Brief regering : Maatregelen stelsel curatele, beschermingsbewind en mentorschap (CBM)
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 795
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN SOCIALE ZAKEN
EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 april 2025
1. Aanleiding
Tijdens het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid van 1 februari 2024 (Kamerstuk
) heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd uw Kamer te informeren over een
eerste aanzet tot een stelselwijziging voor de systematiek rondom curatele, deze beschermingsbewind
en mentorschap (hierna: CBM). Met deze brief geven wij als, Staatssecretaris Rechtsbescherming,
en als Staatssecretaris van Participatie & Integratie gevolg aan deze toezegging.
Vanuit de portefeuille Rechtsbescherming geldt de verantwoordelijkheid voor het stelsel,
de kwaliteit en het toezicht op het beroep van de CBM-dienstverlener. Onderdeel daarvan
is ook het vaststellen van de beloning en jaarlijkse indexering1 daarvan. Het onderdeel schuldenbewind in het kader van de aansluiting op de schuldhulpverlening
zit, als onderdeel van het systeem om problematische schulden te voorkomen, in de
portefeuille van de Staatssecretaris Participatie & Integratie.
Er wordt veel gesproken over beschermingsbewind, maar er zijn ook andere beschermingsmaatregelen
voor kwetsbare volwassenen, namelijk curatele en mentorschap. Daarom zullen wij in
het vervolg spreken van CBM dienstverlening. Binnen iedere vorm van deze dienstverlening
zien wij de nodige uitdagingen voor de toekomst. Door het vorige kabinet is de ambitie
uitgesproken dat er strengere eisen zullen worden gesteld aan de professionele beschermingsbewindvoerders
en dat het rechterlijk toezicht verscherpt wordt om het aantal incidenten met bewindvoerders
terug te brengen.24 515, nr. 753 Deze ambitie willen wij voortzetten en daarom wordt er op de ontwikkelingen ten aanzien
van het toezicht en de kwaliteitseisen nader in gegaan. In deze brief worden er tevens
maatregelen aangekondigd die de (financiële) positie van de professionele beschermingsbewindvoerder
stevig dient te bevorderen.
Ik zal eerst ingaan op een nadere duiding van de CBM-dienstverleners (paragraaf 2).
Vervolgens neem ik u mee door de ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar (paragraaf
3). Tot slot kom ik op de afwegingen binnen het huidige stelsel (paragraaf 4).
2. CBM dienstverlening
Het Burgerlijk Wetboek biedt de mogelijkheid om de (financiële) positie van kwetsbare
mensen te beschermen door een beschermingsmaatregel in te stellen: curatele, onderbewindstelling
of mentorschap (zie de titels 16, 18 en 19 van Boek 1 BW). Curatele is de meest verstrekkende
vorm. Iemand die onder curatele wordt gesteld, wordt handelingsonbekwaam ten aanzien
van zijn financiële zaken en andere meer persoonlijke zaken, zoals zijn verzorging
en verpleging (artikel 1:381 BW). Onderbewindstelling wordt ingesteld als iemand niet
in staat is ten volle zijn financiële belangen behoorlijk waar te nemen en leidt ertoe
dat iemand niet meer zelfstandig kan zijn financiën kan beheren (artikel 1:438 BW).
Mentorschap wordt ingesteld als iemand niet in staat is zijn belangen van niet-financiële
aard zelf behoorlijk waar te nemen (artikel 1:450 BW). In het maatschappelijk debat
en in uw Kamer wordt voornamelijk gesproken over het beschermingsbewind. Vaak wordt
dan gedoeld op schuldenbewind. Schuldenbewind wordt voor een bepaalde duur ingesteld
als iemand tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen
behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of problematische schulden (artikel
1:431, eerste lid, onderdeel b, BW). Beschermingsbewind kan ook worden ingesteld als
iemand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn financiële belangen behoorlijk
waar te nemen als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand, in welk geval
ook wel wordt gesproken van een toestandsbewind (artikel 1:431, eerste lid, onderdeel
a, BW). De beschermingsmaatregelen curatele, beschermingsbewind en mentorschap worden
op verzoek van een volwassene (hierna: de betrokkene) of diens naasten door de kantonrechter
ingesteld. Bij het instellen van het bewind benoemt de kantonrechter een wettelijk
vertegenwoordiger. Afhankelijk van de maatregel is dat een curator, bewindvoerder
of mentor. Deze wettelijke vertegenwoordiger kan een professionele dienstverlener
zijn of een familielid van de betrokkene. De kantonrechter houdt toezicht op de door
hem benoemde wettelijk vertegenwoordiger en op het verloop en de voortgang van de
maatregel. Voor professionele wettelijke vertegenwoordigers (CBM-dienstverleners)
gelden daarnaast nog bepaalde, wettelijke kwaliteitseisen, die zijn neergelegd in
het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.
In het maatschappelijke debat gaat het minder vaak over curatele en mentorschap en
de diensten van mentoren en curatoren die een toegevoegde waarde hebben voor de bescherming
van kwetsbare volwassenen. Van het totale aantal van ruim 421.000 lopende CBM zaken
zijn er ruim 102.000 mentorschappen uitgesproken, 266.000 bewinden en ruim 20.000
curatele zaken. De verwachting is dat met name het aantal mentorschappen de komende
jaren zal stijgen, onder meer vanwege de vergrijzing en een toename van ouderen zonder
sociaal vangnet. In 2020 betrof het aantal zaken namelijk nog ruim 81.000 duizend.
Mentoren verrichten veel werkzaamheden op het gebied van langdurige zorg, maar kunnen
ook actief zijn binnen de domeinen van zorg en dwang en maatschappelijke ondersteuning.
Ik ga dan ook verder de gesprekken aan met de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke
Zorg om de invloed van het CBM-stelsel op het zorgdomein onder de aandacht te blijven
brengen.
3. Verloop
Kamerbrief 2022
De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 4 oktober 20222 uw Kamer geïnformeerd dat de burgers die vanwege problematische schulden onder beschermingsbewind
staan, zo snel mogelijk doorverwezen dienen te worden naar de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Uit de gesprekken die sindsdien zijn gevoerd met het werkveld, blijkt dat hier ruimte
is voor verbetering. De afgelopen periode zijn meer gemeenten een samenwerking aangegaan
met bewindvoerders binnen de eigen gemeente en/of regio. Dit is doorgaans vastgelegd
in convenanten. Deze convenanten dienen de doorstroom naar de gemeentelijke schuldhulpverlening
en de samenwerking tussen gemeenten en beschermingsbewindvoerders te bevorderen. Inmiddels
werken circa 100 gemeenten met een dergelijk convenant3 en wordt dit door de Staatssecretaris Participatie & Integratie bevordert in zijn
beleid.
Motie Van Kent/Kat4
Tijdens het commissiedebat armoede- en schuldenbeleid van 5 juli 2023 is de motie
Van Kent/Kat aangenomen. Deze motie roept de regering op om in samenspraak met gemeenten,
rechtspraak en bewindvoerders te onderzoeken of er voor het toezicht op bewindvoerders
sprake is van toereikende financiering, capaciteit en middelen. Daarnaast wordt in
deze motie verzocht om de voor- en nadelen van het publiek organiseren van het bewind,
bijvoorbeeld door gemeenten, in kaart te brengen. In het commissiedebat van 1 februari
2024 is door de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat voor deze motie een
aanvraag tot onderzoek bij het WODC zou worden uitgezet. Er loopt momenteel al een
grootschalig onderzoek naar het stelsel van de CBM dienstverlening via de stichting
Stride Consortium. Bij dit onderzoek wordt er onder andere gekeken naar de juridische bescherming in
het licht van de mensenrechten, met name rondom het VN Verdrag Handicap. Hierbij zullen
ook huidige de werkzaamheden van de CBM-dienstverlener worden betrokken en zal er
een internationale vergelijking worden gemaakt. Door de omvang van het onderzoek vind
ik het meer voor de hand liggen om de resultaten van dit onderzoek af te wachten en
niet gelijktijdig een onderzoek te starten via het WODC. Het onderzoek van Stride Consortium zal naar verwachting voldoende informatie opleveren om het eerste punt uit de motie
ten aanzien van het toezicht te kunnen beantwoorden. Dit heb ik ook aangegeven tijdens
het plenaire debat over de incasso-industrie van 6 februari 2025 waarbij naar de stand
van zaken werd gevraagd. Aan de hand van de eerste onderzoeksresultaten en publicaties
door Stride Consortium, die ik voor het einde van 2025 verwacht, zal ik verder in gesprek gaan met de betrokken
partijen in het werkveld.
Ten aanzien van het in kaart brengen van de voor- en nadelen van het publiekrechtelijk
maken van het CBM-stelsel, het tweede deel waar de motie van Van Kent/Kat op toeziet,
wil ik uw Kamer informeren dat ik bezig ben met het voorbereiden van een onderzoeksopzet.
Hier is een separaat onderzoek voor nodig, daar het niet binnen de reikwijdte van
het onderzoek van het Stride consortium valt. In Q3 zal ik u informeren over het verloop van het onderzoek waarbij de voor-
en nadelen van het publiekrechtelijk maken van het CBM-stelsel in kaart worden gebracht.
Initiatiefnota Meer tijd, aandacht en bescherming bij bewind
Op 20 november 2023 heeft voormalig lid Kat (D66) een initiatiefnota ingediend over
bewind.5 In de initiatiefnota worden verschillende voorstellen gedaan om het stelsel van CBM
te verbeteren, zowel vanuit de rol van de bewindvoerder, als de gemeente en de kantonrechter.
Een aantal van deze voorstellen betreft of raakt aan de onderwerpen in deze brief.
Hierop zullen wij, vanuit onze gezamenlijke verantwoordelijkhied in deze brief een
inhoudelijke reactie geven onder het kopje afwegingen.
Kabinetsreactie SEO onderzoek
Op 28 maart 2024 is door de toenmalige Minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen een kabinetsreactie6 op het onderzoek van SEO naar de «Bekostiging en beloning van beschermingsbewind bij schulden» naar uw Kamer gestuurd. Omdat veel vraagstukken binnen het schuldenbewind raken aan
de tarieven, kwaliteit en het toezicht van het beschermingsbewind in zijn algemeenheid,
kortom het CBM-stelsel, zullen wij in deze brief ingaan op een aantal stappen die
gezet dienen te worden op het terrein van het schuldenbewind.
Zoals in de kabinetsbrief is vermeld, is een belangrijke bevinding in het SEO onderzoek
dat de complexiteit van de dossiers van bewindvoerders eraan bijdraagt dat de beloning
niet meer in verhouding staat tot het takenpakket van de bewindvoerder. Vanuit de
brancheverenigingen van bewindvoerders7 is een oproep aan de achterban gedaan om geen schuldendossiers meer aan te nemen.
Ook de rechtspraak heeft laten weten dat zij de problematiek, zoals geschetst door
de diverse brancheverenigingen, herkent en hierover zorgen heeft. Een eerste oplossing
zal worden geboden met de verhoging van de tarieven n.a.v. de btw vrijstelling voor
de branche die per 1 januari 2026 in zal gaan. In paragraaf 4.4 komt dit uitgebreider
aan de orde. De komende periode zal ik samen met de Staatssecretaris Participatie
en Integratie nauwlettend de ontwikkelingen in de praktijk in de gaten houden. Daarnaast
zal ik contact houden met de rechtspraak over deze ontwikkelingen. Een aantal uitkomsten
van het SEO onderzoek zullen later in deze brief nog aan de orde komen.
4. Afwegingen
4.1 Beloning
De beloning voor de CBM dienstverlening wordt in beginsel door de afnemer van de dienst
zelf betaald. Indien deze onvoldoende draagkracht heeft om zijn CBM-dienstverlener
te betalen, dan kan dit door de gemeente worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand.
Een gemeente heeft zelf beleidsruimte om te bepalen wanneer iemand in aanmerking komt
voor bijzondere bijstand.
De brancheverenigingen geven al langere tijd aan dat de huidige beloning niet houdbaar
is. Zij geven aan dat het takenpakket zich niet langer verhoudt tot de beloning en
het gevolg daarvan is dat de kwaliteit van de dienstverlening onder druk komt te staan.
Dat vindt het kabinet een onwenselijk effect. Beschermingsbewindvoerders hebben op
grond van de huidige systematiek 17 uur per jaar te besteden aan een dossier in het
geval van een toestandsbewind. In de praktijk blijkt echter dat een bewindvoerder
vaak al veel tijd kwijt is om inzicht te krijgen in het dossier. In haar initiatiefnota
pleit voormalig lid Kat voor een maximum aantal dossiers van 50 per bewindvoerder,
met meer tijd per dossier (bijvoorbeeld voor huisbezoeken). Op korte termijn hebben
wij geen mogelijkheid om het urenaantal te verhogen of het aantal dossiers per bewindvoerder
te verlagen. Hoewel dit idee sympathiek klinkt, moeten wij ook realistisch zijn en
de oplossing binnen bestaande middelen zoeken. Samen met de betrokken partijen blijven
wij kijken naar budgetneutrale oplossingen, zoals eerder ook aangegeven in de kabinetsreactie
op het SEO onderzoek. De ophoging van de tarieven door middel van de btw vrijstelling
is hierin een belangrijke eerste stap. Ook zijn er mogelijkheden om de aansluiting
te zoeken bij een aantal maatregelen die zijn aangekondigd in de kabinetsreactie8 op het IBO problematische schulden. Deze aansluiting geldt met name voor bewinden
waarin sprake is van (problematische) schulden. Zo kan de maatregel rondom een integraal
schuldenoverzicht ook praktisch zijn voor de bewindvoerders. Dit kan uiteindelijk
helpen om sneller overzicht te krijgen en eraan bijdragen dat de bewindvoerder efficiënter
aan het werk kan. In het verlengde hiervan is er ook een rol voor de beschermingsbewindvoerder
bij de uitwerking van het afbetalingsplan dat in het IBO problematische schulden aan
de orde komt. De brancheverenigingen hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee
te denken over de uitwerking van dit integrale schuldenoverzicht. Het vervolg zal
in de nadere uitwerking van de IBO maatregelen worden meegenomen.
Ook vanuit mentoren zijn er signalen over een disbalans in de beloning en de werkzaamheden.
Zo wordt de casuïstiek intenser, door bijvoorbeeld de overbelasting en complexiteit
in de (geestelijke) gezondheidszorg. De rol en het takenpakket van de mentor dient
ook hier duidelijk te worden voor alle partijen, mede om verwachtingen over en weer
helder te hebben. De komende periode wil ik mij vanuit de portefeuille Rechtsbescherming
verder in de precieze knelpunten binnen het mentorschap verdiepen en kijken op welke
manier ik meer balans in het systeem kan aanbrengen voor de mentoren. Samen met de
branchevereniging wil ik kijken hoe we dit zo efficiënt mogelijk in kaart kunnen brengen.
4.2 Schuldenbewind
De burger is gebaat bij een snelle doorstroom naar de gemeentelijke schuldhulpverlening
of rechtstreeks naar de Wsnp in geval van (dreigende) problematische schulden. Het
is de taak van de bewindvoerder om de financiële situatie van een betrokkene met problematische
schulden te stabiliseren. Uit gesprekken met de brancheverenigingen blijkt dat de
doorstroom en samenwerking met en naar de gemeenten verbeterd kan worden. In de initiatiefnota
van voormalig lid Kat worden voorstellen gedaan om de positie van mensen in schuldenbewind
te verbeteren en doorstroom naar schuldhulpverlening te bevorderen. Zoals al aangegeven
werken er momenteel al veel gemeenten via convenanten samen met bewindvoerders. Dit
is een goede zaak die ik samen met de Staatssecretaris Participatie & Integratie aanmoedig
en die aansluit bij het voorstel uit de initiatiefnota van voormalig lid Kat voor
een Keurmerk convenant. Desalniettemin zien wij ruimte voor meer eenduidigheid in
de convenanten. Dit maakt het werken met verschillende gemeenten voor de bewindvoerders
makkelijker en zorgt voor een meer gelijke uitgangspositie voor de cliënt. Wij zijn
daarom verheugd dat de branchevereniging NVVK in samenwerking met gemeenten en bewindvoerders
een modelovereenkomst heeft opgesteld, die zorgt voor meer eenduidigheid.
Per 1 juli 2023 is de duur van de wettelijke schuldregeling9 (Wet schuldsanering natuurlijke personen, hierna: Wsnp) gehalveerd van 36 naar 18
maanden10. Dit heeft ertoe geleid dat de duur van het minnelijke traject eveneens is gehalveerd.
Momenteel wordt het schuldenbewind uitgesproken voor bepaalde tijd11. In de praktijk spreekt de kantonrechter het schuldenbewind uit voor de duur van
vijf jaar. Na de halvering van de minnelijke regeling en Wsnp is de termijn voor schuldenbewind
in de praktijk niet op eenzelfde termijn gesteld. In lijn met het eerdergenoemde SEO
onderzoek zijn wij voornemens om het gesprek met Rechtspraak te voeren over het aanpassen
van de termijn van de duur van het schuldenbewind tot drie jaar. Op deze manier kan
er aansluiting worden gezocht bij de duur van de Wsnp en minnelijke regeling. Wél
moet het nadien nog mogelijk zijn om het schuldenbewind langer aan te houden indien
de kantonrechter dit noodzakelijk acht.
Om de doorstroom te bevorderen zijn wij voornemens om een doorstroombeloning toe te
voegen aan de huidige forfaitaire vergoedingen12 die kunnen worden toegekend door de kantonrechter. Hiervoor dient de regeling beloning
curatoren, bewindvoerders en mentoren aangepast te worden. Eind 2025 wil ik de eerste
uitwerking hiervoor gereed hebben. Deze vergoeding zal dezelfde werking hebben als
de vergoedingen conform artikel 3 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders
en mentoren. Op het moment dat het schuldendossier door de beschermingsbewindvoerder
is aangedragen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wsnp kan een verzoek
worden ingediend bij de kantonrechter om aanspraak te maken op deze extra beloning.
Als gevolg van de mogelijke verkorting van het schuldenbewind ontvangt de bewindvoerder
een lagere beloning omdat de grondslag voor het schuldenbewind eerder komt te vervallen.
Op het moment dat de schulden zijn opgelost is er namelijk geen grondslag meer om
het bewind voort te zetten. Deze beloning compenseert daarom tevens (gedeeltelijk)
de verkorting van het schuldenbewind als iemand sneller doorstroomt naar de schuldhulpverlening.
De invulling van deze maatregel moet nog verder uitgedacht en uitgewerkt worden. Hierbij
is afstemming met de brancheverenigingen en gemeenten noodzakelijk.
Daarnaast evalueert de Staatssecretaris van Participatie en Integratie dit jaar het
adviesrecht13 voor gemeenten bij schuldenbewind. Met dit adviesrecht hebben gemeenten vanaf 1 januari
2021 de mogelijkheid om de kantonrechter een advies mee te geven over mogelijke aanvullende,
lichtere en/of alternatieve ondersteuningsmogelijkheden voor het schuldenbewind. De
resultaten van het onderzoek worden eind 2025 verwacht.
Ten aanzien van het schuldenbewind gaan wij dus concreet de volgende acties oppakken.
Ten eerste zal het gesprek met Rechtspraak gevoerd worden om te bezien of het schuldenbewind
in beginsel uitgesproken kon worden voor de duur van drie jaar in plaats van de huidige
vijf jaar. Ten tweede zal dit samen gaan met het toevoegen van een forfaitaire doorstroombeloning
in de regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en tot slot zal het
adviesrecht geëvalueerd worden.
4.3 Takenpakket
Om het beroep van CBM-dienstverlener toekomstbestendig te maken dienen er scherpe
keuzes gemaakt te worden in het huidige takenpakket. Momenteel zijn er in het BW bepaalde
taken opgenomen14 die een CBM-dienstverlener dient uit te voeren. Enkele voorbeelden die een CBM dienstverlener
dient uit te voeren zijn het zorgvuldig beheer van het vermogen door de bewindvoerder
(art. 1:438 BW) en de informatieverplichting van de bewindvoerder (art. 1:441 BW).
Toch zie ik dat er in de praktijk verschillende interpretaties zijn en iedere CBM-dienstverlener
hier een eigen invulling aan geeft.
Recentelijk heeft de Hoge Raad15 beslist dat een bewindvoerder geen Wsnp-verzoek mag indienen namens een dementerende
cliënt. Dit omdat een aanvraag tot schuldsanering niet onder «het beheer van de goederen» valt16. In de uitspraak van de Hoge Raad wordt tevens aangegeven dat in de praktijk blijkt
dat het takenpakket onvoldoende helder is en het dus niet duidelijk is of deze handeling
onder «goed bewind» valt. Dit is ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de
wetswijziging van artikel 1:441 lid 1 BW17. Het is daarom gewenst om toe te werken naar een nadere verduidelijking van het takenpakket.
Hiervoor is eerst meer inzicht nodig in de taken van bewindvoerders in de praktijk.
De onderzoeksresultaten van Stride Consortium worden daarom afgewacht, alvorens er een oordeel kom ten aanzien van het takenpakket
van bewindvoerders.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de gemeentelijke schuldhulpverlening, zoals
de basisdienstverlening, en de onderdelen die daarin zijn opgenomen voor gemeenten,
moet opnieuw bekeken worden of de (wettelijke) taken van de gemeenten overlappen met
werkzaamheden die CBM-dienstverleners momenteel oppakken. Hierover zullen wij nader
in gesprek gaan met belanghebbenden zoals de VNG en brancheverenigingen.
4.4 Btw-vrijstelling
Op 14 april 2023 heeft de Hoge Raad een uitspraak18 gedaan waarin is geoordeeld dat CBM-dienstverleners definitief onder de vrijstelling
van de Wet op de omzetbelasting 1968 vallen. Naar aanleiding van de uitspraak van
de Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten19 het oordeel van de Hoge Raad te volgen en bewindvoerders vrij te stellen van btw.
In de zomer van 2024 heeft naar aanleiding hiervan een internetconsultatie plaatsgevonden
ten aanzien van de btw-vrijstelling. De resultaten hiervan worden momenteel verwerkt
door de Staatssecretaris van Financiën in de verzamelwet die per 1 januari 2026 in
werking moet treden. Er mag vanaf 1 januari 2026 dus geen btw meer in rekening worden
gebracht door de CBM-dienstverleners, maar ook kan er geen aftrek van btw meer plaatsvinden.
Tot de inwerkingtreding van de wetswijziging op 1 januari 2026 is het aan een curator,
bewindvoerder of mentor zelf om te beslissen of zij hiervan gebruik zullen maken.
De gevolgen van deze vrijstelling verschillen voor profit- en non-profitorganisaties:
• Profitorganisaties: Voor deze organisaties komt er een btw-vrijstelling, die inhoudt dat het huidige
tarief exclusief btw zal worden gehanteerd. Op basis van de huidige tarieven zal er
dus een vergoeding van € 116,92,–20 per maand staan in een standaard dossier. Tegelijkertijd verliezen profitorganisaties
het recht op btw-vooraftrek, wat (afhankelijk van de specifieke bedrijfsvoering) financiële
nadelen met zich kan brengen.
• Non-profitorganisaties: Voor deze organisaties, die momenteel al zijn vrijgesteld van btw, heeft de btw-vrijstelling
in eerste instantie geen directe gevolgen. Zij hanteren nu al tarieven zonder btw,
zoals de € 116,92,– voor een standaard dossier.
Ten aanzien van de btw-vrijstelling komen diverse perspectieven samen. Enerzijds de
belangen van zowel de profit- als de non-profit organisaties en ook de eerdergenoemde
beloning. Anderzijds zijn het in beginsel de cliënten van de CBM-dienstverlener zelf
die de kosten voor de dienstverlening dienen te dragen alvorens er een beroep kan
worden gedaan op de bijzondere bijstand. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid is
daarom voor gekozen om de btw die vanaf 1 januari 2026 vrijgesteld wordt gedeeltelijk
terug te laten vloeien naar de CBM-dienstverleners door de tarieven per 1 januari
2026 met 10,5% op te hogen, wat neerkomt op een bedrag ad € 129,20 per maand voor
een standaard dossier. Deze ophoging is nodig omdat ik de werkdruk in deze branche
zie toenemen. De gesprekken met de brancheverenigingen en het SEO onderzoek naar de
financiering van het schuldenbewind zijn aanleiding geweest om een dergelijke ophoging
door te voeren. Belangrijk is om te benoemen dat de VNG en gemeenten aangeven dat
de kosten van de bijzondere bijstand al jaren stijgen en dit een component is waar
rekening mee dient te worden gehouden. Hierbij wil ik benadrukken dat het verhogen
van de tarieven buiten de reguliere indexatie om is en dit geen compensatie is voor
het verlies van de btw-vooraftrek. De hoogte van de btw-vooraftrek is per kantoor
verschillend en hier is een eigen regie op te voeren. De ophoging van 10,5% exclusief
de reguliere indexatie is een grote stap in de goede richting en geeft de profit organisaties
meer financiële ruimte ten aanzien van de dossiers.
Deze tariefverhoging heeft mogelijk gevolgen voor cliënten van non-profitorganisaties
die een hoger tarief moeten gaan betalen. Een groot deel hiervan doet ook een beroep
op de bijzondere bijstand. Daarentegen worden de tarieven voor de profitorganisaties
lager, deze gaan van € 141,47 naar € 129,20 (exclusief reguliere indexatie) wat ervoor
zorgt dat er voor de bijzondere bijstand geen wezenlijk verschil zal zijn. Ik heb
hierbij geprobeerd een balans te vinden tussen de diverse belangen. Gedurende het
eerste jaar van de btw-vrijstelling zal ik de ontwikkelingen in de praktijk scherp
blijven monitoren.
4.5 Toezicht
Toezicht is een essentieel onderdeel van het stelsel van CBM. Met het toezicht op
de CBM-dienstverleners wordt gewaarborgd dat CBM-dienstverleners hun taken correct
uitvoeren en wordt de kwaliteit van de dienstverlening gewaarborgd. Op dit moment
is het toezicht ondergebracht bij de kantonrechter21 die de CBM-dienstverlener heeft benoemd. Elk jaar moet een CBM-kantoor een controle
ondergaan bij het landelijk kwaliteitsbureau van de Rechtspraak om te beoordelen of
er nog steeds wordt voldaan aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in het Besluit
kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Hierbij wordt ook
jaarlijks een accountantsverklaring overlegd. Ten aanzien van de accountantscontrole
is er tijdens gesprekken met het kwaliteitsbureau de wens uitgesproken om de accountantscontrole
en kwaliteitseisen te herijken. De komende periode zal ik hier nadere gesprekken over
voeren met stakeholders, zoals de brancheverenigingen, Rechtspraak, accountants en
andere relevante partijen. Op deze manier wil ik in gezamenlijkheid een volgende slag
maken om het beroep van de CBM dienstverlener nog beter tot haar recht te laten komen.
In het individuele toezicht, dat betrekking heeft op het dossier van de cliënt zelf,
controleert de kantonrechter jaarlijks de werkzaamheden van de CBM-dienstverlener.
Bij het beschermingsbewind en de curatele dient de jaarlijkse rekening en verantwoording
ter controle te worden voorgelegd ter bescherming van de financiële belangen van de
betrokkenen. Voorts moet de bewindvoerder periodiek verslag uitbrengen over het gevoerde
bewind. Bij het mentorschap is dit een voortgangsrapportage over de ontwikkelingen
rondom de cliënt. Op deze manier kan de kantonrechter nagaan of de financiële belangen
en de belangen van niet-financiële aard op een juiste en passende wijze door de CBM-dienstverlener
worden behartigd en of de maatregel moet voortduren. Bij een vermoeden van onjuist
gebruik van de gelden of het niet voldoende opkomen voor de zorgbehoefte, kan de cliënt
of een naaste een klacht indienen bij de kantonrechter. Indien daar aanleiding toe
is, kan de kantonrechter maatregelen treffen, zoals het oproepen van de CBM-dienstverlener
voor een verhoor of het laten uitvoeren van een onderzoek. De kantonrechter kan de
CBM-dienstverlener ook schorsen en/of ontslaan. Hoewel de klachtenprocedure op papier
toegankelijk lijkt – aangezien er altijd een mogelijkheid is om een klacht in te dienen
over de CBM-dienstverlener – krijg ik van onder andere gemeenten en het juridisch
loket signalen dat het ingewikkeld kan zijn voor cliënten om een klachtenprocedure
te voeren. De drempel om daadwerkelijk een klacht in te dienen bij de kantonrechter
is hoog. Een brief schrijven is vanwege laaggeletterdheid soms niet mogelijk of het
indienen van een klacht blijkt door het beperkte doenvermogen te veel gevraagd. Daarnaast
ontvangt de CBM-dienstverlener de aan cliënt gerichte post, waaronder een eventuele
reactie van de Rechtspraak op de klacht. Voor het indienen van een klacht is niet
altijd juridische bijstand mogelijk.
Ik acht het van belang dat er voor deze doelgroep wordt voorzien in een laagdrempelige
toegang tot de rechter. Daarom zal er samen met de Rechtspraak en het landelijk kwaliteitsbureau
een klachtformulier worden ontwikkeld die door de cliënt of diens belanghebbende kan
worden ingevuld met een voorkeursadres voor de overige communicatie. Het is wel van
belang dat de CBM-dienstverlener wordt ingelicht over de klacht, maar de correspondentie
zal via het voorkeursadres van de cliënt gaan verlopen. Aan het einde van dit jaar
dient het formulier beschikbaar te zijn via de website van de Rechtspraak. Hierbij
is het belangrijk dat de klachten uitgebreider gemonitord en geregistreerd worden
zodat, indien nodig, er bekeken kan worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Een andere belangrijke factor in de efficiëntie van het toezicht is digitalisering.
Door het verder ontwikkelen door de Rechtspraak van het digitale systeem voor het
indienen en beoordelen van de rekening en verantwoording, worden zowel de efficiëntie
als de transparantie vergroot. Het Besluit elektronisch communiceren professionele
wettelijke vertegenwoordigers 22 dat per 1 januari 2026 in werking zal treden draagt eveneens hieraan bij. Daarnaast
onderzoekt de Rechtspraak de mogelijkheid om realtime toezicht op basis van bankgegevens
te integreren in het digitale systeem. Dit maakt het opsporen van verdachte banktransacties
eenvoudiger, terwijl tegelijkertijd de privacy van de betrokkenen gewaarborgd moet
blijven. De ontwikkelingen bij de rechtspraak zal ik blijven volgen.
De voorstellen uit de eerder genoemde initiatiefnota van voormalig lid Kat om de gemeente
een grotere rol te geven in het toezicht op beschermingsbewind, voeren wat mij betreft
te ver. De expertise voor het toezicht op de CBM dienstverlener ligt bij de kantonrechter.
Daarnaast passen ook de mogelijkheden om indien nodig bij te sturen beter bij een
landelijke/regionale toezichthouder dan bij individuele gemeenten als toezichthouder.
Zoals aangegeven steunen de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en ik
de initiatieven voor nauwere samenwerking tussen gemeenten en bewindvoerders door
middel van convenanten. Deze onderlinge afspraken dienen eraan bij te dragen dat de
verwachtingen van partijen over en weer duidelijk zijn en duidelijk is op welke manier
een inwoner geholpen wordt bij het instellen van een CBM maatregel.
Ten aanzien van het toezicht zullen de volgende acties worden opgepakt. Ten eerste
zullen er gesprekken met de diverse stakeholders gevoerd worden, mede op verzoek van
het kwaliteitsbureau, om samen te kijken of de accountantscontrole en de kwaliteitseisen
herijkt dienen te worden. Ten tweede zal er een klachtenformulier ontwikkeld worden
samen met de Rechtspraak waarbij het makkelijker moet worden om een klacht in te dienen
en zal er gemonitord moeten worden door de Rechtspraak. Tot slot zal de digitalisering
in de Rechtspraak blijven bijdragen aan de verbetering van het toezicht.
4.6 Artikel 12 VN-verdrag handicap23
Bij de CBM dienstverlening moet rekening worden gehouden met ontwikkelingen op het
gebied van «ondersteunende besluitvorming» in het kader van artikel 12 van het VN-verdrag
Handicap. Het onderzoek dat momenteel wordt verricht door Stride consortium bekijkt het vraagstuk ook door de lens van het VN-verdrag. Vanuit deze invalshoek
wordt Nederland aangespoord om meer nadruk te leggen op het ondersteunen bij en het
bevorderen van zelfstandige besluitvorming van mensen die onder curatele, bewind of
mentorschap staan. Op 11 september 2024 heeft het VN comité24 een advies uitgebracht nadat Nederland op 15 augustus 2024 verantwoording heeft
af moeten leggen aan het VN comité als toezichthouder. Het advies van het VN comité
is om aanvullende methodes te ontwikkelen die bijdragen aan de ondersteunende besluitvorming.
Op dit moment acht het comité dit onvoldoende daar iemand die onder een CBM maatregel
komt te staan handelingsonbevoegd (beschermingsbewind25 en mentorschap26) of handelingsonbekwaam (curatele27) wordt verklaard. De CBM-dienstverlener dient overigens nu al rekening te houden
met de wensen van de cliënt. Het kan echter voorkomen dat de wens van de cliënt niet
overeenkomt met wat op de lange termijn beter wordt geacht voor de client door de
CBM-dienstverlener. Hierover moet een gesprek plaatsvinden tussen beide partijen,
waarbij het uiteindelijk mogelijk is om de kwestie voor te leggen aan de kantonrechter.
Het instellen van curatele, bewind en/of mentorschap door de kantonrechter gebeurt
niet zonder reden. De kantonrechter beoordeelt het verzoek tot instelling van een
beschermingsmaatregel door te toetsen of zich een grond voordoet om een persoon onder
curatele, bewind of mentorschap te stellen en door deze persoon te horen. De instelling
van een dergelijke beschermingsmaatregel kan voor de betrokkene ingrijpend zijn. De
werkagenda voor het VN Verdrag Handicap wordt momenteel opgesteld door de Staatssecretaris
Langdurige en Maatschappelijke Zorg. Uiteraard onderschrijven wij het belang van het
voldoen aan de vereisten van artikel 12 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen
met een handicap en zullen dus actief bijdragen aan de werkagenda.
5. Conclusie
Het CBM-stelsel is belangrijk voor mensen die al dan niet tijdelijk zelf niet in staat
zijn om hun belangen zelfstandig te behartigen. Het omvat zware instrumenten, die
ingrijpen in de handelingsbevoegdheid van mensen. Het is daarom belangrijk dat dit
stelsel goed functioneert en mensen die dat nodig hebben op kwalitatief goede hulpverlening
kunnen rekenen. Wij zijn dan ook blij met de maatschappelijke en politieke aandacht
voor dit onderwerp. In het verlengde daarvan is het belangrijk dat zeker een maatregel
als schuldenbewind niet voor langere duur wordt opgelegd dan noodzakelijk. Daarom
gaan wij met de Rechtspraak in gesprek om te kijken of de gebruikelijke vijf jaar
die momenteel in de praktijk wordt opgelegd bij schuldenbewind naar beneden kan worden
bijgesteld. Hierbij benadrukken wij dat zorgvuldigheid geboden is en dat men niet
de verstrekkende gevolgen van de handelingsonbevoegdheid in dergelijke gevallen moet
onderschatten.
Indien de periode waarvoor het schuldenbewind wordt uitgesproken wordt verkort naar
3 jaar, kunnen wij op een budgetneutrale manier een extra vergoeding geven aan de
schuldenbewinden door een forfaitaire beloning toe te voegen aan de Regeling curatoren,
beschermingsbewindvoerders en mentoren. De wij zullen uw Kamer in Q4 2025 informeren
over de uitwerking.
Ten aanzien van het takenpakket van bewindsvoerders wachten wij de uitkomsten van
het onderzoek van Stride consortium af. Dit onderzoek zal naar verwachting, vanwege lopende pilots, in Q3 2027 afgerond
zijn waarna uw Kamer nader geïnformeerd zal worden.
Het toezicht zal te maken krijgen met een herijking van de accountantscontrole en
de kwaliteitseisen. Daarnaast wordt er een laagdrempelig klachtenformulier ontwikkeld
die ervoor moet zorgen dat de drempel om een klacht in te dienen bij de kantonrechter
wordt verlaagd. Ook een verscherping van de monitoring is hier onderdeel van.
Tot slot vraagt de btw-vrijstelling die per 1 januari 2026 doorgevoerd zal worden
om een herziening van de tarieven. Daarom worden de tarieven met 10,5% verhoogd per
1 januari 2026, dit is exclusief de gebruikelijke indexering die jaarlijks plaatsvindt.
Met deze belangrijke eerste stap wil ik onderstrepen dat ik de zorgen van de CBM-dienstverleners
zie.
De CBM dienstverlener is niet altijd zichtbaar in onze maatschappij, maar vervult
een belangrijke taak met een verantwoordelijkheid voor mensen die veelal in een kwetsbare
positie verkeren.
Wij zijn verheugd met de stappen die gezet worden en willen in gezamenlijkheid blijven
kijken naar wat mogelijk en haalbaar is om het stelsel te blijven verbeteren.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid