Brief regering : Toegankelijkheid en doorstroom in het hbo en wo
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1188
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2025
Op 14 maart 2025 heb ik mijn beleidsbrief aan uw Kamer aangeboden, waarin ik mijn
plannen voor deze kabinetsperiode heb beschreven.1 Ik heb daarin aangekondigd in een aparte brief nader in te gaan op toegankelijkheid
en doorstroom in het hbo en wo.
Zoals in de beleidsbrief aangegeven dalen de studentenaantallen de komende periode,
wat zorgt voor verschillende uitdagingen voor instellingen. Daarom is het noodzakelijk
om het stelsel in de komende jaren toekomstbestendig te maken. Vanwege de arbeidsmarktkrapte
wil ik het vervolgonderwijs beter laten aansluiten op maatschappelijke behoeften.
Dat betekent dat we talent in de toekomst nog beter dan nu moeten benutten voor de
samenleving. Van belang hiervoor is dat ons stelsel dan ook toegankelijk blijft voor
dit talent, en dat (aspirant)-studenten die daartoe de potentie en ambitie hebben succesvol kunnen starten met een opleiding
in het hbo en wo en deze binnen een redelijke termijn kunnen afronden.
In deze brief beschrijf ik mijn inzet om de toegankelijkheid en doorstroom in het
hbo en wo te waarborgen en verder te verbeteren. In deze brief zal ik inhoudelijk
reageren op verschillende recente onderzoeken. Ook behandel ik een aantal moties die
uw Kamer op dit terrein heeft ingediend. Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging
in het commissiedebat DUO en Hoger Onderwijs van 23 oktober 2024 om in te gaan op
maatregelen om uitval en switch terug te brengen.2
Signalen uit onderzoeken
Talent belandt niet altijd op de juiste plek
In de zomer van 2024 heb ik u de resultaten van het IBO doelmatig hoger onderwijs
«Talent op de juiste plek» toegestuurd. Uit het IBO blijkt dat studenten niet altijd
op de juiste plek zitten en het studierendement te wensen overlaat.3 Het studiesucces wordt door veel verschillende factoren beïnvloed, zoals een verkeerde
studiekeuze, onvoldoende motivatie, onvoldoende aansluiting tussen verschillende typen
onderwijs, de studeerbaarheid van het curriculum, persoonlijke omstandigheden en opwaartse
druk. De factoren die studiesucces negatief beïnvloeden treden daarbij ook in combinatie
met elkaar op. Ook het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) heeft aandacht voor
deze problematiek in een onlangs gepubliceerd Richtsnoer.4 In dit Richtsnoer stelt de studentenorganisatie enkele maatregelen voor om uitval
en switch te verminderen.
Het IBO schetst de uitdaging om jongeren in de toekomst meer te verleiden voor een
opleiding in een sector waar de maatschappelijke nood hoog is en de instroom nu te
laag.5 Het blijkt lastig om vanuit de overheid te sturen op de studiekeuze van jongeren.6 In mijn beleidsbrief heb ik toegelicht welke maatregelen ik neem in het kader van
aansluiting op de arbeidsmarkt. In het najaar van 2025 informeer ik uw Kamer verder
over een macrodoelmatig opleidingsaanbod, capaciteitsbekostiging en krimp. Zoals ik
in mijn beleidsbrief heb benadrukt, blijft het van belang dat jongeren een opleiding
kunnen kiezen van hun interesse.
Uitval en switch komen vaak voor bij specifieke groepen
Om meer zicht te krijgen op de knelpunten in de doorstroom die studenten ervaren,
en mede naar aanleiding van de motie Peters7, heeft het Ministerie van OCW onderzoeksbureau Dialogic gevraagd onderzoek laten
doen naar de doorstroom van eerstegeneratiestudenten in ons onderwijs.8 Het onderzoek constateert dat eerstegeneratiestudenten, hbo-studenten, mannelijke
studenten, studenten met ouders met een lager inkomen en studenten met een migratieachtergrond
een grotere kans op uitval en switch hebben. Dit risico is groter voor studenten waarbij
verschillende van deze achtergrondkenmerken samenkomen. Dit maakt dat er geen eenduidige
maatregel is voor het vergroten van studiesucces van studenten. Dialogic constateert
dat beleid gericht op één specifieke doelgroep onvoldoende effectief lijkt. Kenmerken
die een kans geven op lager studiesucces komen namelijk vaak in samenhang voor, signaleren
Dialogic en het IBO. Er is dus niet één enkele factor die bepalend is voor het studiesucces.
Het is volgens de onderzoekers beter om het onderliggende mechanisme dat kansenongelijkheid
veroorzaakt voor álle studenten aan te pakken. Aangrijpingspunten voor verbetering
zijn volgens de onderzoekers vooral het vergroten van thuisgevoel en het verminderen
van prestatiedruk.9 Het is belangrijk om hier bij de overgang naar het vervolgonderwijs aandacht voor
te hebben. Een goede start is van enorm belang. Ik blijf daarom inzetten op het vergroten
van het studiesucces van álle studenten. In het vervolg van deze brief licht ik toe
welke maatregelen ik daartoe wil nemen.
Ongelijke kansen bij selectie
Selectie kan in potentie de match tussen opleiding en student versterken. Het IBO
wijst op het positieve feit dat selecterende opleidingen minder uitval en switch kennen,
maar beschrijft ook de neveneffecten van selectie. Met selectie bestaat het risico
op kansenongelijkheid. Naast het IBO sluit ook het onderzoek van Dialogic aan bij
eerdere bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) dat selectieprocedures
veelal een bias kennen. Bepaalde groepen studenten zoals eerstegeneratiestudenten,
studenten met een migratieachtergrond en studenten met een lager gezinsinkomen maken
minder kans op een plek bij een selecterende opleiding.10 Voor een student hangt veel af van een selectieprocedure. Iedereen verdient het om
op een eerlijke en gelijkwaardige manier beoordeeld te worden. Daarom vind ik het
belangrijk dat instellingen transparant zijn over hun selectieprocedures en dat deze
procedures zorgvuldig tot stand komen. Verderop in deze brief beschrijf ik mijn maatregelen
op het gebied van selectie.
Ontoegankelijkheid van wo-masters voor hbo-bachelors
De inspectie heeft onlangs een rapport gepubliceerd over de toegankelijkheid van wo-masters
voor hbo-bachelorgediplomeerden.11 Uit het rapport blijkt dat 24,2% van de wo-masteropleidingen aangeeft niet toegankelijk
te zijn voor hbo-bachelor-gediplomeerden, ook niet via een schakelprogramma of maatwerktraject.12 Sommige opleidingen geven aan dat het toelaten van hbo-gediplomeerden zou leiden
tot hogere uitval, extra kosten en verminderde kwaliteit van de opleiding.13 Zowel fundamentele als meer praktische overwegingen spelen voor masteropleidingen
dus een rol om hbo-studenten niet toe te laten. De inspectie constateert daarnaast
dat de ontoegankelijkheid mede veroorzaakt wordt door een gebrek aan kennis en expertise
over het beoordelen van de toelaatbaarheid van hbo-studenten en het wegnemen van deficiënties.
Zij beveelt daarom instellingen – en met name de koepels van de instellingen – aan
om in te zetten op meer kennisdeling op dit vlak. Daarnaast roept zij de Minister
van OCW op om meer helderheid te verschaffen over de opdracht aan het stelsel als
het gaat om de toegankelijkheid van wo-masters voor hbo-bachelor gediplomeerden en
over de verantwoordelijkheid die instellingen hierbij hebben.
Hoewel het hbo en wo weliswaar een geheel eigen oriëntatie kennen, vind ik het belangrijk
dat er doorstroommogelijkheden voor studenten in het hele vervolgonderwijs bestaan.
Daarbij geldt zowel de doorstroomroute van hbo-bachelor naar een wo-master als van
een wo-bachelor naar een hbo-master. Respondenten in het onderzoek van de inspectie
wijzen op de maatschappelijke druk die er bestaat, ook bij hbo-bachelorgediplomeerden om te kiezen voor een wo-masterdiploma. Deze opwaartse druk (het willen kiezen
voor een zo «hoog» mogelijke opleiding) is zichtbaar in het hele onderwijs en dat
vind ik onterecht en onwenselijk. In alle doorstroomroutes wil ik daarom inzetten op het tegengaan van deze druk. In het vervolg
van deze brief ga ik hier nader op in.
Doelstellingen van dit kabinet
Om het stelsel toegankelijk te houden en talenten van jongeren te (h)erkennen en benutten
wil ik inzetten op de volgende doelen:
1) het verbeteren van de match tussen student en opleiding;
2) eerlijke en zorgvuldige selectie en toelating;
3) het verbeteren van het student- en studiesucces.
1. Een betere match tussen student en opleiding
Jongeren maken relatief vroeg (grofweg tussen hun 16e en 18e) een keuze voor een vervolgopleiding. Zij worden daarbij op hun dertiende al op een
bepaald onderwijsniveau (vmbo, havo, vwo) ingedeeld op de middelbare school. Het is
geen makkelijke opgave voor jongeren om op die leeftijd precies te weten wat je wilt
en wat je kunt. Daarbij hebben ze hulp nodig. Ook het ISO vraagt hiervoor in haar
richtsnoer aandacht en vraagt om de studiekeuzevoorlichting en matching te verbeteren.14 Aangezien jongeren al vroeg keuzes maken en beelden vormen van vervolgopleidingen
en carrières is het ook van belang dat deze hulp vroeg aangeboden wordt.
Tevens speelt in de studiekeuze ook nog steeds de «opwaartse» druk om een theoretische
opleiding te volgen een rol. Van die ouderwetse gedachte moeten we af. De arbeidsmarkt
schreeuwt om vakmensen, die hands-on vitale functies in onze samenleving bekleden.
Het mbo heeft een belangrijke maatschappelijke taak om hiertoe voldoende studenten
op te leiden. Tegelijkertijd zie ik dat het denken in «hoger» en «lager» nog diepgeworteld
is in onze samenleving. Dat denken resulteert mogelijk in druk richting studenten
om na het mbo, nog te gaan voor een hbo-diploma. Als de reden hiervoor is dat een
student zich qua vaardigheden verder wil scholen en verdiepen, dan moet ons onderwijs
die kansen bieden. Ik zie echter dat zo’n 20% van de mbo4-studenten die doorstroomt
naar het hbo, in het eerste jaar uitvalt en alsnog de arbeidsmarkt betreedt.15 Daarnaast wijst het IBO erop dat een hbo- of universitair (master)diploma niet altijd
nodig is voor het werk dat studenten daarna gaan doen.16
Als een student stopt met een opleiding kan dit vervelend zijn voor de student, die
tijd, moeite en geld heeft geïnvesteerd in de studie. De motie Martens-America vraagt
in daarom terecht of er hier niet iets misgaat en studenten zich teveel laten leiden
door de opwaartse druk in ons systeem om door te stromen naar het hbo.17
Maatregelen
Als Minister van OCW informeer ik jongeren in hun eindexamenjaar jaarlijks per brief
over het maken van een studiekeuze. Hoewel ik merk dat mijn brief gewaardeerd wordt,
besef ik dat mijn invloed en die van de Rijksoverheid beperkt is. Het zijn vooral
instellingen uit het funderend en vervolgonderwijs en professionals die het verschil
(moeten) maken voor jongeren.
Het kabinet zet daarom in op de volgende maatregelen:
Maatregelen
• Verankering LOB in curriculum vo
• Evaluatie RAP middelen en VABOK
• Verankering praktijkgerichte havo
• Optimaliseren studiekeuzecheck
• Versterking aansluiting beroepsonderwijskolom: VABOK
• In kaart brengen opwaartse druk mbo-hbo
Verankering Loopbaanoriëntatie- en begeleiding in curriculum vo
Uit onderzoek blijkt dat intensieve inzet van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB)
in het vo de kans op uitval in het hbo en wo kan reduceren.18 Daarom wordt de opdracht op het gebied van LOB aan vo-scholen verder aangescherpt
binnen de curriculumherziening die nu gaande is. In het geactualiseerde curriculum
van het voortgezet onderwijs krijgt LOB een stevige plek, zowel binnen vakken als
in bredere onderwijsactiviteiten. Hierdoor komen alle leerlingen gedurende hun schoolloopbaan
met LOB in aanraking en krijgen ze een beter beeld van vervolgopleidingen, beroepen
en toekomstcarrières die aansluiten bij hun interesses en talenten. Door bewustwording
van de eigen kwaliteiten en talenten, het verkrijgen van inzicht in de koppeling tussen
vakken en beroepen en het opdoen van ervaring met de praktijk, kunnen scholieren beter
gefundeerde keuzes maken voor hun toekomst. Hiermee sluit dit ook aan op het verbeteren
van de studiekeuzevoorlichting en het verwachtingsmanagement, zoals het ISO aankaart.19
Ook subsidieert het Ministerie van OCW het Expertisepunt LOB om vo-scholen, mbo-instellingen
en hogescholen te ondersteunen bij het versterken van LOB op de onderwijsinstelling.
Deze subsidie loopt tot en met 2027. Omdat ik minder wil sturen vanuit programma’s
en projecten zal ik deze subsidie niet verlengen. Ik heb het Expertisepunt LOB opdracht
gegeven om hun opbrengsten te borgen, zodat scholen en instellingen in de toekomst
zelf verder kunnen met het versterken van LOB.
Verankering praktijkgerichte havo
Scholen en andere betrokkenen werken momenteel, via een subsidieregeling, aan het
ontwikkelen en implementeren van twee interdisciplinaire praktijkgerichte havo-vakken:
Technologie en Maatschappij. Het doel hiervan is om de aansluiting van de havo op
het hbo te verbeteren. Havisten blijken behoefte te hebben aan praktijkervaring en
toegepast leren. Daarmee bereiden we havisten beter voor op de keuze voor en de overstap
naar het vervolgonderwijs. De praktijkgerichte vakken bieden deze leerlingen de kans
om al voor de studiekeuze meer praktijkervaring op te doen en via die weg na te gaan
waar hun interesses en talenten liggen. Momenteel zijn 240 havo-scholen met één of
beide vakken aan de slag, ook veel hbo’s worden bij deze vakken betrokken. Het voornemen
is om de ontwikkelde vakken vanaf 2026 structureel te verankeren in regelgeving, zodat
alle havo-scholen ze vanaf 2026/2027 aan kunnen bieden. De Staatssecretaris van OCW
heeft uw Kamer hierover op 17 februari jl. per brief geïnformeerd.20
Optimaliseren studiekeuzecheck
Studenten die zich voor 1 mei aanmelden voor hun opleiding hebben recht op een studiekeuzecheck,
waarmee ze kunnen nagaan of de opleiding echt bij hen past. Ik krijg echter signalen
dat deze studiekeuzecheck niet altijd optimaal werkt. Zo geven studenten aan dat het
bij een negatief advies lastig is om kort voor de start van het collegejaar nog een
beter passende studie te vinden. Ook zie ik grote verschillen tussen opleidingen in
hoe de studiekeuzecheck wordt ingezet. Zo maakt de ene opleiding gebruik van proefstuderen
of een toelatingstest, terwijl een andere opleiding aspirant-studenten digitaal een
vragenlijst opstuurt. Het ISO vraagt in haar richtsnoer aandacht voor het verbeteren
van matching.21 Ik beoog daarom meer zicht te krijgen op de effectiviteit van de studiekeuzecheck,
zowel qua werkzame elementen als de timing hiervan. Ik zal daarom een externe partij
de opdracht geven om de studiekeuzecheck volgend jaar op deze punten te evalueren.
In kaart brengen opwaartse druk mbo-hbo
Ik wil nader inzichtelijk maken hoe we onnodige uitval van mbo-studenten in het hbo
kunnen voorkomen. Daarbij onderzoek ik tevens de rol van de opwaartse druk in ons
systeem, en welke verbeterpunten nog liggen in de aansluiting tussen de sectoren en
het werkveld. Conform de motie Martens-America, onderzoek ik hoe mbo-instellingen
de wettelijke opdracht om op te leiden voor de samenleving, arbeidsmarkt en vervolgopleiding
interpreteren als het gaat om de doorstroom van mbo naar hbo.22 Daarnaast ga ik, zoals vermeld in mijn beleidsbrief, kijken naar de gevolgen van
opwaartse druk en de bekostiging van doorstromers en uitvallers.23 Ik zal dit meenemen in de verdere verkenning van de bekostigingssystematiek die ik
uiterlijk in 2026 wil delen met uw Kamer. Uw Kamer wordt in het najaar nader geïnformeerd
over deze verkenning. Het lid Martens-America heeft mij daarnaast ook gevraagd om
na te gaan of de Kamer alle rapporten heeft ontvangen over de doorstroom vanuit het
mbo naar het hbo. Ik kan bevestigen dat dit is gebeurd met de rapporten die in opdracht
van het Ministerie van OCW zijn uitgevoerd.24 Een overzicht van overige onderzoeken naar dit onderwerp en een overzichtspagina
over doorstroom is te vinden via de website van Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
(NRO).25 Hiermee geef ik invulling aan deze toezegging.26
Versterken aansluiting beroepsonderwijs kolom
Om de aansluiting binnen de beroepskolom (v(s)o-mbo en mbo-hbo) te verbeteren is een
subsidieregeling opgesteld: Versterking Aansluiting Beroepsonderwijs Kolom (VABOK).27 Met deze subsidie kunnen vo-scholen, mbo-instellingen en hogescholen samenwerken
om opleidingsroutes waar veel uitval en switch is te verbeteren. Ze zetten doorlopende
begeleiding voor studenten op, passen de onderwijsprogramma’s op elkaar aan en organiseren
gezamenlijke activiteiten voor studenten om de oriëntatie op een (eventuele) vervolgopleiding
te verbeteren. Er maken minder scholen dan verwacht gebruik van de regeling. Ik ga
daarom samen met het onderwijsveld na welke mogelijkheden er zijn om het gebruik van
deze regeling te verbeteren. Daarnaast laat ik een tussentijdse evaluatie van deze
regeling uitvoeren. Ik evalueer hierbij gelijktijdig de inzet van middelen die instellingen
via de lumpsum hebben ontvangen voor het opstellen en uitvoeren van regionale ambitieplannen
(RAP-middelen) om de samenwerking en aansluiting tussen hbo/wo en vo en mbo te verbeteren.
Via deze evaluatie ga ik na in hoeverre subsidieregelingen en toevoegingen aan de
lumpsum het juiste middel zijn (geweest) om de aansluiting tussen verschillen typen
onderwijs te verbeteren. Door deze evaluaties samen te voegen verlaag ik bovendien
de administratieve lasten voor instellingen. Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2026
informeren over de resultaten.
2. Eerlijke en zorgvuldige selectie en toelating
In Nederland is een groot deel van de opleidingen vrij toegankelijk met een passend
vo- of mbo-diploma. Dit is voor de toegankelijkheid een belangrijk element. Voor sommige
opleidingen geldt een selectieprocedure. In Nederland gaat het om een relatief klein
aantal opleidingen, waar om verschillende redenen een beperkt aantal plaatsen beschikbaar
is. In de Kamerbrief van 14 februari 2024 zijn het systeem van decentrale selectie
en de wettelijke kaders nader toegelicht.28
Wanneer opleidingen hun studenten selecteren brengt dat een grote verantwoordelijkheid
met zich mee. Voor de toekomst van de jongeren hangt er veel van af. Mijn inzet is
dat opleidingen studenten op een eerlijke wijze selecteren. Mijn inzet op dit vlak
richt zich zowel op de bachelor, als op de doorstroom naar de master. Selectie dient
plaats te vinden op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria, loting,
of een combinatie van selectie en loting. Daarbij vind ik het van belang dat kansengelijkheid
wordt vergroot binnen de kaders van het huidige stelsel, door scherp te kijken naar
de selectie-instrumenten die worden ingezet en de risico’s op bias daarvan richting
bepaalde groepen studenten. Uw Kamer heeft hierover ook diverse moties aangenomen.29
In de afgelopen jaren heeft het kabinet samen met de onderwijskoepels geïnvesteerd
in de kennisbasis over selectie. Zo verscheen een Handboek Selectie. De Expertgroep
Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO) is voornemens dit handboek te vertalen in
een instrument waarmee instellingen hun selectieprocedure kunnen evalueren en onderbouwen.
Universiteiten van Nederland (UNL) en de Vereniging Hogescholen (VH) organiseerden
daarnaast kennisdeling over selectie voor hun achterban. UNL publiceerde ook richtlijnen
voor instellingen via de Kaders selectie voor de bachelor, in het voorjaar komt UNL
ook met een Kader toelating en selectie voor masteropleidingen. De kaders van UNL
helpen bij de onderbouwing en het formuleren van aanvullende toelatingseisen en selectieprocedures.
Het is goed dat steeds meer opleidingen hun selectieprocedure zijn gaan onderbouwen
in de afgelopen jaren, maar ik wil deze beweging bestendigen en onderbouwing verplichten.30 Het is het belangrijk dat opleidingen ook transparant en aanspreekbaar zijn op hun
manier van selecteren. Een selectieprocedure is te vergelijken met de inzet van algoritmen
door publieke organisaties. Gemeenten registreren hun algoritmen vrijwillig in een
algoritmeregister.31 Transparantie over de inzet van algoritmen richting burgers is steeds meer de norm.
Ik verwacht die transparantie ook van hogescholen en universiteiten als het gaat om
selectieprocedures.
Maatregelen
Om selectie en toelating voor bachelor- en masteropleidingen te verbeteren, zet het
kabinet in op de volgende maatregelen:
Maatregelen
• Wettelijke verplichting voor onderbouwing van selectieprocedures voor bachelor en
masteropleidingen.
• Monitoring inzet van loting en selectie-instrumenten
• Verhelderen wettelijke opdracht richting universiteiten voor wat betreft de toegankelijkheid
voor hbo-gediplomeerden;
• Onderzoek inspectie naar loting
Een verplichte onderbouwing van selectieprocedures en meer transparantie
Uw Kamer heeft via diverse moties gevraagd om opleidingen te verplichten om hun selectieprocedures
te onderbouwen en extern te laten toetsen. In het kader van goed bestuur lijkt het
mij evident dat een instelling, als zij een selectieprocedure invoert, dit goed doordacht
doet en regelmatig evalueert op bias. In de praktijk ontbreekt echter die onderbouwing
van gehanteerde criteria en instrumenten vaak nog.32 De medezeggenschap heeft een adviserende rol als het gaat om de selectieprocedures
en zou een instelling erop moeten kunnen aanspreken als bepaalde studenten nadeel
ondervinden in de selectieprocedure. Om haar adviesrecht goed te kunnen uitvoeren
moet de medezeggenschap daarom kunnen beschikken over een openbare onderbouwing van
de selectieprocedure. Dit geldt voor zowel de bachelor, als de master. Dit ga ik in
de wet expliciteren. Het transparant maken van de onderbouwing moet bijdragen aan
het interne gesprek over selectie binnen een instelling en zodoende de kwaliteit versterken.
Opleidingen dienen te beargumenteren welke criteria en bijpassende selectie-instrumenten
zij inzetten en waarom juist deze instrumenten. Dat voorkomt dat opleidingen onnodige
instrumenten en bias introduceren in de selectieprocedure. Zo kan de kansengelijkheid
worden vergroot. Hiermee beschouw ik de moties die vragen om een verplichte onderbouwing
en externe toetsing als afgedaan.33
Monitoring loting en selectie-instrumenten
Uw Kamer heeft gevraagd om het gebruik van decentrale loting en selectie-instrumenten
van instellingen in beeld te brengen.34 Het lijkt mij inderdaad goed om zicht te houden op de inzet van het instrument loting
en het gebruik van selectiecriteria. Opleidingen kunnen sinds studiejaar 2023–2024
kiezen om gebruik te maken van loting als instrument. In de selectie voor het studiejaar
2025–2026 maken 26 opleidingen gebruik van loting. Het gebruik van dit instrument
zal ik jaarlijks uitvragen via de onderwijskoepels. De inspectie is voornemens om
in 2026 onderzoek te doen naar de inzet van het instrument loting. Naar de inzet van
selectie-instrumenten heeft de inspectie onlangs onderzoek gedaan.35 Ik zal in aansluiting hierop over twee jaar opnieuw het gebruik van verschillende
selectie-instrumenten in beeld brengen. Hiermee geef ik invulling aan de motie Ergin.
Schetsen van (on)mogelijkheden corrigerende selectie
In het licht van kansengelijkheid en het bereiken van een diverse studentenpopulatie
is door mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer toegezegd om de (on)mogelijkheden van corrigerende
selectie in de Nederlandse context te schetsen.36 In sommige landen, bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS) en het Verenigd Koninkrijk
(VK), is het voor opleidingen mogelijk om rekening te houden met de context en achtergrond
waarin jongeren bepaalde prestaties hebben geleverd en hiervoor te corrigeren in de
selectieprocedure (contextualised admissions). In Nederland is het binnen de huidige
wet- en regelgeving niet toegestaan en dus niet mogelijk om achtergrondkenmerken mee
te wegen in selectieprocedures.
Het is bovendien niet eenvoudig om achtergrondkenmerken objectief vast te stellen,
zo blijkt uit onderzoek naar corrigerende selectie in het VK.37 De overheid en onderwijsinstellingen dienen uitermate voorzichtig te zijn bij het
gebruik van achtergrondkenmerken en achtergrondgegevens van aspirant-studenten in
besluitvorming. Hiermee beschouw ik de toezegging als afgedaan.38
Verhelderen wettelijke opdracht doorstroom hbo-bachelor naar wo-master
Zoals eerder aangegeven constateert de inspectie dat bijna een kwart van de wo-masteropleidingen
aangeeft niet toegankelijk te zijn voor hbo-bachelor gediplomeerden. Dit komt volgens
de inspectie deels doordat het niet voor alle masteropleidingen helder is wat van
hen verwacht wordt als het gaat om de toelating van hbo-gediplomeerden. In deze brief,
wil ik dan ook helderheid geven over de wettelijke opdracht die instellingen op dit
vlak hebben. Daarnaast zal ik samen met de inspectie een brief sturen aan instellingen,
om nogmaals deze wettelijke opdracht onder de aandacht te brengen en te expliciteren.
In ons stelsel is het zo geregeld dat een bachelordiploma in principe toegang geeft
tot het masteronderwijs. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een hbo-bachelordiploma
en een wo-bachelordiploma.39 Echter, het staat instellingen vrij om aanvullende toelatingseisen (zogenoemde «kwalitatieve
eisen») te stellen.40 Deze dienen gelijk te zijn voor hbo- en wo-bachelorgediplomeerden en het is aan de
opleiding om te bepalen of een aspirant-student aan de eisen voldoet. Dit betekent
dat niet alle wo-masters toelaatbaar hoeven te zijn voor hbo-bachelor gediplomeerden
en wo-gediplomeerden met een niet verwante bachelor, net als dat niet alle hbo-masters
toelaatbaar hoeven te zijn voor wo-bachelorgediplomeerden en hbo-gediplomeerden met
een niet verwante bachelor.
Als een opleiding oordeelt dat een aspirant-student niet aan de toelatingseisen voldoet,
is deze niet direct toelaatbaar tot de masteropleiding. Indien dit het geval is, kennen
instellingen de wettelijke verplichting om te beoordelen of de individuele deficiënties
binnen een redelijk termijn weggewerkt kunnen worden.41 Als dat zo is, dan dient een opleiding een schakeltraject aan te bieden zodat aspirant-studenten
deze deficiënties weg kunnen werken en vervolgens alsnog in de master in kunnen stromen.42 Het aanbieden van zo’n schakeltraject kan voor deze kandidaten een uitkomst zijn.
Het kan echter ook voorkomen dat de deficiënties te groot zijn, dat deze niet binnen
een redelijk termijn van bijvoorbeeld een jaar weg te werken zijn. In dat geval mogen
masteropleidingen studenten weigeren. Wat echter niet is toegestaan, is om hbo-bachelor
gediplomeerden bij voorbaat uit te sluiten van wo-masters. Het inspectierapport laat
zien dat dit in de praktijk nu wel lijkt te gebeuren en dit is dan ook de aanleiding
om instellingen middels een brief te wijzen op de wettelijke kaders waar zij zich
aan dienen te houden. De wet biedt mijn inziens voldoende heldere kaders voor masteropleidingen
om op basis van inhoudelijke eisen de afweging te maken wie zij wel en niet kunnen
toelaten tot hun onderwijs. Een voorwaarde hiervoor is wel dat opleidingen hun toelatingseisen
helder formuleren, hierover transparant zijn en alle bachelorstudenten (zowel hbo
als wo) langs die lat beoordelen.
Een onderwerp dat de inspectie aansnijdt in haar rapport is het verschil in oriëntatie
van het hbo en het wo, welke wezenlijk anders is. Hoewel opleidingen in de toelating
tot de master nu voldoende wettelijke ruimte hebben om met dit verschil in oriëntatie
om te gaan, wil ik breder kijken naar dit verschil in oriëntatie in ons stelsel. In
mijn beleidsbrief heb ik aangekondigd het verschil in oriëntatie van het beroepsgericht
en wetenschappelijk onderwijs beter tot uitdrukking te laten komen in het – samen
met de hbo- en wo-sector – te ontwikkelen inhoudelijk beleidskader voor een macrodoelmatig
onderwijsaanbod.
Hiervoor wil ik onder meer de rol en functie van de verschillende opleidingen (associate
degree, hbo-bachelor, hbo-master, wo-bachelor, wo-master) in het stelsel tegen het
licht houden. Ik kijk specifiek naar de aansluiting van de opleidingen op de arbeidsmarkt,
ook van de wo-bachelor, en naar de doorstroom tussen de verschillende opleidingen.
Ik zal hierbij ook de bevindingen van het inspectieonderzoek meenemen.
3. Vergroten van studiesucces
Het vergroten van het studiesucces en het tegengaan van uitval en switch vormen complexe
uitdagingen die al langer op de agenda staan van de overheid en instellingen. Ook
het ISO heeft hiervoor met haar richtsnoer recent aandacht gevraagd.43 Met name het begin van de studie en het eerste jaar zijn van groot belang voor het
studiesucces. De uitval en switch vindt immers voor het grootste deel plaats in het
eerste studiejaar.44 Het is daarom van belang om studenten al vroeg te ondersteunen en snel in te grijpen
bij eventuele problemen.
Wat echter door deze opgave heen speelt is dat studiesucces niet evenredig is verdeeld
over verschillende groepen studenten. Het in de inleiding genoemde onderzoek van Dialogic
(2024) in opdracht van OCW bevestigt het beeld dat bepaalde groepen meer drempels
ervaren tijdens hun studie, vaker uitvallen en vaker switchen. Het gaat vooral om
studenten met een lager gezinsinkomen, studenten met een migratieachtergrond, mannelijke
studenten en eerstegeneratiestudenten.
Maatregelen
Zoals het onderzoek naar eerstegeneratiestudenten aangeeft kan er in plaats van doelgroepenbeleid
beter gekeken worden naar brede maatregelen die inzetten op het vergroten van thuisgevoel,
dat wil zeggen de sociale en academische binding op een instelling, en een goede landing
voor alle studenten. Via de motie Peters45 is verzocht om in kaart te brengen hoe er beter zicht kan worden gekregen op eerstegeneratiestudenten.
Conform de aanbevelingen uit het onderzoek, kies ik er niet voor om eerstegeneratiestudenten
in de toekomst afzonderlijk te monitoren. De belangrijkste reden hiervoor is het risico
op stigmatisering dat monitoring met zich meebrengt. Een groep studenten met bepaalde
kenmerken afzonderlijk monitoren kan resulteren in lagere verwachtingen van docenten
of medestudenten. Ook kan het onnodig een lager zelfbeeld en lager gevoel van bekwaamheid
aanwakkeren, zo blijkt uit het onderzoek. Ik beschouw de motie Peters hiermee als
afgedaan.
Daarnaast wil ik mij, zoals aangegeven, richten op maatregelen die in een vroeg stadium
ingrijpen om uitval en langdurige studievertraging zoveel mogelijk te voorkomen. Uw
Kamer heeft mij via een motie van het lid Hertzberger (NSC) verzocht af te spreken
met instellingen dat ze studenten die na het behalen van hun eerste twee jaar uitvallen
voorzien van een exitgesprek en een verklaring van uitstroomniveau en behaalde competenties.
Instellingen hebben bij mij aangegeven dat zij inzetten op beleid gericht op het voorkomen
van uitval.
In dit kader kunnen studenten bij twijfels over hun studie(voortgang) en bij dreigende
uitval reeds ondersteuning krijgen en een gesprek aanvragen. Ook is het voor studenten
mogelijk om bij uitval een cijferlijst met behaalde vakken te krijgen, waarmee bij
eventuele herinstroom nagegaan kan worden of er vrijstellingen mogelijk zijn. Ik kan
mij vinden in deze aanpak van de instellingen en de mogelijkheden die reeds bestaan
voor studenten. Ik beschouw daarmee de motie als afgedaan.46
Het is aan de instellingen om te zorgen voor een studieklimaat dat bijdraagt aan studie-
en studentsucces. In de afgelopen jaren heeft mijn ministerie diverse activiteiten
ingezet om instellingen hierbij te ondersteunen en de faciliteren. Zoals in mijn beleidsbrief
geschetst, wil ik mijn rol hierin de komende periode afbouwen en de verantwoordelijkheid
daar laten liggen waar deze reeds ligt, namelijk bij de instellingen binnen de geldende
wettelijke kaders.
Vanuit dit vertrekpunt zet het kabinet in op de volgende maatregelen:
Maatregelen
• Implementatie Landelijk Kader studentenwelzijn
• Kennisproducten van STIJN en ETHO
• Benutten van ervaringen van projecten Wisselstroom en Slimmer Collegejaar
• Onderzoek naar maatwerk voor studenten met een ondersteuningsbehoefte.
Evaluatie Landelijk Kader Studentenwelzijn: sense of belonging en eerste 100 dagen
Er is inmiddels veel bekend over een succesvolle overgang naar het hbo en wo. De eerste
periode op de opleiding is cruciaal voor het studiesucces van studenten. Daarom zetten
instellingen al langer in op introductie van studenten in de eerste 100 dagen van
de opleiding. Aan de lumpsum van de instellingen zijn middelen toegevoegd (jaarlijks
€ 15 miljoen) in verband met de implementatie van het Landelijk Kader Studentenwelzijn.47 Een positief mentaal welzijn heeft een positieve invloed op het studeergedrag van
studenten. Eén van de thema’s waar instellingen op inzetten is het vergroten van de
«sense of belonging» van studenten, ook wel de mate waarin studenten zich thuis voelen
op de onderwijsinstelling. Studenten die meer binding ervaren met medestudenten, docenten
en de opleiding zijn ook succesvoller in hun studie. Gebrek aan thuisgevoel kan dan
ook een belangrijk mechanisme zijn in het verminderd studiesucces van bepaalde groepen
studenten en de mogelijke kansenongelijkheid die daarmee gepaard gaat, zo stelt Dialogic.48 Ook het ISO vraagt in haar richtsnoer om de sociale binding met de opleiding te vergroten.49 In 2025 laat ik, conform afspraak uit het bestuursakkoord, het Landelijk Kader Studentenwelzijn
tussentijds evalueren om geleerde lessen in kaart te brengen waarmee instellingen
hun inzet kunnen aanscherpen en de middelen doelmatig kunnen inzetten. Begin 2026
informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de tussenevaluatie.
Kennisproducten van STIJN en de ETHO
Instellingen en professionals kunnen ook de kennisproducten van de Expertgroep Toegankelijkheid
Hoger Onderwijs (ETHO), het NRO en het programma Studentenwelzijn (STIJN) gebruiken
om hun beleid op dit vlak te versterken. De website onderwijskennis.nl van NRO bevat
een kennisbank met praktijkvoorbeelden over de introductie van studenten in het hbo
en wo.50 Recent organiseerde de ETHO een hackathon waarin onderwijsprofessionals en studenten
in een creatieve setting aan de slag zijn gegaan met een eigen vraagstuk rondom toegankelijkheid
en studiesucces. Verder start in het voorjaar van 2025 een leergemeenschap voor beleidsmakers
van instellingen gericht op het verbeteren van een succesvolle start van studenten
in het hbo en wo. Het programma STIJN ontwikkelde recent een Framework Studentenwelzijn
met praktische handvatten om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het integraal
werken aan studentenwelzijn.51 Het programma STIJN loopt nog tot 2028.
Benutten van kennis en praktijkervaringen uit het project Wisselstroom en Slimmer
collegejaar
Om studenten sneller naar de juiste plek te begeleiden en uitval en switch zoveel
mogelijk te voorkomen hebben universiteiten en hogescholen, met financiering van het
Ministerie van OCW, binnen het project Wisselstroom pilots opgezet om de doorstroom
en doorverwijzing tussen het hbo en wo te verbeteren. De pilots hebben zich zowel
gericht op betere en gezamenlijke informatievoorziening voor de poort als op het verbeteren
van doorverwijzing na de poort. Hiermee worden studenten zo vroeg mogelijk geholpen
bij hun keuze tussen het wo en het hbo en kunnen ze, zo nodig, sneller en beter doorverwezen
worden naar een beter passende opleiding in een ander type onderwijs. Dit sluit tevens
aan op het richtsnoer van het ISO waarin zowel wordt gevraagd om de studiekeuzevoorlichting
te verbeteren als om het proces van switchen te versoepelen.52 Nu de subsidieperiode is afgelopen richten hogescholen en universiteiten zich op
kennisdeling, zodat alle instellingen zicht krijgen op de geleerde lessen en na kunnen
gaan hoe werkzame elementen geïmplementeerd kunnen worden.
Instellingen kunnen ook gebruik maken van de inzichten en ervaringen van de pilot
Slimmer collegejaar. Op 16 instellingen vinden er op dit moment pilots plaats. Zo
kondigde de Erasmus Universiteit een korter academisch jaar aan om de werkdruk voor
docenten en studenten te verlichten. Studenten kunnen de onderwijsvrije weken gebruik
om te leren in eigen tempo. Ook wordt gekeken naar hoe faculteiten samen vakken kunnen
aanbieden en hoe op een andere manier getoetst kan worden.53 In het kader van de pilots vindt er ook een internationaal vergelijkend onderzoek
plaats waarin geleerd wordt van andere Europese universiteiten als het gaat om het
creëren van meer rust en ruimte in het collegejaar. Dit onderzoek wordt voor de zomer
van 2025 gepubliceerd.
Onderzoek maatwerk voor studenten met ondersteuningsbehoefte
Zoals aangegeven is het studiesucces niet evenredig verdeeld over verschillende groepen
studenten. Studenten met een ondersteuningsbehoefte (mantelzorgers, studenten met
een handicap) ervaren vaak extra drempels tijdens hun studieloopbaan. Ik kies er niet
voor om per doelgroep afzonderlijk beleid te formuleren. Het is aan onderwijsinstellingen
om gepast maatwerk te bieden aan studenten die dit nodig hebben, zodat zij op een
passende manier onderwijs kunnen volgen. Ik verwacht van instellingen dat ze dit maatwerk
in de praktijk zoveel mogelijk en op een proportionele manier kunnen leveren. Ondanks
deze verplichting verneem ik signalen dat het instellingen niet altijd lukt om passende
voorzieningen te treffen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte en dat in dit
opzicht grote en onverklaarbare verschillen tussen instellingen bestaan. Ook het ISO
geeft in haar richtsnoer aan signalen te hebben ontvangen van studenten met een ondersteuningsvraag
die passende voorzieningen missen.54 Daarom laat ik, conform de motie Tseggai55, onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn. De uitkomsten zal ik begin 2026
met uw Kamer delen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap