Brief regering : Verslagen financieel toezicht 2025
36 600 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025
36 600
C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2025
Nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2025
Hierbij bied ik u het toezichtverslag 2025 aan (bijlage 1). Dit verslag geeft een
overzicht van de bevindingen van het door mijn ministerie uitgeoefende financiële
toezicht op de provincies en de gemeenschappelijke regelingen, waaraan provincies
deelnemen uit hoofde van artikel 207 van de Provinciewet. Daarnaast ontvangt u een
overzicht van de financiële kengetallen van provincies (bijlage 2).
Ook zend ik u ter kennisneming het gezamenlijk door de provincies opgestelde verslag
over het door hen uitgeoefende financieel toezicht op de begrotingen 2025 en meerjarenramingen
2026–2028 van gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen, waar gemeenten aan deelnemen
(bijlage 3). Hierbij treft u ook een overzicht van het aantal gemeenten en gemeenschappelijke
regelingen dat onder preventief toezicht staat in 2025 (bijlage 4).
De provinciale toezichthouders geven in hun verslag aan dat voor het begrotingsjaar
2025 het gros van de gemeenten een structureel sluitende begroting heeft gerealiseerd.
Daarentegen geldt dat voor de meerjarenraming 2026–2028 ongeveer driekwart van de
gemeenten een niet structureel sluitende begroting laten zien. De provinciale toezichthouders
geven aan dat dit wordt veroorzaakt door de terugloop van de algemene uitkering vanaf
2026 in combinatie met stijgende lasten. Maatregelen die de provinciaal toezichthouders
gemeenten zien nemen, betreffen het bezuinigen op de uitgaven over de gehele begroting,
het verhogen van de lokale belastingopbrengsten en het inzetten van reserves als structureel
dekkingsmiddel. Verder geven de toezichthouders een overzicht van de grootste ontwikkelingen
en onzekerheden. Dit betreft onder meer de onzekerheid over de omvang van de algemene
uitkering van het gemeentefonds, de nieuwe financieringssystematiek die reeds in werking
is getreden, de herijking van het gemeentefonds, de tekorten op het sociaal domein
en de krapte op de arbeidsmarkt.
Daar zit dus zeker een zichtbare zorg en daar ben ik van doordrongen. Tegelijkertijd
zien we de afgelopen jaren dat begrote tekorten niet altijd gerealiseerd worden. Waar
de gemeenten gezamenlijk tekorten in de begroting raamden, sloten zij het jaar uiteindelijk
in de jaarrekening af met overschotten. De afgelopen jaren lieten de gemeenten gezamenlijk
overschotten zien met een bandbreedte van € 1,7–€ 3,7 miljard per jaar, doordat niet
alle middelen in het begrotingsjaar tot besteding kwamen. In bovengenoemde door de
provinciale toezichthouders genoemde meerjarenramingen 2026–2028 is bovendien nog
geen rekening gehouden met de in de Voorjaarsnota 2025 extra vrijgemaakte middelen
voor gemeenten. Dit was bij de uitoefening van het financieel toezicht ook nog niet
bekend.
Voor begrotingsjaar 2025 zijn er twee preventieve gemeenten: Vlissingen (Zeeland)
en Wijdemeren (Noord-Holland). Wat betreft het aantal preventieve gemeenten in 2026
hebben de provinciale toezichthouders aangegeven dat het nu nog te vroeg is om hiervan
een inschatting te maken. Gemeenten zijn immers nu nog bezig met het opstellen van
hun begroting voor 2026 en dus nog in de gelegenheid om bij te sturen. Daarbij geldt
dat elke gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar eigen financieel beleid en beheer.
De meerwaarde van het financieel toezicht is dat het een bijdrage kan leveren aan
de kwaliteit van de democratische horizontale verantwoording en de sturing en controle
door de raad. Onderdeel van deze meerwaarde is de onafhankelijke positie van de toezichthouder
en diens bredere inzicht in problematiek en ontwikkelingen, waar meerdere gemeenten
mee geconfronteerd worden. Financieel toezicht is een onderdeel van de «checks and
balances» rondom de gemeentelijke financiën. De toezichthouder versterkt het inzicht
in de stand van zaken van de gemeentelijke financiën als geheel en geeft signalen
af ten behoeve van het publiek debat. Toezicht houden is niet zo zeer «bemoeien met»,
maar veeleer «betrokken zijn bij». Het gaat om een constructieve dialoog, waarin betrokken
partijen met behoud van ieders rol en verantwoordelijkheid elkaar aanspreken en kritisch
bevragen.
Het demissionaire kabinet heeft oog voor de financiële positie van gemeenten en is
zich ervan bewust dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is van rijk en gemeenten
om samen aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken.
Daarom zijn in de Voorjaarsnota 20251extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten. Dit betekent voor 2025 tot en met 2027
dat er circa 3 miljard euro cumulatief voor jeugdzorg en gemeenten beschikbaar komt,
waarvan ook middelen voor de terugval in het Gemeentefonds. Voor 2028 en verder worden
de beheers- en inhoudelijke maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd versterkt.
Zoals aangegeven, kon nog geen rekening worden gehouden met de extra middelen uit
de Voorjaarsnota bij bovengenoemde toezicht over begroting 2025 en meerjarenraming
2026–2028 van de gemeenten. Dit zal onder andere verwerkt worden in de door de gemeenten
nog vast te stellen begroting 2026.
Het Rijk en de VNG werken door aan nieuwe financiële arrangementen voor Jeugdzorg en
de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die (beter) aansluiten bij de (financieel)
bestuurlijke verhoudingen en meer duidelijkheid en voorspelbaarheid voor betrokken partijen
bieden. In afwachting van deze uitwerking is voor Wmo bij Voorjaarsnota 2024 een reeks
van jaarlijks 75 miljoen euro, oplopend naar 300 miljoen euro in 2029, gereserveerd
voor aanvullende indexatie voor demografie/vergrijzing. Het kabinet voegt hier bij
Voorjaarsnota 2025 voor 2030 een extra tranche van 75 miljoen euro aan toe. Voor 2030
is daarmee nu 375 miljoen euro gereserveerd, structureel.
Wat betreft het vervolgtraject van het verdeelmodel per 1 januari 2026 geldt dat de
vervolgstappen met uw Kamer per brief zijn gedeeld2. Deze brief gaat in op de afgeronde onderzoeken en de conclusie van de fondsbeheerder
dat nadere analyse nodig is en dat daarom is besloten pas per 1 januari 2027 een volgende
stap te zetten met betrekking tot het ingroeipad – het pad waarmee gemeenten naar
de nieuwe verdeling ingroeien.
Zoals eerder aangeven in mijn brief van 4 oktober aan uw Kamer3, wil ik daarnaast ten aanzien van het financiële toezicht bezien of bij de financiële
beoordeling van gemeenten de huidige norm van structureel en reëel evenwicht aangevuld
kan worden. Daarbij valt te denken aan het meer meewegen van de vermogenspositie ten
aanzien van de risico’s, de wendbaarheid en weerbaarheid van een gemeente, een breder
risicomodel en bepaalde financiële kengetallen. Hierover verwacht ik u na de zomer
nader te informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties