Brief regering : Voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n)
31 311 Zelfstandig ondernemerschap
Nr. 281
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARIS
VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 maart 2025
Het kabinet heeft als doel om het werken met en als zelfstandige(n) toekomstbestendiger
te maken en de balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Om dit te bereiken zet het
kabinet in op drie lijnen: het realiseren van een gelijker speelveld tussen contractvormen
met betrekking tot sociale zekerheid en fiscaliteit, omdat er sprake kan zijn van
oneigenlijke prikkels om werk buiten loondienst te (laten) verrichten (lijn 1), het
zorgen voor meer duidelijkheid voor werkenden, werkgevenden, uitvoeringsorganisaties
en rechtspraak over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer of als zelfstandige
(lijn 2) en verbetering van de handhaving op schijnzelfstandigheid (lijn 3).
Deze drie lijnen hangen met elkaar samen en kunnen elkaar versterken. Daarom is het
belangrijk om tegelijkertijd stappen te blijven zetten. Zo wordt handhaving effectiever
als de duidelijkheid over wet- en regelgeving toeneemt, en zorgt een gelijker speelveld
er onder meer voor dat om de juiste redenen gekozen wordt voor een bepaald type arbeidsrelatie.
Zo werken we ook voor de langere termijn toe naar een meer houdbare manier van werken
op de arbeidsmarkt en willen we ervoor zorgen dat werknemers ontvangen waar ze recht
op hebben en zelfstandigen kunnen blijven doen waar ze goed in zijn: ondernemen.
Wij vinden het belangrijk om te benadrukken dat veel zelfstandigen bewust kiezen voor
het ondernemerschap. Ondernemers zorgen voor innovatie, werkgelegenheid en kunnen
daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan economische groei. Grotere bedrijven
of kleine, jonge, snelgroeiende ondernemingen zijn vaak ooit gestart als zelfstandige.
De groep zelfstandigen is divers: zelfstandigen werken onder uiteenlopende omstandigheden
en hebben verschillende persoonlijke voorkeuren met betrekking tot werk.
Tegelijkertijd heeft de (snelle) groei van het aantal (schijn)zelfstandigen de afgelopen
jaren ook een keerzijde, met risico’s op verschillende niveaus, zoals al eerder is
geconstateerd.1Zo is er een risico op schijnzelfstandigheid waarbij de werkende zich in een kwetsbare
positie bevindt. Dit geldt met name voor zelfstandigen met een beperkte onderhandelingsmacht.
Voor hen is het moeilijk om hun rechten op te eisen, bijvoorbeeld met betrekking tot
pensioen, ontslagbescherming en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast kan er sprake zijn
van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, zowel tussen werkenden als werkgevenden.
Tussen werkenden kan de solidariteit op de werkvloer onder druk komen te staan door
een ongelijke verdeling van het werk. Een toename van het aantal schijnzelfstandigen
zet tevens druk op het sociale en fiscale stelsel, doordat voor een grote groep werkenden
(die feitelijk als werknemers moeten worden beschouwd) niet wordt meebetaald aan de
werknemersverzekeringen. Daardoor ontstaat een scheve verdeling van de lasten.
Aan de hand van beleid langs de hiervoor geschetste drie lijnen beoogt het kabinet
deze nadelige gevolgen te mitigeren en meer duidelijkheid te bieden aan mensen die
als zelfstandig ondernemer willen werken.
In deze voortgangsbrief gaan wij – de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane – mede
namens de Minister van Economische Zaken in op de voortzetting van het wetsvoorstel
Verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden na de recente antwoorden
op de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de Uber-zaak (paragraaf 1), de stand
van zaken na het opheffen van het handhavingsmoratorium (paragraaf 2), overige acties
die bijdragen aan meer verduidelijking en de positie van zelfstandigen in de polder
(paragraaf 3) en het tegengaan van schijnzelfstandigheid binnen de rijksoverheid (paragraaf
4). Met deze brief wordt tevens invulling gegeven aan diverse moties en toezeggingen
van uw Kamer (paragraaf 5).
1. Voortzetting wetsvoorstel Vbar na de Hoge Raad-uitspraak Uber
Een belangrijke maatregel waarmee het kabinet beoogt meer duidelijkheid te bieden
over wanneer wordt gewerkt als zelfstandige of als werknemer (lijn 2) is het wetsvoorstel
Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (hierna: Vbar). Doel
van deze maatregel is de duidelijkheid te vergroten voor werkenden, werkgevenden,
uitvoeringsorganisaties en rechtspraak. Dit is niet alleen gericht op het bieden van
bescherming van diegenen die daar recht op hebben, maar ook om echte zelfstandigen
meer duidelijkheid te geven over de ruimte om in een arbeidsrelatie als zelfstandige
te werken. Verduidelijking (codificatie van de jurisprudentie) moet het voor de markt,
de uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak inzichtelijker maken wanneer als zelfstandige
of werknemer wordt gewerkt. Daarmee wil het kabinet bevorderen dat de wijze van beoordeling
van arbeidsrelaties consistent is.2
1.1 Oorspronkelijke wetsvoorstel
Het wetsvoorstel, zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State,
beoogde in de kern aan te sluiten bij de jurisprudentie ten aanzien van de beoordeling
van arbeidsrelaties en tegelijkertijd deze beoordeling af te bakenen tot de in het
wetsvoorstel (en onderliggende regelgeving) verankerde elementen. Het wetsvoorstel
Vbar gaat daarbij uit van indicaties die wijzen op werkinhoudelijke en organisatorische
sturing en daarmee een aanwijzing vormen voor een arbeidsovereenkomst. Daartegenover
staan indicaties die wijzen op werken voor eigen rekening en risico, en daarmee een
aanwijzing vormen voor het werken als zelfstandige. Pas als een beoordeling van de
criteria onder deze twee hoofdelementen niet leidt tot een doorslaggevend oordeel
over de arbeidsrelatie, zou worden toegekomen aan het wegen van het ondernemerschap
van de werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie («extern ondernemerschap»).
Het kabinet is van mening dat deze wijze van beoordeling op basis van het Deliveroo-arrest
destijds gemaakt kon worden, omdat uit het Deliveroo-arrest duidelijk werd dat extern
ondernemerschap als gezichtspunt een rol kan spelen bij de beoordeling van een specifieke
arbeidsrelatie. Wel gaat het bij extern ondernemerschap om het betrekken van indicaties
van buiten de specifieke arbeidsrelatie bij de kwalificatievraag. In het wetsvoorstel
dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, werd er voor gekozen voorrang
te geven aan de weging van gezichtspunten gerelateerd aan de te beoordelen arbeidsrelatie.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad om meer
duidelijkheid te krijgen over de rol van extern ondernemerschap bij het kwalificeren
van een arbeidsrelatie.3
1.2 Uitspraak Hoge Raad
Op 21 februari jl. heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op deze vragen.4 De Hoge Raad heeft geantwoord dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst
geen rangorde geldt tussen de mee te wegen omstandigheden, waaronder eventueel ondernemerschap
van de werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie («extern ondernemerschap»). Dit kan er – in de woorden
van de Hoge Raad – toe leiden «dat het zich kan voordoen dat de arbeidsrelatie ten
aanzien van hetzelfde werk, verricht ten behoeve van dezelfde opdrachtgever/werkgever,
ten aanzien van werkenden die zich in het economisch verkeer als ondernemer gedragen
of kunnen gedragen (…), anders te kwalificeren valt dan ten aanzien van andere werkenden.»5 Oftewel, het extern ondernemerschap is één van de gezichtspunten die holistisch dient
te worden meegewogen met de andere acht gezichtspunten uit de Deliveroo-uitspraak
en eventuele andere relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij krijgt
het gezichtspunt extern ondernemerschap geen zwaardere en geen lichtere rol van de
Hoge Raad.
1.3 Vervolg wetsvoorstel: gewijzigd voorstel in lijn met Uber-uitspraak
Zoals hiervoor toegelicht, wijkt deze uitspraak af van de wijze waarop het wetsvoorstel
Vbar het extern ondernemerschap beoogde mee te wegen in de beoordeling. Na de uitspraak
is het wetsvoorstel daarom op dit punt heroverwogen.
Het gewijzigde wetsvoorstel zal aansluiten bij de antwoorden van de Hoge Raad op de
prejudiciële vragen in de zaak Uber (codificatie van jurisprudentie). Het externe
ondernemerschap wordt daarmee één van de omstandigheden die worden meegewogen in de
beoordeling van de arbeidsrelatie. Deze omstandigheid wordt dus niet langer enkel
betrokken bij een situatie waarin op grond van de hiervoor al genoemde indicaties
niet tot een eenduidig oordeel kan worden gekomen over de arbeidsrelatie.
Voor deze wijziging heeft het kabinet verschillende redenen. In de eerste plaats is
het van belang om door middel van wetgeving het beoordelen van arbeidsrelaties te
verduidelijken. Het doorzetten van dit onderdeel van het wetsvoorstel waarborgt dat
er een toetsingskader wordt opgenomen in de wet- en regelgeving om het gezagscriterium
te verduidelijken door jurisprudentie te structureren en comprimeren. Ook kan dit
toetsingskader leiden tot het verder versterken van eenvormigheid in het beoordelen
van arbeidsrelaties in de (lagere) rechtspraak. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid
van contractspartijen. Op deze wijze wordt de uitkomst van het toetsingskader namelijk
eenduidiger en voorspelbaarder.
Ten tweede komt het kabinet hiermee tegemoet aan de signalen die wij hebben ontvangen
(maatschappelijk en politiek) dat het oorspronkelijke wetsvoorstel een te beperkte
rol toekende aan extern ondernemerschap. Ten slotte is nog van belang dat het wetsvoorstel
Vbar onderdeel uitmaakt van het Herstel- en Veerkrachtplan. Hierin is de publicatie
en inwerkingtreding per 1 januari 2026 van de wet als mijlpaal opgenomen. Aan de Europese
Commissie is gemeld dat er een risico op vertraging is. Het niet (tijdig) behalen
van de mijlpaal kan leiden tot een korting op de ontvangsten uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal of doelstelling. Met deze wijziging
blijft publicatie per 1 januari 2026 nog altijd mogelijk, hoewel het tijdpad zeer
krap is.
Het kabinet is zich ervan bewust dat de beoordeling van een arbeidsrelatie ook complexer
wordt voor zowel opdrachtgevers, opdrachtnemers als uitvoeringsorganisaties, in vergelijking
met het oorspronkelijke wetsvoorstel. Het beoordelen van extern ondernemerschap vereist
informatie die opdrachtgevers en uitvoeringsorganisaties vaak niet direct hebben,
omdat het gaat om activiteiten van de opdrachtnemer buiten het directe zicht van de
arbeidsrelatie. Dat maakt de beoordeling van de arbeidsrelatie complexer dan in het
oorspronkelijke wetsvoorstel het geval was. De door de handhavings- en uitvoeringsinstanties
uitgebrachte uitvoeringstoetsen op het oorspronkelijke wetsvoorstel zullen dan ook
herijkt moeten worden aan de voorgestelde aanpassingen om goed te kunnen beoordelen
welke gevolgen deze wijziging heeft voor de uitvoering. Tevens zal de ATR worden verzocht
een aanvullende zienswijze uit te brengen, en zal er opnieuw een MKB-toets worden
uitgevoerd. Desondanks vindt het kabinet het belangrijk om extern ondernemerschap,
in lijn met de recente uitspraak van de Hoge Raad en het principe van codificatie,
als volwaardig gezichtspunt mee te nemen in de beoordeling van arbeidsrelaties. Zo
wordt het ondernemerschap van de werkende voldoende gewogen.
Naar verwachting kan het gewijzigde wetsvoorstel voor de zomer worden ingediend bij
uw Kamer.
2. Verbetering van de handhaving op schijnzelfstandigheid – stand van zaken opheffing
van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025
Per 1 januari 2025 kan de Belastingdienst weer volledig handhaven op de kwalificatie
van de arbeidsrelatie, waarbij in het eerste jaar nog wel sprake is van een «zachte
landing». Dit betekent dat de Belastingdienst weer met terugwerkende kracht correctieverplichtingen
en naheffingen loonheffingen kan opleggen. Dit kan in beginsel slechts met terugwerkende
kracht tot 1 januari 2025. Feitelijk is er een ingroeimodel van toepassing tot 2030.
Pas in 2030 kan de Belastingdienst weer tot 5 jaar terug correctieverplichtingen en
naheffingen loonheffingen opleggen. Boetes worden vanwege de zachte landing over het
kalenderjaar 2025 niet opgelegd. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025
geldt dat de Belastingdienst – met inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen correcties
en naheffingen loonheffingen kan opleggen als sprake is van kwaadwillendheid of als
een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd.
De opheffing van het handhavingsmoratorium was een belangrijke ontwikkeling voor zowel
werkgevenden als werkenden en vereist inspanningen van alle betrokkenen. De Belastingdienst
heeft in het Handhavingsplan arbeidsrelaties 2025 aangegeven hoe deze handhaving wordt
vormgegeven en wat de gevolgen van het opheffen van het handhavingsmoratorium per
1 januari 2025 zijn. Conform de wens van uw Kamer is daarbij aandacht geweest voor
een «zachte landing». Ook het kabinet vindt het van belang dat werkgevenden en werkenden
de mogelijkheid en ruimte krijgen hun bedrijfsvoering te verbeteren en te voldoen
aan wet- en regelgeving.6 Daarom zal de Belastingdienst in 2025 in beginsel met bedrijfsbezoeken starten.
In deze paragraaf worden verschillende onderwerpen beschreven die te maken hebben
met het opheffen van het handhavingsmoratorium, met inbegrip van het waarborgen van
de «zachte landing». In de eerste plaats is dat de wijze waarop wij de gevolgen van
de opheffing van het handhavingsmoratorium scherp in beeld proberen te houden, met
oog voor werkenden, werkgevers en de uitvoering. Dit onderwerp raakt mede aan de uitvoering
van de motie Boon c.s. die de regering verzoekt de Kamer periodiek te informeren over
de effecten van de handhaving op schijnzelfstandigheid, met expliciete aandacht voor
de ervaringen van zelfstandigen, opdrachtgevers en de Belastingdienst.7
2.1 Gevolgen van de opheffing van het handhavingsmoratorium
Met het verstrijken van 1 januari 2025 is voor alle betrokkenen een belangrijke stap
gezet. Wij zien veel voorbeelden van organisaties die serieus, voortvarend en effectief
aan de slag gegaan zijn met het thema schijnzelfstandigheid. Zo zijn er organisaties
in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en de kinderopvang die werkenden – die eerder
mogelijk als schijnzelfstandige aan de slag waren – hebben overtuigd om in loondienst
te komen. Door zelfroostering, aandacht voor een goede werk- en privébalans en flexpools
wordt ingespeeld op de behoefte aan flexibiliteit die bij veel werkenden leeft. Ook
zijn er organisaties die actief bezig zijn om de manier van werken aan te passen,
zodat duidelijk is wanneer een opdracht door een zelfstandige ingevuld kan worden.
Wij zijn ons echter bewust dat daarmee het werk er niet op zit. De verhalen van organisaties
en zelfstandigen die de overgang ingewikkeld vinden, of zorgen hebben over hun situatie
of bedrijfsvoering, bereiken ons uiteraard ook. We zien veel (soms tegenstrijdige)
berichten voorbijkomen, bijvoorbeeld op sociale media. Daarom zetten wij actief in
op goede communicatie en voorlichting (zie paragraaf 3.1), het voeren van gesprekken
met verschillende brancheorganisaties en het monitoren van de effecten van de opheffing
van het handhavingsmoratorium.
2.1.1. Verbeteren van de feitelijke informatie over de impact van de opheffing van
het handhavingsmoratorium
Ook de komende periode zetten wij ons ten volle in om de gevolgen van de opheffing
van het handhavingsmoratorium in goede banen te leiden en te waarborgen dat de opheffing
ook daadwerkelijk «zacht landt». Wij vinden het daarbij van belang om ervoor te zorgen
dat wij feitelijk meer inzicht krijgen in de gevolgen van de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Daarom onderzoeken wij momenteel op welke manier we dit het beste in kaart kunnen
brengen, bijvoorbeeld door middel van arbeidsmarkt enquêtes, gegevens van de Kamer
van Koophandel (hierna: de KVK) en gegevens uit de loonadministratie. Wij vertrouwen
erop hiermee tot een bruikbare set aan informatie te kunnen komen, waarmee we bewegingen
op de arbeidsmarkt beter kunnen volgen. Ook nemen wij met belangstelling kennis van
peilingen en onderzoeken die worden uitgevoerd op initiatief van andere organisaties,
zoals een recent ledenonderzoek van de Algemene Werkgeversvereniging Nederland8 of de resultaten van de recent uitgevoerde conjunctuur-enquête met vragen over de
inhuur van zzp’ers en de invloed van het handhavingsmoratorium.9
Daarnaast vinden wij het van belang dat ook signalen over de uitwerking van de opheffing
van het handhavingsmoratorium in de praktijk ons tijdig bereiken. Zoals ook in de
beantwoording op Kamervragen van de leden Aartsen, Rikkers en Vijlbrief10 is aangegeven, zijn wij uiteraard bereid nieuwe signalen nader te onderzoeken.
Tegelijkertijd is het belangrijk om te onderkennen dat een volledig (cijfermatig)
beeld van de effecten van de opheffing van het handhavingsmoratorium niet te geven
is. Daarvoor zijn verschillende redenen, bijvoorbeeld dat het niet mogelijk is om
de exacte omvang van schijnzelfstandigheid vast te stellen, omdat er geen zicht is
op elke arbeidsrelatie. Daarnaast treft het kabinet meer maatregelen tegen schijnzelfstandigheid
(zoals verderop in deze brief toegelicht), waardoor het niet exact is vast te stellen
welke effecten samenhangen met het opheffen van het handhavingsmoratorium en welke
met andere maatregelen.
Wij zijn voornemens u later dit jaar nader te informeren over het onderzoek naar aanvullende
feitelijke gegevens. Hiermee geven we tevens gehoor aan uw verzoek om de Kamer hierover
periodiek te informeren.
2.1.2 Reeds beschikbare (feitelijke) informatie
a. Cijfers (mogelijke) arbeidsmarkteffecten
Alhoewel het handhavingsmoratorium pas drie maanden is opgeheven, zijn er toch al
de nodige gegevens die iets zeggen over de verschuivingen op de arbeidsmarkt. Daarbij
is overigens onbekend of deze verschuivingen één op één het gevolg zijn van de opheffing
van het handhavingsmoratorium. Bijvoorbeeld de gegevens over in- en uitschrijvingen
in het Handelsregister van de KVK. De KVK publiceert deze gegevens maandelijks op
haar website onder de titel «Zzp-monitor». De gegevens geven inzicht in het aantal
ingeschreven zzp’ers, het aantal nieuwe inschrijvingen, het aantal stoppende zzp’ers
en een uitsplitsing naar branche.11 Zo waren er in december 2024 13% minder inschrijvingen bij de KVK dan een jaar eerder,
en 54% meer uitschrijvingen. In januari 2025 zette deze trend door met 18% minder
inschrijvingen dan een jaar eerder en 47% meer uitschrijvingen. In februari was sprake
van een minieme stijging van het aantal ingeschreven zzp’ers. Wel zette de trend van
een groter aantal stoppers (42%) en kleiner aantal starters (23%) ten opzichte van
vorig jaar zich door. Hoewel deze ontwikkelingen afwijken van dezelfde periodes in
het voorgaande jaar, is in 2024 nog steeds sprake geweest van een stijging van het
aantal ingeschreven zelfstandigen zonder personeel, is in januari 2025 sprake geweest
van een kleine daling van 0,2% van het aantal ingeschreven zelfstandigen zonder personeel
en in februari 2025 weer van een minieme stijging (0,1%). Het is op dit moment nog
niet duidelijk hoe deze ontwikkeling zich verhoudt ten opzichte van het aantal werkenden
in loondienst in dezelfde periode. Deze gegevens komen pas later beschikbaar en betrekken
we bij het in kaart brengen van de effecten van het opheffen van het handhavingsmoratorium.
Hoewel de oorzaak van de daling van het aantal ingeschreven zelfstandigen niet met
zekerheid kan worden vastgesteld, geeft deze trendbreuk wel aan dat de arbeidsmarkt
in beweging is. Daarbij hecht het kabinet eraan om nadrukkelijk te benoemen dat het
niet het doel is om het aantal zelfstandigen te verkleinen. Een juiste kwalificatie
van de arbeidsrelatie staat voorop. Dit is echter niet te monitoren, omdat het daarbij
ook kan gaan om aanpassingen in de wijze waarop schijnzelfstandigen hun werkzaamheden
in de praktijk verrichten zodat de praktijk beter past bij de afgesloten overeenkomst.
In dat geval zal er geen sprake zijn van een uitschrijving bij de KVK.
b. Inzicht kennis, gedrag en houding zelfstandigen omtrent schijnzelfstandigheid
Verder heeft het Ministerie van SZW in augustus 2024 de perspectieven die er in de
samenleving bestaan rond het onderwerp zzp in beeld gebracht en kennis, houding en
gedrag van zelfstandigen en opdrachtgevers omtrent schijnzelfstandigheid laten onderzoeken.
Het onderzoek geeft behulpzame inzichten voor de communicatie-activiteiten van SZW
en is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.12 Dit onderzoek is in het eerste kwartaal van 2025 opnieuw uitgevoerd. Het bijbehorende
rapport is gepubliceerd op de website van rijksoverheid.13
Het onderzoek laat zien dat het kennisniveau van zzp’ers en werkgevers over wat schijnzelfstandigheid
is, is verbeterd ten opzichte van de vorige meting. Daarnaast lijkt er meer bewustzijn
bij zzp’ers en werkgevers over de noodzaak om uit te zoeken of volgens de juiste contractvorm
wordt gewerkt. Gegeven het doel en de timing van deze onderzoeken wegen de werkelijke
effecten van de opheffing van het handhavingsmoratorium op dit moment nog maar beperkt
mee in de resultaten.
In aanvulling op bovenstaande voeren wij regelmatig gesprekken met zelfstandigenorganisaties,
werkgeversorganisaties en vakbonden om signalen met betrekking tot de opheffing van
het handhavingsmoratorium tijdig op te halen en met elkaar te delen. Tijdens deze
gesprekken is er over het algemeen begrip voor het opheffen van het handhavingsmoratorium
en bevestigen gesprekspartners dat er sprake is van beweging in de arbeidsmarkt. Op
verschillende manieren, bijvoorbeeld via enquêtes, wordt getracht deze beweging in
kaart te brengen. Gemene deler in de gesprekken is dat voor echte zelfstandigen ruimte
moet blijven om te ondernemen en dat signalen over knelpunten actief met elkaar gedeeld
blijven worden.
c. Cijfers inzet Belastingdienst
In de eerdergenoemde motie Boon c.s. roept uw Kamer de regering op om ook expliciet
aandacht te hebben voor de ervaringen van de Belastingdienst ten aanzien van de opheffing
van het handhavingsmoratorium. De Belastingdienst rapporteert al periodiek over de
uitvoering van de handhaving op schijnzelfstandigheid ter uitvoering van de motie
Palland.14 In september 2024 is over de voortgang van de handhaving over de periode januari
tot en met juni 2024 gerapporteerd.15 In bijlage 1 bij deze brief is de voortgang van de handhaving op arbeidsrelaties
door de Belastingdienst in de vorm van ingezette uren en gerealiseerde producten over
2024 weergegeven. Zoals toegezegd in de brief aan de Kamer van 24 juni 201916 heeft de Belastingdienst voor 2024 de beoogde inzet van 80 FTE gehaald.
3. Betere werking arbeidsmarkt en gelijker speelveld
Ook op andere gebieden wordt er hard gewerkt aan het toekomstbestendiger maken van
het werken met en als zelfstandige(n). In deze paragraaf informeren wij u daarom over
de stand van zaken op het gebied van communicatie, de webmodule beoordeling arbeidsrelatie
en over de positie van zelfstandigen in de polder. Zodat ook duidelijker wordt wat
er nog wél kan in het werken met en door zelfstandigen.
Om een gelijker speelveld tussen werknemers en zelfstandigen te bewerkstelligen, treft
het kabinet ook fiscale maatregelen, namelijk de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek,
uitfasering van de fiscale oudedagsreserve (FOR) en de fiscale verruiming opbouw derde
pijler. Daarnaast draagt de verlaging van de MBK-winstvrijstelling naar 13,31% in
2024 en 12,7% in 2025 ook bij aan het creëren van een gelijker speelveld.
Over deze maatregelen bent u onder andere in onze brief van 6 september 2024 geïnformeerd.17 Daarnaast werkt het kabinet ook een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen uit (Wet Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik nu bezig met een verkenning op welke manieren
het huidige voorstel uitvoerbaar gemaakt kan worden na kritische uitvoeringstoetsen
van UWV en de Belastingdienst.18 Deze verkenning is nog niet geheel afgerond. Tijdens het Commissiedebat arbeidsongeschiktheid
van 18 februari heb ik uw Kamer toegezegd om over de uitvoerbaarheid van het voorstel
uw Kamer verder in de lente te informeren.
3.1 Voortgang communicatie-activiteiten
De opheffing van het handhavingsmoratorium maakt veel los en heeft veel betrokkenen
geactiveerd om na te denken over het aangaan van de juiste arbeidsrelatie. Niet alleen
in aanloop naar, maar ook kort na de opheffing. Wij kunnen ons voorstellen dat het
voor sommige werkenden of werkgevenden moeilijk is om de grote hoeveelheid informatie
te verwerken, die bijvoorbeeld via social media lang niet altijd duidelijk of volledig
is. Daarom is het belangrijk om vanuit de rijksoverheid goede en eenduidige voorlichting
te bieden, die laagdrempelig beschikbaar is.
In september 2024 is gestart met de publiekscommunicatie «ZZP ja of nee». Het doel
is om zelfstandigen en opdrachtgevers bewust te maken wanneer gewerkt kan worden als
zelfstandige en wanneer sprake is van werken in loondienst. Ook creëren we hiermee
bewustwording over het belang van het voorkomen van schijnzelfstandigheid. Daarnaast
wordt handelingsperspectief geboden voor situaties waarin sprake blijkt van schijnzelfstandigheid.
Alle uitingen van de online publiekscommunicatie «ZZP ja of nee» verwijzen naar de
website www.hetjuistecontract.nl, waar werkenden en werkgevenden aan de hand van een stappenplan inzicht kunnen krijgen
over de juiste contractvorm. Praktijkvoorbeelden kunnen daarbij verdere verduidelijking
geven. Voor een concrete indicatie wordt doorverwezen naar de webmodule beoordeling
arbeidsrelatie.19 De eerste resultaten zijn positief: hetjuistecontract.nl is vaak bezocht20, en ook het gebruik van de webmodule is sterk gestegen en wordt goed gewaardeerd
(zie paragraaf 3.2).
Deze communicatie wordt in 2025 voortgezet en verder uitgebreid. Resultaten uit het
eerdergenoemde onderzoek naar kennis, houding en gedrag van zelfstandigen en opdrachtgevers
en signalen vanuit branches en sectoren worden hierin meegenomen. Ook zetten SZW en
de Belastingdienst gesprekken met brancheorganisaties onverminderd voort, om per branche
zoveel mogelijk ondersteuning te bieden bij het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
De informatie op hetjuistecontract.nl wordt verder geoptimaliseerd om te kunnen voorzien
in de bestaande informatiebehoefte. Daarbij blijven wij inzetten op bewustwording
bij de doelgroep door onder andere display advertising. Daarnaast is het belangrijk
helder te communiceren waarom schijnzelfstandigheid onwenselijk is. Ook worden zogenoemde
«good practices» in beeld gebracht en gedeeld via onder andere de social mediakanalen
van het Ministerie van SZW.
Dit gaat de komende weken van start. Bedrijven en organisaties die zich inspannen
om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, vertellen hoe zij dit aanpakken. Bijvoorbeeld
door het werk in loondienst aantrekkelijker te maken of de manier van werken aan te
passen. Het doel is om andere organisaties binnen een sector te inspireren om mogelijk
op dezelfde of vergelijkbare wijze ook aan de slag te gaan met het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
3.2 Gebruik en ontwikkeling van de webmodule beoordeling arbeidsrelatie
Sinds 1 december 2023 is een verbeterde versie van de webmodule beoordeling arbeidsrelatie
beschikbaar. Ten opzichte van de pilotomgeving is hierin een aantal verbeteringen
aangebracht. Zo kan de beantwoording tussentijds worden opgeslagen. Hierdoor hoeft
de vragenlijst niet langer in één sessie afgerond te worden. Ook kan na het ontvangen
van de uitkomst, eenvoudiger een wijziging worden aangebracht in de gegeven antwoorden.
Tevens zijn de vragen en toelichting nogmaals bezien op begrijpelijkheid en daar waar
nodig aangepast.
Alhoewel niet bekend is of deze verbeteringen er de oorzaak van zijn, is vanaf de
start van de verbeterde versie van de webmodule een stijging in het gebruik ten opzichte
van de pilotomgeving merkbaar. Met name vanaf de zomer 2024 is een duidelijke toename
in het gebruik van de webmodule waarneembaar. In bijlage 2 bij deze brief staan specifiekere
gegevens met betrekking tot het gebruik van de webmodule in de periode september 2024
tot en met december 2024 opgenomen.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel «indicaties dat er mogelijk sprake is van
een (fictieve) dienstbetrekking» maandelijks afneemt (van 44,3% in september 2024
tot 36,7% in december 2024). Tegelijkertijd is het aandeel «indicatie geen dienstbetrekking»
toegenomen (van 24,9% in september 2024 tot 30,5% in december 2024). Ook is het aandeel
«geen oordeel mogelijk» lichtelijk gestegen (van 30,8% in september 2024 tot 32,8%
in december 2024).
Aan gebruikers die de vragenlijst in de webmodule hebben afgerond, is gevraagd of
zij mee wilden werken aan een korte enquête over het gebruik van de webmodule. Daarbij
is gevraagd welk cijfer men de webmodule zou geven. In zijn algemeenheid is een groot
aandeel van de gebruikers positief over de webmodule. Zo geeft 88,6% een cijfer 6
of hoger, en 44,1% geeft een cijfer 8 of hoger.
Desalniettemin blijven verbeteringen mogelijk. Naar aanleiding van een rondetafelgesprek
van SZW en Belastingdienst met een aantal externe partijen is in april 2024 een werkgroep
gevormd om te bezien in hoeverre het mogelijk is de webmodule te optimaliseren. Daarbij
wordt geprobeerd het gebruik te stimuleren, door ervoor te zorgen dat minder mensen
tijdens het invullen van de vragenlijst afhaken. Zo is van de 16.672 gevallen die
weliswaar gestart zijn met de vragenlijst, maar deze niet volledig hebben afgerond,
geanalyseerd of er specifieke vragen zijn waar de gebruikers afhaken. Hieruit blijkt
dat een groot deel van de gebruikers afhaakt bij de vragen voorafgaand aan de feitelijke
vragenlijst om de specifieke arbeidsrelatie te beoordelen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld
om vragen over de mogelijke aanwezigheid van specifieke fictieve dienstbetrekkingen.
De komende periode wordt onderzocht of het mogelijk is deze vragen niet vooraf te
stellen, maar achteraf en alleen indien deze nog van belang zijn voor de specifieke
situatie. Daarnaast wordt bezien of er een gebruikerspanel georganiseerd kan worden
om met name de vragen waarbij veel gebruikers afhaken tegen het licht te houden. Ook
wordt er onderzocht hoe het aandeel «geen oordeel mogelijk» in de webmodule verkleind
kan worden.
De webmodule heeft daarnaast sinds de start ervan al aandacht voor het gezichtspunt
«extern ondernemerschap van de werkende». Zo wordt bijvoorbeeld gevraagd naar een
BTW-nummer en de KVK-inschrijving, maar ook of de werkende een eigen logo mag gebruiken
en of de werkende voor andere opdrachtgevers mag werken. Er wordt momenteel ook onderzocht
of dit gezichtspunt breder kan worden uitgevraagd om een genuanceerder beeld hierover
te verkrijgen. Dit onderzoek liep al en staat los van de recente Uber-uitspraak van
de Hoge Raad. De webmodule is gericht op opdrachtgevers, daarom is de uitvraag naar
externe omstandigheden van de werkende beperkt gehouden, omdat opdrachtgevers bij
het invullen van de webmodule mogelijk niet voldoende weten hoe verschillende werkenden
zich buiten de specifieke opdrachtrelatie gedragen in het economische verkeer.
3.3 Positie van zelfstandigen in de polder
Het kabinet ziet de vertegenwoordigers van zelfstandigen als volwaardig onderdeel
van de sociale partners. Het kabinet vindt het dan ook belangrijk dat de stem van
zelfstandigen goed vertegenwoordigd is in de contacten van het kabinet met de polder.
De Minister van SZW voert daarom regelmatig gesprekken met zelfstandigenorganisaties
over beleid dat hen raakt, zoals de wetsvoorstellen Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid
zelfstandigen (Baz), Vbar en de handhaving op schijnzelfstandigheid. Daarbij is van
beide kanten de intentie uitgesproken hier zowel ambtelijk als met de Minister een
periodiek overleg van te maken om actuele ontwikkelingen te kunnen bespreken, en het
perspectief en de signalen van zelfstandigen goed mee te wegen bij nieuw beleid. Ook
recent hebben diverse constructieve overleggen plaatsgevonden met zzp-vertegenwoordigers,
maar ook (via een rondetafelgesprek) tussen de Minister van SZW en verschillende zelfstandigen.
Wat het kabinet betreft is het goed dat zzp-organisaties binnen de SER een duidelijker
gemarkeerde positie hebben gekregen. Sinds september 2023 is het aantal zetels van
de SER op advies van de Raad uitgebreid met drie, met het doel het geluid van zelfstandige
ondernemers in de Raad te versterken. Inclusief de plaatsvervangende leden betekent
dit dat er bij de ondernemers-, werknemers- en Kroonledengeleding van de Raad structureel
zes zetels voor zelfstandigen gereserveerd zijn. Zo zijn zelfstandigen onder andere
vertegenwoordigd via de Vereniging Zelfstandigen Nederland, het Platform Zelfstandige
Ondernemers, maar ook via FNV Zelfstandigen en via de Vakcentrale voor Professionals
(VCP). Voorts zijn er twee Kroonleden met expertise op het gebied van zelfstandigen
geïnstalleerd.
Wij vinden het belangrijk dat er sprake is van een volwaardige vertegenwoordiging
van zelfstandigen in de polder. Zowel in de contacten met de SER als de Stichting
van de Arbeid zal hier aandacht voor gevraagd blijven worden.
4. Inhuur schijnzelfstandigen binnen rijksoverheid
Binnen de brede aanpak van schijnzelfstandigheid, verdient de inhuur van schijnzelfstandigen
binnen de rijksoverheid in het bijzonder onze aandacht. Het is namelijk van belang
dat de rijksoverheid zelf het goede voorbeeld geeft bij de uitvoering van beleid en
zich aan geldende wet- en regelgeving houdt.
Het is dan ook begrijpelijk dat dit onderwerp geregeld aan bod komt tijdens gesprekken
die wij voeren of bij voorlichtingsbijeenkomsten. Het kabinet streeft ernaar het aantal
schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk naar nul af te bouwen.
Het kabinet vindt het van belang dat het Rijk zelf meer zicht krijgt op het aantal
schijnzelfstandigen dat wordt ingehuurd. Het Rijk werkt inmiddels voortvarend aan
het inzichtelijk maken van het aantal schijnzelfstandigen dat werkzaam is binnen het
Rijk, en welk deel daarvan als potentieel schijnzelfstandig aan te merken is. Departementen
zijn in de basis zelf verantwoordelijk voor het inzichtelijk maken van het aantal
schijnzelfstandigheden binnen hun departement. Departementen zijn daarom door het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in een circulaire opgeroepen
om in hun inhuurbestand bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht
is. Ook dient de beoordeling op indicaties van schijnzelfstandigheid vastgelegd te
worden.
Conform de motie Boon21 is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties gestart met het inzichtelijk
maken van het aantal schijnzelfstandigen die werkzaam zijn binnen de rijksoverheid.
Hiervoor wordt een rapportagemonitor ingericht waarbij aantallen ingehuurde zelfstandigen
en potentieel schijnzelfstandigen weergegeven worden. De eerste resultaten zijn naar
waarschijnlijkheid voor de zomer beschikbaar.
Verder blijven we inzetten op kennisdeling over het tegengaan van schijnzelfstandigheid,
zowel in de breedte van de rijksoverheid alsook bij de diverse direct betrokken bedrijfsvoeringdisciplines.
Als het gaat om de inspanningsverplichting om ook bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel
Toeslagen (UHT) zo spoedig mogelijk naar 0 schijnzelfstandigen af te bouwen, is hierop
recent ingegaan bij de beantwoording van Kamervragen van de leden Aartsen, Van Eijk
(beiden VVD) en Flach (SGP).22 Op 20 februari jl. zijn opnieuw vragen gesteld over schijnzelfstandigheid bij UHT
door de Kamerleden Aartsen en Van Eijk. Deze vragen zijn op 17 maart beantwoord23. Wij hechten eraan te benadrukken dat binnen het Ministerie van Financiën de Belastingdienst
en Dienst Toeslagen afzonderlijke onderdelen zijn. Het aantal potentieel schijnzelfstandigen
per 1 januari bij de Belastingdienst bedraagt 0.
Het kabinet is voornemens uw Kamer voor de zomer nader te informeren over het tegengaan
van schijnzelfstandigheid binnen de rijksoverheid.
5. Overige onderwerpen (moties en toezeggingen)
In deze paragraaf informeren wij u over de voortgang ten aanzien van enkele moties
en toezeggingen die raken aan het onderwerp van deze brief.
5.1 Gesprek met het Ministerie van Economische Zaken over het ondernemersdiploma
In het commissiedebat zzp van 12 september 2024 (Kamerstuk 31 311, nr. 276) heb ik (de Minister van SZW) aan het lid Patijn toegezegd met het Ministerie van
Economische Zaken in gesprek te gaan over het ondernemersdiploma.
In 2000 en 2006 zijn juist respectievelijk het middenstandsdiploma en de Vestigingswet
afgeschaft. De huidige basis van het Handelsregister is dat iedereen die aan de ondernemerscriteria
voldoet een bedrijf kan inschrijven. Ideeën voor een ondernemersdiploma wijken hiervan
af en passen daarom niet in het huidige kabinetsbeleid. Het kabinet vindt het belangrijk
om zorgvuldig om te gaan met extra regeldruk voor ondernemers en deze, waar mogelijk,
te verminderen.
Tegelijkertijd vind ik het van groot belang dat startende ondernemers goed voorbereid
de markt betreden. Het is essentieel dat zij zich bewust zijn van risico’s zoals schijnzelfstandigheid
en goed geïnformeerd zijn over belangrijke zaken die bij het ondernemerschap komen
kijken, zoals het correct indienen van hun belastingaangifte. De KVK speelt hierin
een belangrijke rol door naast de inschrijving van ondernemers in het Handelsregister,
ook informatie en advies te bieden over zaken als het starten van een bedrijf, belasting,
wetgeving en financiering. Dit gebeurt zowel online, via de website en de startersnieuwsbrief,
als fysiek, bij inschrijving op ondernemerspleinen en bij evenementen.
Ook is er extra aandacht voor het voorkomen van schijnzelfstandigheid in de verschillende
stappenplannen op de website van de KVK voor startende ondernemers. Uit onderzoek
van de KVK blijkt dat veel ondernemers zich inlezen, en dat slechts een klein deel
(15%) niet weet hoe schijnzelfstandigheid hen raakt.24 Tegelijkertijd zitten natuurlijk veel (startende) ondernemers met vragen. Daarom
is het Ministerie van SZW ook de eerdergenoemde publiekscommunicatie «ZZP ja of nee»
gestart, waarbij verschillende Rijksoverheidsorganisaties, waaronder de KVK, betrokken
zijn. Deze acties zullen dit jaar door mijn ministerie en de collega’s bij andere
rijksdiensten die bij dit onderwerp betrokken zijn, worden voortgezet.
5.2 Inschrijving zelfstandigen bij de Kamer van Koophandel in relatie tot de Basisregistratie
Personen
Op 11 december 2024 is de motie Patijn c.s. ingediend die de regering verzoekt «de
beleidsregels voor de KVK aan te passen, zodat zzp’ers zich alleen kunnen inschrijven
als zij ingeschreven staan in het bevolkingsregister (BRP)».25 De KVK hanteert het beleid dat arbeidsmigranten alleen als zelfstandige in het Handelsregister
kunnen worden ingeschreven indien zij geregistreerd zijn in de Basisregistratie Personen
(BRP) als ingezetene of niet-ingezetene (in de Registratie Niet-ingezetenen (RNI)).
In die zin wordt voldaan aan de motie.
Voor zover met de motie wordt bedoeld dat zzp’ers zich enkel kunnen inschrijven als
zij staan ingeschreven als ingezetene het volgende. Het weigeren van een inschrijving
als zzp’er in de KVK van een niet-ingezetene is niet verenigbaar met het vrij verkeer
van vestiging. Ook niet-ingezetenen – denk bijvoorbeeld aan een persoon die net over
de grens woont – hebben het recht om zich te vestigen als zzp’er in Nederland. Als
tijdens de inschrijving blijkt dat er mogelijke risico’s zijn op uitbuiting, mensenhandel
of mensensmokkel, wordt dit als een risicosignaal doorgegeven aan de Nederlandse Arbeidsinspectie
(NLA), zoals bepaald in de Handelsregisterwet en beschreven in de memorie van toelichting
bij de wijziging van die wet per 1 januari 202026. Voorts is KVK bezig met het versterken van haar Poortwachtersrol, waarbij wordt
onderzocht hoe het Handelsregister kan bijdragen aan het voorkomen van schijnzelfstandigheid
en arbeidsuitbuiting.
Daarnaast werk ik aan een breed pakket aan maatregelen om de registratie van arbeidsmigranten
te verbeteren. Zo regel ik een zorgplicht voor uitleners bij de registratie van arbeidsmigranten.
Dit regel ik in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) via een
nota van wijziging op de Wtta. Ook zetten we in op een betere bewustwording van arbeidsmigranten.
BZK is bezig met het opzetten van directe communicatie via de mail om niet-ingezetenen
te informeren over de rechten en plichten in Nederland rondom registratie. Via het
project WorkinNL rollen we in snel tempo informatiepunten in alle arbeidsmarktregio’s
uit voor arbeidsmigranten, waar zij ook terecht kunnen met vragen en hulp bij registratie
in BRP. Ook kijk ik met BZK en JenV of we een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten
kunnen introduceren en onderzoek ik of we slimmer kunnen omgaan met het delen van
de gegevens binnen de overheid om de registratie te verbeteren. Er wordt onderzocht
of gebruik kan worden gemaakt van de loonaangifteketen, door de BRP en polisadministratie
te koppelen. Bovendien kijk ik met mijn collega’s in het kabinet naar hoe we verdere
effectieve maatregelen kunnen nemen.27 Zicht op migratie is immers één van de hoofdprioriteiten van dit kabinet.
5.3 Vergelijking met het Belgische systeem
Met de motie Inge van Dijk c.s.28 wordt de regering verzocht «te onderzoeken of, en welke aspecten van, het Belgische
systeem kunnen bijdragen aan een toekomstbestendiger socialezekerheidsstelsel, met
daarbij specifiek ook aandacht voor de flexi-jobs en de mogelijkheid van een opt-out
voor ondernemers die pensioen en arbeidsongeschiktheid zelf aantoonbaar voldoende
geregeld hebben».
In relatie tot deze motie is het van belang om erop te wijzen dat daar eerder ook
al goed naar is gekeken. In de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van
16 december 202229 en de bijbehorende bijlage is ook uitgebreid ingegaan op het Belgische systeem. Daarbij
is allereerst belangrijk dat de verschillen in behandeling tussen werknemers en zelfstandigen
in de fiscaliteit en sociale verzekeringen in België een stuk kleiner zijn dan in
Nederland. Er is sprake van een veel gelijker speelveld. Zo zijn bijvoorbeeld alle
zelfstandigen verplicht om zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds.
Afhankelijk van het fonds en de dekking is de bijdrage hieraan zo’n 20% van het netto
belastbaar inkomen30, waardoor zelfstandigen onder meer tegen arbeidsongeschiktheid/ziekte en voor pensioen
verzekerd zijn. Er staat in vergelijking met België, kortom, dan ook minder «druk»
op de beoordeling van de arbeidsrelatie dan in Nederland.
Ondanks dat de verschillen in behandeling tussen werknemers en zelfstandigen in België
een stuk kleiner zijn dan in Nederland, heeft de nieuwe Belgische regering overigens
in het recente regeerakkoord verschillende maatregelen opgenomen om meer te gaan doen
om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Aangegeven is dat «schijnzelfstandigheid binnen
de professionele diensten, zoals de situatie van bijvoorbeeld sommige architectuurwerkers,
wordt bestreden».
De controles op de praktijk van schijnzelfstandigheid worden daarom versterkt, waarbij
de impact zal worden geëvalueerd. Daarnaast geven ze aan schijnzelfstandigheid bij
zelfstandigen in bijberoep te willen bestrijden.
Voor de beoordeling van de arbeidsrelatie speelt, evenals in Nederland, een aantal
criteria een rol in België. Zoals de vrijheid van organisatie van werktijd, de vrijheid
van organisatie van werk en de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen.
Bij deze elementen ligt de nadruk op de klassieke (formele) gezagsuitoefening (toezicht
houden, instructies geven etc.) en de inbedding van de werkende in de organisatie.
De meer economische benadering van elementen als het bestaan van ondernemerschap van
de werkende (buiten de arbeidsrelatie) en de inbedding van de werkzaamheden in de
organisatie, speelt in België in beginsel minder een rol. Dit terwijl in Nederland
in de jurisprudentie die benadering wel meespeelt.Ook de wil van partijen (zoals in
de overeenkomst uitgedrukt), weegt in België mee als één van de algemene criteria,
waarbij de feitelijke uitvoering wel doorslaggevend is. Sinds het Participatieplaatsen-arrest
van de Hoge Raad is duidelijk dat in Nederland de partijbedoeling niet meeweegt bij
de kwalificatie van arbeidsrelaties.31
In België geldt sinds 2012 verder voor een aantal economische sectoren een weerlegbaar
vermoeden van arbeidsovereenkomst. Dit geldt alleen voor de sectoren of activiteiten
waarin het risico op bijvoorbeeld onderbetaling en kwetsbare werkenden groot is en
kan door zowel opdrachtgever als opdrachtnemer ingeroepen worden. Er zijn een aantal
elementen die wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst opgesomd in deze rechtsvermoedens.
Als meer dan de helft van de elementen zijn vervuld, is het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst
van toepassing en kan dit vermoeden ingeroepen worden. Dit kan helpen voor werkenden
om hun rechtspositie op te eisen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Als meer
dan de helft van de elementen niet is vervuld, dan wordt de overeenkomst vermoed een
overeenkomst voor zelfstandigen te zijn.
Samenvattend was en is het kabinet van oordeel dat het Belgische systeem rondom de
beoordeling van arbeidsrelaties niet één op één overgenomen kan worden. Tegelijkertijd
speelde in België soortgelijke problematiek rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Tegen de achtergrond dat in het begin van vorig decennium onduidelijkheid en (dus
rechtsonzekerheid) was ontstaan, heeft de Belgische wetgever in de Arbeidsrelatiewet
in 2006 nadrukkelijk duidelijk willen maken welke elementen van belang zijn bij het
beantwoorden van de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dat
licht is er in België voor gekozen om de open norm van gezag (de ondergeschiktheidsrelatie)
in wetgeving nader in te vullen aan de hand van de toen bestaande jurisprudentie.
Dit is ook de grondgedachte achter het wetsvoorstel Vbar, te weten de bestaande jurisprudentie
vatten in een wettelijk toetsingskader. Daarbij geldt dat ook in Nederland de afgelopen
jaren is ingezet op maatregelen die bijdragen aan een gelijker speelveld tussen contractvormen,
waaronder fiscale maatregelen en verder uitwerken van een arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen.
In aanvulling op bovenstaande beschrijving van het Belgische systeem heeft het lid
Van Dijk gevraagd naar flexi-jobs. Het concept flexi-jobs geeft werkenden en werkgevenden
de mogelijkheid om flexibel en tegen een voordelig tarief (bij)banen met een beperkt
aantal uren aan te bieden en aan te nemen. Iedereen die voor vier dagen een arbeidscontract
heeft (en daardoor verzekerd is en pensioen opbouwt) kan daarnaast via een zogenoemde
flexi-job aan de slag. Over de verdiensten van de flexi-job hoeft geen belasting of
sociale bijdragen te worden betaald.
In Nederland gaat de problematiek van het aantal zzp’ers verder dan zzp-(bij)banen
met beperkte omvang. Daarmee lijken flexi-jobs niet direct een oplossing voor de problemen
op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het gaat bij flexi-jobs echt om bijbanen, waarbij
als voorwaarde geldt dat er al voor minstens 4/5e van een fulltimebaan als werknemer
wordt gewerkt.
Afsluiting
Het kabinet zet zich in voor het toekomstbestendiger maken van het werken met en als
zelfstandige(n). In deze brief is onder meer ingegaan op recente ontwikkelingen op
de lijnen 2 en 3, en specifiek op de voortzetting van het wetsvoorstel Vbar en de
opheffing van het handhavingsmoratorium.
Met het (gewijzigde) wetsvoorstel Vbar beoogt het kabinet meer duidelijkheid te bieden
over wanneer wordt gewerkt als werknemer of als zelfstandige, zowel voor werkenden,
werkgevenden, uitvoeringsinstanties en de rechtspraak. Het kabinet streeft ernaar
dit wetsvoorstel voor de zomer bij uw Kamer in te dienen.
Daarnaast houden wij oog voor de gevolgen van de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Wij beseffen dat de opheffing van het handhavingsmoratorium een inspanning vraagt
van zelfstandigen en opdrachtgevers. Tegelijkertijd zijn wij blij te kunnen constateren
dat veel organisaties en zelfstandigen stappen hebben gezet en zetten om conform de
huidige wet- en regelgeving te werken. Ook wij zien dat dit in sommige gevallen tot
lastige keuzes kan leiden bij werkenden en werkgevenden. Via publiekscommunicatie,
de webmodule en contact met (branche)vertegenwoordigers van de betrokkenen zorgen
wij voor zoveel mogelijk duidelijkheid voor zelfstandigen en opdrachtgevers.
Werken als of met zelfstandige(n) blijft mogelijk, nu en in de toekomst. Zelfstandigen
leveren immers een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, bijvoorbeeld
als het gaat om innovatie of de mogelijkheid om door te kunnen groeien als onderneming.
Schijnzelfstandigheid wordt tegengegaan. Het kabinet heeft hiertoe al verschillende
stappen gezet en zal langs de lijnen van een gelijker speelveld, een betere werking
van de arbeidsmarkt via verduidelijking en handhaving stappen blijven zetten voor
een meer toekomstbestendige arbeidsmarkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Bijlage 1 Inzet van capaciteit
In het kader van de motie Palland wordt hierna de voortgang van de handhaving op arbeidsrelaties
door de Belastingdienst in de vorm van ingezette uren en gerealiseerde producten weergegeven.
2023
2024
Totaal
Onderhanden
Afgedaan
Totaal
Onderhanden
Afgedaan
Bedrijfsbezoeken
664
268
396
1115
370
745
Boekenonderzoeken
243
182
61
312
176
136
Aanwijzingen
14
20
Modelovereenkomsten
324
99
225
166
63
103
Verzoeken verzekeringsplicht
355
71
284
305
42
263
Zoals toegezegd in de brief aan de Kamer van 24 juni 2019, heeft de Belastingdienst
voor 2024 de beoogde inzet van 80 fte gehaald.
Naast de geregistreerde bedrijfsbezoeken, boekenonderzoeken, modelovereenkomsten en
afgegeven beschikkingen verzekeringsplicht zijn er meer effecten bereikt die als resultaat
kunnen worden gekwalificeerd, maar die niet afzonderlijk geregistreerd worden. Het
betreft het geven van informatie, uitleg of voorlichting/toelichting door loonheffingen-specialisten
tijdens bedrijfsbezoeken met als doel de betrokken opdrachtgever te ondersteunen bij
het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie(s) door het goed toepassen van de fiscale
regels. Hierbij gaat het om compliante opdrachtgevers die na een bedrijfsbezoek vrijwillig
ertoe overgaan de beheersing van hun interne processen op de inhuur van arbeidskrachten
te versterken. Daardoor wordt het risico op het onjuist kwalificeren van de arbeidsrelatie
gemitigeerd, mede op grond van het besef dat zij daarvoor als eerste verantwoordelijk
zijn. Verder betreft het opdrachtgevers die na een bedrijfsbezoek overtuigd zijn dat
arbeidsrelaties die in eerste aanleg gekwalificeerd werden als werken buiten dienstbetrekking,
gekwalificeerd dienen te worden als werken binnen dienstbetrekking. Zij nemen de betreffende
arbeidsrelaties vervolgens in de loonadministratie op.
Bijlage 2
Cijfers inzake gebruik van de webmodule arbeidsrelaties
Hieronder wordt ingegaan op de maandelijkse cijfers van de webmodule over de maanden
september 2024 tot en met december 2024. Dit is een aanvulling op wat hierover al
is opgenomen in paragraaf 3.2 van deze brief.
September 2024
In september zijn 12.867 gebruikers naar de site van de webmodule gegaan:
• 1.190 gevallen betrof gebruikers waar de webmodule niet voor was bestemd
• 4.673 hebben geen uitkomst gekregen (hiervan hebben 2.119 gebruikers de webmodule
geopend, maar geen enkele vraag beantwoord)
• 7.004 gevallen hebben de vragenlijst volledig beantwoord en een uitkomst gekregen:
– 3.101 indicatie dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking: 44,3%
– 1.742 indicatie geen dienstbetrekking: 24,9%
– 2.161 geen oordeel mogelijk: 30,8%
Oktober 2024
In oktober zijn 15.861 gebruikers naar de site van de webmodule gegaan:
• 1.487 gevallen betrof gebruikers waar de webmodule niet voor was bestemd
• 6.223 hebben geen uitkomst gekregen (hiervan hebben 2.993 gebruikers de webmodule
geopend, maar geen enkele vraag beantwoord)
• 8.151 gevallen hebben de vragenlijst volledig beantwoord en een uitkomst gekregen:
– 3.463 indicatie dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking: 42,5%
– 2.085 indicatie geen dienstbetrekking: 25,6%
– 2.603 geen oordeel mogelijk: 31,9%
November 2024
In november zijn 33.811 gebruikers naar de site van de webmodule gegaan:
• 3.030 gevallen betrof gebruikers waar de webmodule niet voor was bestemd
• 12.833 hebben de webmodule niet afgerond. Hiervan hebben 6.359 gebruikers de webmodule
geopend, maar geen enkele vraag beantwoord.
• 17.948 gebruikers hebben de vragenlijst volledig beantwoord en een uitkomst gekregen:
– 7.158 indicatie dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking: 39,9%
– 5.151 indicatie geen dienstbetrekking: 28,7%
– 5.639 geen oordeel mogelijk: 31,4%
December 2024
In december zijn 25.045 gebruikers naar de site van de webmodule gegaan:
• 2.138 gevallen betrof gebruikers waar de webmodule niet voor was bestemd
• 8.908 hebben de webmodule niet afgerond. Hiervan hebben c4.494 gebruikers de webmodule
geopend, maar geen enkele vraag beantwoord.
• 13.999 gebruikers hebben de vragenlijst volledig beantwoord en een uitkomst gekregen:
– 5.140 indicatie dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking: 36,7%
– 4.267 indicatie geen dienstbetrekking: 30,5%
– 4.592 geen oordeel mogelijk: 32,8%
Totaaloverzicht september 2024 t/m december 2024
In deze periode hebben 87.584 gebruikers de webmodule bezocht.
• In 7.845 gevallen (9,0%) betrof dit gebruikers waarvoor de webmodule niet is bestemd.
• In 15.965 gevallen (18,2%) is alleen de startpagina geopend, maar is verder geen enkele
vraag beantwoord
• In 16.672 gevallen (19,0%) is de vragenlijst gestart, maar is deze niet afgerond
• In 47.102 gevallen (53,8%) is de vragenlijst volledig doorlopen en is een uitkomst
verkregen.
Tabel: uitkomsten webmodule beoordeling arbeidsrelatie september 2024-december 2024
Specifieke resultaten gebruikerstevredenheid
Cijfer
September
Oktober
November
December
Totaal
1
9
8
18
14
49 (0,6%)
2
13
2
14
7
36 (0,7%)
3
42
27
83
32
184 (2,2%)
4
31
52
153
52
288 (3,4%)
5
82
62
159
106
409 (4,8%)
6
125
209
393
289
1.016 (12,0%)
7
328
438
1.022
953
2.741 (32,5%)
8
409
649
1.204
764
3.026 (35,9%)
9
69
109
271
115
564 (6,7%)
10
21
18
57
30
126 (1,5%)
Totaal
1.129
1.574
3.374
2.362
8.439
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën