Brief regering : De hervorming van de landelijke publieke omroep
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 333
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2025
1. Een publieke omroep die voor de Nederlandse samenleving onmisbaar blijft
Niet alles is voor iedereen, maar voor iedereen is er van alles. De publieke omroep
zoals wij die in Nederland kennen, vindt zijn kracht in de veelzijdigheid van zijn
aanbod. Aanbod dat verschillende achtergronden, overtuigingen en opvattingen over
het voetlicht brengt. Aanbod waarin mensen zich soms wel en soms niet herkennen. Aanbod
dat verbindt, maar ook af en toe schuurt, een ander gezichtspunt laat zien of een
nieuw geluid laat horen. Die breedte in aanbod maakt dat we onze publieke omroep met
recht «publiek» kunnen noemen; hij is er voor iedereen. Juist doordat de veelzijdigheid
van onze samenleving in het aanbod weerspiegeld wordt. Dat is een verdienste van de
creatieve sector, de vele makers en producenten en uiteraard de omroepen in het huidige
bestel.
De publieke omroep vervult ook op andere manieren een onmisbare rol in onze democratie.
Door garant te staan voor een betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, een sterke
journalistieke functie en het bieden van een podium aan verschillende opinies, kunnen
burgers zich informeren, zich een mening vormen en actief deelnemen aan onze democratie.
Daarmee is de publieke omroep een onmisbare pijler onder elke democratische rechtsstaat.
We moeten voorkomen dat het maatschappelijk debat enkel een verkondiging van standpunten
wordt; ruimte voor verwondering en oprechte interesse in andermans standpunt zijn
nodig en juist daarin speelt de publieke omroep een belangrijke rol. Een stevige en
goed vindbare publieke ruimte is, zeker ook digitaal, nodig om het maatschappelijk
debat te voeren, om onpartijdige en onafhankelijke informatie te verstrekken op basis
waarvan mensen zelf een mening kunnen vormen en om verhalen te vertellen die anders
niet gezien of gehoord worden.
Om ervoor te zorgen dat de publieke omroep deze functies ook in de toekomst volop
kan vervullen, zijn hervormingen nodig. Uitdagingen in het internationale medialandschap
en knelpunten in het huidige bestel maken dat deze functies onder druk komen te staan.
Daarom wil ik behouden wat onze publieke omroep zo krachtig maakt, en tegelijkertijd
veranderen wat noodzakelijk is. Daarbij wil ik staan voor de verbindende en democratische
functie van de publieke omroep. Ik wil ervoor zorgen dat de publieke omroep beter
kan aansluiten bij de verschillende perspectieven en behoeften van de samenleving.
En ik wil meer gezamenlijkheid in het bestel brengen, versnippering tegengaan en de
governance verstevigen. Hiervoor zal ik in deze brief verschillende voorstellen doen,
die ik in het kader hieronder op hoofdlijnen samenvat.
Om zijn verbindende en democratische functie te blijven vervullen, behoudt de publieke
omroep een brede taakopdracht; deze wijzigt dan ook niet. De publieke omroep is daarmee
niet «aanvullend» op commerciële media, maar heeft een eigenstandige taak als publieke
voorziening voor de hele samenleving. De publieke omroep moet daarom de hele samenleving
kunnen aanspreken met een breed aanbod, ook in de digitale omgeving. Ik hervorm de
publieke omroep door het aantal bestuurlijke spelers terug te brengen van 14 naar
6 of 7. Er komen omroephuizen die een vaste plek in het bestel hebben. Daarmee stap
ik af van de huidige systematiek van erkenning, toetreding en uittreding van omroepen.
In plaats daarvan komt er een stevige en transparante beoordelings- en verantwoordingscyclus.
Omroephuizen krijgen de opdracht mee te bewegen met veranderende geluiden in de samenleving;
zo wordt de publieke omroep opener en responsiever. Het hebben van een vereniging
en een bepaald aantal leden is niet langer verplicht: er komen meerdere manieren waarop
een omroephuis maatschappelijke worteling kan vormgeven en aantonen. Ik hervorm ook
de huidige NPO-organisatie: coördinatie blijft noodzakelijk, maar wordt in een nieuw bestel lichter en
generieker waardoor de positie van de omroephuizen sterker wordt. Tot slot hebben
alle spelers in het bestel hun governance op orde, wat ook bijdraagt aan de sociale
veiligheid. Het extern toezicht sluit aan bij dit nieuwe bestel. Door de wettelijke
kaders op deze manier in te richten, verwacht ik dat de publieke omroep beter ingericht
is voor de toekomst en zo in staat is de kijker en luisteraar blijvend te binden en
boeien met mooi, relevant en divers aanbod. Met andere woorden: een publieke omroep
die voor de Nederlandse samenleving onmisbaar blijft. Bij een verlenging van de huidige
erkenningperiode met twee jaar kan bovenstaande hervorming ingaan vanaf 2029.
2. Reikwijdte en opbouw brief
2.1 Reikwijdte brief
Deze brief gaat hoofdzakelijk over de maatregelen die ik voorstel om de landelijke
publieke omroep te hervormen. Ik hecht er echter aan te benadrukken dat niet alleen
de landelijke publieke omroep voor grote uitdagingen staat in het huidige medialandschap.
Dat geldt ook voor lokale en regionale publieke omroepen en Nederlandse commerciële
mediapartijen. Zij spelen allen eveneens een waardevolle rol in het Nederlandse media-
en informatielandschap. Ook zij moeten zich te midden van kapitaalkrachtige, internationale
media-aanbieders en Big Tech staande zien te houden in een gedigitaliseerd landschap. Het recent gepubliceerde
WRR-rapport Aandacht voor Media gaat nader in op deze uitdagingen en bevat waardevolle aanbevelingen om het Nederlandse
media-ecosysteem in brede zin te versterken.1 Ook heeft uw Kamer tijdens het Wetgevingsoverleg Media op 2 december 2024 verschillende
moties aangenomen die raken aan het versterken van het Nederlandse medialandschap
en de rol die publiek-private samenwerking hierin kan spelen.2 Ik ga uw Kamer voor de zomer van 2025 de kabinetsreactie op het WRR-rapport sturen
en in het najaar informeren over de samenwerkingsagenda journalistiek op regionaal en lokaal niveau. Ik zal in beide brieven op deze
moties terugkomen. Specifiek voor publiek-private samenwerking zal ik daarbij ook
het dienstbaarheidsverbod betrekken.3 Ook zal ik voor de zomer uw Kamer informeren over de toegezegde impactanalyse op
basis waarvan ik een besluit zal nemen over de toekomstige rol van reclame bij het
financieren van de landelijke publieke omroep.
2.2 Opbouw brief
In de rest van mijn brief zal ik mij focussen op de hervorming van de landelijke publieke
omroep. Deze brief zal ook nader ingaan op de openstaande moties en toezeggingen die
zijn gedaan op dit punt. Met deze brief reageer ik tevens op het rapport Eenheid in Veelzijdigheid van het Adviescollege Publieke Omroep, ook wel de Commissie Van Geel genoemd (hierna: Adviescollege).4
De brief is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3 ga ik in op de uitdagingen en knelpunten
waarmee de publieke omroep te maken heeft. In paragraaf 4 geef ik in drie hoofdlijnen
aan hoe ik het bestel wil hervormen, met per hoofdlijn een aantal concrete maatregelen.
Naast de inrichting van het bestel ga ik in paragraaf 5 in op een viertal andere thema’s
die spelen bij de bredere hervorming van de landelijke publieke omroep. Achtereenvolgens
gaat dat om de bezuinigingen en duurzame financiering van de publieke omroep, het
extern toezicht, journalistiek en het versterken van de positie van de publieke omroep
ten opzichte van digitale spelers. In paragraaf 6 sta ik stil bij de effecten die
ik van de voorgestelde maatregelen verwacht. Tot slot licht ik in paragraaf 7 mijn
vervolgstappen toe.
3. Probleemanalyse
Het is de taak van de wetgever om ervoor te zorgen dat de wettelijke kaders voor het
uitvoeren van de publieke mediaopdracht op orde zijn. De publieke omroep is in een
democratie een kostbaar bezit waarvoor de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid
draagt, zeker gezien het aantal uitdagingen waarvoor de landelijke publieke omroep
staat. Deze uitdagingen komen voort uit de ontwikkelingen in het internationale medialandschap
en de samenleving en vragen om een aanpassing van de inrichting van het bestel. Meerdere
rapporten en adviseurs hebben de afgelopen jaren op dit punt problemen geconstateerd.5 Ik wil eerst stilstaan bij twee algemene uitdagingen waar de publieke omroep mee
te maken heeft. Deze algemene uitdagingen zijn een gegeven; het is vooral zaak het
publieke bestel zo goed mogelijk toe te rusten om met deze uitdagingen om te gaan,
door de geconstateerde knelpunten op te lossen. Ik ben mij bewust van het feit dat
de publieke omroep deze uitdagingen moet aangaan in een uitdagende financiële context:
vanaf 2027 wordt de omroep geconfronteerd met een bezuinigingsopdracht. Later in deze
brief zal ik daar nader bij stilstaan.
De eerste algemene uitdaging is de ontwikkeling dat het publieke debat zich meer en
meer heeft verplaatst naar grote internationale online platformen. Deze platformen
hebben het maken van winst als oogmerk en zijn niet primair ingericht op het faciliteren
van een publiek debat. Voor de samenleving is het van belang dat er online publieke
platformen zijn die hier wel op ingericht zijn, zoals de digitale platformen van de
publieke omroep.
De tweede algemene uitdaging die ik zie is dat, in een overvolle digitale omgeving
die steeds meer gedomineerd wordt door internationale, kapitaalkrachtige tech- en
mediagiganten, de online zichtbaarheid, vindbaarheid en herkenbaarheid van de publieke
omroep onder druk staan. De data-gedreven algoritmes van de internationale spelers
bepalen steeds meer welke kanalen en welk aanbod gebruikers te zien of te horen krijgen,
waardoor het voor de publieke omroep steeds lastiger wordt de functie van het faciliteren
van het publieke debat te vervullen. De publieke omroep wordt voor de Nederlandse
kijker en luisteraar steeds minder zichtbaar en vindbaar.
De knelpunten in de huidige inrichting van het bestel laten zich als volgt samenvatten:
1. In de beoordeling van de landelijke publieke omroep hebben publieke waarden als «kwaliteit», «verbinding», «betrouwbaarheid», «onafhankelijkheid»
en «impact» op dit moment te weinig aandacht ten opzichte van de waarde van pluriformiteit. Er is niet langer sprake van schaarste
van aanbod, maar van een grote hoeveelheid aanbod dat online beschikbaar is. Dit aanbod
biedt vele perspectieven, maar is niet altijd van hoge kwaliteit en/of betrouwbaar.
Bij de beoordeling van het bestel en de bijdrage van individuele omroepen moet gekeken
worden naar andere publieke waarden naast de waarde van pluriformiteit.
2. Besturing en organisatie in het huidige bestel leiden onvoldoende tot een constructief
geheel. Er is een versnipperde verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de publieke mediaopdracht. Daarbij bestaat er ook een ingebouwde
spanning tussen de opdracht voor omroepen om bij te dragen aan de doelen van het geheel
en het gegeven dat zij tegelijkertijd voornamelijk beoordeeld worden op hun profilering
en merkherkenning. Dit laatste komt deels voort uit de noodzaak om leden te binden
om deel uit te mogen blijven maken van het bestel.
3. Het stromingsbeginsel lijkt als erkenningscriterium niet langer bruikbaar om elke vijf jaar te bepalen welke omroepvereniging wel of niet onderdeel mag zijn
van het bestel.6 Dit komt doordat duurzame verbindingen uit het verleden minder hecht zijn geworden
en loyaliteiten steeds sneller worden ingewisseld voor andere. Het is niet mogelijk
om nieuwe en bestaande omroepen op dit criterium te beoordelen. Het huidige omroepbestel
kan door de systematiek van het verlenen van erkenningen één keer per vijf jaar op
basis van een profilerende missie onvoldoende flexibel inspelen op de steeds veranderende
behoeften in de samenleving.
4. Er zijn geen eenduidige, meetbare, vergelijkbare en bruikbare erkenningscriteria vindbaar waarop nieuwe omroepen kunnen worden beoordeeld en worden toegelaten tot
het bestel. Dit blijkt uit verschillende pogingen die door de jaren heen zijn gedaan
om deze te vinden. Het ontbreekt daardoor tevens aan criteria voor uittreding die
ervoor zouden moeten zorgen dat het aantal deelnemers aan het bestel beheersbaar blijft.
De beoordeling van nieuwe en bestaande omroepen hangt in de praktijk vrijwel uitsluitend
af van het ledencriterium. Een groeiend gedeelte van de Nederlandse samenleving is
echter geen lid van een omroepvereniging waardoor de maatschappelijke worteling afneemt.
Naast het ontbreken van goede erkenningscriteria roept dit de vraag op of de optelsom
van de huidige omroepverenigingen in voldoende mate de Nederlandse samenleving kan
weerspiegelen.
5. Door het toegenomen aantal omroepen en bestuurders gaat steeds meer tijd en energie op aan de interne beheersing van het bestel en moet het beschikbare budget over steeds meer partijen worden verdeeld, waardoor
de creatieve en innovatieve kracht te veel versnippert en digitale ambities lastiger
kunnen worden gerealiseerd.
6. Omroepen zijn onvoldoende aangesloten bij de totstandkoming van besluiten van de NPO als het gaat om de strategie en de
programmering. Het hoge aantal omroepen en de wijze van coördinatie bemoeilijken deze
aansluiting, zowel op bestuurlijk als op programmaniveau.
Hieronder geef ik aan langs welke hoofdlijnen ik het bestel wil hervormen om bovenstaande
knelpunten op te lossen en ervoor te zorgen dat de publieke omroep de genoemde uitdagingen
beter het hoofd kan bieden. Het betreft een fundamentele herziening waarbij ik er
belang aan hecht dit zorgvuldig en qua uitwerking in een juiste fasering te doen.
Daarbij zal ik onder andere kijken naar de impact en uitvoerbaarheid. De uitwerking
zal uiteindelijk landen in een wetsvoorstel. Ik hecht er aan de hoofdlijnen nu met
uw Kamer te delen en hierover in gesprek te gaan.
4. Drie hoofdlijnen hervorming bestel
Als het gaat over de inrichting van de landelijke publieke omroep stel ik langs drie
lijnen een fundamentele hervorming voor. Samen moeten deze drie lijnen zorgen voor
een bestel dat beter uitgerust is voor de uitdagingen die het huidige digitale medialandschap
kenmerkt. Het vaststellen van de kaders waarbinnen de publieke omroep moet functioneren
is mijn verantwoordelijkheid. Ik wijs uw Kamer erop dat deze maatregelen in samenhang
moeten worden bezien. Alleen op deze manier leidt de optelsom van maatregelen tot
het oplossen van de geconstateerde knelpunten en tot een goed functionerend geheel.
Uiteraard zal op deelonderwerpen veel nog worden uitgewerkt. Ik wil echter eerst de
hoofdlijnen van de hervorming uiteenzetten om de richting van de hervorming duidelijk
te hebben. Hierbij heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de verschillende rapporten
en adviezen die de laatste jaren zijn uitgebracht over dit onderwerp, alsook de ideeën
die verschillende partijen de afgelopen tijd hebben gedeeld over hoe het landelijke
bestel beter kan worden ingericht. Ik heb hierbij onder andere gesproken met NPO,
omroepen, een vertegenwoordiging van medewerkers van omroepen via de Centrale Ondernemingsraad,
het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat), de Raad voor Cultuur en commerciële
mediapartijen. Ik zal mijn inzet voor de hervorming kenbaar maken aan de hand van
drie hoofdlijnen:
– Naar een bestel met meer inhoudelijke flexibiliteit en organisatorische stabiliteit;
– Naar een bestel met minder spelers;
– Naar een bestel met meer gezamenlijkheid en een daarbij passende rol voor de NPO-organisatie.
4.1. Naar een bestel met meer inhoudelijke flexibiliteit en organisatorische stabiliteit
4.1.1. Rust en stabiliteit in een extern pluriform bestel
Ik vind het belangrijk om in een hervormd bestel nog steeds uit te gaan van een extern
pluriform bestel: een bestel bestaande uit meerdere omroeporganisaties (hierna: omroepen),
die allemaal een specifieke waaier aan geluiden en behoeften uit de samenleving vertalen
in hun aanbod. Doordat elke omroep maatschappelijk geworteld is bij verschillende
doelgroepen, leidt deze organisatievorm tot een variatie aan perspectieven, geluiden
en stijlen in het aanbod en daarmee tot een maatschappelijk relevante aanbodmix. Dit
is de reden waarom ik aan externe pluriformiteit als leidend principe wil vasthouden.
Tegelijkertijd leidt de huidige inrichting van het bestel tot veel onrust door de
noodzaak tot profilering van merken omdat omroepen elke vijf jaar potentieel uit het
bestel kunnen vallen, wanneer zij te weinig leden aan de omroep weten te binden. Dit
zit op bepaalde punten een constructieve bijdrage aan de doelen van het geheel van
de publieke omroep in de weg (knelpunt 3). Daarnaast kent de systematiek van het verlenen
van erkenningen op basis van erkenningscriteria vele tekortkomingen (knelpunten 3
en 4). Het stromingsbeginsel sluit vandaag de dag onvoldoende aan bij de veelkleurigheid
en veelzijdigheid van de samenleving. Het hanteren van een verouderd principe kan
ertoe leiden dat sommige groepen de aansluiting met de publieke omroep missen. Daarmee
kan de publieke omroep de opdracht om er te zijn voor alle Nederlanders onvoldoende
waarmaken. Een bestel gestoeld op externe pluriformiteit werkt alleen wanneer dit
bestel goed aangesloten kan blijven op ontwikkelingen in de samenleving. Bovendien
vind ik het verlenen van erkenningen aan omroepen op basis van een inhoudelijke missie
en identiteit door de overheid onwenselijk.
Om deze redenen kom ik tot de conclusie dat het periodiek laten toetreden van nieuwe
organisaties tot het landelijke bestel niet de manier is om externe pluriformiteit
vorm te geven. Ik wil in het nieuwe bestel dan ook uitgaan van vier of vijf omroephuizen
(zie ook paragraaf 4.2.1) naast de NOS. Ik leg wettelijk vast dat deze omroephuizen
een vaste plek hebben in het landelijke publieke omroepbestel. Dit moet leiden tot
meer rust en stabiliteit in het bestel. Er ontstaat meer ruimte om vanuit het eigen
profiel een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke doelen en dit maakt overleg constructiever.
Met het loslaten van de procedure van het verlenen van erkenningen door de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, speelt de politiek niet langer een rol in het
bepalen welke stromingen of geluiden een plek in het bestel krijgen. Dit komt de onafhankelijkheid
van de publieke omroep ten goede. In het nieuwe bestel zal er niet langer sprake zijn
van erkenningscriteria op basis waarvan omroepen toe- en uittreden; het ledencriterium
vervalt daarmee. Met dit laatste voer ik de motie van het lid Martens-America (VVD)
uit, die verzoekt het ledencriterium als enige criterium los te laten.7
Ik wil dat een nieuw bestel meer openstaat voor de wisselende en ontbrekende geluiden
en behoeften van de samenleving in het aanbod. Hieronder ga ik daar nader op in.
4.1.2 Omroepen vertalen gezamenlijk bestaande geluiden en behoeften van de samenleving
in het aanbod
In het huidige bestel kan een ontbrekend geluid of perspectief alleen via een nieuwe
omroepvereniging een plek krijgen in het bestel. Ervaring leert dat dit enorm veel
tijd en moeite kost, ook omdat het lang duurt voordat een nieuwe omroepvereniging
een significante hoeveelheid aanbod kan produceren. Hiermee verzekert het huidige
bestel onvoldoende dat de in de samenleving levende geluiden tijdig en op een goede
manier via de publieke omroep tot uiting kunnen komen.
In het nieuwe bestel krijgen de omroepen met een vaste plek in het bestel daarom gezamenlijk
de wettelijk vastgelegde opdracht om de in de samenleving levende geluiden, behoeften
en perspectieven in het aanbod te vertalen. Dat betekent dus ook dat alle geluiden
die in het huidige bestel te horen zijn, ook een plek moeten krijgen in het nieuwe
bestel. Hierbij is er zowel ruimte voor zeer profilerend aanbod gericht op een relatief
beperkte doelgroep alsook voor bredere programmering. De wijze waarop omroepen dit
willen gaan doen, leggen zij vijfjaarlijks vast. Uit dit plan moet blijken dat zij
gezamenlijk de huidige en te verwachten pluriformiteit en behoeften van de samenleving
kunnen omvatten. Dit vraagt van omroepen om aan de voorkant meer met elkaar in overleg
te treden over ieders bijdrage aan dit doel.
4.1.3 Omroepen vertalen gezamenlijk de veranderende geluiden en behoeften van de samenleving
in het aanbod
Omroepen moeten ook flexibel zijn en open staan voor veranderingen die plaatsvinden
in de samenleving. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan veranderingen in demografische
opbouw van de samenleving en de groei of daling in mensen die zich identificeren met
verschillende levensbeschouwelijke stromingen. In een snel veranderende samenleving
is het cruciaal dat omroepen gevoelig en flexibel blijven voor vernieuwing en dat
zij maatschappelijk responsief zijn, zoals ook het Adviescollege opmerkte in zijn
rapport Eenheid in Veelzijdigheid.8 Anders verliest ook een vernieuwd bestel te snel aan relevantie en legitimiteit.
Om deze reden wil ik de openheid voor nieuwe geluiden, behoeften en perspectieven
op drie manieren wettelijk verankeren. Allereerst krijgen omroepen de opdracht proactief
nieuwe geluiden, behoeften en perspectieven te signaleren en te incorporeren binnen
het aanbod dat gemaakt wordt. Ten tweede moeten er manieren zijn voor mensen om zich
te melden bij de landelijke publieke omroep als zij menen dat een bepaald perspectief,
geluid of type aanbod onderbelicht blijft in de huidige programmering. Ten derde zal
de mate waarin omroepen meebewegen met de samenleving een beoordelingscriterium zijn
voor zowel individuele omroepen als het geheel van de publieke omroep. Op deze manier
wil ik verzekeren dat nieuwe of ontbrekende geluiden en perspectieven sneller omgezet
kunnen worden in aanbod dan nu het geval is. Dat moet immers het einddoel zijn: een
evenwichtig aanbod waarin verschillende groepen in de samenleving zich kunnen herkennen.
De profielen van omroepen moeten meebewegen met de samenleving en omroepen moeten
zich hierover ook verantwoorden. De huidige omroepverenigingen hebben hier al (enige)
ervaring mee. Zij maken tenslotte niet hetzelfde aanbod als veertig of tien jaar geleden.
Ik wil hier wel benadrukken dat ik niet streef naar een systematiek waarmee onomstotelijk
zou moeten komen vast te staan dat de landelijke publieke omroep elke denkbare doorsnede
van de samenleving in voldoende mate met zijn aanbod bedient. Dit is onhaalbaar, juist
omdat het niet mogelijk is de samenleving op te delen in duidelijk afgebakende stromingen
(zie ook knelpunt 3). Daarnaast, en nog belangrijker, zou dit ook zijn doel voorbijschieten.
Het gaat voorbij aan het feit dat kijkers en luisteraars ook andere motieven hebben
om aanbod van de publieke omroep te bekijken en beluisteren, anders dan dat ze «hun»
gezichtspunt vertegenwoordigd willen zien. Soms willen mensen juist kennisnemen van
afwijkende perspectieven, iets van de wereld om hen heen leren of ontspannen een Nederlandse
dramaserie kijken. Bovendien kijken of luisteren mensen met verschillende achtergronden
soms graag naar hetzelfde type aanbod. Pluriformiteit is een belangrijke publieke
waarde, maar moet wel in verhouding gezien worden tot andere, minstens net zo belangrijke
waarden in het aanbod van de publieke omroep, zoals onafhankelijkheid, betrouwbaarheid,
verbinding, kwaliteit en impact.
4.1.4 Van erkenningscriteria naar een transparante verantwoordings- en beoordelingssystematiek
In een nieuw bestel vervalt de methode van het beoordelen van erkenningsaanvragen
van (aspirant)omroepverenigingen aan de hand van de wettelijk vastgelegde erkenningscriteria.
Dat brengt met zich mee dat de omroepen met een vaste plek in het bestel zich adequaat
moeten verantwoorden over de uitvoering van de publieke mediaopdracht. In de verantwoording
wordt de publieke omroep geacht duidelijke doelstellingen voor het geheel en voor
individuele omroepen op te stellen. Over het behalen van deze doelstellingen vindt
transparant verantwoording plaats, die weer gebruikt kan worden om verbeteringen in
gang te zetten. De publieke omroep verantwoordt de keuzes die zij maakt in de programmering
en bij de inzet van middelen op genreniveau, onder andere waar het gaat over uitgaven
aan sport, fictie en journalistiek ook vanuit het oogpunt van doelmatigheid. Ik zal
deze systematiek nader uitwerken, inclusief het criterium dat omroepen gezamenlijk
in voldoende mate de geluiden en behoeften van de samenleving moeten adresseren. Ik
vind het belangrijk dit criterium in samenhang te bezien met het uitgangspunt dat
het aanbod van de publieke omroep ook aan andere publieke waarden moet voldoen zoals
ik hierboven al heb genoemd.
Ik wil bij het herijken van de evaluatie- en beoordelingssystematiek onder meer kijken
naar de bestaande verantwoordingsdocumenten en de rol die de externe toezichthouder
en de evaluatiecommissie op dit moment spelen. Een zogeheten evaluatiecommissie heeft
nu al de wettelijke taak om regelmatig te evalueren op welke wijze uitvoering wordt
gegeven aan de publieke mediaopdracht.9 Ik wil bijvoorbeeld kijken op welke wijze de wettelijk vastgelegde opdracht aan de
evaluatiecommissie zou moeten worden aangepast in het licht van het nieuwe bestel.
Zoals ook toegezegd in mijn recente brief over transparantie bij de uitgaven van de
landelijke publieke omroep, zal ik verder uitwerken op welke wijze ik de verantwoordingscyclus
wil verbeteren in het hervormde bestel op basis van bovengenoemde uitgangspunten.10 Daarbij blijft het voor mij van belang dat enerzijds verantwoording helder en transparant
gebeurt, en dat anderzijds politieke bemoeienis met de inhoud van het media-aanbod
altijd voorkomen moet worden.
4.2 Naar een bestel met minder spelers
4.2.1 Van 11 omroepverenigingen naar 4 of 5 omroephuizen
Het is noodzakelijk het aantal bestuurlijke spelers in het bestel terug te brengen.
Alleen zo kunnen omroepen met een vaste plek in het bestel constructief samenwerken.
Dit is voor de bestuurbaarheid, slagkracht en efficiëntie van het bestel van groot
belang, zeker lettende op de uitdagingen die het gedigitaliseerde medialandschap met
zich meebrengen. Ik wil in het nieuwe bestel dan ook uitgaan van minimaal vier en
maximaal vijf omroephuizen die een vaste plek hebben in het bestel, naast de NOS.
Het terugbrengen van het aantal omroeporganisaties heeft een aantal voordelen. Zo
zorgt een vermindering van het aantal spelers voor een stevigere positie van de omroephuizen
bij de programmatische en strategische besluitvorming. Hier ga ik in paragraaf 4.3
nader op in. Per omroephuis is ook een groter programmabudget beschikbaar waardoor
er binnen één omroephuis meer aanbod gemaakt kan worden. Hierdoor kunnen er binnen
een omroephuis meer medewerkers vast in dienst zijn. Dit moet leiden tot meer veiligheid
en zekerheid voor mensen in dienst van de publieke omroep. Dit is in lijn met de aanbeveling
uit het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (hierna: OGCO-rapport),
dat onderzoek deed naar grensoverschrijdend gedrag binnen de landelijke publieke omroep
en oproept tot een vermindering van het aantal tijdelijke- en ZZP contracten.11 Het terugbrengen van het aantal spelers acht ik voor het slagen van een hervormd
bestel van groot belang.
Naast de vier of vijf omroephuizen behoudt de NOS de huidige wettelijke mediaopdracht
en zal een eigenstandige taakorganisatie blijven. Voor de NTR geldt dat de meeste
van haar wettelijke taken overgaan naar de nieuw te vormen omroephuizen, omdat dit
nauw aansluit bij de wettelijke taak die omroephuizen krijgen om gezamenlijk aan te
sluiten bij de behoeften en geluiden in de samenleving. Gezamenlijk krijgen zij de
taak alle onderdelen van de publieke media-opdracht uit te voeren. Ik vind het daarbij
belangrijk dat een van de specifiek wettelijk vastgelegde taken van de NTR «om aanbod
te maken van educatieve aard ten behoeve van de jeugd» goed gewaarborgd blijft binnen
het bestel. Ik wil in de nadere uitwerking onderzoeken hoe deze borging het beste
verzekerd blijft. Ik wil benadrukken dat ik hierbij oog heb voor het feit dat dit
voor medewerkers binnen de NTR grote gevolgen kan hebben en ik wil deze uitwerking
zorgvuldig vormgeven.
Dit betekent dat het landelijke bestel van veertien naar zes of zeven bestuurlijke
spelers gaat; een halvering.12 De omroephuizen zullen stichtingen zijn waarbij de huidige omroepverenigingen met
(een vaste of voorlopige) erkenning de mogelijkheid krijgen zich te clusteren in de
vier of vijf omroephuizen. Op deze manier blijft de continuïteit geborgd en gaat er
geen talent of expertise onnodig verloren. Ik wil de komende periode in overleg treden
met omroepen over de wijze waarop deze clustering kan plaatsvinden. Ik wil hierbij
ruimte aan omroepen laten om te verkennen of uiteindelijk vier of vijf omroephuizen
het meest passende aantal is, ook lettende op de profielen van de huidige omroepverenigingen.
Hierbij wil ik de omroepverenigingen die deelnemen aan een samenwerkingsomroep die
is ontstaan bij de ingang van de huidige erkenningperiode, de mogelijkheid bieden
zich te clusteren in verschillende omroephuizen.13
Om daadwerkelijk van het behoud van externe pluriformiteit te kunnen spreken, is het
van belang dat het aantal omroephuizen niet te laag is: dan ontstaat immers het risico
dat er te grote entiteiten ontstaan die zich op een te breed scala aan geluiden en
perspectieven moeten richten en qua identiteit «te grijs» worden. Ook wordt het dan
lastiger om het contact en de worteling met onderdelen van de samenleving betekenisvol
in te vullen. Ik zie een totaal van vier omroephuizen dan ook als ondergrens. Tegelijkertijd
wil ik waken voor versnippering van middelen en expertise en een te groot aantal bestuurlijke
spelers, wat de constructieve samenwerking en effectieve besluitvorming bemoeilijkt.
Om deze redenen acht ik vier of vijf omroephuizen, de NOS en daarnaast NPO met een
aangepaste rol, het meest wenselijk.
4.2.2 Omvang omroephuis, programmatisch verwantschap en werkgeverschap
Het is in de eerste plaats aan de huidige omroepen om zich te clusteren in minimaal
vier of maximaal vijf omroephuizen. Ik geef daarbij een drietal aandachtspunten mee
die ik van belang acht voor een omroephuis om goed te kunnen functioneren. Ten eerste
is het belangrijk dat omroephuizen enigszins vergelijkbaar in grootte zijn als het
gaat om termen van budget of producerend vermogen. Enig verschil hierin is prima,
maar omroephuizen moeten geen orde van grootte van elkaar verschillen. Dit zorgt voor
gelijkwaardige posities in het bestel, zodat de individuele spelers goed als geheel
kunnen functioneren en er duidelijke doelstellingen afgesproken kunnen worden over
ieders bijdrage aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht.
Ten tweede is het van belang dat een omroephuis als eenheid kan functioneren. Ik geef
daarom mee dat een bepaalde mate van programmatische verwantschap binnen het omroephuis
wat mij betreft voor de hand ligt. Omdat de omroephuizen in de optelsom in voldoende
mate de in de samenleving bestaande opvattingen moeten vertegenwoordigen, is het van
belang dat het duidelijk is welk omroephuis een bepaald spectrum aan geluiden, opvattingen
en perspectieven vertegenwoordigt. Een helder spectrum binnen één omroephuis zorgt
er ook voor dat omroephuizen ten opzichte van elkaar maximaal onderscheidend kunnen
zijn, er zo min mogelijk sprake is van overlap en duidelijk is welk omroephuis een
mogelijk lacune in het aanbod het meest vanzelfsprekend in kan vullen. Het einddoel
is voor mij helder: minder organisaties, maar zodanig georganiseerd dat er een pluriformer
aanbod tot stand komt dan nu het geval is. Daarnaast maakt programmatische verwantschap
het makkelijker voor het bestuur van het huis om te sturen op het halen van de gemeenschappelijk
afgesproken doelen.
Ten derde is het voor het functioneren van het omroephuis en het geheel van belang
dat het omroephuis de entiteit is die zowel de programmatische activiteiten uitvoert,
bestuurlijk verantwoordelijkheid draagt en daarmee ook normadressaat van de wet is.
Dit zal ik wettelijk vastleggen. Het woord omroephuis wordt daarmee synoniem voor
het woord omroep: het omroephuis is de omroep. Alleen op deze manier is er daadwerkelijk
sprake van een vermindering van bestuurlijke spelers, wordt de positie van individuele
omroephuizen sterker, kan een huis zich toeleggen op meer aanbod en krijgen medewerkers
meer baanzekerheid. Als alle activiteiten blijven plaatsvinden binnen de huidige omroepverenigingen,
lost het introduceren van een omroephuis geen van de geconstateerde knelpunten op.
Integendeel, dan wordt het bestel enkel complexer gemaakt door het toevoegen van een
extra (bestuurs)laag die tussen omroepverenigingen en de coördinatie en bestuurlijke
besluitvorming in zou staan. Dit is een additionele reden waarom ik niet een te laag
aantal van drie omroephuizen wil overhouden en in plaats daarvan minimaal vier en
maximaal vijf omroephuizen wil.Hoe groter het huis, hoe groter het risico dat een
extra onderverdeling alsnog gevormd wordt. Om het bestel daadwerkelijk slagkrachtiger
en efficiënter te maken, is het dus van belang dat uiteindelijk alle medewerkers in
dienst zijn van het omroephuis. Ik begrijp dat de clustering niet alleen grote gevolgen
heeft voor medewerkers van de NTR, maar ook op de medewerkers van de huidige omroepverenigingen.
Werkgeverschap raakt immers aan de identiteit van de huidige omroepverenigingen en
hun medewerkers. Om deze reden wil ik vanuit mijn rol deze overgang met de grootst
mogelijke zorgvuldigheid vormgeven.
Ik heb daarom ook aandacht voor de unieke geluiden die de huidige omroepverenigingen
zullen meenemen naar het omroephuis en hoe deze geluiden in onderdelen van het aanbod
van het omroephuis blijven doorklinken. Zeker nu het omroephuis de werkgever zal worden
van medewerkers die voorheen bij verschillende omroepverenigingen zaten. Wat mij betreft
zijn omroephuizen ook aanspreekbaar op de mate waarin het publiek deze specifieke
geluiden herkent in aanbod van het huis. Het is hiervoor van belang dat het omroephuis
geworteld is bij de groepen die het omroephuis aanspreekt met het aanbod. Hieronder
ga ik daar nader op in.
4.2.3 Maatschappelijke worteling en de positie van verenigingen
Ik acht maatschappelijke worteling van groot belang voor de publieke omroep als geheel
en de afzonderlijke spelers daarbinnen. In het nieuwe bestel is het aantonen van deze
worteling dan ook een wettelijke vereiste. In het huidige bestel wordt deze maatschappelijke
worteling met name vormgegeven door de verenigingsstructuur die de huidige omroepen
kenmerkt. Ik wil omroephuizen meer mogelijkheden bieden om maatschappelijke worteling
vorm te geven. Op deze manier kunnen omroepen de mogelijkheden benutten die het beste
aansluiten bij de doelgroepen van het huis. Het onderhouden van banden met leden via
verenigingen kan een van deze mogelijkheden zijn. Het is echter ook denkbaar dat een
omroephuis andere mogelijkheden benut. Hierbij denk ik aan voorbeelden als het instellen
van een programmaraad, het aangaan van samenwerkingen met culturele en maatschappelijke
organisaties, publiekspanels en/of debatavonden. Ook online communities kunnen hier onderdeel van zijn, waarbij interactie betekenisvoller ingevuld moet
worden dan enkel clicks en likes. Afhankelijk van de doelgroepen waar het omroephuis
zich op richt, kunnen verschillende (combinaties van) mogelijkheden worden ingezet.
Hiermee krijgen omroephuizen meer flexibiliteit om maatschappelijke worteling te borgen
en aan te tonen. Een vorm van maatschappelijke worteling kan pas worden losgelaten
als het omroephuis duidelijk maakt op welke alternatieve manieren het huis die worteling
wil borgen en zo nodig te versterken. Dit leggen huizen vijfjaarlijks vast.
Ik wil hierbij nadrukkelijk de mogelijkheid openhouden voor verenigingen om gekoppeld
te zijn aan omroephuizen als een manier voor het huis om in contact te staan met (een
deel van) hun doelgroepen. Het gaat hier om een koppeling met verenigingen die hoofdzakelijk
of uitsluitend tot statutair doel hebben een bijdrage te leveren aan de uitvoering
van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau. Als een omroephuis voor deze koppeling
met een vereniging of meerdere verenigingen kiest, is dit wat mij betreft niet vrijblijvend.
In dit geval moet een omroephuis duidelijk maken hoe het geluid van de gekoppelde
verenigingen door zal klinken in onderdelen van het aanbod dat het omroephuis maakt.
Bij de verdere uitwerking van de governance van het omroephuis wil ik bezien hoe de
koppeling tussen huis en vereniging verder ingericht kan worden. Als omroephuizen
(mede) voor de optie van verenigingen kiezen om hun maatschappelijke worteling te
borgen, kunnen de huidige verenigingen om die reden in stand blijven. De twee grootste
verschillen met de huidige situatie zijn ten eerste dat medewerkers in dienst komen
van het omroephuis omdat het huis het aanbod verzorgt. De omroephuizen nemen hiermee
in wezen de rol van de huidige omroepverenigingen over. Het tweede verschil is dat
de omroephuizen gezamenlijk de taak krijgen alle perspectieven, behoeften en geluiden
in de samenleving zo goed mogelijk te adresseren en dat hiervoor geen nieuwe omroepen
toetreden.
4.2.4 Governance van het omroephuis
Een goede governance van de omroephuizen is van groot belang voor het functioneren
van ons landelijke omroepbestel. Juist omdat ik wil vasthouden aan een extern pluriform
model waarbij de verschillende omroephuizen ieder vanuit een eigen profiel een bijdrage
leveren aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht, vind ik het belangrijk dat
elk omroephuis beschikt over een eigen Raad van Toezicht waarbij de leden worden benoemd
op basis van vooraf vastgestelde openbare profielen. Daarbij zal de maximale zittingstermijn
van leden van de Raad van Toezicht wettelijk begrensd worden. De manier waarop leden
worden voorgedragen, benoemd, geschorst en ontslagen werk ik verder uit. Net zoals
dat de zittingstermijn van de leden van de Raden van Toezicht van de omroephuizen
begrensd is, zal ik wettelijk vastleggen dat eenzelfde begrenzing ook geldt voor bestuurders
of directeuren van de omroephuizen. Deze begrenzing geldt ook voor NPO en NOS in het
nieuwe bestel.
Daarnaast zal een aantal andere wettelijke verplichtingen voor alle omroephuizen gaan
gelden. Omroephuizen moeten stichtingen zijn waarbij de inrichting van het omroephuis
doelmatig moet worden vormgegeven. De omroephuizen zullen uiteraard ook onder de Wet
normering topinkomens (WNT) vallen. Ten aanzien van de inrichting van het huis moet
er een helder onderscheid zijn tussen het dagelijkse bestuur en het toezichthoudende
orgaan zijn en deugdelijk intern toezicht blijft een wettelijke vereiste. Op presentatoren
die programma’s maken voor de publieke omroep – en dus ook binnen de omroephuizen
– blijft het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) van toepassing. Mocht
het in het kader van de hervorming van de landelijke publieke omroep noodzakelijk
zijn het BPPO daarvoor opnieuw aan te passen dan zal ik de NPO vragen daar voorstellen
voor te doen.
4.2.5 Sociale veiligheid
De bovenstaande maatregelen ter versteviging van de bestuursstructuur zijn ook noodzakelijk
in het licht van een sociaal veilige werkomgeving. Het is belangrijk dat de publieke
omroep een veilige werkplek is voor alle medewerkers. Situaties die zich in het verleden
hebben voorgedaan, waarbij onvoldoende is ingegrepen om onveiligheid tegen te gaan,
moeten worden voorkomen. Een veilige werkomgeving is gebaat bij een gedegen bestuursstructuur
met een heldere onderverdeling van taken, mandaten, verantwoordelijkheden en een deugdelijke
Raad van Toezicht. Een Raad van Toezicht moet in staat zijn om adequaat toe te zien
op sociale veiligheid en meldingen tijdig op te volgen. Ook het niet langer laten
toe- en uittreden van omroepen moet leiden tot meer sociale veiligheid voor omroepmedewerkers
en minder onzekerheid. De baanzekerheid wordt vergroot doordat er een beperkt aantal
omroephuizen is die elk over een groter programmabudget zal beschikken. Ook zijn omroephuizen
verplicht de gedragscode ter bevordering van goed bestuur en integriteit na te leven.
Op basis van afspraken die ik heb gemaakt met de NPO en het Commissariaat, wordt er
momenteel gekeken naar de uitbreiding en aanscherping van de gedragscode integriteit
publieke omroep en het toezicht daarop. De uitkomsten hiervan betrek ik bij de verdere
uitwerking van de bestuursstructuur.
Hiermee geef ik uitvoering aan het voornemen uit mijn eerdere brief aan uw Kamer.14 In deze brief verwees ik naar het rapport van het Adviescollege en het OGCO-rapport,
die hier aanbevelingen over hebben gedaan. De bovenstaande maatregelen ter versteviging
van de bestuursstructuur zijn noodzakelijk in het licht van een sociaal veilige werkomgeving.
Zo wordt wettelijk verzekerd dat omroephuizen een gezonde governance kennen, dat hierop
wordt toegezien en dat de sociale veiligheid verbetert. Ik geef hiermee uitvoering
aan de motie van de leden Martens-America (VVD), Van Zanten (BBB) en Mohandis (GroenLinks-PvdA).15 Tot slot houd ik bij de uitwerking rekening met de acties die reeds in gang zijn
gezet om de sociale veiligheid binnen de publieke omroep te verbeteren.
4.3 Naar een bestel met meer gezamenlijkheid en een daarbij passende rol voor de NPO-organisatie
4.3.1 Hervorming NPO, passendere rol en generiekere coördinatie
Door omroephuizen een vaste plek in het bestel te geven en het aantal bestuurlijke
spelers terug te brengen, wordt een grote stap gezet in het creëren van meer rust
in het bestel. Daarbij ontstaat meer ruimte voor omroepen om, ieder vanuit het eigen
profiel, een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke doelstellingen. Ook worden besluitvormingsprocessen
overzichtelijker, simpelweg omdat er minder spelers in het bestel zijn en het beschikbare
budget over minder spelers wordt verdeeld. Ik wil nader stilstaan bij de wijze waarop
budget wordt verdeeld en de rol die coördinatie speelt bij de totstandkoming van het
aanbod van de landelijke publieke omroep.
Allereerst wil ik opmerken dat de noodzaak voor een coördinerend orgaan binnen het
landelijke bestel in het algemeen niet ter discussie staat. Met meerdere spelers en
schaarste in budget en aandacht van het publiek is het noodzakelijk dat uiteindelijk
één partij het programmatische overzicht bewaart en een knoop doorhakt over welk type
aanbod wordt gemaakt, voor welke platformen en kanalen, en welk geld daarvoor beschikbaar
is. Dit blijft relevant, ook nu de lineaire kanalen waarop de beschikbare ruimte per
definitie begrensd is meer en meer plaatsmaken voor online en on demand distributie. Ook vanuit het oogpunt van doelmatigheid, het voorkomen van dubbelingen
en het realiseren van de gezamenlijke doelen, moet de verdeling van budgetten gecoördineerd
en in samenhang gebeuren. Ik wil daarom vasthouden aan de verantwoordelijkheid van
de NPO als coördinerend orgaan dat over de verdeling van budgetten voor aanbod gaat.
Ook wil ik vasthouden aan de faciliterende rol van de NPO. Ik vind het belangrijk
dat activiteiten die in de gezamenlijkheid uitgevoerd kunnen worden, in de gezamenlijkheid
blijven gebeuren, zoals bijvoorbeeld nu de NPO de ondertiteling bij aanbod verzorgt.
Daarnaast blijft NPO verantwoordelijk voor de distributie van aanbod en kanalen en
regelt het de technische ondersteuning voor digitale platformen als NPO Start.
Bovenstaande taken moeten worden ingevuld door een NPO die op het gebied van coördinatie
anders handelt en zich anders opstelt. Het is niet altijd nodig om te coördineren
op het niveau van individuele programma’s zoals dat in de huidige situatie gebeurt.
Met de nieuwe inrichting van het bestel zorg ik ervoor dat de coördinerende functie
lichter kan worden ingevuld. Doordat omroepen veel meer in overleg treden over ieders
bijdrage aan de totale aanbodmix, wat al een stap naar meer gezamenlijkheid is, kan
er meer ruimte ontstaan voor specialisatie in thema’s en (sub)genres en vermindert
de onderlinge concurrentie. Doelen en ambities op genre- en kanaalniveau kunnen in
gezamenlijkheid worden opgesteld inclusief ieders bijdrage aan deze doelen. De NPO
blijft hierbij verantwoordelijk voor de toekenning van de bijbehorende budgetten.
Ik verwacht wel dat de wijze van toekenning in een nieuwe bestel anders gaat plaatsvinden.
Ik verwacht dat in veel gevallen budget niet langer toegekend wordt op het niveau
van individuele programma’s, maar (langjarig) op thema of (sub)genre. Binnen de gezamenlijk
afgesproken kaders krijgen omroephuizen meer vertrouwen om de creatieve invulling
van het aanbod vorm te geven. De coördinerende rol van de huidige NPO-organisatie
zal hiermee afnemen.
Ik wil de komende periode met NPO en omroepen in gesprek over hoe generiekere coördinatie
verder kan worden uitgewerkt. Door de gezamenlijkheid te benadrukken, wil ik de prikkel
van het opzoeken van tegenstellingen wegnemen. De omroephuizen en de NPO-organisatie
zijn immers gezamenlijk verantwoordelijk voor het uitvoeren van de publieke media-opdracht.
4.3.2 Versterken positie omroephuizen in totstandkoming programmering en strategie
Naast het generieker invullen van de coördinerende functie van de NPO, wil ik op een
andere manier de positie van omroephuizen in het bestel verder versterken. Door het
terugbrengen van het aantal spelers zijn er hogere garantiebudgetten per omroephuis
beschikbaar. Daarnaast wil ik de huidige mogelijkheid voor buitenproducenten om programmavoorstellen
te pitchen bij de NPO-organisatie uit de wet halen. Uit het oogpunt van zuiverheid
van rollen en verantwoordelijkheden vind ik het wenselijk als omroephuizen de aangewezen
organisaties zijn waar buitenproducenten voorstellen kunnen indienen. Nu omroephuizen
breder en flexibeler zijn in hun profiel en de opdracht hebben gezamenlijk doelen
voor het geheel en de individuele spelers op te stellen, vervalt de reden voor de
NPO om eventueel een omroeporganisatie aan te wijzen om bepaald aanbod te verzorgen.
In het huidige bestel gaat het opstellen van het concessiebeleidsplan vooraf aan het
indienen van de erkenningsaanvragen van omroepen. In het concessiebeleidsplan beschrijft
de publieke omroep hoe hij de komende vijf jaar uitvoering wil geven aan de publieke
mediaopdracht. Er wordt in het nieuwe bestel aan omroepen gevraagd vijfjaarlijks gezamenlijk
een «aanbodplan» in te dienen. Zoals beschreven bij onderdeel 4.1 moet uit dit plan
blijken dat zij gezamenlijk de huidige en de te verwachten pluriformiteit en behoeften
van de samenleving kunnen vertalen naar aanbod. Het concessiebeleidsplan wordt vervolgens
opgesteld, mede op basis van en in lijn met het aanbodplan van de omroephuizen. Hiermee
wordt verzekerd dat de strategische doestellingen van het geheel goed aansluiten bij
de ambities en doelstellingen van de omroephuizen.
Daarnaast wil ik in samenspraak met omroepen en de NPO-organisatie verder verkennen
op welke manier omroephuizen in een nieuw bestel beter aangesloten kunnen zijn op
de strategische besluitvorming. Daarbij wil ik bijvoorbeeld kijken naar manieren om
het opstellen van strategische documenten meer een gezamenlijke taak te laten zijn
dan nu het geval is.16 Hierbij staat voorop dat rollen en bevoegdheden helder zijn: uiteindelijk moet voor
alle partijen duidelijk zijn wie uiteindelijk besluiten neemt. Voorkomen moet worden
dat besluiten niet genomen worden of dat de optelsom van deelbelangen prevaleert boven
die van de gezamenlijkheid.
5. Overige thema’s van belang bij deze hervorming
Hierboven heb ik mijn maatregelen toegelicht als het gaat om de hervorming van de
inrichting van het bestel. Er zijn een viertal andere thema’s die niet direct raken
aan de inrichting van het bestel, maar waar ik ook maatregelen voorstel die samenhangen
met de inrichting van het bestel.
5.1. Bezuinigingen en duurzame financiering publieke omroep
In het hoofdlijnenakkoord is een structurele bezuiniging op de landelijke publieke
omroep van € 100 miljoen per jaar aangekondigd, die ingaat vanaf 2027. In het debat
met uw Kamer over de onderwijsbegroting is het amendement van de leden Bontenbal (CDA),
Bikker (CU), Stoffer (SGP) en Eerdmans (JA21) aangenomen, waarin de rijksmediabijdrage
voor de landelijke publieke omroep per 2027 met € 50 miljoen extra wordt verlaagd.17 Daarbij wordt de regering gevraagd de mogelijkheden om inkomsten uit (online) reclame
bij de landelijk publieke omroep te genereren, te vergroten, en zo die additionele
structurele verlaging op te vangen. Tot slot is als onderdeel van de invulling van
de subsidietaakstelling besloten om de bekostiging van de landelijke publieke omroep
per 2027 met circa € 7 miljoen te korten. Eventuele frictiekosten die ontstaan als
gevolg van de hierboven geschetste bezuiniging en hervorming worden binnen de bestaande
middelen gedekt. Indien nodig kan de Algemene Mediareserve hiervoor worden ingezet.
De landelijke publieke omroep ontvangt daarmee vanaf 2027 structureel circa € 157 miljoen
per jaar minder financiering uit de rijksmediabijdrage op een totaal van € 805 miljoen
rijksmediabijdrage dat de publieke omroep in 2025 vanuit OCW ontvangt. De precieze
hoogte van de rijksmediabijdrage voor de publieke omroep in 2027 hangt af van de hoogte
van de indexatie van de komende jaren. De genoemde bedragen houden hier nog geen rekening
mee. Omdat de minimale hoogte van de rijksmediabijdrage is vastgelegd in de Mediawet
2008, betekent dit dat hiervoor een wetswijziging nodig is. Ik ben voornemens deze
wetswijziging rond het einde van dit jaar of begin 2026 bij uw Kamer in te dienen.
Naast de rijksmediabijdrage ontvangt de NPO vanuit OCW in 2025 ook € 153 miljoen uit
Ster-inkomsten. Als reactie op de vraag uit het amendement van Bontenbal c.s. om de
(online) reclameruimte te vergroten, heb ik de toezegging uit mijn Mediabegrotingsbrief
2025 herhaald dat ik eerst een impactanalyse ga uitvoeren.18 Met deze analyse wil ik inzicht krijgen in de gevolgen van het vergroten van de reclameruimte
bij de landelijke publieke omroep voor private mediapartijen als RTL en Talpa. Mede
op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse ga ik een besluit nemen over de
toekomstige rol van reclame bij het financieren van de landelijke publieke omroep
en zal ik reflecteren op de verschillende financieringsmodellen. Ik wil uw Kamer hierover
voor de zomer van 2025 informeren.
Ik wil benadrukken dat de aanleiding voor de impactanalyse niet alleen de vraag uit
het amendement is om de wettelijke mogelijkheden voor reclame te verruimen om het
mogelijk te maken de additionele korting van € 50 miljoen per jaar vanaf 2027 (deels)
op te vangen. Ook zonder dit amendement bestond al de noodzaak een besluit te nemen
over de duurzaamheid van de financiering van de landelijke publieke omroep en de rol
van reclame hierbij. Dit komt omdat er steeds minder lineaire televisie wordt gekeken.
Als gevolg daarvan zullen de opbrengsten van de reclame op de lineaire kanalen structureel
dalen. De opbrengsten uit Ster-reclame zullen bij ongewijzigd beleid dus afnemen waardoor
er minder opbrengsten uit reclamegelden beschikbaar zullen zijn voor het financieren
van de landelijke publieke omroep.
Ik zal deze constatering betrekken bij het besluit dat ik neem over de toekomstige
rol van reclame bij het financieren van de landelijke publieke omroep. Een stabiele
langjarige financieringspositie is van groot belang voor de landelijke publieke omroep
om zijn publieke mediaopdracht naar behoren te kunnen uitvoeren. Zonder aanpassing
van de wettelijke kaders voor reclame is de besparing vanaf 2027 € 157 miljoen. Afhankelijk
van het eindelijke besluit over de toekomst van reclame op de landelijke publieke
omroep, kan dit teruglopen naar € 107 miljoen.
De NPO en de omroepen zijn onder eindverantwoordelijkheid van de NPO gezamenlijk aan
de slag gegaan met het uitwerken van de voorstellen voor de invulling van de besparingen.
Ik wil hierbij wel aangeven dat de voorgestelde hervorming in deze brief niet gaat
leiden tot het geheel kunnen oplossen van de hierboven genoemde besparingsopdracht.
Hoewel ik verwacht van NPO en omroepen dat zij proberen de programmering zoveel mogelijk
te ontzien, kan dit bedrag niet volledig worden gevonden in organisatorische maatregelen.
De bezuinigingen gaan ook twee jaar eerder in dan het nieuwe bestel dat op zijn vroegst
in 2029 kan ingaan. Het is daarmee onvermijdelijk dat het aanbod geraakt zal worden
door deze bezuinigingen. Ik begrijp dat de besparingsopdracht leidt tot onzekerheid
bij omroepen en medewerkers. Ik word over de voortgang van het invullen van de bezuinigingen
regelmatig geïnformeerd. Ik zal de Tweede Kamer in de aankomende mediabegrotingsbrief
over deze voortgang informeren.
5.2 Extern toezicht
In ons publieke mediabestel is extern toezicht van belang. Het vormt het sluitstuk
in een breder systeem van checks and balances dat waarborgt dat de publieke mediaopdracht uitgevoerd wordt. Goede verantwoording,
zelfregulering en intern toezicht zijn in dat systeem andere belangrijke waarborgen.
Als Minister ligt bij mij de stelselverantwoordelijkheid voor het geheel van het publieke
bestel waarbij extern, onafhankelijk toezicht van groot belang is. Uw Kamer kan mij
immers ter verantwoording roepen over de uitvoering van publieke taken; in dit geval
de publieke mediaopdracht. Dat het extern toezicht daar uiteindelijk op toeziet, is
dus een belangrijk instrument. Daarbij moet gezegd dat ik wel een bepaalde volgorde
zie in het uitwerken van deze hervorming: de keuzes voor het toezicht moeten logischerwijs
volgen uit de keuzes voor het bestel. Daarom deel ik nu een aantal uitgangspunten
met uw Kamer. Ik zal de verdere vormgeving van het toezicht parallel uitwerken aan
de inrichting van het bestel.
Allereerst moet de toezichthouder onafhankelijk kunnen opereren. Onafhankelijk betekent
vrij van ongepaste beïnvloeding door zowel parlement en De Minister, als door de sector
waar toezicht op gehouden wordt. Ten tweede is voor toezicht op de audiovisuele mediasector
artikel 7, tweede lid, tweede volzin van de Grondwet van groot belang: het censuurverbod.
Dat verbod heeft alles te maken met de persvrijheid die wij met elkaar hebben te beschermen.
Media-aanbod vooraf aan toezicht onderwerpen is nadrukkelijk verboden. Hieraan wordt
niet getornd.
Momenteel ligt het externe toezicht op de omroepen bij het Commissariaat.19 Een belangrijke gedachte van de hervorming die ik beoog is het publieke bestel meer
op afstand van parlement en De Minister te plaatsen. Daarvoor is de onafhankelijkheid
van de toezichthouder belangrijk. Daarnaast wil ik toezichttaken duidelijk beleggen
bij de onafhankelijke, externe toezichthouder: ik wil taken op het vlak van toezicht
en handhaving meer in één hand brengen dan nu het geval is. Ik ben niet voor het opsplitsen
van die taken. Ten derde moet het toezicht uiteraard aansluiten bij de nieuwe inrichting
van het bestel en de nieuwe wettelijke eisen die ik wil stellen aan de partijen binnen
dat bestel. Tot slot moet een toezichthouder voldoende toegerust zijn om zijn taken
te kunnen uitvoeren. Het instrumentarium dat een toezichthouder tot zijn beschikking
heeft moet hem in staat stellen zijn taken te vervullen. Een toezichthouder zonder
tanden is immers in niemands belang.
In het kader van de hervorming van het landelijke bestel overweeg ik de institutionele
onafhankelijkheid van de toezichthouder te versterken ten opzichte van de huidige
regeling. Op dit moment heb ik als Minister op grond van de Mediawet 2008 en op grond
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, als onderdeel van het sturingsinstrumentarium
in die wet, een bevoegdheid tot het schorsen en het vernietigen van besluiten van
het Commissariaat. Deze bevoegdheid verhoudt zich wat mij betreft niet goed met de
onafhankelijkheid van de toezichthouder. Ik wil verzekeren dat er voor een bewindspersoon
geen route bestaat om via de toezichthouder oneigenlijk in te grijpen in de onafhankelijke
media.
Het rapport van het Adviescollege gaat ook in op het extern toezicht. In dat rapport
stelt het Adviescollege voor een Autoriteit Publieke Media (hierna: APM) op te richten,
die als onafhankelijke autoriteit boven de partijen staat, en zich zou moeten buigen
over toetreding, verantwoording en uittreding.20 Deze autoriteit zou de plaats van het Commissariaat in het bestel overnemen; overige
taken van het Commissariaat zouden volgens het Adviescollege overgeheveld kunnen worden
naar andere markttoezichthouders.
Ik onderschrijf volledig het belang dat het Adviescollege hecht aan onafhankelijk
toezicht, en een onafhankelijke manier van beoordeling van de publieke omroep. Ik
ben echter niet overtuigd van de noodzaak een nieuwe autoriteit op te richten. Het
Adviescollege beoogt vooral de toetreding buiten de invloed van de politiek te brengen.
Dat uitgangspunt onderschrijf ik, maar van toetreding is in het bestel zoals ik dat
voor ogen heb geen sprake meer. Bovendien miskent dit voorstel de andere taken van
de huidige toezichthouder binnen het mediabestel in den brede. Met het Commissariaat
hebben we een onafhankelijke toezichthouder die, net als de APM uit het advies, een
zelfstandig bestuursorgaan is en die op onafhankelijke en professionele wijze toezicht
kan houden op de mediasector als geheel. Daarnaast vind ik het splitsen van het toezicht
voor het publieke bestel enerzijds en voor commerciële aanbieders anderzijds niet
bijdragen aan effectief, integraal en efficiënt toezicht. Een voorbeeld is dat het
Commissariaat momenteel ontwikkelingen in kaart brengt voor het gehele medialandschap,
zoals recentelijk de nieuwsconsumptie van jongeren. Zulke inzichten dragen bij aan
de beleidsontwikkeling op mijn ministerie, brengen relevante inzichten aan de sector
en stimuleren effectief toezicht. Dit neemt niet weg dat in de aanloop naar het hervormde
bestel een majeure inspanning van het Commissariaat wordt gevraagd om zijn rol daarbinnen
met verve te kunnen vervullen. Daarnaast zal, zoals in de recente evaluatie van de
toezichthouder al naar voren kwam, het samenspel tussen departement en Commissariaat
cruciaal zijn voor de effectiviteit van het toezicht in de nieuwe situatie.21
Met de keuze voor een sterkere inrichting van het Commissariaat als enig toezichthouder
op de landelijke publieke omroep, hangt voor mij een aantal essentiële veranderingen
samen. Het duidelijk beleggen van verantwoordelijkheden en taken, ook op het vlak
van toezicht, handhaving en sanctionering, is noodzakelijk. In het huidige bestel
heeft de NPO ook bevoegdheden die op het grensvlak van sturing enerzijds en toezicht
en handhaving anderzijds liggen.22 Bevoegdheden om sancties op te leggen wegens niet-naleving van wettelijke eisen horen
bij een toezichthouder, niet bij de NPO. Daarmee voorkom ik dat NPO en het Commissariaat
door deels overlappende bevoegdheden in elkaars vaarwater terechtkomen. Hiermee wil
ik ook uitvoering geven aan de motie van het lid Mohandis (GroenLinks/PvdA).23
Mijn derde punt ziet op de aansluiting van het toezicht op het nieuwe bestel. Terecht
stipte het Adviescollege aan dat onafhankelijk toezicht op verantwoording enerzijds
en toetreding en uittreding anderzijds noodzakelijk is. Op het punt van verantwoording
heb ik eerder in deze brief aangegeven dat ik voorstander ben van een transparante
verantwoordings- en beoordelingssystematiek waarin een evaluatiecommissie een rol
heeft. Een evaluatie hoort ook consequenties te hebben. Daar hoort wat mij betreft
ook een rol voor de toezichthouder bij die ik gedetailleerder zal uitwerken parallel
aan het vormgeven van de verantwoordings- en beoordelingssystematiek zelf.
In het bestel zoals ik dat voor ogen heb, is van toetreding en uittreding geen sprake
meer. Dat brengt wel de vraag met zich mee welke waarborgen op dat punt nodig zijn
om in een uiterste geval toch in te kunnen grijpen. In het huidige bestel is voor
dit soort situaties geregeld dat, op basis van een beperkt aantal wettelijke gronden,
de Minister kan besluiten een erkenning in te trekken. Daar zal in het nieuwe bestel
geen sprake meer van zijn omdat omroephuizen een vaste plek in het bestel hebben waarmee
deze mogelijkheid vervalt. Het Commissariaat heeft op grond van de Mediawet 2008 een
aanwijzingsbevoegdheid wanneer er sprake is van wanbeheer. Ik ga onderzoeken of deze
aanwijzingsbevoegdheid ook in het bestel zoals ik dat voor ogen heb, voldoende mogelijkheden
biedt én met voldoende waarborgen omkleed is, om in een uiterste geval te kunnen ingrijpen
bij omroepen. Ik wil daarbij ook de vraag betrekken wat de reikwijdte van het toezicht
en de sanctiemogelijkheden moeten zijn als het gaat om de naleving van de publieke
mediaopdracht.
Daarnaast zal de toezichthouder moeten kunnen toezien op een aantal nieuwe taken van
de spelers in het bestel. Dat gaat onder andere over de onderlinge samenwerking bij
de uitvoering van de bij hen gezamenlijk berustende publieke media-opdracht en de
verantwoordelijkheid om nieuwe geluiden een plek te geven in het bestel. Daarnaast
heb ik eerder in deze brief aangegeven wat ik op het gebied van governance en goed
bestuur van de omroephuizen, en de koppeling van verenigingen daaraan, wil regelen.
Daar hoort ook goed toezicht op gehouden te worden. Ik ga daarom regelen dat het Commissariaat
kan ingrijpen wanneer het aan de juiste inrichting van de governance van de omroephuizen
ontbreekt. Het toezicht volgt daarbij op de uitwerking van het nieuwe wettelijke kader.
Deze keuzes moeten wat mij betreft leiden tot een Commissariaat «met tanden». Uiteraard
ben en blijf ik met het Commissariaat in gesprek over al deze maatregelen opdat we,
binnen de kaders van de mediavrijheid, het toezicht op een nieuw bestel zo onafhankelijk
en effectief mogelijk inrichten.
5.3 Journalistiek
Zoals ik al in de inleiding van deze brief heb aangegeven, is het journalistieke aanbod
van de publieke omroep een belangrijk onderdeel van de publieke taak. Betrouwbare
informatie is in een democratische rechtsstaat van wezenlijk belang. Er is de laatste
jaren veel discussie over journalistiek, hoe deze tot stand komt, wie het nieuws brengt
en of het te eenzijdig is. Deze discussie raakt aan de taak van (de journalistiek
van) de publieke omroepen. Daarom vind ik het nodig deze functie in het bestel te
verstevigen. Ik ben hierover in gesprek gegaan met de NPO, de Ombudsman Publieke Omroepen,
de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de Raad voor de Journalistiek en
het Commissariaat.
Ik constateer dat het systeem van zelfregulering ten aanzien van journalistieke kwaliteit
in algemene zin goed functioneert. Tegelijkertijd constateer ik dat er maatregelen
getroffen kunnen worden om de weerbaarheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van
dit systeem als geheel te verstevigen. Ik doe hiervoor twee voorstellen: ik wil de
Ombudsman beter positioneren en ik wil aanvullende eisen aan het redactiestatuut te
stellen. Deze twee maatregelen licht ik hieronder toe.
De Ombudsman onderzoekt op basis van klachten of uit eigen beweging of de journalistieke
redacties van de publieke omroepen zich houden aan de Journalistieke Code (hierna:
Code).24 De Ombudsman kan zijn werk goed doen maar het feit dat de Ombudsman benoemd wordt
door de Raad van Bestuur van de NPO en het budget via de NPO loopt, draagt niet bij
aan heldere checks and balances. Een geheel onafhankelijke positie van de Ombudsman moet dit verhelpen. Ik wil daarom
ervoor zorgen dat er een onafhankelijke stichting Ombudsman wordt opgericht. Deze
stichting wordt in de wet opgenomen, waarbij de taken en bevoegdheden van de Ombudsman
concreter dan nu worden beschreven. De benoemingsprocedure zal ik daarbij verder uitwerken.
Belangrijkste element is dat geborgd wordt dat er draagvlak is bij alle omroepen voor
de inhoud van de Code en voor de Ombudsman als gezaghebbend (zelfregulerend) orgaan.
De Ombudsman behoudt de huidige taken om klachten in behandeling te nemen, daarover
uitspraak te doen, de betreffende redacties hierop aan te spreken en ongevraagd te
kunnen adviseren. Als nieuwe taak wil ik introduceren dat de Ombudsman verplicht wordt
jaarlijks een verslag over de naleving van de Code te publiceren. De omroepen zullen
worden verplicht jaarlijks in hun jaarverslag te rapporteren over hoe zij de code
hebben nageleefd en waarom ze er eventueel van zijn afgeweken volgens het principe
«pas toe of leg uit.» Met deze maatregelen wordt de Ombudsman versterkt en kan zo
zijn positie als gezaghebbend orgaan van zelfregulering beter uitoefenen. Deze maatregelen
vinden plaats binnen de beschikbare middelen.
Mijn tweede maatregel betreft het redactiestatuut. Het Commissariaat heeft onderzoek
gedaan naar redactiestatuten van omroepen.25 Op basis van dit onderzoek constateerde het Commissariaat dat de bepaling in de Mediawet
2008 over het redactiestatuut ruimte laat voor interpretatie. Daarom zal ik als maatregel
concreter uitwerken aan welke eisen het statuut minimaal moet voldoen, om zo een onafhankelijke
redactie te kunnen borgen die de kwaliteitsstandaarden naleeft die in de Code zijn
opgenomen. Op deze manier krijgt het Commissariaat een concreet toezichtkader en kan
het toetsen of de redactiestatuten daaraan voldoen en of hier in de praktijk ook daadwerkelijk
invulling aan wordt gegeven.
De maatregelen ter versterking van de positie van de Ombudsman en ter uitbreiding
en concretisering van de eisen voor het redactiestatuut zal ik de komende tijd verder
uitwerken in overleg met alle betrokkenen.
Met betrekking tot journalistiek heeft mijn ambtsvoorganger twee additionele voorstellen
gedaan. Het ging hier om het voorstel het naleven van de Code als toetredingseis voor
omroepen te introduceren én het naleven van Code als een zelfstandig vereiste in de
Mediawet 2008 te verankeren. Dat zou handvatten bieden om effectief handhavend op
te treden en in het uiterste geval een omroep uit het bestel te zetten. Aangezien
ik in een hervormd bestel niet langer uit wil gaan van het toe- en uittreden van organisaties,
is het onderschrijven van de Code voor toetreding tot het bestel niet langer aan de
orde. Met betrekking tot de tweede toezegging, het naleven door omroepen als zelfstandig
vereiste opnemen in de Mediawet 2008, wil ik het volgende opmerken.
Ik vind het goed dat de sector zelf zeggenschap heeft over wat kwalitatief goede journalistiek
is. Zoals de Mediawet 2008 ook aangeeft in het artikel over de publieke mediaopdracht:
«publiek media-aanbod moet voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen
die binnen de sector gehanteerd worden». Dat zijn de omroepen zelf, en nu ook het College van Hoofdredacteuren, de
Ombudsman en de Raad voor Journalistiek.26 In gesprekken met de sector hebben zij ook gewezen op de waarde van zelfregulering.
Die waarde zie ik ook. Op dit moment ziet het Commissariaat toe op de naleving van
de publieke mediaopdracht waar ook de journalistieke en professionele kwaliteitseisen
onder vallen.27 Tegelijkertijd wil ik bezien wat de voorgestelde inrichting van het bestel vraagt
aan checks and balances ten aanzien van de borging van kwalitatieve journalistiek en de rol die de Code hierbij
moet hebben. Met betrekking tot extern toezicht heb ik in de paragraaf hierboven al
aangegeven dat ik wil onderzoeken welke waarborgen nodig zijn om in een uiterste geval
toch in te kunnen grijpen bij omroephuizen nu zij een vaste plek zullen hebben in
het bestel. Ik wil hier in het kader van journalistiek ook de vraag betrekken wat
de reikwijdte van het toezicht moet zijn als het gaat om de borging van kwalitatief
hoogstaande journalistiek bij de publieke omroep zoals dat is omschreven in de publieke
mediaopdracht.
5.4 Versterken positie publieke omroep ten opzichte van digitale spelers (vindbaarheid,
zichtbaarheid en herkenbaarheid)
5.4.1 Wettelijk borgen gegarandeerde zichtbaarheid (prominentie)
De voorgestelde wijzigingen moeten de publieke omroep beter wortelen in de maatschappij
en moeten de huidige bestuurlijke moeilijkheden wegnemen. Het is echter ook van belang
te kijken naar de zichtbaarheid, vindbaarheid en herkenbaarheid van de publieke omroep
in de digitale omgeving. In het huidige digitale tijdperk, met een steeds ruimer media-aanbod
en een meer versnipperd internationaal medialandschap, is het steeds lastiger voor
de publieke omroep om zijn aanbod en diensten bij het publiek te krijgen. Om deze
reden zal ik de komende tijd de mogelijkheden tot het introduceren van zogeheten prominentiemaatregelen
binnen het huidige wettelijke kader verder onderzoeken. Dit is ook benoemd in het
regeerprogramma. Ook de WRR pleit in zijn recente rapport voor prominentiemaatregelen
voor aanbod van publiek belang.28 Vanuit het onderzoek wil ik bekijken wat de reikwijdte van wettelijk geborgde prominentie
zou moeten zijn en welke diensten en welk aanbod daarvoor in aanmerking zouden moeten
komen. Bij de gesprekken hiervoor zal ik zowel publieke als private mediaorganisaties
betrekken, en ook het Commissariaat. De ervaringen die reeds zijn opgedaan door een
klein aantal andere EU-lidstaten die recentelijk (in concept) prominentiemaatregelen
hebben geïntroduceerd, vormen voor dit onderzoek een goed startpunt. In de kabinetsreactie
op het WRR-rapport zal ik nader ingaan op dit onderwerp.
5.4.2 Rol van gatekeepers
Daarnaast wil ik kijken naar de rol van (internationale) gatekeepers en televisiefabrikanten
die een belangrijke rol spelen in de distributie van Nederlands aanbod en diensten.
Ik denk hierbij aan partijen als Google en Meta maar ook aan televisiefabrikanten
als Samsung en LG. Ik zal naar aanleiding van ontvangen signalen daarbij kijken of
de onderhandelingspositie van Nederlandse mediaorganisaties onder druk staat wat betreft
contractuele voorwaarden die deze partijen stellen en hoe zij de positionering van
Nederlands aanbod en diensten beïnvloeden. Ook hierover zal ik het gesprek voeren
met zowel publieke als private partijen om te onderzoeken of wettelijke interventies
op dit terrein opportuun zijn.
6. Effecten van maatregelen: samenvatting en conclusies
Uiteindelijk draait de kern van de hervorming om het volgende: kijkers en luisteraars
moeten, ook in een digitale omgeving, kunnen rekenen op een Nederlandse publieke omroep
die kwalitatief, betrouwbaar en pluriform aanbod brengt op een manier die aansluit
bij hun mediagedrag. Deze taak is in eerste instantie aan de publieke omroep zelf.
Omroepen, makers, producenten en NPO dienen gezamenlijk deze taak te vervullen en
zich daarbij voortdurend af te vragen welke aanpassingen in het aanbod, kanalen en
distributiestrategie nodig zijn om deze belangrijke taak te vervullen. Zij hebben
de benodigde kennis, ervaring en expertise om deze strategieën vorm te geven en te
implementeren. Het is bovendien voor de onafhankelijkheid van de publieke omroep van
groot belang dat de politiek niet in het programmeerproces en de strategievorming
treedt.
Met de maatregelen die ik hierboven uiteengezet heb, draagt de wetgever bij aan het
goed kunnen uitvoeren van deze taak door het op orde brengen van de randvoorwaarden
daarvoor. De voorgestelde maatregelen lossen de huidige knelpunten zoals uiteengezet
in paragraaf 3 op. In het bestel en de bijbehorende beoordelingssystematiek komt,
naast pluriformiteit, meer aandacht voor andere publieke waarden (knelpunt 1). Ik
zorg voor meer rust en stabiliteit in het bestel door het aantal bestuurlijke spelers
te verminderen en omroephuizen een vaste plek te geven in het bestel. Omroepen krijgen
daarbij nadrukkelijker de opdracht een bijdrage te leveren aan de doelen van het geheel
(knelpunt 2). Het systeem van erkenningscriteria wordt losgelaten, omroepen krijgen
in plaats daarvan de opdracht maatschappelijk geworteld te zijn en gezamenlijk de
in de samenleving levende behoeften en perspectieven in aanbod te vertalen (knelpunt 3
en 4). Ik bevorder de slagkracht van omroepen door het aantal omroeporganisaties terug
te brengen (knelpunt 5). Ten slotte maak ik de rol van de NPO kleiner en versterk
ik de invloed van omroepen op de programmatische en strategische besluitvorming (knelpunt 6).
Deze maatregelen leiden gezamenlijk tot een efficiënter bestel dat beter is uitgerust
om de uitdagingen in het digitale landschap het hoofd te bieden. Samen met het versterken
van de journalistieke functie (paragraaf 5.3) en het onderzoeken van prominentiemaatregelen
en de rol van gatekeepers (paragraaf 5.4) wordt de publieke omroep beter zichtbaar,
vindbaar en herkenbaar (uitdaging 2) en kan hij beter zijn functie van een publieke
ruimte vervullen (uitdaging 1).
Op deze manier geeft deze hervorming ook uitvoering aan de motie van het lid Ceder
(CU) die verzoekt in samenspraak met de NPO, omroepen en het Commissariaat een strategie
uit te werken hoe de NPO het beste kan inspelen op de genoemde technologische ontwikkelingen
als kunstmatige intelligentie om de publieke mediaopdracht zo goed mogelijk uit te
voeren.29
7. Vervolgstappen
Ik ga graag met uw Kamer in gesprek over de in deze brief gedane voorstellen. Zoals
ik aan het begin van de brief schreef, vergt een aantal thema’s nog nadere uitwerking
in de volgende fase. Het gaat bijvoorbeeld over het proces om te komen tot omroephuizen,
de governance binnen omroephuizen, het verbeteren van de verantwoordings- en beoordelingssystematiek
en de rolverdeling tussen NPO en omroepen. Ik ga over deze onderwerpen graag met NPO,
omroepen, het Commissariaat en de Raad voor Cultuur nader in gesprek. Ik blijf daarnaast
in gesprek met commerciële partijen over samenwerking tussen publieke en private partijen
en de overige thema’s binnen deze hervorming die hen raken. Hiermee geef ik ook uitvoering
aan de motie van het lid Van der Velde (PVV).30
Uiteindelijk zullen deze voorstellen hun beslag krijgen in een wetsvoorstel om de
Mediawet 2008 aan te passen. Daaropvolgend zullen ook processen binnen de landelijke
publieke omroep moeten worden aangepast. Het gaat hierbij namelijk om een verregaande
aanpassing van de Mediawet 2008. Ik verwacht dat het voorstel mogelijk met de Europese
Commissie moet worden besproken omdat de nieuwe inrichting van het bestel wellicht
raakt aan de Europese staatssteunregels. Tegelijkertijd is de planning voor het indienen
van het wetsvoorstel krap. De huidige wettelijke systematiek vraagt dat ongeveer twee
jaar voor de start van een nieuwe erkenningperiode de nieuwe kaders voor NPO en omroepen
duidelijk zijn, zodat zij zich hier op kunnen voorbereiden. Bij de verdere uitwerking
van het wetsvoorstel wil ik kijken wat hiervoor het tijdpad precies is en hoe zich
dit verhoudt tot het gegeven dat de ingang van een nieuw bestel gekoppeld is aan de
start van een nieuwe erkenningperiode. Hoe dan ook vraagt dit van mij dat ik voor
deze hervorming in het vroege voorjaar van 2026 een wetsvoorstel in internetconsultatie
kan brengen.
Wellicht ten overvloede vermeld ik dat bovenstaand proces afhankelijk is van het aannemen
van het wetsvoorstel om de huidige erkenningperiode met twee jaar te verlengen.31 Als dit voorstel niet of niet tijdig wordt aangenomen, betekent dit dat een hervorming
van het bestel pas in kan gaan na een volledig nieuwe erkenningsperiode van vijf jaar,
dus in 2032. Dit zou ook betekenen dat er een nieuwe ronde plaatsvindt van het verlenen
van erkenningen conform de huidige systematiek. Hierbij speelt ook de problematiek
rondom de samenwerkingsomroepen zoals eerder aan de Kamer gemeld.32 Volgens de huidige regels moeten omroepen uiterlijk 1 februari 2026 hun erkenningaanvragen
indienen bij het Commissariaat. Daarnaast moet vast komen te staan dat omroepen die
een aanvraag indienen het benodigde ledenaantal halen. Aangezien de huidige Mediawet
2008 nog steeds van kracht is, had ik geen andere mogelijkheid dan de peildatum voor
het tellen van de leden nu al vast te stellen op 28 februari 2026. Als het wetsvoorstel
om de huidige erkenningperiode te verlengen niet (tijdig) wordt aangenomen, betekent
dit namelijk dat omroepen zich moeten voorbereiden op deze ledentelling en dat een
aantal omroepen campagnes zullen opstarten. Dit is, gelet op de voorstellen in deze
brief, verspilling van tijd en middelen.
8. Tot slot
In deze brief heb ik verschillende maatregelen voorgesteld die de landelijke publieke
omroep beter laat aansluiten bij het veranderde medialandschap en de veranderde samenleving.
Een aantal van deze maatregelen grijpt fundamenteel in op de wijze waarop de landelijke
publieke omroep is georganiseerd en heeft verstrekkende gevolgen voor de mensen en
organisaties die daar nu deel van uitmaken. Daar ben ik mij terdege van bewust. Maar
als we willen dat de publieke omroep een onmisbare rol blijft spelen in de Nederlandse
samenleving moeten we behouden wat waardevol is en durven veranderen wat noodzakelijk
is. Met deze brief heb ik een koers uitgezet om dit te bewerkstelligen.
Ik ga de komende tijd graag verder in gesprek met uw Kamer, de NPO, omroepen, het
Commissariaat, de Raad voor Cultuur en commerciële partijen om deze hervorming nader
uit te werken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap