Brief regering : Kabinetsreactie op verkenning wettelijk minimumjeugdloon
36 545 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen)
Nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2025
Het kabinet heeft besloten om het minimumjeugdloon te verhogen.1 Met de beoogde verhoging verbetert het kabinet de toereikendheid van het loon van
jongeren en ondersteunt het voltijds werkende jongeren om zelfstandig rond te komen.
De verhoging past binnen een bredere inzet van het kabinet rond bestaanszekerheid.
Het kabinet handhaaft een opbouw van het minimumjeugdloon naarmate jongeren ouder
worden. Dit doet het kabinet om de opstap op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken,
om te voorkomen dat leerlingen te vroeg voor een baan in plaats van onderwijs kiezen,
en omdat het kabinet verwacht dat jongeren pas in latere jaren via werk, zonder steun
van ouders of overheid, voor zichzelf moeten kunnen zorgen.
Met deze brief reageer ik, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie op de «Verkenning wettelijk
minimumjeugdloon».2 Deze verkenning heb ik op 28 maart 2025 aan uw Kamer gestuurd. Tevens bied ik met
deze brief de informatie die ik heb toegezegd gedurende de behandeling van de SZW-begroting
aan het lid Dassen. Op 25 juni jl. is de motie Dassen3 aangenomen. Het kabinet bekijkt welk vervolg er aan de motie Dassen wordt gegeven.
Deze brief is als volgt opgebouwd. Allereerst ga ik nader in op het besluit van het
kabinet om het minimumjeugdloon te verhogen. Daarna licht ik de visie van het kabinet
op het minimumjeugdloon toe. Dan volgen de verwachte effecten van het besluit. Vervolgens
volgen enkele andere aspecten zoals het besluit over de staffel in de beroepsbegeleidende
leerweg, over de aanvulling op de bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20
jaar en de gevolgen voor Caribisch Nederland. Tot slot licht ik toe hoe de verhoging
van het minimumjeugdloon wordt doorgevoerd.
Besluit verhoging van het minimumjeugdloon
Het kabinet verhoogt het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar.
Deze verhoging zorgt voor een substantiële verbetering van het minimumloon voor jongeren.
Ik zie dit als een belangrijke stap naar meer bestaanszekerheid voor jongeren. Deze
stap is met name van belang voor de jongeren die voor hun bestaan afhankelijk zijn
van het minimumjeugdloon.4 Daarnaast leidt de verhoging tot een geleidelijke en evenwichtige opbouw van de staffel
(zie tabel 1). De verhoging gaat in per 1 januari 2027.
Tabel 1: Staffel minimumjeugdloon (t.o.v. volwassenminimumloon)
Leeftijd
Huidige staffel
Na verhoging
15 jaar
30%
30%
16 jaar
34,5%
40%
17 jaar
39,5%
50%
18 jaar
50%
62,5%
19 jaar
60%
75%
20 jaar
80%
87,5%
21 jaar
100%
100%
Visie op het minimumjeugdloon
Het minimumjeugdloon is onderdeel van het wettelijk minimumloon. Doel van het wettelijk
minimumloon is om werknemers te verzekeren van een beloning die gezien de algehele
welvaartssituatie als aanvaardbare tegenprestatie voor de verrichte arbeid kan worden
beschouwd. Sinds 1974 garandeert het minimumjeugdloon minimumrechtsbescherming voor
jeugdigen vanaf 15 jaar die op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam
zijn.5 Het minimumjeugdloon vormt een variatie op het reguliere minimumloon.
1. Waarom een variatie op het reguliere minimumloon voor jongeren?
Het kabinet vindt een toereikend loon voor jongeren belangrijk. Er zijn nu te veel
jongeren die van hun loon afhankelijk zijn voor hun bestaan, die van dat loon niet
kunnen rondkomen. Daarom besluit het kabinet tot een verhoging. Het kabinet houdt
wel vast aan een variatie op het minimumloon voor jongeren, omdat het belang van toereikendheid
voor jongeren anders weegt dan voor werkenden van 21 jaar en ouder. Het is voor hun
toekomst belangrijk dat jongeren de focus leggen op het volgen van een opleiding.
Leren biedt jongeren meer kans op kwalitatief goed werk in de rest van hun werkzame
leven. Jongeren leren ook in hun werk, en juist daarom is het belangrijk dat zij,
ook wanneer ze nog niet over alle vaardigheden beschikken, makkelijk een werkgever
kunnen vinden. En tenslotte hebben we in de wet de onderhoudsplicht voor ouders verankerd
om jongeren bestaanszekerheid te bieden. Als de ouders van een jongere in de bijstand
niet aan deze onderhoudsplicht (kunnen) voldoen, dan verstrekt de overheid ter vervanging
extra bijstand. Ik licht deze argumenten hieronder toe.
Goed werk voor iedereen…
Het kabinet wil jongeren stimuleren een vervolgopleiding te volgen en voortijdige
betreding van de arbeidsmarkt van jongeren voorkomen, zodat jongeren gedurende hun
hele loopbaan, kwalitatief goed werk hebben. Kwalitatief goed werk betekent werk met
gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, een goede beloning (arbeidsvoorwaarden),
een gevoel van zekerheid, een prettige balans tussen privé en werk, autonomie, zingeving,
en kansen voor persoonlijke ontwikkeling.
…vergt opbouw van menselijk kapitaal.
De kans op kwalitatief goed werk is groter naarmate mensen meer menselijk kapitaal
hebben opgebouwd.6,
7 Een belangrijk deel van het menselijk kapitaal bestaat uit vaardigheden. Vaardigheden
opbouwen doen we allemaal, elke dag. Op school, thuis en ook op het werk. Het gaat
om uiteenlopende vaardigheden. Samen maken die vaardigheden dat we doen, denken, voelen
en communiceren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat jongeren scholing volgen om vaardigheden op te
doen, ook na het voortgezet onderwijs. Ook werken is een belangrijke manier om vaardigheden
aan te leren. Het begint met basale vaardigheden zoals op tijd komen, netjes omgaan
met collega’s en klanten. Daarnaast gaat het om vaardigheden die nodig zijn voor het
uitvoeren van een vak. En om vakoverstijgende vaardigheden, zoals samenwerken en problemen
oplossen.
Het verschilt wat jongeren nodig hebben…
Welke vaardigheden jongeren nog te leren hebben, verschilt van persoon tot persoon.
Sommige jongeren beschikken al over veel vaardigheden. In een eerste baan zal hun
leerproces draaien om het verder uitbouwen daarvan. Andere jongeren hebben relatief
meer vaardigheden om aan te leren.
De Commissie Regulering van Werk omschreef dit zo: «Er is [...] een groep die van
de regen in de drup raakt. Mensen die van huis uit minder goed op weg zijn geholpen,
verhoudingsgewijs kort initieel onderwijs hebben genoten, vaak moeilijk aan werk komen
en blijven. En nog moeilijker in een kwalitatief goede baan, waarin leren «on-the-job»
vanzelfsprekend is. Zeker wanneer mensen langdurig langs de kant staan zien zij hun
menselijk kapitaal nog verder verpieteren. Het vliegwiel van vaardigheden die ogenschijnlijk
vanzelf vermeerderen draait bij hen niet of nauwelijks. Voor deze mensen verdwijnt
duurzame participatie in kwalitatief goede banen steeds verder uit zicht.»8
…en sommigen hebben daar een werkgever voor nodig…
Voor een deel van de jongeren biedt juist werk de opstap en daarmee de kans om «het
vliegwiel van vaardigheden» te laten draaien. Voor hen vindt het kabinet het belangrijk
dat zij een werkgever kunnen vinden. Een werkgever die bereid is de jongere in dienst
te nemen. Zodat de jongere en de werkgever samen kunnen werken en samen kunnen leren.
Leren tijdens het werk is vaak een effectieve manier om vaardigheden te vergroten.
Net zoals formeel leren via scholing een effectieve manier is.
…met een beloning die voor beide partijen acceptabel is.
Voor het tot stand komen van zo’n relatie tussen werkgever en werknemer is de beloning
een belangrijke randvoorwaarde. Voor de werknemer moet de beloning volstaan als tegenprestatie
voor de verrichte arbeid. Voor de werkgever is van belang dat de totale loonkosten
in verhouding staan tot de productiviteit van de werknemer.
De minimaal aanvaardbare tegenprestatie is lager voor jongeren die eerste stappen
op de arbeidsmarkt zetten
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle werkenden een werkgever kunnen vinden. Daarom
vindt het kabinet voor werkenden die relatief veel vaardigheden aan te leren hebben
een lagere minimale tegenprestatie aanvaardbaar dan voor werkenden die al over meer
vaardigheden beschikken. Verschillen in behandeling op grond van leeftijd vindt het
kabinet in dit geval acceptabel. Het kabinet wil jongeren namelijk ook blijven stimuleren
om een vervolgopleiding te volgen en tegelijkertijd hen de kans geven om een baan
te vinden wanneer zij nog veel vaardigheden te leren hebben. Daarnaast geldt voor
jongeren dat ouders voor hen een onderhoudsplicht hebben. Wel wil het kabinet de balans
tussen toereikendheid van het minimale loon aan de ene kant en de bovenstaande argumenten
voor een lager loon voor jongeren bijstellen. Daarom verhoogt het kabinet het minimumjeugdloon.
2. Waarom kiest het kabinet voor leeftijdsgrenzen op 15 en 20 jaar?
Het kabinet houdt vast aan een minimumjeugdloon dat geldt voor jongeren van 15 tot
en met 20 jaar. Voor werknemers van 21 jaar en ouder blijft het reguliere minimumloon
gelden. Dit is in lijn met de huidige wet.
De ondergrens van het minimumjeugdloon ligt bij de leeftijd van 15 jaar. Het kabinet
ziet in de verkenning geen aanleiding om dit te heroverwegen.
De grens tussen het minimumjeugdloon en het reguliere minimumloon houdt het kabinet
op 21 jaar. Voordat zij die leeftijd bereiken hebben de meeste jongeren, mits hun
omstandigheden het toelaten, de eerste stappen op de arbeidsmarkt gezet of kunnen
zetten. Daarnaast ziet het kabinet dat rond deze leeftijd het karakter van de banen
geleidelijk verandert. Werknemers van 15 tot en met 20 jaar zijn overwegend scholieren
en studenten die werken in (bij)banen voor een beperkt aantal uren per week. Bij 21-jarigen
gaat het steeds meer om werkenden en studenten, waarvan de meerderheid werkt in omvangrijkere
banen van 20 uur per week of meer.9
De leeftijd van 21 jaar valt bovendien samen met het aflopen van de wettelijke plicht
voor ouders om hun kinderen te onderhouden. Uit de verkenning blijkt dat het afhangt
van de financiële positie van ouders of zij in de praktijk in staat zijn om te voldoen
aan de plicht om hun kinderen te onderhouden. Meer dan de helft (64 procent) van de
beroepsopleiding (bol)-studenten geld krijgt van hun ouders. Dit is gemiddeld 74 euro
per maand. Van de bol-studenten ontvangt 36 procent geen ouderbijdrage.10 Jongeren in de bijstand die door omstandigheden geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht
van hun ouders kunnen van de gemeente vervangende steun krijgen in de vorm van extra
(bijzondere) bijstand.11
Het kabinet is van mening dat voor alle werknemers van 21 jaar en ouder een voltijdbaan
voldoende inkomen moet opleveren om rond te komen.
3. Waarom kiest het kabinet voor de hogere percentages?
Hoe ouder je wordt, hoe hoger het loon waar je minimaal recht op hebt
Naarmate jongeren ouder worden doen zij steeds meer ervaring en vaardigheden op tijdens
het volgen van een opleiding en tijdens werk. Ook wordt de toereikendheid van het
loon steeds belangrijker om rond te kunnen komen. Het kabinet vindt het daarom logisch
dat het minimumjeugdloon stijgt naarmate jongeren ouder worden. Daarom loopt de staffel
van het minimumjeugdloon op met de leeftijd. Dit is de al bestaande systematiek in
de wetgeving.
Het kabinet kiest voor een lineaire oploop van de percentages. Op die manier verlopen
de overgangen van de ene naar de andere leeftijd geleidelijk. Dit beperkt de prikkel
voor werkgevers om afscheid te nemen van jeugdige werknemers die een jaar ouder worden.
Gelukkig zijn er veel werkgevers die jongeren in dienst houden, ook als zij een jaar
ouder worden. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat jongeren rond hun verjaardag
gemiddeld een grotere kans hebben op beëindiging van het dienstverband.12
Het kabinet ziet de vormgeving van de staffel ook in samenhang met twee bestaande
verplichtingen:
• Tot 16 jaar zijn jongeren leerplichtig.13 Daarnaast speelt bij jeugdige werknemers tot 17 jaar mee dat zij over het algemeen
in hun bestaan minder afhankelijk zijn van het minimumjeugdloon.
• Tot 18 jaar zijn jongeren verplicht een startkwalificatie te behalen.14 Het behalen van een startkwalificatie helpt jongeren om volwaardig mee te doen in
de maatschappij en duurzaam aan het werk te komen.15 Dit geeft de beste kansen op een kwalitatief goed werk. Werkgevers profiteren hiervan
door de beschikbaarheid van beter opgeleid personeel. Ook de samenleving als geheel
profiteert, want mensen met een startkwalificatie zijn zelfredzamer en doen minder
vaak een beroep op sociale voorzieningen.16 Voor jongeren tot 18 jaar staat formeel leren op school voorop. Werk komt op de tweede
plaats. Uiteraard vindt het kabinet het in het belang van jongeren dat zij ook na
hun 18e door blijven leren.
4. Andere instrumenten dan verhoging van het minimumjeugdloon
Het kabinet treft naast het verhogen van het minimumjeugdloon nog een aantal maatregelen
om de financiële positie van jongeren te verbeteren. Met het wetsvoorstel Participatiewet
in balans wordt geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om in knellende situaties
voor kwetsbare jongeren op individuele basis geen gebruik te maken van de vierwekenzoektermijn
die geldt voor jongeren onder de 27 die een bijstandsaanvraag doen. Met hetzelfde
wetsvoorstel wordt ook geregeld dat jongeren tot 27 jaar in de bijstand ook een deel
van hun bijverdiensten mogen houden. De aanvulling op de bijstandsnorm voor jongeren
waarvan de ouders de onderhoudsplicht niet (kunnen) vervullen, wordt geharmoniseerd
– zoals hierboven al benoemd en hieronder in het onderdeel «overige aspecten» verder
wordt toegelicht. Dit biedt jongeren in de bijstand meer zekerheid. Eerder is de kostendelersnorm
al aangepast; sinds 1 januari 2023 tellen jongeren tot 27 jaar niet meer mee als kostendeler
voor hun huisgenoten. Als gevolg hiervan kunnen jongeren langer thuis of in een gedeelde
woning blijven zonder dat dit voor hun huisgenoten met een bijstandsuitkering negatieve
financiële gevolgen heeft.
Het Ministerie van SZW richt mediacampagnes op jongeren. Onder andere om hen bewust
te maken van financiële verleidingen en om hen te attenderen op hulproutes zoals Geldfit.
Ook draagt het Ministerie van SZW bij aan het Jongeren Perspectief Fonds. Dit helpt
in tientallen gemeenten jongeren om schuldenvrij te worden en nieuw perspectief te
krijgen. Daarnaast zijn het middelbaar beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs
en het primair onderwijs door middel van de subsidieregeling «financiële educatie
voor onderwijsinstellingen» in staat gesteld om met financiële educatie aan de slag
te gaan. Scholen konden in het primair onderwijs sinds 4 maart 2025 subsidie aanvragen
voor onder andere het trainen van leerkrachten en docenten om financiële educatie
binnen hun eigen vak in te bedden, maar ook om bijvoorbeeld persoonlijke financiële
begeleiding aan leerlingen en studenten met geldzorgen te geven. Door deze inzet op
financiële educatie leren kinderen en jongeren al op jonge leeftijd omgaan met geld.
Dit draagt bij aan hun financiële weerbaarheid in de toekomst. Tot slot wordt er gewerkt
aan de implementatie van de Herziene consumentenkrediet richtlijn. Hierdoor moet achteraf
betalen aan strengere eisen voldoen.
Ook op het terrein van het onderwijs zet het kabinet instrumenten in. Studenten ontvangen
studiefinanciering. In aanvulling op die studiefinanciering en op een eventuele bijdrage
van de ouders dragen studenten zelf bij door te werken of te lenen. Voor studenten
van wie de ouders een lager inkomen hebben is er een aanvullende beurs beschikbaar.
Het is belangrijk dat alle studenten de financiële mogelijkheden die het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) biedt, waaronder studiefinanciering, weten
te vinden. Daarom doet DUO onderzoek naar niet-aanvraag van studiefinanciering onder
mbo 1 en 2 studenten. De resultaten van dat onderzoek worden verwacht in het najaar.
Ondertussen werkt OCW aan verbetering van de informatievoorziening. Zo ontwikkelt
het Nibud een rekentool over de kosten van studeren. Daarmee kunnen studenten en hun
ouders een eigen begroting maken en worden ze op alle financiële regelingen gewezen.
Daarnaast geeft DUO voorlichting op mbo-instellingen om studenten te informeren over
financiële regelingen. Tot slot wil de Minister van OCW door het afschaffen van de
variatie voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) op het minimumjeugdloon
de financiële positie van jonge bbl’ers verder versterken; zie hiervoor verderop in
deze brief het onderdeel «overige aspecten».
Effecten van de verhoging
Inkomenseffecten
In de verkenning is gekeken hoe het inkomen van voltijdswerkende minimumjeugdloonverdieners
zich verhoudt tot de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.17 De verkenning laat zien dat 18- en 19-jarigen die 36 uur per week voor het minimumjeugdloon
werkten in 2024 onvoldoende inkomen genereerden om zelfstandig een huishouden te voeren.
Op basis van cijfers van 2025 is nogmaals een inschatting gemaakt (zie figuur 1).18 Hierbij is ook het inkomen berekend dat zou gelden als de verhoging in 2025 al zou
zijn doorgevoerd. Dit geeft een beeld van het inkomenseffect van de verhoging voor
jongeren die voltijds werken.
De figuur laat zien dat de verhoging die het kabinet gaat doorvoeren het inkomen van
minimumjeugdloonverdieners van 18 tot en met 20 jaar doet toenemen. Voor minimumjeugdloonverdieners
van 19 en 20 jaar suggereert de figuur dat het minimumjeugdloon na de verhoging voor
mensen die 36 uur per week werken voldoende inkomen oplevert om een zelfstandig huishouden
te voeren. Voor 18-jarigen blijft het inkomen uit een baan op minimumjeugdloonniveau
onvoldoende voor het voeren van een zelfstandig huishouden. Het gaat hier om inschattingen.
In de praktijk kan de situatie verschillen. Bijvoorbeeld als dat de kosten voor levensonderhoud
hoger of lager liggen. Voor de figuur is gerekend met € 636 per maand aan huur, € 143
per maand aan energiekosten en € 962 per maand aan overige kosten waaronder boodschappen
en kleding.
Figuur 1: Inkomen van 36 uur per week werkende minimum(jeugd)loonverdieners afgezet
tegen kosten voor levensonderhoud (netto in € per maand in 2025).
Effecten voor werkgevers
Op voorhand zijn de effecten voor werkgevers moeilijk in te schatten. De verhoging
van het minimumjeugdloon leidt naar verwachting tot een combinatie van hogere personeelskosten
voor werkgevers en een licht hogere inflatie.
Op korte termijn na invoering in 2027 zal de verhoging leiden tot hogere personeelskosten.
Het grootste deel van dit effect zal plaatsvinden bij supermarkten en andere werkgevers
in de detailhandel. De verkenning liet zien dat in deze sector veel banen met een
loon rond het niveau van het minimumjeugdloon voorkomen.19 Deze lonen zijn gebaseerd op de cao’s waar beloningen rond dit niveau zijn vastgelegd.
Voor de detailhandel leidt de verhoging van het minimumjeugdloon naar schatting tot
een extra stijging van de personeelskosten van ordegrootte 2 tot 5 procent. Deze schatting
betreft het effect in 2027 voor een gemiddelde onderneming, uitgaand van de huidige
omstandigheden. Waaronder de huidige aandelen jongeren in het personeelsbestand.
Het is op voorhand niet duidelijk in welke mate ondernemers de extra personeelskosten
kunnen en zullen doorberekenen in de prijzen. De verwachting is dat ondernemingen
op korte termijn de extra personeelskosten proberen door te berekenen. Bij volledige
doorberekening stijgen de prijzen in de winkel naar schatting met ordegrootte 0,5
tot 1,5 procent. Sommige ondernemers bieden nu al een hogere vergoeding dan het minimumjeugdloon
en worden daardoor niet met extra personeelskosten geconfronteerd.
Het is echter niet gezegd dat winkeliers extra personeelskosten volledig en duurzaam
kunnen doorberekenen aan klanten. Het is ook mogelijk dat de extra kosten uiteindelijk
ten koste gaan van het bedrijfsresultaat en/of leiden tot een aanpassing van het verkoopproces.
Met name in grensregio’s kan het voor consumenten aantrekkelijker worden om in buurlanden
boodschappen te doen. Dergelijke effecten kunnen ook overwegingen vormen voor bestaande
winkeliers om hun onderneming te beëindigen.
Scholingseffecten
De effecten op de deelname aan onderwijs zijn beperkt helder. In de verkenning blijkt
dat de eerdere verhogingen van het minimumjeugdloon in 2017 en 2019 op de korte termijn
een beperkt negatief effect hadden op de onderwijsdeelname. Wat een verhoging op langere
termijn betekent voor de scholingsdeelname van jongeren is beperkt helder. Een klein
negatief effect kan al aanzienlijke schade opleveren: vroeg stoppen met onderwijs
leidt tot slechtere arbeidsmarktperspectieven voor jongeren en kan zo een leven lang
negatieve effecten hebben op de bestaanszekerheid van de betrokkene.20
Vertegenwoordigers uit het onderwijs zien in de praktijk dat scholieren en studenten
veel uren werken om hun levensonderhoud te bekostigen. De huidige hoogte van het minimumjeugdloon
zorgt daarmee volgens deze vertegenwoordigers eerder voor meer moeite voor jongeren
om hun studie te volgen dan dat het voor een prikkel zorgt om meer onderwijs te volgen.
Sommige jongeren overwegen om niet door te leren, omdat zij zich moeten focussen op
werken om in hun bestaan te voorzien.21 Dit signaal is voor het kabinet mede de aanleiding om het minimumjeugdloon te verhogen.
Werkgelegenheidseffecten
Eerdere verhogingen van het minimumjeugdloon in 2017 en 2019 hebben op korte termijn
een beperkt effect gehad op de arbeidsdeelname en werkgelegenheid van jeugdigen. Na
verloop van langere tijd leidt een verhoging van het minimumjeugdloon naar verwachting
tot een verlies aan arbeidsdeelname.
De effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon zullen per sector verschillen.
Relatief veel cao’s (ongeveer 42% van de 139 onderzochte cao’s) bevatten per 1 januari
2024 jeugdloonschalen. Vooral voor 15-, 16- en 17-jarigen zijn jeugdloonschalen afgesproken.
Deze jeugdschalen liggen voor 16-, 17- en 18-jarigen gemiddeld op 122,9%, 122,8% en
115,7% van het niveau van minimumjeugdloon voor die leeftijden.22 De gevolgen van het verhogen van het minimumjeugdloon op cao-afspraken over jeugdloonschalen
zijn voor nu nog onduidelijk. Dit komt deels omdat de verhoging pas in 2027 ingaat
en in de tussentijd er nieuwe cao’s worden afgesloten. Daarnaast verschillen de afspraken
over jeugdschalen van elkaar en bestaan ze uit ofwel uit (progressieve) staffels ofwel
uit bedragen. Het is aan cao-partijen om over de jeugdschalen nadere afspraken te
maken.
Het kabinet is van mening dat de positieve effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon
zwaarder wegen dan de mogelijke negatieve effecten op de werkgelegenheid, zeker gezien
de huidige krapte op de arbeidsmarkt en de lage jeugdwerkloosheid.
Effecten Rijksbegroting
De aanpassing van het minimumjeugdloon heeft structurele budgettaire gevolgen (zie
tabel 2). Deze verhoging leidt tot hogere Wajong-uitgaven. De uitkeringshoogte van
jonggehandicapten van 18 tot en met 20 jaar die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben,
is namelijk gebaseerd op het minimumjeugdloon. De Wajong stelt de hoogte van de uitkering
voor 18- tot en met 20-jarigen vast op 75% van het minimumjeugdloon. De verhoging
voor 16- en 17-jarigen heeft geen budgettair effect op de Wajong. Dat komt doordat
enkel 18-jarigen en ouder recht hebben op Wajong.
Daarnaast leidt de verhoging van het minimumjeugdloon tot hogere loonkosten en daarmee
hogere uitgaven aan de loonkostensubsidie voor werknemers die vanuit de Participatiewet
worden ondersteund. Loonkostensubsidie kan verstrekt worden aan werkgevers van 15-
t/m 17-jarige werknemers. Hierdoor heeft de verhoging van het minimumjeugdloon voor
deze leeftijden wel effect op de loonkostensubsidie.
De verhoging van het minimumjeugdloon leidt ook tot extra uitgaven aan de aanvulling
op de bijstandsnorm voor jongeren tot 21 jaar in de Participatiewet.23 Deze verhoging wordt hieronder toegelicht. De extra middelen voor de loonkostensubsidie
en de bijstand worden toegevoegd aan de specifieke uitkering Macrobudget Participatiewetuitkeringen.
Tabel 2: Budgettair effect verhoging minimumjeugdloon (in miljoenen €).
x € 1 mln.
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Struc.
Verhoging
0
0
39
40
42
43
60
Internationaal perspectief
Onder de EU-lidstaten met een wettelijk minimumloon heeft een minderheid een minimumjeugdloon
of de mogelijkheid om onder voorwaarden een korting op het loon van minderjarigen
toe te passen. Het huidige minimumjeugdloon in Nederland is lager dan in naburige
landen met een minimumjeugdloon. Dit geldt voor de bedragen in euro per uur, en ook
voor de percentages van het reguliere minimumloon. Met de verhoging zal het minimumjeugdloon
in Nederland voor 16- tot en met 20-jarigen meer in overeenstemming worden gebracht
met de omliggende landen. Het verschil in percentages en de hoogte van het bedrag
per uur blijft bestaan.
Overige aspecten
Besluit afschaffing beroepsbegeleidende leerweg (bbl)-staffel
Uw Kamer wordt separaat geïnformeerd over de acties uit het bbl-offensief. Daarin
kondigt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de bbl-staffel te willen
afschaffen. Het minimumloon voor studenten in de bbl voor 18-, 19- en 20-jarigen wordt
hiermee gelijkgetrokken met het minimumjeugdloon.
De verlaagde bbl-staffel is in 2017 ingevoerd om werkgevers te stimuleren om meer
leerwerkplekken voor bbl-studenten aan te bieden. In de huidige krappe arbeidsmarkt
vormt de bbl een manier voor werkgevers om talentvolle studenten al in een vroeg stadium
van de opleiding aan het bedrijf te binden. Het doel van het bbl-offensief is dan
ook dat meer mensen, voor wie de bbl een passende opleidingsroute is, kiezen voor
de bbl.
Een deel van de bbl-studenten loopt echter tegen structurele financiële knelpunten
aan die hun leerloopbaan onder druk zetten. Bbl-studenten werken vaak vier dagen per
week, maar hebben op grond van de wet in ruil daarvoor geen recht op een volledig
minimumjeugdloon. Dit maakt hen financieel kwetsbaar, zeker omdat ze daarnaast geen
recht hebben op studiefinanciering of een studenten-OV. De lage beloning maakt hen
vatbaar voor financiële stress. Dit leidt tot verhoogde uitvalrisico’s en ongelijkheid
ten opzichte van voltijdstudenten. Uit onderzoek van het Nibud24 blijkt dat jonge uitwonende bbl-studenten vaak niet rondkomen van hun salaris en
moeite hebben om hun kosten te dekken. De bbl kent een relatief hoog percentage voortijdig
schoolverlaters. In het actieplan «Voorkomen voortijdig schoolverlaten» staat dat
financiële prikkels om de opleiding te verruilen voor werk moeten worden verkleind.25 Dit helpt om ongediplomeerde uitstroom tegen te gaan. Een passende vergoeding voor
stages en bbl-leerbanen helpt hierbij.
Naar verwachting zijn de budgettaire effecten van deze aanpassing van de bbl-staffel
voor de Rijksbegroting verwaarloosbaar.
Besluit aanpassing opgehoogde bijstandsnorm bij niet nakomen onderhoudsplicht
Naar aanleiding van de verhoging van het minimumjeugdloon is het kabinet voornemens
om de bijstand voor een groep jongmeerderjarigen (18 tot en met 20 jaar) aan te passen.
Het gaat om de ongeveer 1.000 jongeren in de bijstand die geen beroep kunnen doen
op de onderhoudsplicht van hun ouders. Voor hen zal de reguliere bijstandsnorm worden
opgehoogd tot de norm voor volwassenen (21 jaar en ouder).26
Dit is een verhoging van wat wordt geregeld met het wetsvoorstel Participatiewet in
balans dat in april jl. door uw Kamer is aanvaard.27 De reguliere bijstandsnorm voor jongeren gaat uit van een bijdrage van de ouders
vanwege de onderhoudsplicht. Als de ouders niet aan deze plicht (kunnen) voldoen,
is de jongerennorm ontoereikend. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans regelt
een vaste ophoging voor jongeren in deze situatie, waar de gemeente de reguliere jongerennorm
nu nog op individuele basis moet aanvullen met bijzondere bijstand. Het bedrag van
deze ophoging is zo afgestemd dat de bijstand optelt tot 90% van het netto minimumjeugdloon
(voor een 18-jarige). Dit zal nog ongeveer € 300 per maand minder zijn dan de bijstand
voor volwassenen.
Een ophoging tot de volwassenennorm draagt er verder aan bij dat jongeren in de bijstand
die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders niet in (financiële)
problemen komen en zekerheid hebben over hun uitkering. De meeste van deze jongeren
hebben dezelfde bestaanskosten als een volwassene, omdat zij niet bij hun ouders (kunnen)
wonen. Bij de huidige hoogte van minimumjeugdloon zorgt een vaste ophoging tot de
volwassenennorm er te vaak voor dat uitstroom naar werk of opleiding financieel niet
aantrekkelijk is. Dit vindt het kabinet – zeker bij jongeren – onwenselijk. Door de
verhoging van het minimumjeugdloon is er wel ruimte voor een ophoging van de jongerennorm
tot de volwassenennorm.28
Daarnaast zal deze aanpassing de bijstandsverstrekking voor deze groep jongeren verder
harmoniseren en vereenvoudigen. Hoewel gemeenten op dit moment en na inwerkingtreding
van Participatiewet in balans al bijstand ter hoogte van de volwassenennorm kunnen
verstrekken, moet dit op individuele basis worden beoordeeld. Hiermee is bijstandsverstrekking
op het niveau van de volwassennorm het uitgangspunt. Naar verwachting zal dit de verschillen
tussen gemeenten na de harmonisering in Participatiewet in balans verder verkleinen.
Gemeenten blijven gehouden om de ophoging te verlagen in het geval dat de jongere
lagere bestaanskosten heeft of als de ouders gedeeltelijk kunnen bijdragen.
Het budgettaire effect van de verhoging is geraamd op circa € 4 miljoen structureel.
Dit effect is meegenomen in de budgettaire reeks in tabel 2.
Caribisch Nederland
Het kabinet werkt vanuit het principe van pas toe of leg uit (comply or explain). Alle nieuwe Europees-Nederlandse regelgeving is in principe ook van toepassing
op Caribisch Nederland. Dit geldt niet als er gronden zijn om dat niet te doen. Caribisch
Nederland kent een ander minimumloon en hogere minimumloonpercentages voor jongeren.
Dit komt onder andere doordat bij de staatkundige hervormingen in 2010 wet- en regelgeving
is overgenomen uit de Nederlandse Antillen. Daarnaast kent Caribisch Nederland een
andere arbeidsmarkt en een ander prijspeil. Daarom is Caribisch Nederland buiten deze
verkenning gehouden. De werktijden en leeftijden waarop jongeren mogen werken in Caribisch
Nederland zijn gelijkgetrokken met Europees Nederland. Hierbij is de situatie ontstaan
dat er voor 15-jarigen op dit moment geen minimumpercentage bestaat. Het kabinet zal
de mogelijkheden bekijken om dit te corrigeren en zal dan ook kijken welk percentage
gebruikt kan worden dat aansluit op de overige minimumjeugdloonpercentages in Caribisch
Nederland.
Vervolgstappen
Het minimumjeugdloon zal per 1 januari 2027 verhoogd worden. Verhoging vereist wijziging
via algemene maatregel van bestuur (AMvB) ter aanpassing van de staffel in het Besluit
minimumjeugdloon, artikel 2. Deze zal worden aangepast conform tabel 1 in deze brief.
Afschaffing van de bbl-staffel vereist ook een wijziging via AMvB. Artikel 3 van het
Besluit minimumjeugdloon zal moeten worden aangepast. Dit kan tegelijkertijd met de
verhoging van het minimumjeugdloon worden geregeld.
Aanpassing van de aanvulling op de jongerennorm vereist een wijziging van de Participatiewet.
Deze wetswijziging wordt in gang gezet. Uitgaande van een regulier wetgevingsproces,
is de verwachting dat de wetswijzing later in werking kan treden dan de verhoging
van het minimumjeugdloon. Maar door het wetsvoorstel Participatiewet in balans zal
de aanvulling al meestijgen met de verhoging van het minimumjeugdloon. Hiermee wordt
de beoogde verhoging van de aanvulling al grotendeels gerealiseerd.29
Tot slot
De verhoging van het minimumjeugdloon is een belangrijke stap. Het is onderdeel van
de brede opgave van bestaanszekerheid waar dit (demissionaire) kabinet voor staat.
Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid