Brief regering : Kabinetsreactie op het IOB-rapport 'Grip door Begrip'
36 600 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2025
Nr. 71
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2025
Hierbij bied ik u, zoals ik de Kamer informeerde in december 20241, de kabinetsreactie aan horende bij het rapport «Grip door begrip», waarin de Directie
Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (BZ) aanbevelingen doet op basis van een onafhankelijke evaluatie over de effectiviteit
van de Nederlandse EU-beleidsbeïnvloeding in de periode 2016–2023.2
Deze kabinetsreactie dient tevens als reactie op de periodieke rapportage in bijlage
van de IOB over artikel 3 van de Buitenlandse Zaken-begroting, Europese Samenwerking.
Een periodieke rapportage is een syntheseonderzoek gebaseerd op eerder uitgevoerde
evaluaties van de IOB, waaronder het IOB-rapport Grip door begrip. Gezien de inhoudelijk
overlap tussen de periodieke rapportage en het evaluatierapport Grip door begrip heeft
het kabinet ervoor gekozen om middels één reactie op beide te reageren. De kabinetsreactie
volgt hierbij de inhoudelijke lijn van de evaluatie Grip door begrip. Om te voldoen
aan de vereisten voor een Periodieke Rapportage volgens de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek
(RPE) sluit de kabinetsreactie af met een paragraaf over eventuele beleidsopties indien
er 20% minder financiële middelen beschikbaar zouden zijn. Artikel 3 behelst voor
het overgrote deel (meer dan 99,9%) de juridische verplichte EU-afdrachten en juridisch
verplichte bijdrages aan andere internationale organisaties. Aangezien slechts een
zeer klein deel van de uitgaven horende bij artikel 3 van de BZ-begroting niet juridisch
verplicht is, is het niet realistisch om op beleidsartikel 3 een besparing van 20%
te realiseren. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar de periodieke rapportage.
Het rapport Grip door begrip
Het kabinet wil allereerst zijn waardering uitspreken voor de analyse en de aanbevelingen
die IOB heeft gepresenteerd. Het rapport biedt een goed inzicht in de Nederlandse
inzet om EU-dossiers te beïnvloeden en bevat diverse aanbevelingen om de effectiviteit
van de Nederlandse EU-beïnvloeding te verbeteren. Het IOB-rapport stelt drie centrale
vragen: (1) In hoeverre is er sprake geweest van invloed die kan worden toegeschreven
aan Nederland, in welke mate waren andere factoren van invloed?; (2) In hoeverre beschikte
de rijksoverheid over de voorwaarden voor effectieve beïnvloeding van de beleidsagenda,
beleidsvorming en/of besluitvorming in de EU in de periode 2016–2023?; (3) Welke lessen
zijn er te trekken voor de toekomst? IOB constateert dat Nederland invloedrijk is
geweest in de onderzochte periode, maar dat het geen gegeven is dat dat zo blijft.
IOB doet daarom aanbevelingen om de Nederlandse invloed te bestendigen en te verbeteren.
In deze appreciatie wordt eerst de context geschetst; worden historische adviezen
aangehaald en wordt de invloed van de huidige taakstelling toegelicht. Vervolgens
wordt er ingegaan op de verschillende aanbevelingen uit het rapport. Tot slot volgt
een tabel met een reactie per aanbeveling.
Context
Het IOB-rapport is verschenen op een belangrijk moment in de Europese samenwerking.
Door een sterk veranderende internationale politieke context zal de Europese Unie
zich moeten aanpassen aan nieuwe politieke en economische realiteiten. Daarom hebben
we een krachtigere en weerbaardere Unie nodig, die onze belangen in de wereld behartigt,
die van betekenis is voor Nederland en die werkt voor onze burgers. Meer dan ooit
geldt dat we samen sterker staan, en dat we ons moeten inzetten voor Europese eenheid
en stabiliteit.
Het kabinet heeft een ambitieuze EU-agenda geformuleerd vanuit een scherp nationaal
belang. Naast de drie prioriteiten die in het Regeerprogramma zijn opgenomen (migratie,
landbouw en het meerjarig financieel kader), onderschrijft het kabinet de brede ambitie
van de EU.3 Onder andere verbetering van het concurrentievermogen, een diepere en eerlijkere
interne markt, het verlagen van regeldruk, aanpak van migratie, groene groei, sterkere
Europese defensiesamenwerking en de onverminderde steun aan Oekraïne vragen om een
brede en blijvende inzet van Nederland in Brussel. Met de toenemende geopolitieke
spanningen en de uitdagingen die hier voor de Europese Unie mee gepaard gaan, groeit
ook het belang van beïnvloeding in Brussel om de Nederlandse belangen goed te borgen.
Hierbij kiest het kabinet voor een integrale benadering, waarbij Rijksambtenaren zich
goed verhouden tot alle Nederlandse bestuurslagen – gemeenten, provincies en uitvoerende
organisaties om zo de afstand tussen overheid en burger te verkleinen.
Daarnaast vervult Nederland in 2029 voor een half jaar het Voorzitterschap van de
Raad van de Europese Unie. In de voorbereiding daarop is nu het moment om de juiste
keuzes te maken, zodat er tegen die tijd voldoende mensen met EU-kennis, ervaring
en met een relevant netwerk beschikbaar zijn in Den Haag en op de Permanente Vertegenwoordiging
van Nederland in Brussel (PVEU). Tevens moet er toegewerkt worden naar meer Nederlanders
op relevante posities binnen de EU-instellingen.
Adviezen uit het verleden blijven relevant
De voorliggende adviezen van de IOB zijn relevant maar tegelijkertijd ook niet nieuw.
Het belang van goede sturing, voldoende capaciteit en betrokkenheid van alle maatschappelijke
actoren is eerder benadrukt. Het toenemend belang van de Europese Unie voor Nederland
is daarin de rode draad. Zo constateerde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid
al in 1986 dat «de Nederlandse overheid en politiek zich meer bewust kan worden van
het bestaan van de (toenmalige) Europese Gemeenschap als «vierde bestuurslaag».4 In 2005 deed de Gemengde Commissie «Sturing EU-aangelegenheden» een soortgelijke
oproep. Zij constateerde dat er op het vlak van de ontwikkeling van EU-kennis en vaardigheden
«de indruk bestaat dat er ruimte is voor verbetering»5. Diezelfde Commissie constateerde ook dat er meer ingezet moest worden op een Rijksbreed
EU-personeelsbeleid en riep op tot tijdige politieke sturing van de inzet in onderhandelingen
met grote gevolgen voor Nederland. In het recente rapport van de IOB «Tactisch en
Praktisch» uit 2021 werden soortgelijke constateringen gedaan.6
Er zijn op basis van deze eerdere adviezen ook al veel goede stappen gezet. Zo is
o.a. geïnvesteerd in de personele capaciteit voor de interdepartementale EU-coördinatie
en zijn er e-learnings over EU-processen ontwikkeld om de kennis bij Rijksmedewerkers
te verhogen. Tegelijkertijd toont de continuïteit in de advisering aan dat er een
blijvende noodzaak bestaat om te investeren in, aandacht te besteden aan, en de juiste
randvoorwaarden te creëren voor de Nederlandse EU-beïnvloeding en EU-coördinatie.
De juiste middelen moeten aanwezig zijn om een scherp geformuleerde EU-inzet, ingegeven
vanuit het Nederlands belang, effectief te realiseren.
Invloed taakstelling
Effectieve beïnvloeding van de Europese beleidsvorming vergt voldoende capaciteit.
Grote geopolitieke veranderingen en de uitdagingen die dit de Europese Unie biedt,
doen het belang toenemen van effectieve beïnvloeding ten behoeve van het Nederlands
belang. Tegelijkertijd heeft dit kabinet de ambitie om de overheid toekomstbestendig
te maken en het aantal ambtenaren te verlagen7. Dit vergt zorgvuldige keuzes voor de inzet van schaarse middelen. Waar nodig en
mogelijk zal het kabinet zich extra inzetten ten behoeve voor de geprioriteerde onderdelen
van dit Nederlands belang, in de wetenschap dat de financiële ruimte beperkt is. Bovendien
zal in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad in de tweede helft
2029 moeten worden geïnvesteerd in extra formatieplekken bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken en de vakdepartementen in Den Haag en bij de PVEU in Brussel.
De aanbevelingen van het IOB-Rapport
De aanbevelingen van de IOB vallen uiteen in drie onderdelen:
1) Vergroot het bewustzijn en de kennis van de EU als vierde bestuurslaag.
2) Investeer in netwerken en relaties in eigen land en binnen de EU.
3) Zet in op ambtelijke en politieke sturing.
Voor deze drie categorieën wordt hieronder een algemene reactie gegeven, waarna de
reactie op individuele aanbevelingen uit het rapport wordt uitgewerkt in tabel I.
1. Vergroot het bewustzijn en de kennis van de EU als vierde bestuurslaag
Voldoende Rijksbrede EU-kennis en ervaring is cruciaal om het bewustzijn van de EU
als vierde bestuurslaag te vergroten en is daarmee van belang voor de effectiviteit
van Nederland in Europa. Op vier manieren probeert het kabinet de EU-kennis binnen
de rijksoverheid te versterken. Ten eerste wordt gewerkt aan versterking van de EU-expertise
door het breder beschikbaar te stellen van bestaande EU-trainingen door Buitenlandse
Zaken, nieuw te ontwikkelen trainingen en door deze een prominentere rol te geven
in de opleidingen van ambtenaren. Hiermee wordt de EU-kennis binnen alle departementen
versterkt. Ook binnen vakdepartementen is al veel aandacht voor EU-kennis via opleidingsprogramma’s.
Ten tweede treedt Buitenlandse Zaken als coördinerend ministerie voor Europese aangelegenheden
faciliterend op om andere departementen te assisteren in het EU-beleidsproces. Buitenlandse
Zaken stelt expertise ter beschikking en departementen kunnen een beroep doen op het
postennet om bijvoorbeeld een goed beeld te vormen van het Europese krachtenveld.
Dit werkt aanvullend op de reeds beschikbare ervaring en kennis van alle ministeries.
Ten derde is het bevorderen van de bewustwording en prioritering van de EU-dimensie
in de dagelijkse werkpraktijk van belang. Ten vierde wordt regelmatig op diverse ambtelijke
niveaus besproken wat er nodig is voor een optimale inbreng in EU-processen. Zo wordt
halfjaarlijks op het niveau van Secretaris-Generaal gesproken over de EU-beleidsvorming
(SGO-EU) en ook op directeursniveau vinden er regelmatig vergelijkbare overleggen
plaats. Hiernaast is er uiteraard op werkvloerniveau ook intensieve ambtelijke samenwerking
op EU-dossiers.
2. Investeer in netwerken en relaties in eigen land en binnen de EU
Het opbouwen en onderhouden van een effectief Europees netwerk, zowel ambtelijk als
politiek, is noodzakelijk en een cruciale succesfactor voor beïnvloeding om het Nederlands
belang te dienen. Het kabinet hecht eraan dat Rijksmedewerkers op alle niveaus, ook
in tijden van taakstelling, de ruimte behouden om actief contact te onderhouden met
collega’s uit andere lidstaten en bij de Europese instellingen. Daarbij is het van
belang om tijdig aanwezig zijn in het beïnvloedingsproces en ook om tijdig de kennis
van de PVEU en de EU-hoofdsteden te gebruiken bij de Nederlandse standpuntbepaling.
Uw Kamer benadrukte al eerder in het rapport «Op tijd is te laat» het belang van tijdig
investeren in relaties.8 Nederland heeft het voordeel dat de fysieke afstand tot Brussel klein is, wat het
investeren in de relaties met zowel de Commissie als collega’s uit andere lidstaten
vergemakkelijkt.
Goed contact tussen Nederlandse ambtenaren en Nederlanders bij de EU-instellingen
is een belangrijke succesfactor. Zij kunnen een goed beeld geven van het Brusselse
krachtenveld, en van de huidige en toekomstige agenda’s. Daarom vindt het kabinet
het belangrijk dat er geïnvesteerd blijft worden in de goede banden tussen Nederlanders
bij de EU-instellingen, PVEU en Den Haag.
Ook binnenlands zet het kabinet zich in om tijdens Europese besluitvormingsproces
met zoveel mogelijk actoren gezamenlijk tot een gedragen Nederlands standpunt te komen.
Hierbij worden onder meer medeoverheden, uitvoerings- en handhavingsorganisaties en
sociale partners actief betrokken.
3. Zet meer in op politieke en ambtelijke sturing
Het kabinet onderschrijft het belang van adequate politieke en ambtelijke sturing.
Het kabinet constateert met de IOB dat EU-dossiers complexer worden en steeds vaker
meerdere departementen raken, wat de noodzaak tot sturing nog groter maakt. De kracht
van de Nederlandse EU-inzet en beïnvloeding ligt in een duidelijke afstemming, zodat
Nederland in Brussel steeds met één mond spreekt. Dit vergt zorgvuldige interdepartementale
coördinatie en een goed geëquipeerd ambtelijk apparaat in Den Haag en in Brussel.
Ambtelijk worden strategische EU-dossiers voorbereid in de Hoogambtelijke Commissie
EU-aangelegenheden (HCEU), waaraan alle departementen deelnemen. Op politiek niveau
worden strategische EU-onderwerpen besproken in de Raad Europese Aangelegenheden (REA)
en uiteindelijk vastgesteld in de ministerraad. Bij aantreden van dit kabinet is ook
de Stuurgroep Tactiek en Timing opgericht. Deze stuurgroep richt zich op de wijze,
de timing en het niveau van de Nederlandse inzet voor die prioriteiten in relatie
tot elkaar en in relatie tot de bredere Europese agenda. Naast deze strategische afstemmingsgremia
worden instructies voor de PVEU afgestemd (PV-I), nieuwe beleidsvoorstellen van de
Europese Commissie gewogen (BNC) en wordt de voorbereiding van Europese vakraden,
non-papers en BNC-fiches interdepartementaal gecoördineerd (Coco). Hiernaast vinden
er nog thematische interdepartementale overleggen plaats op werkvloerniveau (IDO’s).
Het kabinet zet bij die interdepartementale afstemming in op een coherent afgestemde
EU-strategie waarin alle departementale belangen worden gewogen. Daarbij dient de
uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de Nederlandse inzet een continu aandachtspunt
te zijn. Hiernaast is politieke aanwezigheid bij Raadsvergaderingen in Brussel van
groot belang om ook politieke doorzettingsmacht te tonen en een relevant politiek
netwerk op te bouwen ter effectieve beïnvloeding.
IOB doet richting het ambtelijk apparaat verschillende aanbevelingen gericht op het
vergroten van het aantal Nederlanders werkzaam bij de EU. Het kabinet onderschrijft
dat het aantal Nederlanders bij de EU-instellingen niet op het gewenste niveau is9. Het kabinet wil daarom inzetten op een verhoging van het aantal Nederlanders bij
deze instellingen. Meer Nederlanders bij de EU-instellingen betekent ook dat de Nederlandse
afwegingen beter geïncorporeerd worden binnen de instellingen. Uw Kamer heeft middels
de motie Van Wijngaarden10 de ambitie benadrukt om het aantal Nederlanders te verhogen bij de EU-instellingen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal de komende periode zich dan ook extra inzetten
om sturing te geven aan een strategisch EU-personeelsbeleid. De urgentie om nu hiervoor
extra in te spannen correspondeert met de aanloop naar het Nederlands EU-voorzitterschap
in de tweede helft van 2029. Nu investeren in kennis, vaardigheden en netwerken zal,
met de juiste strategie, resulteren in meer Nederlanders op strategische plekken tijdens
het EU-voorzitterschap en zodoende bijdragen aan de effectiviteit van de Nederlandse
EU-beïnvloeding. Deze doelstelling vraagt om extra capaciteit en investeringen, wat
op gespannen voet kan staan met de huidige taakstelling.
Conclusie
Het kabinet dankt de IOB voor het gedegen en tijdige rapport «Grip door begrip» en
is van mening dat de Nederlandse belangen, onze waarden en onze vrijheden, gediend
zijn bij een efficiënte en effectieve beïnvloeding in de EU. Nederland is één van
de meest open en internationaal verbonden landen ter wereld en dat is onze grote kracht.
Juist daarom profiteert Nederland van een sterke EU. Daarbij is een goede beïnvloeding
door Nederland met afgewogen belangen, een tijdige, strategische en werkbare inzet,
een goede vertegenwoordiging van Nederlanders bij de EU-instellingen, effectieve inzet
van de PVEU, en voldoende EU-kennis en -ervaring bij ambtenaren onmisbaar. In de komende
periode zal er interdepartementaal aan de opvolging van deze aanbevelingen gewerkt
worden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Tabel I – Overzicht aanbevelingen IOB en bijhorende reacties van het Kabinet
Aanbeveling
Wat is de eerste reactie op de aanbeveling? Hoe zouden we de aanbeveling in kunnen
richten?
Deel 1: Vergroot het bewustzijn en de kennis van de EU als vierde bestuurslaag
1.1 Bepaal hoe de Nederlandse prioriteiten zich verhouden tot de bevoegdheden en verbredende
agenda van de EU. Ga daarbij in op de haalbaarheid van de Nederlandse EU-prioriteiten
in het EU-krachtenveld, de middelen die nodig zijn om deze prioriteiten binnen te
halen en ten koste van welke andere dossiers dit gaat.
Het kabinet constateert dat EU-dossiers complexer worden en steeds vaker meerdere
departementen raken. Het kabinet blijft daarom waken voor een coherent afgestemde
EU-strategie per dossier en in den brede waarin alle departementale belangen worden
meegenomen. Ambtelijk worden strategische EU-dossiers voorbereid in de Hoogambtelijke
Commissie EU-aangelegenheden (HCEU), waaraan alle departementen deelnemen. Op politiek
niveau worden strategische EU-onderwerpen besproken in de Raad Europese Aangelegenheden
(REA) en uiteindelijk vastgesteld in de ministerraad.
Om goed zicht te blijven houden op de tijdslijn en op belangrijke beslismomenten rond
de Europese hoofdprioriteiten van het kabinet (migratie, landbouw en het Meerjarig
Financieel Kader) is bij aantreden van dit kabinet de Stuurgroep Tactiek en Timing
opgericht. Deze stuurgroep richt zich op de wijze, de timing en het niveau van de
Nederlandse inzet voor die prioriteiten in relatie tot elkaar en in relatie tot de
bredere Europese agenda. Bezoeken, raadsvergaderingen, gesprekken en initiatieven
ten aanzien van de Nederlandse prioriteiten worden in de stuurgroep nauw met elkaar
afgestemd. Daarbij dient via de HCEU en de REA de relatie met de bredere EU-inzet
van het kabinet te worden geborgd.
Op ambtelijk- (HCEU) en politiek niveau (REA) worden afwegingen over prioritering
van dossiers gemaakt.
1.2 Overweeg voor managers bij het Rijk vanaf de schalen 15 om (I) EU-kennis en -ervaring
via een plaatsing bij de PV EU of bij één van de EU-instellingen, -organen of -agentschappen
tot onderdeel van het ABD-loopbaanbeleid te maken en (II) te sturen op EU-beleid als
vast onderdeel van leergangen bij het Rijk over publiek leiderschap, van het ABD-kandidatenprogramma
en tijdens bijeenkomsten voor ambtelijk leidinggevenden en topmanagement.
Het kabinet onderstreept dat op hoogambtelijk niveau EU-kennis en -ervaring van steeds
groter belang wordt. Het kabinet onderzoekt daarom hoe binnen de Algemene Bestuursdienst
(ABD) EU-kennis en – ervaring structureler geborgd worden als onderdeel van de leergangen
onder ambtelijke professionaliteit en de (talent) ontwikkelprogramma’s, waaronder
het kandidatenprogramma.
Het kabinet ziet echter geen mogelijkheid om een plaatsing bij de PVEU EU-instellingen,
-organen of -agentschappen (verplicht) onderdeel te maken van het ABD-loopbaanbeleid.
De verantwoordelijkheid voor loopbaanontwikkeling en sollicitaties ligt bij individuele
medewerkers en vacaturehouders. Vacaturehouders zullen worden aangemoedigd om het
selectiecriterium EU-ervaring opnemen voor een individuele vacature. Daarnaast kunnen
bij het kandidatenprogramma en in de individuele loopbaangesprekken plekken bij de
EU beter onder de aandacht worden gebracht.
1.3 Faciliteer een plaatsing bij de EU als een onderdeel van het Rijkstrainee programma.
Het kabinet moedigt ministeries aan om tijdens het Rijkstraineeprogramma een plaatsing
bij de EU-instellingen, de PVEU of een EU-directie/afdeling binnen een ministerie
te bevorderen. Daarnaast kan de EU beter onder de aandacht worden gebracht van Rijkstrainees
middels een verbetering van de voorlichting over werken bij de EU en het intensiveren
van de EU-component binnen het opleidingsaanbod van het Rijkstraineeprogramma.
Het kabinet acht het echter niet uitvoerbaar, en daarmee ook niet realistisch, om
een verplichte plaatsing bij de EU of de PVEU onderdeel van het Rijkstrainee programma
te laten zijn. Het Rijkstraineeprogramma is een generalistisch programma en een verplichte
plaatsing bij de EU past niet binnen deze insteek.
1.4 Overweeg om in Functiegebouw Rijk (FGR) het element «EU-ervaring» uit te werken in
verschillende typen ervaringen, zodat er eenduidiger op kan worden gestuurd bij de
werving en selectie van nieuwe medewerkers.
Het kabinet staat positief tegenover deze aanbeveling en zal onderzoeken of en hoe
het element «EU-ervaring» uitgewerkt kan worden in Functiegebouw Rijk, rekening houdend
met de beleidsdivisie FGR.
1.5 Overzie welke ontwikkelingen in de EU raken aan dossier(s) en hoe en wanneer vakinhoudelijke
kennis het best kan worden ingebracht in het EU-beleidsproces. Benut de EU-expertise
van internationale directies/EU-directies, PV EU en/of BZ voor advies.
Het kabinet onderstreept het belang van overzicht voor hoe ontwikkelingen raken aan
dossiers en dat de relevante stakeholders worden betrokken.
Zie voor de strategische sturing tussen ontwikkelingen in de EU en dossiers de reactie
op aanbeveling 1.1 en voor het benutten van EU-expertise van relevante stakeholders de reactie op aanbeveling 2.1.
1.6 Werk vaker met kaderinstructies die goed zijn afgestemd met de PV EU, en zorg voor
een zo constructief mogelijke boodschap, heldere strategische doelen en rode lijnen.
Het kabinet constateert dat de agenda van de Europese Commissie zich verbreedt. Kaderinstructies
kunnen een rol spelen bij departement overstijgende dossiers. Steeds vaker publiceert
de Commissie brede pakketten met mededelingen en voorstellen. Mede voor dit soort
brede pakketten kan een kaderinstructie, gebaseerd op het BNC-fiche, duidelijke meerwaarde
bieden. Tegelijkertijd blijven er technische voorstellen door de Commissie gepubliceerd
worden die vragen om meer gedetailleerde instructies.
Het gebruik van kaderinstructies vraagt om een gebalanceerde benadering tussen een
scherpe inzet op de hoofdprioriteiten en anderzijds flexibiliteit op details die pas
later in het onderhandelingsproces duidelijk worden. Pas dan kan ook op de details
een inhoudelijke afweging worden gemaakt. De brede pakketten vragen dus zowel om duidelijkheid
op de grote lijnen als ook om flexibiliteit wat de nadere invulling betreft. Op die
manier kan Nederland met een constructieve boodschap, heldere strategische doelen
en waar nodig ook rode lijnen, het verschil maken bij de onderhandelingen, steeds
in samenspraak tussen Den Haag en de PVEU.
1.7 Bereid samen met de Academie Internationale Betrekkingen de online EU-module uit
met een sessie over het Europees parlement. De PV EU en EU-directies kunnen helpen
met de aandacht vestigen op de beschikbaarheid van de online EU-modules bij hun achterban.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het vorige IOB-rapport «Tactisch en Praktisch»
een drietal e-learningmodules ontwikkeld om de EU-kennis binnen ministeries te versterken
op gebied van basiskennis over EU-processen en de interdepartementale afstemmingsprocessen
hieromtrent. Deze modules worden kosteloos beschikbaar gesteld aan Rijksmedewerkers
en de ervaringen met het gebruik ervan zijn positief.
Een aparte e-learningmodule over het Europees parlement is op dit moment nog niet
beschikbaar, maar het kabinet onderschrijft de analyse van de IOB over de meerwaarde
hiervan. Daarom zal het kabinet een vierde module over het Europees parlement ontwikkelen
en deze beschikbaar stellen aan alle departementen.
Deel 2: Investeer in netwerken en relaties in eigen land en binnen de EU
2.1 Investeer in voldoende tijd voor relatieopbouw met counterparts in EU-lidstaten –
ook de niet voor de hand liggende – en in EU-instellingen. Overleg met Nederlandse
bedrijven en (overheids)organisaties die nieuwe wetgeving moeten uitvoeren de haalbaarheid
van het Nederlandse standpunt waarover de onderhandelingen worden gevoerd en neem
deze input mee in de afweging over de Nederlandse onderhandelingsinzet in Brussel.
Het kabinet benadrukt dat een brede afstemming met alle betrokken actoren er voor
zorgt dat Nederland met één stem spreekt in Brussel. Dit geldt zowel voor ambtelijke
als politieke inzet in Brussel. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft als procesbewaker
van de EU-besluitvorming de taak om te zorgen dat alle belangen op tafel komen, de
strategische positie van Nederland in het EU-krachtenveld wordt bewaakt en het proces
in de richting een werkbaar besluit wordt geleid.
Goede interdepartementale afstemming kan al plaats vinden vóórdat een Brussels voorstel
formeel verschijnt, bijvoorbeeld via een non-paper of in de consultatiefase. Gedurende
het hele Europese besluitvormingsproces zet het kabinet zich in om met zoveel mogelijk
actoren gezamenlijk tot een gedragen Nederlands standpunt te komen. Hierbij worden
onder meer ook medeoverheden, uitvoerings- en handhavingsorganisaties en sociale partners
actief betrokken. Bij de formulering van elk BNC-fiche zijn de VNG, het IPO als de
Unie van Waterschappen altijd betrokken. Ook is een goede samenwerking tussen PVEU
en departementen in Den Haag cruciaal.
2.2 Maak tijd vrij om op bezoek te gaan bij counterparts van EU-lidstaten of EU-instellingen
en investeer in de relatie. Stimuleer bewindspersonen, maar ook medewerkers hetzelfde
te doen. Wees je bewust van je voorbeeldfunctie.
Het is van groot belang om voldoende tijd te investeren in relatieopbouw met collega’s
in EU-lidstaten. Het kabinet hecht er daarom waarde aan dat medewerkers de ruimte
behouden om actief contact te onderhouden met collega’s uit andere lidstaten.
2.3 Zorg voor eenduidig eigenaarschap van het Nederlands strategisch EU-personeelsbeleid.
Zorg dat er regie is op en overzicht van taken en verantwoordelijkheden die helder
zijn belegd. Stel duidelijke doelstellingen op over wat Nederland wil bereiken met
de inzet op het EU-personeelsbeleid en zorg voor indicatoren op basis waarvan de effectiviteit
van de inzet kan worden geëvalueerd.
Het kabinet onderstreept het belang van eenduidig eigenaarschap van het strategisch
EU-personeelsbeleid.
BZ is eerstverantwoordelijk voor het strategisch EU-personeelsbeleid en treedt hierin
op als faciliterend, aanjagend en regisserend als coördinerend departement zonder
daarbij afbreuk te doen aan de autonomie van departementen.
BZ stelt in overleg met alle departementen een overkoepelend strategisch EU-personeelsbeleid
op met daarbij horende indicatoren, waarbij de uitvoering belegd is bij de departementen
zelf. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) blijft, als
verantwoordelijke voor Rijksambtenaren in het buitenland, aan de lat staan voor het
interdepartementale detacheringsbeleid.
Het is belangrijk om te benadrukken dat strategisch EU-personeelsbeleid een gedeelde
verantwoordelijkheid is voor alle departementen en dat van alle departementen inspanning
wordt verwacht.
2.4 Blijf gebruik maken van interministeriële overleggen voor de sectoroverstijgende
EU-dossiers, zodat keuzes in samenhang gemaakt worden en er in de EU met één stem
wordt gesproken. Begin daar vroegtijdig mee. Betrek organisaties die te maken krijgen
met de uitvoering via een interbestuurlijk overleg of via communities of practice op gezette momenten om elkaars expertise te benutten. Benut de expertise en ervaring
van collega’s op de posten in de EU-hoofdsteden en de PV EU voor goed zicht op de
Brusselse werkelijkheid.
Het kabinet hecht grote waarde aan interdepartementale afstemming om ervoor te zorgen
dat er tijdig keuzes worden gemaakt en dat Nederland in de EU met één stem spreekt.
Om dit zo soepel mogelijk te laten verlopen blijft het Ministerie van Buitenlandse
Zaken investeren in een robuuste interdepartementale afstemmingsstructuur en – met
de vakdepartementen – in een solide samenwerking waarin de belangen van alle departementen
meegewogen worden.
Zie ook reactie op aanbevelingen 1.1 en 2.1.
2.5 Onderzoek de consequenties, inclusief de financiële, van de beoogde onderhandelingsinzet
in de EU voor dossiers die in de pijplijn zitten met potentieel grote gevolgen voor
Nederland. Zet het verzoek voor een uitvoeringstoets tijdig, bij voorkeur in de agenda
of beleidsvormende fase, uit zodat er tijd is om die te realiseren.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is voor het kabinet een continu punt van aandacht,
van begin van onderhandelingen tot implementatiefase. Bij de formulering van een eerste
standpunt via een BNC-fiche maakt het kabinet al een inschatting van de gevolgen voor
de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van een voorstel. Tegelijkertijd blijven er
altijd uitdagingen, o.a. door de relatief korte termijn van het BNC-fiche, alsook
door de optredende wijzigingen gaandeweg de onderhandelingen.
Momenteel wordt gewerkt aan de nieuwe instellingswet van het Adviescollege Toetsing
en Regeldruk (ATR). Onder de nieuwe instellingswet zal dit adviescollege ook adviseren
over de regeldruk bij de totstandkoming van BNC-fiches, waarmee onnodige regeldruk
in nieuwe regelgeving moet worden voorkomen. Bovendien vindt tijdens onderhandelingen
regelmatig overleg plaats met uitvoerings- en handhavingsinstanties, het bedrijfsleven
en maatschappelijk middenveld, zowel in Den Haag als in Brussel, over de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid.
2.6 Organiseer met regelmaat ontmoetingen met Nederlandse Europese ambtenaren, gedetacheerde
Nederlanders bij de instellingen en EP-staf op de PV EU.
Het kabinet hecht waarde aan goed contact tussen Nederlandse ambtenaren en Nederlanders
bij de EU-instellingen. Zij kunnen een goed beeld geven van het krachtenveld en van
de huidige en toekomstige agenda’s.
Er zal worden gewerkt aan verdere intensivering van het contact tussen de medewerkers
van de PV EU enerzijds en de Nederlanders in vaste dienst van de Europese instellingen
en de gedetacheerden bij EU-instellingen anderzijds. Tevens zal het Ministerie van
Buitenlandse Zaken andere departementen aansporen om bij delegatiebezoeken vanuit
Den Haag aan Brussel, van verschillend niveau, meer en structureel contact met de
Nederlanders bij de instellingen op te nemen.
De PVEU heeft reeds initiatieven genomen ten behoeve van een verdere intensivering
van de contacten met de Nederlanders bij de instellingen. Er worden bijvoorbeeld evenementen
georganiseerd voor Nederlandse trainees bij EU-instellingen, er is een jaarlijkse
bijeenkomst voor alle Nederlandse gedetacheerden bij de EU-instellingen, alle (top)managers
op EU-vlak worden vanuit Nederland verscheidene keren bij elkaar gebracht en jaarlijks
worden alle Nederlanders werkzaam bij de EU-instellingen (ongeacht het contracttype)
uitgenodigd voor een netwerkbijeenkomst
2.7 Blijf investeren in het onderling contact en bespreek de wederzijdse verwachtingen
en samenwerking, inclusief het strategisch meedenken op complexe dossiers. Daarbij
zou het op tijd signaleren en oplossen van problemen prioriteit moeten hebben, waarbij
flexibele inzet van menskracht en financiële middelen gewenst is. Dit kan alleen als
iedereen vanuit het kabinet en de rijksoverheid handelt vanuit een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel.
Het kabinet onderstreept het belang van goede onderlinge samenwerking en uitwisseling
van best practices. BZ neemt als coördinerend departement de verantwoordelijkheid om samenwerking op EU-vlak
te faciliteren. Alle departementen hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om actief
de samenwerking met elkaar op te zoeken. Dit draagt bij aan een goed afgestemde en
effectieve EU-beïnvloeding.
Deel 3: Zet in op meer proactieve politieke en ambtelijke sturing
3.1 Zorg zoveel als mogelijk voor aanwezigheid op alle EU-Raadsvergaderingen en speel
een actieve rol tijdens of en marge van de vergadering ten behoeve van het Nederlands
belang.
Het kabinet onderstreept het belang van ministeriële aanwezigheid. Het is dan ook
gebruikelijk dat Nederland bij Raadsvergaderingen op politiek niveau vertegenwoordigd
is. Raadsvergaderingen bieden een goede kans voor informele ontmoetingen.
3.2 Houd bij het voeren van strategische discussies zicht op de consequenties van de
Nederlandse EU-agenda in relatie tot de agenda van EU-instellingen en -lidstaten tijdens
de Commissieperiode 2024–2029 en in de aanloop naar het Nederlandse EU-voorzitterschap
in 2029. Stel vast wat de Nederlandse ambities betekenen voor de interdepartementale
organisatie vanwege de in toenemende integrale en complexe aard van EU-dossiers.
Het kabinet constateert dat EU-dossiers complexer worden, ook in relatie tot de Nederlandse
agenda en de agenda van de EU-instellingen, en waakt daarom dat de EU-strategie afgestemd
en coherent blijft. Zie ook reactie op aanbeveling 1.1.
Het kabinet heeft hierbij ook extra aandacht voor het Nederlandse EU-voorzitterschap
in de tweede helft van 2029.
3.3 Breng per ministerie in kaart welke strategische posities bij de EU in Brussel of
in de EU-hoofdsteden belangrijk zijn en de gewenste timing daarvan, houd ook hier
het Nederlands voorzitterschap in het vizier. Bespreek of er overlap is en waar samengewerkt
kan worden tussen ministeries. Denk aan variatie in de plaatsingen: van hoge tot lage
posities, van staf- tot themadirecties en Kabinetten van EU-instellingen, -agentschappen
of in een lidstaat die EU-voorzitter is.
Het kabinet is reeds begonnen met het in kaart brengen van strategische posities voor
EU-detacheringen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt hierbij nauw samen met
alle andere departementen, en in het bijzonder met het Ministerie van BZK, gezien
diens verantwoordelijkheid voor personeel en detacheringen.
Zie ook reactie op aanbeveling 2.3.
3.4 Creëer flexibiliteit door het snel beschikbaar kunnen maken van middelen om op kansen
in te spelen, zoals de bekostiging van een strategische detachering of extra menskracht
bij voor Nederland zeer complexe dossiers.
Het kabinet onderstreept het belang van het snel beschikbaar kunnen maken van middelen
om op kansen in te spelen, zoals strategische detacheringen. Het kabinet zal onderzoeken
hoe middelen voor strategische detacheringen flexibel en tijdig kunnen worden ingezet.
Departementen worden ook aangemoedigd om samen te werken op het gebied voor bekostiging
van strategische detacheringen, die voor meerdere departementen van belang zijn, zoals
een detachering bij een kabinet van een Commissaris of bij een horizontale plek bij
de Europese Commissie. In de praktijk gebeurt dit al.
3.5 Zorg dat tijdelijk gedetacheerden bij een EU-instelling of EU-lidstaat of de PVEU
bij terugkeer naar Den Haag een functie bekleden waar hun EU-ervaring en -contacten
benut worden.
Het kabinet onderstreept dat een verbetering van de terugkeer van Nederlanders die
gedetacheerd waren bij de EU-instellingen, een aandachtspunt is bij strategisch EU-personeelsbeleid.
Hun succesvolle terugkeer zorgt ervoor dat de EU-ervaring en -contacten van voormalig
gedetacheerden beter benut worden dan nu het geval is. BZ en BZK werken dan ook samen
om de terugkeer van gedetacheerden beter te laten verlopen, ook in nauwe samenwerking
met de andere departementen. De kennis van EU-gedetacheerden kan immers van grote
meerwaarde zijn voor ieder departement.
3.6 Stimuleer medewerkers proactief hun eigen EU-procedurele kennis te vergroten met
behulp van een helder overzicht van beschikbare (online) cursussen en trainingen en
wijs hen op beschikbare EU-expertise binnen het Rijk. Internationale afdelingen of
EU-directies kunnen hierbij ondersteunen.
Zie reactie op aanbeveling 1.7.
Het kabinet vindt het belangrijk dat ambtenaren over voldoende EU-kennis beschikken.
Het kabinet heeft al een drietal e-learningmodules ontwikkeld om het basisniveau van
de kennis over EU-processen en gerelateerde afstemmingstrajecten binnen ministeries
te versterken en zal een extra e-learning over het Europees parlement ontwikkelen.
Het kabinet zal zich ook inzetten om een centraal Rijksbreed overzicht van alle EU-trainingen
te creëren. Verder zal het kabinet dit onderwerp op de agenda blijven zetten in de
relevante gremia.
3.7 Blijf het initiatief nemen om ideeën voor overzicht van relevante Nederlandse activiteiten
op EU-dossiers Rijksbreed te agenderen in de HCEU, denk aan geschreven en circulerende
Nederlandse papers, aflopende en gewenste strategische detacheringen, aantallen IDO’s,
etc. EU-directies van vakministeries en PVEU kunnen hier actief aan bijdragen vanuit
een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel.
Het kabinet onderschrijft het belang van overzicht van relevante Nederlandse activiteiten
op EU-dossiers Rijksbreed te agenderen in de HCEU en zal hier dan ook actief op blijven
inzetten.
Zie ook reacties op aanbevelingen 1.1 en 2.4.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken