Brief regering : Rapportage dividendstripping
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 263
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2025
Met ingang van 1 januari 2024 is een aantal maatregelen ter versterking van de aanpak
van dividendstripping in werking getreden.1 Daarnaast is door het vorige kabinet verder onderzoek aangekondigd naar mogelijke
aanvullende maatregelen tegen dividendstripping.2 Met deze brief informeer ik uw Kamer over dit onderzoek en schets ik de vervolgstappen.
1. Inleiding
Dividendstripping is een zeer complex fenomeen en heeft verschillende verschijningsvormen.
De transacties die ten grondslag liggen aan dividendstripping worden verhuld en zijn
continu aan verandering onderhevig.3 In aanvulling op de per 2024 in werking getreden maatregelen doet het kabinet daarom
onderzoek naar de vraag of en welke nadere wettelijke maatregelen mogelijk genomen
kunnen worden om dividendstripping verder tegen te gaan.
Het onderzoek naar mogelijke aanvullende wettelijke maatregelen tegen dividendstripping
valt uiteen in verschillende onderdelen. Er is onderzoek gedaan naar de zogenoemde
nettorendementbenadering, een maatregel gericht op pensioenfondsen en dividendstripping
met deelnemingsdividenden en in groepsverband. Tot slot is door het International
Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) onderzocht welke maatregelen andere landen hebben
genomen. Het rapport van IBFD is bij deze brief gevoegd als bijlage 1.
Naar aanleiding van dit onderzoek is het kabinet voornemens een aantal maatregelen
uit te werken in een consultatiedocument en hierover in het najaar een internetconsultatie
te starten. Uw Kamer zal over de uitkomsten van de internetconsultatie worden geïnformeerd.
Mede aan de hand van de internetconsultatie kan besloten worden of en zo ja welke
maatregelen concreet kunnen worden ingevoerd.
Deze brief is als volgt opgebouwd. Allereerst gaat de brief in op het fenomeen dividendstripping
en de achtergrond van het onderzoek (onderdeel 2). Vervolgens gaat de brief in op
de verschillende onderdelen van het onderzoek (onderdeel 3). Daarna gaat deze brief
in op een aantal recente ontwikkelingen (een arrest van de Hoge Raad en een nieuwe
EU-richtlijn, genaamd FASTER4, onderdeel 4). Tot slot schetst de brief het beoogde vervolgtraject (onderdeel 5).
2. Achtergrond
2.1. Wat is dividendstripping?
Bij dividendstripping wordt de economische en juridische gerechtigdheid tot dividenden
rondom de zogenoemde registratiedatum (record date)5 opgesplitst om een dividendbelastingvoordeel te behalen. De (buitenlandse) aandeelhouder
behoudt gedurende de transacties het economisch belang bij de aandelen, maar draagt
het juridische eigendom bij dezelfde aandelen (tijdelijk) over aan een andere partij
die recht heeft op een gunstigere behandeling in de dividendbelasting. Deze gunstigere
positie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een recht op verrekening, vrijstelling,
teruggaaf of vermindering van de Nederlandse dividendbelasting (hierna ook: een tegemoetkoming
in de dividendbelasting) waartoe de oorspronkelijke (buitenlandse) aandeelhouder geen
of een beperkter recht heeft. De heffing van dividendbelasting kan op deze wijze worden
voorkomen of beperkt. Hoewel de verschijningsvormen van dividendstripping in de praktijk
divers en zeer complex kunnen zijn, werkt vrijwel elke vorm van dividendstripping
in de kern op de hiervoor beschreven wijze.
Voorbeeld
Onderstaande afbeelding geeft de kern van dividendstripping vereenvoudigd weer.
In dit voorbeeld leent een buitenlandse vennootschap die de dividendbelasting niet
kan verrekenen de aandelen uit aan een Nederlandse vennootschap die de dividendbelasting
wel kan verrekenen. Door middel van de dividendvervangende betaling wordt het behaalde
belastingvoordeel verdeeld. In de praktijk worden deze transacties vaak verhuld door
deze via verschillende marktpartijen te structureren en blijven koersrisico’s de facto
bij de buitenlandse vennootschap. Mede om die reden is het moeilijk in te schatten
welke bedragen gemoeid zijn met dividendstripping.
2.2. Resultaten bestrijding dividendstripping door de Belastingdienst
Het toezicht op de naleving van de bestaande anti-dividendstrippingsbepalingen door de Belastingdienst is sinds eind 2023 geïntensiveerd.6 De huidige bestrijding vergt schaarse en kostbare toezichtcapaciteit. Dit is dan
ook een aandachtspunt bij eventuele aanvullende maatregelen. Op dit moment is de Belastingdienst,
naast lopende onderzoeken, betrokken bij vijf gerechtelijke procedures over dividendstripping.
Deze procedures gaan over een totaal van € 241 miljoen aan belasting. Niet alle dossiers
komen bij de rechter. Door de intensivering van het toezicht, alsmede de potentiële
inzet van het strafrecht, merkt de Belastingdienst een toenemende bereidheid tot contact
over andere manieren om een geschil te beslechten en/of onzekerheden weg te nemen.
Recentelijk zijn meerdere vaststellingsovereenkomsten gesloten naar aanleiding van
controles door de Belastingdienst. Het gaat om vaststellingovereenkomsten voor een
totaal van € 362 miljoen aan belasting inclusief boetes. Verder is in dat kader overeengekomen
dat de betrokken belastingplichtigen voor € 142 miljoen geen verdere teruggaafverzoeken
zullen indienen.
2.3. Wetgeving per 2024 en nader onderzoek
Per 1 januari 2024 is een aantal maatregelen in werking getreden om de aanpak van
dividendstripping te versterken. De bewijslastverdeling is hierbij aangepast. Daarnaast
is de zogenoemde registratiedatum wettelijk vastgelegd. Tot slot is een nadere invulling
gegeven aan het begrip «samenstel van transacties», teneinde opsplitsing van belangen
binnen concernverband te voorkomen.
De bestrijding van dividendstripping begint met de detectie ervan. Hierdoor ligt de
focus van de Belastingdienst vooral nog op (mogelijke) gevallen van dividendstripping
van vóór 2024. De Belastingdienst heeft dus nog nagenoeg geen ervaring met de aangepaste
regels.
Naast de invoering van nieuwe maatregelen per 1 januari 2024 is onderzoek aangekondigd
naar aanvullende regelgeving tegen dividendstripping.7 Het onderzoek ziet enerzijds op een meer generieke maatregel (nettorendementbenadering)
en anderzijds op meer specifieke situaties (pensioenfondsen en deelnemingsdividenden/groepssituaties).
Verder is zoals toegezegd door mijn ambtsvoorganger ook onderzocht welke maatregelen
andere landen hebben ingevoerd tegen dividendstripping.
Het volgende onderdeel gaat achtereenvolgend in op:
− Of en hoe de zogenoemde nettorendementbenadering kan worden vormgegeven (3.1).
− Is voor pensioenfondsen een specifieke maatregel nodig en mogelijk (3.2)?
− Zijn voor specifieke vormen van dividendstripping met deelnemingsdividenden en in
groepsverband maatregelen nodig en mogelijk (3.3)?
− Welke maatregelen hebben andere landen genomen en welke maatregelen kunnen interessant
zijn voor Nederland (3.4)?
Daarbij is gekeken naar een aantal randvoorwaarden voor eventuele maatregelen:
− Goede uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst en marktpartijen;
− Het beperken van de impact op de reguliere beurshandel en gevolgen voor burgers en
bedrijven;
− Verenigbaarheid met Europees recht en belastingverdragen.
3. Onderzoek
3.1. Nettorendementbenadering
Als onderdeel van de internetconsultatie 2021/2022 is het alternatief van een nettorendementbenadering
geconsulteerd. Naar aanleiding van die consultatie is nader onderzoek aangekondigd
naar de uitwerking van dit alternatief. In dit onderzoek heeft het kabinet, met inachtneming
van de reacties op de consultatie, onderzocht of en hoe de zogenoemde nettorendementbenadering
kan worden vormgegeven. Hierna wordt de nettorendementbenadering nader uiteengezet.
Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat het enkel de omschrijving van een mogelijke
nieuwe maatregel betreft en dat deze uiteenzetting niet bedoeld is als invulling van
bestaande wet- en regelgeving.
De ratio van de nettorendementbenadering is dat een tegemoetkoming in de dividendbelasting
niet op zijn plaats is als door een samenstel van transacties het rendement op de
aandelen niet of slechts beperkt bij de ontvanger van het dividend terecht komt. De
belastingplichtige heeft dan in wezen onvoldoende economisch belang bij de aandelen
en bij het dividend.
De nettorendementbenadering ontzegt een tegemoetkoming in de dividendbelasting als
cumulatief aan de volgende drie criteria wordt voldaan:
i. Het totale bedrag aan dividendbelasting overstijgt een bepaald minimumbedrag (doelmatigheidsdrempel);
ii. Door een samenstel van transacties is het koersrisico op de aandelen waarop het dividend
wordt ontvangen voor een groot deel afgedekt;
iii. Als gevolg van punt ii, is het nettorendement op het dividend minder dan een bepaald
percentage van de bruto ontvangsten (bijvoorbeeld minder dan 15%).
Nadere toelichting
Onder dit alternatief moet voor een tegemoetkoming in de dividendbelasting aannemelijk
worden gemaakt dat voldoende rendement met het dividend is behaald. Hiervoor kan worden
aangesloten bij de financiële administratie van (het concern van) de belastingplichtige
in kwestie. Onderzoeken door de Belastingdienst naar de rechtmatigheid van de geclaimde
tegemoetkoming in de dividendbelasting kunnen dan sneller worden afgerond. Voor een
schematisch voorbeeld van de nettorendementbenadering verwijs ik naar bijlage 2.
Door te werken met een doelmatigheidsdrempel wordt een groot deel van de situaties
niet geraakt bij deze benadering. Bij dividenduitkeringen onder deze drempel is de
verwachting dat het risico op dividendstripping beperkt is, omdat het niet loont om
dividendstripping-transacties op te zetten. Het afdekken van een koersrisico zorgt
ervoor dat het feitelijke dividendrendement (deels) wordt verlegd naar een andere
partij dan de dividendontvanger, bijvoorbeeld door het afsluiten van een derivatencontract.
Bij de vaststelling van het nettorendement wordt enkel rekening gehouden met het nettorendement
dat samenhangt met het samenstel van transacties dat verband houdt met het ontvangen
dividend. Daarbij kan worden gedacht aan derivaten of de vooruit- of doorbetaling
van de dividendopbrengst. Op het moment dat een dividend wordt ontvangen dat de doelmatigheidsdrempel
overschrijdt, maar geen sprake is van een samenstel van transacties, vindt de maatregel
in deze benadering geen toepassing. De maatregel grijpt pas in als de drempel wordt
overschreden, er sprake is van een samenstel van transacties waardoor het koersrisico
voor een groot deel is afgedekt én als gevolg daarvan het nettorendement onder (bijvoorbeeld)
de 15% ligt.
Desalniettemin zou een ongewenst effect kunnen optreden bij sommige financiële dienstverleners,
zoals market makers. Voor deze partijen kan een objectieve tegenbewijsregeling worden
overwogen, bijvoorbeeld door de maatregel niet toe te passen voor zover er geen sprake
is van afwijkende handelspatronen rondom de registratiedatum.
Gelet op het voorgaande lijkt een uitwerking van de nettorendementbenadering met voldoende
afbakening om bonafide gevallen te ontzien mogelijk. Deze afbakening zorgt echter
wel voor complexiteit.
3.2. Maatregel gericht op pensioenfondsen
Pensioenfondsen zijn in Nederland, onder voorwaarden, vrijgesteld van vennootschapsbelasting.8 In het verlengde daarvan voorziet de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965)
voor pensioenfondsen in mogelijkheden tot vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting,
indien het pensioenfonds de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend. Deze mogelijkheden
staan tevens open voor buitenlandse pensioenfondsen die, als ze in Nederland gevestigd
zouden zijn, als vrijgesteld pensioenfonds zouden worden aangemerkt.
Om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling van vennootschapsbelasting (en in
het verlengde daarvan recht te hebben op vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting)
moeten de activiteiten van het pensioenfonds voor een groot deel bestaan uit, kort
gezegd, pensioenfondsactiviteiten.9 Dividendstripping valt daar niet onder. Dat betreft namelijk niet het beleggen van
de ingelegde gelden, maar is eerder een vorm van (verboden) «financiële dienstverlening».
Het pensioenfonds wordt dan gebruikt om een dividendbelastingvoordeel te behalen ten
behoeve van de eigenlijke aandeelhouder die in een minder gunstige dividendbelastingpositie
verkeert.
Er is een manier om dividendstripping met gebruik van pensioenfondsen gericht verder
tegen te gaan. Dit kan worden geregeld door een vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting
aan een pensioenfonds uit te sluiten als een dividend is toe te rekenen aan een bedrijfsmatige
activiteit. Hieraan kan invulling worden gegeven op basis van bekende concepten. Zo
is er reeds jurisprudentie over het ontzeggen van de pensioenvrijstelling in de vennootschapsbelasting
als sprake is van dividendarbitrage-activiteiten.10 Ook is er jurisprudentie onder het belastingverdrag met de Verenigde Staten op grond
waarvan een pensioenfonds een vrijstelling van dividendbelasting wordt ontzegd als
sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Het innemen van een zogenoemde longpositie
in aandelen met daartegenover een shortpositie in derivaten is daar een voorbeeld
van.11
3.3. Deelnemingsdividenden en dividendstripping met gebruik van een groepsstructuur
De Wet DB 1965 voorziet, onder voorwaarden, in een vrijstelling van inhouding van
dividendbelasting in groepsverband12 voor uitdelingen aan opbrengstgerechtigden in een EU/EER-land of een verdragsland
(inhoudingsvrijstelling). Het is in beginsel toegestaan om een groepsstructuur op
een zo voordelig mogelijke manier in te richten. Misbruik wordt echter bestreden.
Zo bevat de inhoudingsvrijstelling een algemene antimisbruikbepaling.13 De inhoudingsvrijstelling vindt geen toepassing als een belang wordt gehouden met
als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander
te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks
van constructies of samenstel van transacties.
De inhoudingsvrijstelling vindt eveneens geen toepassing indien sprake is van dividendstripping.14 Dividendstripping met deelnemingsdividenden ziet op de eerder omschreven vormen van
dividendstripping. Hierbij wordt de inhoudingsvrijstelling gebruikt om een dividendbelastingvoordeel
te behalen. Het gaat dan kortweg om de situatie waarbij een aandelenbelang wordt gehouden
door een partij die geen (of in mindere mate) aanspraak kan maken op een tegemoetkoming
in de dividendbelasting en de aandelen tijdelijk worden ondergebracht bij een andere
partij die tijdelijk een 5%-belang verkrijgt of uitbreidt. Deze partij met een 5%-belang
past vervolgens de inhoudingsvrijstelling voor deelnemingsdividenden op de dividenden
toe, terwijl het (economische) belang in de aandelen blijft bij de oorspronkelijke
aandeelhouder. Er zijn op dit moment geen concrete signalen over dividendstripping
met deelnemingsdividenden die aanleiding vormen om op dit vlak een nadere maatregel
te ontwikkelen.
In het onderzoek is verder naar voren gekomen dat binnen groepen van verbonden lichamen
en/of natuurlijke personen constructies mogelijk zijn waarbij de onderdelen van een
dividendstripping-transactie worden opgeknipt. Hoewel met ingang van 1 januari 2024
reeds een nadere invulling is gegeven aan het begrip «samenstel van transacties» kan
het wenselijk zijn om de huidige bepaling te verduidelijken teneinde geen twijfel
te laten bestaan over de reikwijdte daarvan.
3.4. Uitkomsten internationaal onderzoek IBFD
Tijdens de parlementaire behandeling van de maatregelen die per 1 januari 2024 in
werking zijn getreden is toegezegd om te onderzoeken welke maatregelen andere landen
hebben ingevoerd tegen dividendstripping. Dit deel van het bredere onderzoek is uitbesteed
aan het IBFD. De onderzochte landen zijn, België, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk,
Denemarken, Finland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland.15 Uit het rapport komt naar voren dat verschillende landen met verschillende vormen
van dividendstripping te maken hebben (gehad). De onderzochte landen vallen globaal
uiteen in twee categorieën: enerzijds de landen die geen specifieke maatregelen tegen
dividendstripping hebben getroffen, maar dividendstripping bestrijden met veelal algemene
anti-misbruikbepalingen en anderzijds de landen die wél specifieke maatregelen tegen dividendstripping
hebben getroffen.
Landen zonder gerichte maatregel
Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden hebben geen specifieke wetgeving om dividendstripping
tegen te gaan. Deze landen zijn voor de bestrijding van dividendstripping aangewezen
op een generieke anti-misbruikbepaling (general anti-abuse rule of GAAR) of «substance-over-form»
benadering. Zwitserland kent net als Nederland de voorwaarde dat degene die om een
tegemoetkoming in de dividendbelasting vraagt de uiteindelijk gerechtigde dient te
zijn. Uit het rapport volgt dat de Zwitserse Hoge Raad in voorkomende gevallen heeft
beslist dat geen sprake was van uiteindelijke gerechtigdheid bij zogenoemde securities
lending en bij verschillende derivaten- en afdektransacties. Hierdoor werd een tegemoetkoming
in de dividendbelasting geweigerd.
Landen met een gerichte maatregel
Uit het onderzoek volgt dat België, Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk specifieke
wetgeving hebben om dividendstripping tegen te gaan. Het gaat bij alle vier de landen
om enige vorm van een houdstertermijn, waarbij er onderling wezenlijke verschillen
zijn. Nederland heeft op dit moment geen dergelijke maatregel.
De Belgische variant is qua reikwijdte het meest beperkt en betreft een houdstertermijn
van 60 dagen specifiek voor pensioenfondsen. België verleent geen vrijstelling van
dividendbelasting (de «roerende voorheffing») ingeval sprake is van een kunstmatige
constructie. Voor pensioenfondsen is sprake van een (weerlegbaar) vermoeden dat sprake
is van een kunstmatige constructie als een pensioenfonds de aandelen niet voor een
periode van ten minste 60 dagen houdt. Verder vereist België voor verrekening van
dividendbelasting dat de aandeelhouder de desbetreffende aandelen waaruit het dividend
voortvloeit in «volle eigendom» heeft.
Frankrijk heeft maatregelen die gericht zijn op betalingen met betrekking tot, kort
gezegd, een tijdelijke overdracht van Franse aandelen of rechten op dergelijke aandelen.
Deze regel wordt toegepast indien de tijdelijke verkoop of een andere transactie plaatsvindt
binnen een periode van 45 dagen. Als de maatregel toepassing vindt, wordt verondersteld
dat het binnenlandse lichaam een dividend betaalt aan het buitenlandse lichaam. Over
dat veronderstelde dividend wordt vervolgens dividendbelasting geheven.
Duitsland en Oostenrijk hebben beide een vergelijkbare maatregel die bepaalt dat de
gerechtigde tot een dividend rondom de registratiedatum ten minste 45 dagen economisch
het risico moet lopen met betrekking tot de onderliggende aandelen om voor een vermindering
van dividendbelasting in aanmerking te komen. Concreet wordt vereist dat de juridische
eigenaar van de aandelen voor minimaal 70% het risico moet dragen bij eventueel waardeverlies
van de aandelen. Daarbij hanteren beide landen voor de toepassing van deze maatregel
een drempel van € 20.000 aan dividenden per jaar.
Mogelijkheden voor Nederland
Van de hiervoor omschreven maatregelen is de eerste inschatting dat de Duits-Oostenrijkse
variant het meest concreet zou kunnen bijdragen aan het bestrijden van dividendstripping.
De Belgische houdstertermijn is beperkt qua reikwijdte (alleen pensioenfondsen). Een
maatregel zoals de Franse lijkt gelet op de systematiek met veronderstelde dividenden
complex en heeft daarom niet de voorkeur. De Duits-Oostenrijkse maatregel gaat uit
van een aantal specifieke toetsen en ontzegt, als daaraan is voldaan, vermindering
van dividendbelasting. Een dergelijke maatregel lijkt beter inpasbaar in het Nederlandse
systeem. Het onderzoek van het IBFD geeft op dat punt aanleiding om nader te onderzoeken
of en hoe een maatregel als die van Duitsland en Oostenrijk zou kunnen worden ingepast
in het Nederlandse systeem.
4. Arrest Hoge Raad van 19 januari 2024 en Faster
Los van het onderzoek naar aanvullende maatregelen, zijn er de afgelopen tijd twee
ontwikkelingen die verband houden met dividendstripping. Het gaat om een arrest van
de Hoge Raad, waar begin vorig jaar vanuit uw Kamer ook vragen over zijn gesteld16 en een nieuwe EU-richtlijn: FASTER17. Hieronder licht ik deze recente ontwikkelingen kort toe.
4.1. Arrest Hoge Raad van 19 januari 2024
Een tegemoetkoming in de dividendbelasting komt toe aan de «opbrengstgerechtigde»
die tevens «uiteindelijk gerechtigd» is tot de dividenden. In een arrest van 19 januari
2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld hoe deze twee kernbegrippen moeten worden uitgelegd.
Daarbij oordeelde de Hoge Raad dat de wettelijke uitzondering die omschrijft wanneer
een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde is, een uitputtende regeling
betreft. Daarnaast maakt het arrest duidelijk dat het niet pleitbaar is dat een opbrengstgerechtigde
ook de uiteindelijk gerechtigde is als aannemelijk is dat aan alle voorwaarden voor
toepassing van de bestaande anti-dividendstrippingsmaatregel is voldaan. De Belastingdienst
zal ook in andere zaken rekening houden met deze uitleg van de Hoge Raad. In het arrest
van 19 januari 2024 heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
De zaak is ingetrokken en er zal dus geen uitspraak meer volgen van gerechtshof Den Haag.
Hierbij geldt dat de Belastingdienst in het algemeen afziet van een verdere procedure,
indien er geen (financieel) belang meer aanwezig is om door te procederen.
In een andere zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan.
Het gerechtshof heeft aan de hand van het arrest van 19 januari 2024 geoordeeld dat
sprake is van dividendstripping. Belastingplichtige heeft beroep in cassatie ingesteld
bij de Hoge Raad.
4.2. FASTER
In de Ecofinraad van 10 december 2024 is een akkoord bereikt over de Europese richtlijn
FASTER, betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden
bronbelasting. De richtlijn ziet op het vereenvoudigen en harmoniseren van procedures
voor de vermindering van bronbelasting en het tegengaan van dividendstripping. De
richtlijn ziet voornamelijk op de te volgen procedures om bronbelasting terug te krijgen
en heeft geen invloed op de wettelijke bepalingen van lidstaten die de hoogte van
de belastingschuld bepalen. Daarbij voorziet de richtlijn tevens in maatregelen tegen
belastingfraude en fiscaal misbruik bij deze procedures voor de vermindering van te
veel ingehouden bronbelasting. Deze maatregelen tegen fraude en misbruik zien op transacties
en financiële regelingen die rondom de ex-dividenddatum plaatsvinden. De richtlijn
moet uiterlijk 31 december 2028 zijn omgezet in nationale wetgeving. De wetgeving
dient per 1 januari 2030 in werking te treden. Hoewel er binnen de systematiek van
de richtlijn FASTER aandacht is voor fraude en misbruik, voorziet FASTER zelf niet
in algemeen geldende maatregelen tegen dividendstripping.
5. Weging en vervolg
Zoals uitgewerkt in de voorgaande onderdelen ben ik voornemens de komende tijd te
werken aan een nadere uitwerking van de volgende maatregelen: de (i) nettorendementbenadering,
(ii) een maatregel gericht op pensioenfondsen, (iii) een aanvulling van de bestaande
wetgeving voor gevallen waarin verschillende onderdelen van dividendstripping verspreid
worden over verschillende vennootschappen in een groep en (iv) de Duits-Oostenrijkse
maatregel, op een manier die past binnen het Nederlandse systeem en die voldoende
gericht is. De uitwerking van deze maatregelen ben ik voornemens te consulteren.
Zoals hiervoor aangegeven, let ik daarbij op de volgende randvoorwaarden: goede uitvoerbaarheid
(voor de Belastingdienst en de marktpartijen), zo beperkt mogelijke impact op de reguliere
beurshandel en zo min mogelijk gevolgen voor bonafide burgers en bedrijven en verenigbaarheid
met Europees recht en belastingverdragen. Hiermee is bij het onderzoek naar mogelijke
maatregelen al rekening gehouden door deze zoveel mogelijk toe te spitsen op daadwerkelijke
situaties van dividendstripping. Voor wat betreft de verhouding tot belastingverdragen,
merk ik op dat er onderzoek is gedaan naar mogelijke maatregelen in Nederlandse wetgeving
die grenzen stellen aan een tegemoetkoming in de dividendbelasting die op grond van
de Nederlandse wetgeving mogelijk is. In internationale situaties dient ook rekening
te worden gehouden met bilaterale belastingverdragen. Belastingverdragen hebben als
doel economische relaties tussen landen te bevorderen door het wegnemen van dubbele
belasting en misbruik te bestrijden. Een belastingverdrag regelt daarom welk land
belasting mag heffen en verdeelt het heffingsrecht over bepaald inkomen. De meeste
belastingverdragen voorzien in verlaging van de bronheffing op dividenduitkeringen
aan opbrengstgerechtigden die uiteindelijk gerechtigd zijn tot dividenden en voorzien
in vermindering voor de ontvanger. Door de werking van belastingverdragen zal een
beperking in de nationale wet van de mogelijkheid tot een tegemoetkoming in de dividendbelasting
niet altijd geëffectueerd kunnen worden in internationale situaties.
Ik hecht eraan deze maatregelen te consulteren, om zo een compleet beeld te krijgen
van de praktijkgevolgen van de omschreven maatregelen en om onvoorziene gevolgen te
voorkomen. Ik vind het van belang om te horen wat marktpartijen hiervan verwachten
en om beter zicht te krijgen op de te verwachten impact van de maatregelen in de praktijk.
Na de consultatie kunnen de verschillende maatregelen gewogen worden en zal al dan
niet worden overgegaan tot het voorstellen van nieuwe wetgeving. In die fase kan zo
nodig ook gericht contact worden gezocht met stakeholders. Daarbij wil ik opmerken
dat een overlap en stapeling van maatregelen zoveel als mogelijk moet worden voorkomen.
Het ligt niet voor de hand meerdere generieke maatregelen te treffen, of als wordt
gekozen voor een generieke maatregel die ook het risico op dividendstripping door
pensioenfondsen afdekt, daarnaast een specifieke maatregel voor pensioenfondsen te
treffen.
Uiteraard blijf ik over dit thema graag in gesprek met uw Kamer en zal ik uw Kamer
per brief op de hoogte brengen van de uitkomsten van de consultatie.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën