden die in grote mate betrekking
hebben op nationaal beleid of autonome beslissingen van zelfstandige onderwijsinstellingen,
meer dan als direct gevolg van de uitvoering van EU-programma’s. Denk hierbij aan
het aantal ontwikkelde curricula, het aantal leraren dat opgeleid is of het aantal
aangeschafte leermiddelen. Het kabinet zal daarom kritisch kijken naar deze directe
relatie tot MFK-ondersteuning, en daarbij conform de algemene inzet waken voor de
competentieverdeling tussen de EU en lidstaten.
Voor de onderdelen aangaande het Agora EU-voorstel (Creative Europe-Cultuur, Media+ en CERV) zijn de voorgestelde indicatoren voornamelijk kwantitatief,
en kunnen deze daarmee mogelijk bijdragen aan het inzichtelijk maken van de effecten
van het AgoraEU programma. Het is echter nog de vraag of de voorgestelde indicatoren
niet te summier zijn om iets te zeggen over de daadwerkelijke impact of de aard van
de activiteiten. Wat betreft de verzameling van data voor deze indicatoren zullen
deze via de Creative Europe Desks kunnen worden verzameld, waarbij de relatie met bestaande cultuurstatistieken van
Eurostat in ogenschouw genomen moet worden en ook hier geldt dat het uitgangspunt
is om administratieve lasten te beperken.
Op het gebied van gezondheid acht het kabinet van belang dat de indicatoren onder
het prestatiekader aansluiten op de beleidsdoelen op EU-niveau. In dit kader mist
het kabinet indicatoren op beleidsdoelen zoals de preventie, voorbereiding en respons
op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen. Het is echter van belang dat de (output)indicatoren
een betrouwbare weergave geven van de effectiviteit van de inzet van lidstaten op
de interventiegebieden en meetbaar zijn. Verder zal het kabinet tijdens de onderhandelingen
kritisch zijn over het opnemen van indicatoren die niet bijdragen aan beleidsdoelen
op EU-niveau en die binnen de nationale bevoegdheid vallen, zoals het aantal aangeschafte
apparatuur of mobiele middelen en opgeleide zorgmedewerkers.
Concluderend hangt er voor de interventiegebieden en indicatoren nog veel af van de
nadere operationalisering, afbakening en definities. Het kabinet zal bovengenoemde
aandachtspunten meenemen in de verdere onderhandelingen, waarbij het de inzet is om
de verantwoordingslast doelmatig en proportioneel te houden, waar rechtmatige en doelmatige
besteding van EU-middelen voorop staan.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten staan positief tegenover vereenvoudiging en harmonisering en verwelkomen
de horizontale principes voor DNSH en gendergelijkheid. Tegelijkertijd zijn er ook
zorgen over de uitvoerbaarheid en mogelijk extra administratieve lasten.
Ook wijzen veel lidstaten naar de dubbele verantwoordingslast. Het voorstel moet goed
zijn afgestemd met het NRPP-voorstel zodat enkel en alleen informatie wordt gerapporteerd
die nodig is om de uitgaven te kunnen verantwoorden.
Het Europees Parlement (hierna: EP) hecht in algemene zin veel waarde aan transparante
verantwoording. Een nadere positie van het EP op dit voorstel is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 322, eerste lid VWEU. Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid
tot het vaststellen van de financiële regels waarop de begroting wordt opgesteld en
uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan. Het kabinet
kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. De bevoegdheid om financiële regels vast
te stellen die de procedure bepalen voor de opstelling en uitvoering van de EU-begroting
kan, gezien zijn aard, enkel door de EU worden uitgeoefend.9
b) Subsidiariteit
De bevoegdheid om de financiële regels van de EU-begroting vast te stellen is een
bevoegdheid die, gezien zijn aard, enkel door de EU kan worden uitgeoefend. Daarmee
is de subsidiariteitstoets niet van toepassing.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel heeft tot doel bij te dragen aan een resultaatgerichte aanpak en het effectief
beoordelen van de prestaties van de EU-begroting, en tegelijkertijd te zorgen voor
meer transparantie en verantwoordingsplicht, het zorgen voor overeenstemming met de
vereisten van het Financieel Reglement en het verminderen van de administratieve lasten
voor de lidstaten, de uitvoerende partners en de begunstigden. Het voorgestelde optreden
is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat horizontale principes over de
gehele begroting worden toegepast, het systeem voor toezicht op uitgaven en prestaties
wordt gestroomlijnd en geharmoniseerd, en de rapportage van prestaties en informatie
over financieringsmogelijkheden worden geharmoniseerd. Bovendien gaat het voorgestelde
optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het kabinet van mening is dat harmonisatie
en simplificatie nodig is voor het moderniseren van de EU-begroting.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van het prestatiekader zijn wat betreft de financiële
aspecten, integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland
hecht eraan dat besprekingen over het prestatiekader niet vooruitlopen op de integrale
besluitvorming betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet
van Nederland bij het prestatiekader moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende
Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten
een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes.
Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in
te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
In het algemeen wordt geschat dat dit voorstel kan worden uitgevoerd op basis van
een stabiel personeelsbestand voor de Commissie, vergeleken met het MFK 2021–2027.
Het voorstel voert een aantal vereenvoudigings- en stroomlijningsmaatregelen in die
op termijn naar verwachting efficiëntieverbeteringen en administratieve besparingen
zullen opleveren. Deze potentiële besparingen kunnen met name voortvloeien uit de
harmonisatie van het bijhouden van uitgaven en prestatie-indicatoren door middel van
één gemeenschappelijke lijst van interventiegebieden en indicatoren.
Verdere efficiëntieverbeteringen worden verwacht van de vereenvoudiging van de programma-evaluaties,
waarbij de evaluaties halverwege de looptijd worden vervangen door een gestroomlijnd
uitvoeringsverslag, en van de consolidatie van de prestatierapportage in het jaarlijkse
beheers- en prestatieverslag (AMPR). Daarnaast wordt verwacht dat het samenvoegen
van meerdere dashboards en portalen in één enkel portaal (de Single Gateway) zal leiden tot een vermindering van de IT-middelen die nodig zijn voor ontwikkeling
en onderhoud.
Door de harmonisatie van de communicatiebepalingen over de programma's heen zullen
ook minder middelen nodig zijn om de zichtbaarheid van de EU-steun te garanderen.
Deze verwachte besparingen die in de loop van de tijd zullen worden gerealiseerd,
zullen echter waarschijnlijk worden gecompenseerd door grotere behoeften op andere
gebieden – met name die verband houden met de tenuitvoerlegging en het onderhoud van
het nieuwe kader voor het traceren van uitgaven en prestaties, en de ontwikkeling
en de lopende werking van het portaal met één enkele toegangspoort. Daarnaast zal
de Commissie tijdens de eerste jaren van het MFK 2028–2034 verslag moeten blijven
uitbrengen over de prestaties van het MFK 2021–2027, waarvoor bepaalde bestaande middelen
moeten worden gehandhaafd. Om aan deze veranderende behoeften te voldoen, zal de Commissie
personeel en middelen intern herschikken als dat nodig is om aan de operationele behoeften
te voldoen.
Naar schatting besteden meer dan 100 werknemers van de Commissie een aanzienlijk deel
van hun tijd aan het opstellen van prestatieverslagen voor verschillende programma's,
waaronder bijdragen aan het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag (AMPR). Daarnaast
zijn ongeveer 150 medewerkers betrokken bij de evaluatieactiviteiten in verband met
EU-programma's, terwijl ongeveer 130 medewerkers werken aan de ontwikkeling en het
onderhoud van IT-instrumenten, websites en portalen die in het kader van dit voorstel
zullen worden gestroomlijnd. Deze schattingen zijn exclusief externe contractanten
of tijdelijk personeel die ook aan deze taken bijdragen.
Aan de andere kant zal de implementatie van de nieuwe digitale hulpmiddelen waarin
het voorstel voorziet, vooraf en doorlopend investeringen in IT-ontwikkeling vereisen.
De geraamde kosten voor het prestatiedashboard zijn als volgt: 2,6 miljoen euro aan
initiële ontwikkelingskosten en 1,6 miljoen euro aan jaarlijkse onderhouds- en verdere
ontwikkelingskosten. Dat komt neer op een totale geraamde kostprijs van 13,8 miljoen
euro over de periode. Ook zal 20 miljoen euro nodig zijn voor de ontwikkeling en het
onderhoud van het online portaal waarop informatie over financieringsmogelijkheden
wordt gepubliceerd.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het EMB. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting
worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform
de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op de EU-afdrachten die
volgen uit de MFK-onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
Volgens de Commissie zouden de rapportagekosten met een kwart moeten dalen t.o.v.
het huidige MFK. Het ligt echter in de lijn der verwachting dat de Rijksoverheid en
medeoverheden zich moeten aanpassen aan de nieuwe rapportagesystematiek, wat mogelijk
financiële consequenties kan hebben. Daarnaast moeten lidstaten een rapportagesysteem
opzetten waarmee «real time» gerapporteerd kan worden over financiële data en de resultaatindicatoren.
Nederland beschikt nog niet over een dergelijk systeem. Het ontwikkelen van een dergelijk
systeem, en het vervolgens Rijksbreed invoeren, in samenwerking met medeoverheden,
kan eenmalig extra administratieve werkzaamheden en daarmee samenhangende kosten met
zich meebrengen, ook voor de begunstigden. Op basis van het voorliggende voorstel
kan hiervan nog geen goede inschatting gemaakt worden. Het is belangrijk dat de besparingen
op Europees niveau niet leiden tot extra kosten voor de lidstaten of medeoverheden.
De plannen van de Commissie betekenen dat er mogelijk nieuwe systemen moeten worden
opgezet om EU-subsidies te programmeren, controleren en verantwoorden. Hiervoor moeten
voldoende middelen zijn vanuit de technische bijstand voor medeoverheden.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het uitgangspunt van dit voorstel is om het rapporteren op indicatoren in EU-programma’s
te vereenvoudigen en harmoniseren. Door het gebruik van een enkele set aan indicatoren,
wordt in die zin de rapportagelast versimpeld. Dit zou in principe de regeldruk en
daarmee de kosten voor bedrijfsleven kunnen verminderen. Tezamen genomen met het NRPP-voorstel
moet nog worden bezien of dit daadwerkelijk leidt tot lastenverlaging. Dit is afhankelijk
van de Nederlandse invulling van het prestatiemonitoringssysteem, het detailniveau
van de indicatoren en de praktische uitvoerbaarheid van het voorstel.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Dit voorstel stelt voor om één toegangspunt te creëren waar informatie over financieringsmogelijkheden
wordt gebundeld. Dit zorgt voor eenvoudigere informatievoorziening en daarmee toegang
tot financiering, wat de concurrentiekracht op EU-niveau versterkt. Het voorstel voor
harmonisering sluit aan bij de huidige trend binnen de EU om te vereenvoudigen met
als doel de eigen concurrentiekracht te verbeteren.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Sanctionering en lex silencio positivio is hier niet van toepassing. Mogelijk zijn
er op nationaal en decentraal niveau aanpassingen nodig in de regelgeving om te voldoen
aan de eisen die zijn opgenomen in het voorstel voor het prestatiemonitoringssysteem.
Verdere aanpassingen in wet- en regelgeving hangen samen met andere voorstellen, zoals
het voorstel voor de NRPP’s voor het nieuwe MFK.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
In het voorstel worden vijf bevoegdheden voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen
aan de Commissie toebedeeld. In vier gevallen (artikel 4, vierde lid; artikel 7, vierde
lid; artikel 8, vierde lid; en artikel 18, negende lid) betreft het de bevoegdheid
tot het wijzigen van de vijf Annexen: artikel 4, eerste lid ziet op het wijzigen van
annex III; artikel 7, vierde lid op annex IV; artikel 8, vierde lid annex I en II;
artikel 18, negende lid annex V. Artikel 20 is het horizontale artikel over de uitoefening
van de delegatiebevoegdheden.
Het kabinet betwijfelt of het toekennen van deze bevoegdheden in artikel 8, vierde
lid en artikel 4, vierde lid, mogelijk en wenselijk is, omdat de interventiegebieden
en indicatoren (annex I en II) en spending target (annex III) essentiële onderdelen lijken te zijn van deze verordening. De interventiegebieden
en indicatoren en spending targets zijn een belangrijk onderdeel van de NRPPs en daarom is het wenselijk dat wijzigingen
op deze onderdelen via reguliere wetgevingsprocedures lopen. Het kabinet zal dit nader
onderzoeken en hier in de onderhandelingen vragen over stellen aan de Europese Commissie.
Het toekennen van deze bevoegdheden in artikel 7, vierde lid en artikel 8, negende
lid, en artikel 18, negende lid is wel mogelijk omdat dit niet essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheden ook
wenselijk, omdat het niet nodig is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten.
De vijfde bevoegdheidstoedeling (artikel 12, zesde lid) betreft de bevoegdheid voor
de Commissie om de functionaliteiten en de informatievereisten voor het portaal (de
Single Gateway) aan te passen middels gedelegeerde handelingen. Het toekennen van deze delegatiebevoegdheid
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het niet nodig is de wetgevingsprocedure
hiermee te belasten.
Voor zover toekenning van de bevoegdheden mogelijk is, ligt delegatie i.p.v. uitvoering
voor de hand omdat het gaat om wijziging van de basishandeling. Daarnaast acht het
kabinet de bevoegdheden onvoldoende afgebakend. De bevoegdheden worden namelijk toegekend
aan de Commissie voor onbepaalde tijd. Het kabinet is in beginsel geen voorstander
van toekenning van bevoegdheden voor onbepaalde tijd, en zal in plaats daarvan pleiten
voor toekenning voor bepaalde tijd, met mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging.
Daarnaast bepaalt artikel 20 dat er een periode geldt van een maand, waarbinnen de
Raad en het EP bezwaar kunnen maken voordat de betreffende handeling in werking treedt.
Het kabinet zal in plaats daarvan pleiten voor een bezwaarperiode van minimaal twee
maanden, zoals afgesproken in het inter-institutioneel akkoord Beter Wetgeven. Voor
de bevoegdheid tot wijziging van Annex III is nu geen verwijzing naar een bezwaarperiode
opgenomen. Het kabinet zal er net zoals bij de overige handelingen voor pleiten dat
ook hiervoor een bezwaarperiode van twee maanden geldt.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Dit voorstel is onderdeel van een reeks voorstellen voor het nieuwe Meerjarig Financieel
Kader (MFK) 2028–2034. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2028. De haalbaarheid
hiervan hangt af van de voortgang op de onderhandelingen op het totale MFK-pakket.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is geen evaluatie- en/of horizonbepaling opgenomen in het voorstel.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
6. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Dit voorstel draagt bij aan het moderniseren van de EU-begroting door vereenvoudiging
en harmonisatie. Wel is er een aantal punten, onder andere over de geharmoniseerde
indicatoren en het op te zetten prestatiemonitoringssysteem, dat mogelijk ingrijpende
aanpassingen van de huidige systemen en werkwijze vergt voor de partijen die moeten
rapporteren. Dit levert naar verwachting extra administratieve lasten voor lidstaten,
medeoverheden en uitvoeringsorganisaties op.
b) Handhaafbaarheid
Lidstaten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van uitgaven en prestaties en dienen
hiervoor een gedegen systeem vast te stellen en te hanteren. Ook is een lidstaat verantwoordelijk
voor het aanleveren van informatie bij het Single Gateway platform van de Commissie.
Verdere invulling van de handhaving hangt samen met andere voorstellen van dit MFK,
met name het voorstel voor het NRPP.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Indieners
-
Indiener
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken