Brief regering : Reactie op verzoek commissie over asbestslachtoffers
25 834 Problematiek rondom asbest
25 883
Arbeidsomstandigheden
Nr. 199
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2025
Mesothelioom (borst-, longvlies of buikvlieskanker) is de meest voorkomende asbestziekte.
Het leed van mensen met mesothelioom is enorm. Samen met de Staatssecretaris Participatie
en Integratie vind ik het daarom van groot belang om te kijken hoe we asbestslachtoffers
met deze schade zo goed mogelijk de helpende hand kunnen bieden.
Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) heeft de Vaste Commissies voor Justitie en
Veiligheid en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer op 3 juni 2024 verzocht
om hiertoe een wetswijziging te realiseren. Zij pleiten voor het met terugwerkende
kracht afschaffen van de verjaringstermijn voor specifiek deze slachtoffers. De Vaste
Commissie voor Justitie en Veiligheid heeft de demissionaire Minister voor Rechtsbescherming
op 13 juni 2024 verzocht om een reactie op dit verzoek van het IAS. Daarnaast heeft
uw Kamer op 12 november jl. een motie aangenomen, waarin wordt uitgesproken dat de
dertigjarige verjaringstermijn voor alle asbestslachtoffers moet vervallen.1
Graag geef ik in deze brief mijn reactie op het verzoek van het IAS van 3 juni jl.
Hiermee reageer ik ook op voornoemde motie van uw Kamer. Alvorens dat te doen, ga
ik hierna in op de achtergrond van dit verzoek van het IAS. Ook sta ik stil bij de
stappen die sinds eind 2021 zijn gezet door het IAS en de Ministeries van Justitie
en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Met een vertegenwoordiging vanuit
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens de Staatssecretaris Participatie
en Integratie heb ik op 9 december 2024 gesproken met het IAS. We hebben verschillende
lijnen besproken, die de Staatssecretaris Participatie en Integratie en ik de aankomende
tijd samen met het IAS willen uitwerken. Deze worden aan het slot van deze brief toegelicht.
1. Achtergrond van het verzoek van het IAS
1.1 Mesothelioom
Jaarlijks wordt bij ruim 500 mensen de diagnose mesothelioom gesteld. Deze asbestziekte
wordt gekenmerkt door een lange periode tussen de blootstelling aan asbest en het
daadwerkelijk ziek worden. Deze periode wordt ook wel de latentietijd genoemd. Die
tijd is volgens internationaal onderzoek gemiddeld meer dan 40 jaar en bij de aanvragers
van het IAS gemiddeld meer dan 50 jaar. De meeste slachtoffers zijn in de jaren zestig
van de vorige eeuw aan asbest blootgesteld. Veel slachtoffers zijn daarom op leeftijd
als bij hen de diagnose wordt gesteld: inmiddels is 89% van de mensen die zich bij
het IAS meldt, 65 jaar of ouder. Meer dan 50% van de mensen die bij zich bij IAS meldt,
is ouder dan 75 jaar. Het lot van deze asbestslachtoffers is zwaar. Het ziektebed
verloopt grillig en de levensverwachting is kort: een kwart van de mesothelioompatiënten
overlijdt binnen drie maanden na de diagnose, tweederde binnen een jaar.
1.2 Aansprakelijkheid en verjaring
Als mesothelioom wordt vastgesteld, komt vaak ook de vraag op of iemand daarvoor verantwoordelijk
is en of die persoon aansprakelijk is te stellen voor de schade die het slachtoffer
lijdt. Vaak is mesothelioom een gevolg van blootstelling aan asbest in een arbeidssituatie.
In dat geval kan een werknemer/benadeelde onderzoeken of zijn (voormalige) werkgever
nog bestaat, en zo ja, of deze werkgever aansprakelijk is te stellen omdat hij de
werknemer onvoldoende heeft beschermd tegen asbest. Daarbij dient ook rekening te
worden gehouden met de verjaring van vorderingen.
Een rechtsvordering die is verjaard, is niet meer in rechte af te dwingen. Voor asbestslachtoffers
springt de zogenoemde «absolute verjaringstermijn» in het oog. Die heeft tot gevolg
dat het slachtoffer de vordering dient in te stellen binnen 30 jaar na de laatste
asbestblootstelling. Verjaring beperkt op deze manier de toegang tot het recht. Voor
deze beperking door verjaring bestaan verschillende redenen. Verjaring leidt ertoe
dat burgers en rechtspersonen niet tot in het oneindige rekening hoeven te houden
met vorderingen uit een ver verleden. Dit is in het belang van de rechtszekerheid.
Verjaring beschermt de aangesproken partij tegen vorderingen waartegen hij zich niet
meer kan verweren; bewijsmiddelen kunnen verloren zijn gegaan door de decennia heen,
waardoor niet meer kan worden vastgesteld wat er is gebeurd. Verjaring voorkomt zo
dat rechterlijke uitspraken gebaseerd worden op bewijsmiddelen die incompleet en onbetrouwbaar
geworden zijn door het tijdsverloop.2 Niet alleen het Nederlandse recht, maar ook andere Europese rechtsstelsels kennen
verjaringsregels. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
volgt dat deze regels zijn toegestaan, als deze – samengevat – rechtvaardig en proportioneel
zijn.3
De absolute verjaringstermijn wringt als de schade of de veroorzaker hiervan pas na
het verstrijken van de absolute verjaringstermijn bekend wordt. De wetgever heeft
dit ruim twintig jaar geleden onder ogen gezien en de verjaringsregeling heroverwogen.
Dit heeft geleid tot het afschaffen van de absolute verjaringstermijn voor schade
aan de persoon. Dan gaat het over letsel- en overlijdensschade. Deze wetswijziging
trad op 1 februari 2004 in werking. De wet geldt alleen voor nieuwe gevallen, dat
wil zeggen, voor gebeurtenissen van ná 1 februari 2004.4 De wetgever kende aan de afschaffing van de absolute verjaringstermijn van dertig
jaar dus geen terugwerkende kracht toe. Voor asbestschade betekent dit dat de wetswijziging
geen effect heeft voor zover de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden vóór
1 februari 2004.5
Dit laatste betekent dat deze wijziging voor de meeste asbestslachtoffers géén soelaas
biedt: hun blootstelling aan asbest heeft vrijwel altijd vele jaren eerder plaatsgehad.
De wetgever heeft ook dit nadrukkelijk onder ogen gezien, maar ervoor gekozen om niet
in te grijpen in het verleden door de regels achteraf te veranderen en om slachtoffers
op andere wijze steun te bieden (hierna onder 1.3). Het fundamentele en ingrijpende
karakter van de wijziging met terugwerkende kracht was hierbij doorslaggevend: vorderingen
die door het lange tijdsverloop niet meer afdwingbaar waren, moesten door de wetswijziging
niet kunnen «herleven». De wetgever stelde dat schadeveroorzakers – veelal werkgevers
– met dergelijke vorderingen eerder geen rekening konden houden, en dat van hen niet
kon worden verwacht dat zij nog bewijsmateriaal voor handen zouden hebben of de verzekeringsdekking
in stand zouden hebben gehouden.6
Anders dan de wetgever heeft de rechter de mogelijkheid tot maatwerk. De Hoge Raad
heeft in 2000 in een asbestzaak geoordeeld dat de absolute verjaringstermijn in uitzonderlijke
gevallen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in een individueel geval wel terzijde kan worden geschoven.7 Dit kan als het beroep op verjaring in het concrete geval naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar is. De Hoge Raad formuleert zeven gezichtspunten die
de rechter in zijn oordeel daarover in ieder geval meeweegt, waaronder de vraag of
de schade aan de aangesproken partij (werkgever) kan worden verweten, of die partij
al vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren
te houden met de mogelijkheid dat hij aansprakelijk zou zijn, of hij daarvoor is verzekerd,
en of hij zich nog tegen de vordering van lang geleden kan verweren. De Hoge Raad
heeft deze rechtspraak bevestigd in zijn uitspraak van 24 maart 2017.8, 9 In deze uitspraak overweegt de Hoge Raad dat deze rechtspraak strookt met de noodzaak
van een belangenafweging in een individueel geval, waarbij fundamentele belangen tegen
elkaar worden afgewogen: dat van de werknemer bij rechtsbescherming en dat van de
werkgever bij rechtszekerheid.10
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad in deze zaak, prof. mr. T. Hartlief, adviseert
de Hoge Raad in zijn advies bij voornoemde uitspraak tot het vasthouden aan de bestaande
koers in zaken van asbestschade waarbij per geval wordt beoordeeld of de verjaring
dient te worden doorbroken.11 Ook prof. mr. J. Spier, hoogleraar «Law and Global Challenges» aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, is in
zijn annotatie bij voornoemd arrest uit 2017 van mening dat het niet voor de hand
ligt om de verjarings-rechtspraak in asbestzaken te heroverwegen. Hij wijst met name
op de grove rechtsongelijkheid van slachtoffers die hiervan het gevolg zou zijn, terwijl
de rechtspraak in Nederland niet tot grote problemen heeft geleid.12
1.3 Hulp aan alle asbestslachtoffers
Gelet op de ernst van de asbestziekte mesothelioom heeft de overheid al rond de eeuwwisseling
alle asbestslachtoffers de hand willen reiken en gezocht naar oplossingen om slachtoffers
zo goed en snel mogelijk steun te bieden. De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
is in 2000 tot stand gebracht. Dit is een publieke regeling voor asbestslachtoffers
(hierna: de TAS-regeling). Een slachtoffer heeft op basis hiervan recht op een tegemoetkoming
van € 25.679 van de Staat. Dit betekent dat een slachtoffer op zeer korte termijn
tegemoet kan worden gekomen, zonder juridische discussies en eventuele procedures.
Sinds 1 januari 2003 geldt de TAS-regeling niet alleen voor mensen met onverhaalbare
vorderingen, maar ook voor mensen die hun schade mogelijk nog wel kunnen verhalen
op een werkgever. Zo wordt het ook voor deze asbestslachtoffers mogelijk dat zij bij
leven een geldelijke erkenning krijgen voor het verdriet (de immateriële schade) dat
zij hebben als gevolg van hun ziekte. De TAS-regeling beperkte zich aanvankelijk tot
blootstelling die heeft plaatsgevonden in loondienst.13 In de loop van 2003 is deze regeling uitgebreid tot huisgenoten van aan asbest blootgestelde
werknemers, die lijden aan mesothelioom.14 In 2007 heeft het toenmalige kabinet voorts een vergelijkbare tegemoetkomingsregeling
tot stand gebracht voor mesothelioomslachtoffers bij wie de asbestblootstelling heeft
plaatsgevonden buiten een loondienstrelatie (hierna: de TNS-regeling). De ernst van
de aandoening en de brede toepassing van asbest in de samenleving in het verleden,
vormden de aanleiding voor deze maatschappelijke erkenning van het leed dat de mensen
met mesothelioom treft.15
Daarnaast is het IAS opgericht in 1999. Het IAS is een gezamenlijk initiatief van
werkgevers- en werknemersorganisaties, het Comité Asbestslachtoffers, het Verbond
van Verzekeraars en de overheid. Het IAS beschikt over expertise op het gebied van
asbest en gezondheidsschade. Een belangrijke taak van het IAS is bemiddeling tussen
werknemers en werkgevers over het betalen van schadevergoeding, als er mogelijk sprake
is van aansprakelijkheid van de werkgever. Die bemiddeling is kosteloos voor het slachtoffer.
Een succesvolle bemiddeling leidt tot een schadevergoeding van de werkgever aan het
slachtoffer van € 81.554.16 De tegemoetkoming van de Staat geldt in dit geval als voorschot en wordt met deze
schadevergoeding verrekend. Het IAS staakt de bemiddeling als de werkgever zich beroept
op verjaring. Een slachtoffer zal zich dan tot de rechter moeten wenden, wil hij aanspraak
maken op schadevergoeding. De rechter beoordeelt in dat geval of de verjaring terzijde
dient te worden geschoven aan de hand van de hiervoor genoemde gezichtspunten.
Uit cijfers van het IAS blijkt dat een beroep op verjaring in een beperkt aantal zaken
voorkomt. In 2020 werd in 14 dossiers nog een beroep gedaan op verjaring, in 2021
gebeurde dit in 10 dossiers, in 2022 in 14 zaken en in 2023 in 9 zaken. Over 2024
zijn nog geen cijfers beschikbaar.
1.4 Deskundigenpanel verjaring
Het IAS heeft aangegeven het beroep op verjaring door (voormalige) werkgevers problematisch
te vinden. Vanuit het perspectief van het slachtoffer is dit begrijpelijk. In de gevallen
waarin in de afgelopen jaren een beroep is gedaan op verjaring, vormt dit beroep op
verjaring voor slachtoffers een eerste horde op de weg naar de mogelijkheid tot het
verhaal van schade. Het IAS heeft geprobeerd deze horde verdergaand weg te nemen door
het oprichten van een «deskundigenpanel verjaring». Partijen kunnen gezamenlijk een
advies van dit panel over verjaring vragen tijdens de bemiddeling door het IAS. Voor
het vragen van advies is dus de medewerking van het asbestslachtoffer en de werkgever
vereist. Het panel geeft snel en kosteloos een advies. Dit kan een juridische procedure
voorkomen. Sinds de oprichting van het panel in juni 2018 is slechts in twee gevallen
waarin de werkgever een beroep deed op verjaring, de vereiste medewerking van beide
partijen verkregen om aan het panel advies te vragen. Een aanscherping van het protocol
in 2020 dat de basis vormt van de werkwijze van het panel, heeft niet geleid tot meer
zaken. Volgens het IAS toont dit lage aantal adviesaanvragen aan dat de overlegpolder
niet de plek is om het conflict tussen de belangen van het slachtoffer en de werkgever
te beslechten.
Dit bracht het IAS tot de conclusie dat het aan de wetgever is om de absolute verjaringstermijn
alsnog met terugwerkende kracht af te schaffen voor slachtoffers met mesothelioom.
Dat zou betekenen dat de aansprakelijk gestelde partij – in de regel de werkgever
– zich na inwerkingtreding van de afschaffing, niet meer op verjaring kan beroepen,
ook als de blootstelling heeft plaatsgehad vóór 1 februari 2004. Het IAS heeft een
verzoek tot aanpassing van de wet gedaan aan de toenmalige Minister van Justitie en
Veiligheid bij brief van 25 oktober 2021. Naar aanleiding van deze brief hebben het
IAS en de voormalige Minister voor Rechtsbescherming en de voormalige Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid meermaals met elkaar gesproken en verschillende stappen
gezet.
2. Stappen sinds eind 2021
2.1 Aanpassing van het IAS-convenant
De eerste stap om slachtoffers van asbestschade verdergaand te ondersteunen is gezet
door werkgevers- en werknemersorganisaties, het Comité Asbestslachtoffers en het Verbond
van Verzekeraars. Zij hebben op 21 oktober 2022 met elkaar afgesproken niet langer
een beroep te doen op verjaring. Dit is een grote stap, die heeft geleid tot een wijziging
van het zogenoemde IAS-convenant. Individuele verzekeraars die zijn aangesloten bij
het Verbond van Verzekeraars zijn aan dit convenant gebonden via zelfregulering. Zij
beroepen zich in geval van asbestschade dus niet meer op verjaring. Individuele werkgevers
zijn niet aan het convenant gebonden door de organisaties die hen vertegenwoordigen
in het IAS. Deze werkgevers beslissen zelf of zij zich in een individuele zaak beroepen
op verjaring.
2.2 Een nieuw beproefde route voor werknemers en werkgevers: het deelgeschil?
Een tweede stap die is gezet, is het beproeven van het deelgeschil in zaken waarin
de verjaring van asbestschade aan de orde is.
Uit de rechtspraak over asbest en verjaring blijkt dat een belangenafweging in het
individuele geval noodzakelijk is om te beoordelen of een beroep van de werkgever
op de absolute verjaringstermijn stand houdt (zie hiervoor par. 1.2, slot). Uit cijfers
van het IAS blijkt dat een beperkt aantal werkgevers zich nog in een beperkt aantal
zaken van asbestschade op verjaring beroept (zie hiervoor par. 1.3, slot). Deze cijfers
dateren van vóór de wijziging van het IAS-convenant. Het is mogelijk dat dit aantal
nog iets verder afneemt door de wijzing van het convenant. Uit een eerdere rechtspraakanalyse
van Quist17 en Wolters18 blijkt daarnaast dat werkgevers in de gevallen dat zij zich beroepen op verjaring,
in de meeste gevallen (65%) door de rechter in het gelijk worden gesteld. Dit betekent
dat de rechter bij de belangenafweging in die gevallen onvoldoende rechtvaardiging
ziet voor het doorbreken van de verjaring. Dit heeft verschillende redenen, die vaak
terug te voeren zijn op het (gebrek aan) bewijs: een benadeelde slaagt er bijvoorbeeld
niet in om het dienstverband met de aangesproken werkgever aan te tonen, of de blootstelling
aan asbest. Of de werkgever kan bewijzen dat hij naar de normen van destijds aan de
indertijd geldende zorgplicht heeft voldaan. In deze gevallen is er geen rechtvaardiging
voor het doorbreken van de verjaring. Ook is er in deze gevallen geen grond voor aansprakelijkheid
van de werkgever.
Gelet op het schrijnende ziekteverloop (zie hiervoor par. 1.1) is het juist in de
gevallen waarin de werkgever een beroep doet op verjaring, van belang dat slachtoffers
met mesothelioom zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over die verjaring en aansprakelijkheid.
Met het beperkte aantal zaken van het deskundigenpanel in het achterhoofd (zie hiervoor
par. 1.4) is onderzocht of er een mogelijkheid is om op korte termijn een uitspraak
over de verjaring te verkrijgen, waarbij partijen én verplicht zijn om mee te werken
én de uitspraak een bindend karakter heeft.
De voormalige Minister voor Rechtsbescherming en de voormalige Minister voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid hebben in dat kader met het IAS besproken om de deelgeschilprocedure
gezamenlijk te beproeven voor de verjaringsvraag. De deelgeschilprocedure beoogt bij
te dragen aan een vlottere buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadevorderingen.
Betrokkenen kunnen de rechter verzoeken om te beslissen over een onderdeel dat hen
bij de schadeafwikkeling verdeeld houdt. Partijen kunnen na de rechterlijke beslissing
over dit deelgeschil verder onderhandelen over «het geheel» (Titel 17, Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering). Het IAS was bereid om aan deze proef mee te werken.
Vervolgens zijn we samen het gesprek aangegaan met de Raad voor de rechtspraak. De
Raad voor de rechtspraak toonde zich positief over de inzet van het deelgeschil in
verjaringskwesties in asbestzaken. Dit leidde tot een pilot over het deelgeschil.
2.3 De pilot over het deelgeschil
Begin 2023 heeft het IAS 6 zaken geselecteerd voor deze pilot over het deelgeschil.
Eind juli 2023 is de pilot afgerond. Het uitgangspunt van IAS was zaken te selecteren
van uiteenlopende aard, die een representatief beeld geven van de zaken waarmee het
IAS dagelijks te maken heeft. De Erasmus School of Law (Erasmus Universiteit Rotterdam,
hierna: EUR) heeft de pilot voor IAS geëvalueerd.19
De dossiers zelf zijn vanwege de vertrouwelijkheid hiervan niet openbaar. De uitspraken
van de rechtbanken zijn dat wel. Ook de evaluatie van de pilot door EUR in opdracht
van het IAS is openbaar. Aan de hand hiervan is een goed beeld te verkrijgen van de
deelgeschilprocedure in verjaringszaken bij asbestschade.
Samengevat speelden de volgende bijzonderheden in de in de pilot voorgelegde zaken.
In twee van de zes zaken is het niet gekomen tot een mondelinge behandeling. In één
zaak overleed het slachtoffer net voor het indienen van verzoekschrift. De nabestaanden
zagen na het overlijden af van verdere juridische stappen.20 In de andere zaak bleek na het uitbrengen van het verzoekschrift dat de aangesproken
werkgever verzekerd was tegen aansprakelijkheid. Die verzekeraar zag af van het beroep
op verjaring, gelet op de aanpassing van het IAS-convenant (zie hiervoor par. 2.1).
Het is mogelijk dat het starten van een deelgeschilprocedure mede aanleiding was voor
de verzekeraar om het verjaringsberoep direct te laten vallen.21 In vier van de zes zaken kwam het wél tot een mondelinge behandeling. In één van
die zaken werd tijdens die mondelinge behandeling een schikking getroffen en dus resultaat
geboekt voor het slachtoffer. Ook hier is het mogelijk dat het deelgeschil als zodanig
het gedrag van aansprakelijke partij heeft beïnvloed, en een prikkel vormde om te
schikken. Een kostbare en langdurige procedure over de aansprakelijkheid van de werkgever
is zo voorkomen.22 In een andere zaak die op zitting kwam, besliste de kantonrechter binnen een termijn
van ca. 2 maanden na het indienen van het verzoekschrift dat de werkgever zich níet
kon beroepen op verjaring. Hij oordeelde nog niet over de aansprakelijkheid, maar
de verjaringshorde was genomen.23 Voor de werkgever en het slachtoffer stond hiermee de deur naar onderhandelingen
over een schikking weer open. In de twee overige zaken overwogen de rechters dat het
deelgeschil in algemene zin geschikt kan zijn voor de vraag naar verjaring in asbestzaken.
In beide zaken ontbraken de relevante feiten om een oordeel over de verjaring te kunnen
geven. In één van de twee zaken oordeelde de rechter dat hij onvoldoende zicht had
op de relevante feiten om te beslissen over de verwijtbaarheid en daarmee over de
verjaring.24 In de andere zaak was onduidelijk of de werknemer ooit voor de aangesproken werkgever
(of zijn voorganger) had gewerkt en of dus de juiste persoon in rechte was betrokken.
Ook was er geen bewijs voor de blootstelling aan asbest.25
2.4 Conclusies na de pilot
Volgens het IAS wijst de pilot uit dat deelgeschilprocedure als zodanig geen structurele
oplossingsrichting kan bieden voor het probleem dat bij (onverzekerde) asbestclaims
nog wordt geworsteld met complexe verjaringsdiscussies. Slechts in specifieke zaken
zou een kans kunnen bestaan, dat een deelgeschil partijen een stap verder helpt. Hierbij
is volgens IAS van belang of:
1) de feiten voldoende zijn uitgekristalliseerd;
2) de verjaringskwestie het enige punt is, dat partijen verdeeld houdt;
3) sprake is van onderhandelingen die zijn gediend bij het doorbreken van een impasse:
partijen moeten in staat zijn om met een uitspraak over verjaring tot een oplossing
te komen.26
Het IAS merkt ook op dat aan het deelgeschil kosten zijn verbonden voor een benadeelde.
Deze kosten worden alleen door de aansprakelijke partij gedragen als de benadeelde
in het gelijk wordt gesteld.27 In die gevallen dat een deelgeschil wel een oplossing zou kunnen bieden, acht het
IAS het tot slot niet goed te rijmen met zijn onpartijdige positie wanneer het eenzijdig
één der partijen zou adviseren in een deelgeschil.28
Met het IAS delen de wij de opvatting dat per zaak dient te worden beoordeeld of een
deelgeschil over verjaring partijen verder kan brengen. Hiervoor is, kort gezegd,
bepalend of de feiten al voldoende duidelijk zijn voor een beoordeling van de verjaring.
Alleen dan kan de rechter de door de Hoge Raad noodzakelijke geoordeelde belangenafweging
in een concreet geval maken (zie hiervoor par. 1.2, slot). Een vermeend dienstverband
alleen is hiervoor in ieder geval niet voldoende. Net als voor het inhoudelijke debat
over de aansprakelijkheid, zal het slachtoffer het dienstverband en ook de asbestblootstelling
in enige mate aannemelijk moeten kunnen maken. De drie hiervoor genoemde punten van
het IAS kunnen richting geven bij de vraag of het deelgeschil uitkomst kan bieden.
Wel beoordeel ik de inzet van het deelgeschil positiever dan het IAS. De pilot toont
aan dat de verjaringshorde in een deelgeschil snel en zorgvuldig kan worden genomen.
Ook blijkt het deelgeschil een rol te kunnen vervullen als «stok achter de deur»:
in twee van de vijf voortgezette zaken kwamen partijen na het aanhangig maken van
het deelgeschil alsnog tot een onderlinge oplossing, net voor respectievelijk tijdens
de zitting. Dit is ook mogelijk in een bodemprocedure, maar de deelgeschilprocedure
leidt tot een aanzienlijke tijdswinst van ca. 1 tot ruim 1,5 jaar.29 Die tijdswinst betekent minder emotionele belasting en veelal ook minder kosten en
meer kans dat het asbestslachtoffer nog bij leven duidelijkheid verkrijgt.
Uit de drie zaken waarin de rechter een beslissing gaf, bleek dat het knelpunt in
deze zaken niet zat in de verjaring, maar in de relevante feiten en het bewijs van die feiten. Het alsnog met terugwerkende kracht afschaffen van de verjaringstermijn,
lost de bewijsproblemen in deze zaken niet op. Ook voor het vaststellen van aansprakelijkheid
moet het slachtoffer immers bewijzen dat er sprake was van een dienstverband en dat
er in dat dienstverband sprake is geweest van asbestblootstelling. Dat wordt in het
bijzonder duidelijk uit de zaak waarin de rechter de verjaring terzijde stelde, maar
het asbestslachtoffer besloot om niet verder te procederen, omdat hij de aansprakelijkheid
niet kon bewijzen.30
Het deelgeschil leidde er in deze gevallen wél toe dat partijen snel duidelijkheid
verkregen over de vragen rondom verjaring en bewijs. De rechter oordeelde in al deze
zaken snel en zorgvuldig over de wel voorliggende feiten. Ook dat beoordelen wij als
meerwaarde van het deelgeschil: het stelt het slachtoffer in staat om de voors en
tegens van een eventuele bodemprocedure tegen elkaar af te wegen en de werkgever om
te beoordelen of hij niet beter de onderhandelingen kan hervatten. Dit kan langdurigere
bodemprocedures voorkomen. Niet alleen als die uiteindelijk wegens gebrek aan bewijs
voor het slachtoffer niet tot resultaat leiden, maar ook als duidelijk is dat de werkgever
aansprakelijk is. Ook voorkomt dit de moeite en kosten die hiermee gepaard gaan.
Beroept een werkgever zich op verjaring, dan staakt het IAS de bemiddeling. Het IAS
informeert betrokkenen in dat geval over wat er volgt: het slachtoffer kan afzien
van verdere stappen of een procedure bij de rechter starten. Die procedure kan een
bodemprocedure zijn of een deelgeschil. Met het IAS onderschrijven wij dat het IAS
in een procedure in rechte geen rol meer heeft, gelet op zijn onpartijdige positie.
Wij zien hierin geen knelpunt voor wat betreft het deelgeschil en de positie van het
IAS. Er is in dit licht geen verschil tussen een bodemprocedure en een deelgeschilprocedure.
3. Conclusies naar aanleiding van de gesprekken met het IAS
Als mensen mesothelioom krijgen, dan is dat vreselijk. De Rijksoverheid trekt zich
dat leed ten zeerste aan. Het is voor slachtoffers met asbestschade van groot belang
dat zij zich gesteund voelen en dat hun leed wordt onderkend en erkend. In deze brief
heb ik u meegenomen in de vele stappen die juist daarom zijn gezet in de afgelopen
decennia voor specifiek deze slachtoffers.
De tegemoetkomingsregeling van € 25.679 per 2025 die alle slachtoffers met mesothelioom
ontvangen en de betrokken, kosteloze bijstand door en de enorme expertise van het
IAS zijn in dit licht essentieel (par. 1.3). Ook de aanpassing van het IAS-convenant
is van grote waarde. Die leidt er onder meer toe dat verzekeraars zich niet langer
beroepen op verjaring (par. 2.1). In het beperkte aantal gevallen (minder dan 15 per
jaar) dat een nog beperkter aantal werkgevers31 zich nog wel beroept op verjaring, is de doorbrekingsrechtspraak van de Hoge Raad,
die voor specifiek deze zaken is ontwikkeld, van belang (par. 1.3).
Dit alles neemt niet weg dat in die gevallen dat een beroep op verjaring wordt gedaan,
dit een hard gelag is voor het slachtoffer. De afgelopen jaren is daarom onderzocht
op welke wijze slachtoffers in deze zaken zo snel mogelijk duidelijkheid kunnen verkrijgen
over verjaring. Met de kennis die in dit traject is opgedaan, kunnen wij nu stappen
zetten.
Het past een betrouwbare overheid niet om verjaring alsnog met terugwerkende kracht
wettelijk af te schaffen. In een democratische rechtsstaat horen burgers erop te kunnen
rekenen dat de voor hen geldende regels niet achteraf veranderen en dat de overheid hen beschermt tegen willekeur. Het met terugwerkende
kracht afschaffen van de verjaring leidt tot het risico dat werkgevers zich door het
lange tijdsverloop niet meer kunnen verweren tegen vorderingen. Het met terugwerkende
kracht wijzigen van de wet roept altijd de vraag op wat dit betekent voor de rechtstatelijke
beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Terugwerkende kracht is problematisch
wanneer het niet goed verenigbaar is met zulke beginselen. Slachtoffers van wie de
zaak eerder is afgehandeld, hebben hiervan bijvoorbeeld geen profijt meer. Bij de
vraag of wetgeving het juiste instrument is, is ook van belang dat het gaat om een
beperkt aantal werkgevers dat in een beperkt aantal zaken een beroep doet op verjaring.
Ik zie mij hierin gesteund door Hebly, universitair hoofddocent burgerlijk recht aan
de EUR en een van de onderzoekers die de evaluatie van de pilot naar het deelgeschil
verrichtte voor het IAS. Hij meent ook dat: «[w]e moeten waken voor blikvernauwing:
als je de lange verjaring geheel van tafel veegt, dan zijn de zaken zelf nog niet
opgelost. Het gaat immers om gebeurtenissen die zich lange tijd geleden hebben afgespeeld,
en waarover dus weinig meer met zekerheid is te zeggen. Natuurlijk zou je willen dat
iedereen die recht heeft op schadevergoeding, zijn aanspraak ook daadwerkelijk kan
effectueren. Maar verjaring dient een belangrijk doel: de regel zorgt er ook voor
dat we ons niet bezig hoeven te houden met gebeurtenissen die zich zo lang geleden
hebben afgespeeld, dat er eigenlijk niet veel zinnigs over te zeggen is.»32
Alles afwegend, verdienen andere wegen om asbestslachtoffers verdergaand tegemoet
te komen de voorkeur. Samen met de Staatssecretaris van Participatie en Integratie
blijf ik met het IAS hierover voortdurend in gesprek.
In de eerste plaats laat het deelgeschil kansen zien (par. 2.2). Wanneer de werkgever
zich beroept op verjaring, zijn snelheid en zorgvuldigheid geboden. Het deelgeschil
biedt de mogelijkheid voor een rechter om binnen een termijn van ca. 3 maanden te
beslissen over het beroep op verjaring. De medewerking van de werkgever is voor deze
procedure niet vereist, anders dan voor het deskundigenpanel van het IAS (par. 1.4).
Naast de snelheid wordt met het deelgeschil gewaarborgd dat er zorgvuldig recht wordt
gedaan. De uitspraak van de deelgeschilrechter is bovendien bindend voor partijen.
In de tweede plaats hebben wij samen met het IAS in kaart gebracht welke werkgevers
er nog een beroep doen op verjaring. Wij willen onderzoeken hoe we het gesprek met
deze werkgevers kunnen aangaan, om hen waar passend aan te kunnen spreken op hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid om zo zorgvuldig mogelijk met slachtoffers om te gaan.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid