Brief regering : Indicatie kosten van de compensatie landelijk vuurwerkverbod
35 386 Voorstel van wet van de leden Klaver en Ouwehand tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de invoering van een vuurwerkverbod voor consumenten (Wet veilige jaarwisseling)
Nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 maart 2025
In het debat Wet veilige jaarwisseling d.d. 19 februari jl. is gesproken over het
initiatiefwetsvoorstel van de leden Ouwehand en Klaver om te komen tot een landelijk
vuurwerkverbod voor consumenten. In het debat heb ik toegezegd grofmazig de kosten
in beeld te brengen van de compensatie die uitgekeerd zou kunnen worden aan de detailhandel
en importeurs als gevolg van een mogelijk vuurwerkverbod. Hierbij geldt nog steeds
dat het Kabinet het oordeel over het initiatiefwetsvoorstel aan de Kamer laat onder
voorwaarde dat het voorstel door de initiatiefnemers financieel gedekt wordt.
Om zo zorgvuldig mogelijk te kunnen komen tot een eerste grove raming van die kosten,
is gekeken naar eerder getroffen regelingen en juridische kaders. Verder is verkennend
gesproken met branchevertegenwoordigers. Op basis van deze informatie volgt hieronder
een indicatie van de uitgangspunten en kaders die een rol (kunnen) spelen om de hoogte
te bepalen van de compensatie bij de drie verschillende scenario’s voor inwerkingtreding
van een landelijk vuurwerkverbod. Vervolgens geef ik een grove inschatting van de
kosten van de compensatie van de vuurwerkbranche bij een landelijk vuurwerkverbod,
waarbij onderscheid wordt gemaakt naar het moment van inwerkingtreding. Er is expliciet
nog niet gekeken naar de uitvoerings- en handhavingskosten voor gemeenten, politie
en de rijksoverheid. Naar verwachting zullen de hieronder nader toegelichte kosten
daardoor hoger uitvallen.
Uitgangspunten/Kaders
De afgelopen weken boden niet voldoende ruimte om een uitgekristalliseerde compensatieregeling
uit te werken. Vooralsnog is niet alle informatie voorhanden om goed onderbouwde uitspraken
te kunnen doen over de precieze hoogte van de uit te keren vergoeding. Als een landelijk
vuurwerkverbod doorgang vindt, dan is het van belang om in een zorgvuldig te doorlopen
proces te komen tot een passende compensatieregeling, waarbij ook in overleg wordt
gegaan met de branche om de benodigde informatie te verzamelen.
De hierna te noemen punten geven de belangrijkste uitgangspunten en kaders bij het
vaststellen van een compensatie voor de detailhandel en de importeurs.
De vast te stellen compensatie moet juridisch kunnen standhouden.
Voor een compensatie dient in beginsel een juridische grondslag te bestaan. Die moet
dan gezocht worden in het nadeelcompensatierecht. Dit omdat als op basis daarvan nadeel
wordt gecompenseerd geen sprake is van staatssteun.
Door de jaren heen is reeds een aantal compensatieregelingen ten behoeve van de vuurwerkbranche
voorgelegd aan de Europese Commissie. Vooral bij de Covid-regelingen is onderbouwing
om weg te blijven van staatssteun, een heikel punt geweest. Het niet verstrekken van
staatssteun is dan ook een belangrijke randvoorwaarde.
Het ligt in de rede om onderscheid te maken tussen detailhandel en importeurs.
Voor de detailhandel is de vuurwerkverkoop in belangrijke mate een nevenactiviteit,
waarvoor de locatie van de hoofdactiviteit voor een korte periode (maanden november
en december) gebruikt wordt. Voor de importeurs geldt dat de vuurwerkverkoop veelal
de kerntaak is en een vuurwerkverbod mogelijk grotere impact heeft op een kleiner
aantal partijen. Er wordt een beperkt aantal importeurs (8–10) geraakt door een verbod,
terwijl circa 800 detailhandelaren met een verbod te maken krijgen. Dit vraagt, mede
gelet op de uitvoeringslasten, om een verschil in benadering.
Het heeft de voorkeur om bij de importeurs een maatwerkprocedure op grond van het
nadeelcompensatierecht toe te passen. Dit biedt de mogelijkheid om, bijvoorbeeld op
basis van jaarrekeningen en andere bewijsstukken, te beoordelen wat hun individuele
schade was en in hoeverre recht bestaat op een tegemoetkoming. Daar staat tegenover
dat het aantal detailhandelaren dat wordt geraakt door het verbod, ervoor pleit dat
voor deze groep een op het nadeelcompensatierecht gebaseerde meer generieke regeling
wordt opgesteld, op grond waarvan mede aan de hand van forfaitaire uitgangspunten
een passend compensatiebedrag kan worden vastgesteld. Dat is belangrijk om het verstrekken
van compensatie uitvoerbaar te houden én onnodig hoge uitvoeringskosten te vermijden.
Hoogte van de compensatie afhankelijk van moment inwerkingtreding
Een landelijk vuurwerkverbod is al jarenlang onderwerp van maatschappelijke discussie.
Door de jaren heen is het maatschappelijk draagvlak voor een landelijk vuurwerkverbod
toegenomen. Dat maakt dat de mogelijkheid op een verbod in zekere zin voorzienbaar
was. Deze factoren maken dat in deze branche een groot ondernemersrisico bestaat.
Daar komt bij dat (zeker) voor de detailhandel de verkoop van consumentenvuurwerk
een nevenactiviteit is.
Bovendien geldt dat indien een overgangsperiode wordt geboden er – afhankelijk van
de lengte daarvan – steeds minder grond is voor het toekennen van een compensatie.
De inschatting is dat het – gelet op de voorzienbaarheid en het karakter als nevenactiviteit
– juridisch niet goed verdedigbaar is om nog een compensatie te bieden als een overgangstermijn
wordt geboden van twee jaar.
Als er daarentegen voor wordt gekozen om een verbod nog dit jaar in werking te laten
treden, dus zonder overgangsperiode, dat zal leiden tot een hogere compensatie, die
bovendien complexer van aard en uitvoering zal kunnen zijn. Naast een vergoeding voor
de door een verbod gederfde winst, zou dan mogelijk ook een vergoeding aan de orde
kunnen zijn voor de reeds gemaakte en nog te maken kosten (zoals de reeds gemaakte
kosten voor de inkoop). Het is minder goed denkbaar dat dit soort kosten nog aan de
orde zijn, althans voor compensatie in aanmerking komen, als er wel een overgangstermijn
wordt geboden. De schade zal in dat geval met name bestaan uit winstderving.
Grove raming per scenario
Gelet op de bovenstaande uitgangspunten en kaders is afhankelijk van het moment van
inwerkingtreding een grove inschatting gemaakt van de compensatie die betaald zou
moeten worden aan de importeurs en detailhandelaren. Als gezegd, is het niet mogelijk
om in dit stadium op voorhand een concreet en passend bedrag te bepalen. Daarvoor
is (nog) niet voldoende informatie beschikbaar. Onderstaande cijfers betreffen daarom
ook grove inschattingen om de Kamer een gevoel te geven bij de omvang van de compensatie.
Op het moment dat een verbod onmiddellijk in werking treedt, dus zonder overgangstermijn,
is een grove inschatting dat tussen de € 100 en € 150 miljoen aan compensatie uitgekeerd
zal moeten worden. In dat geval zal namelijk voor twee jaar een vergoeding voor winstderving
moeten worden uitgekeerd en zullen over het jaar 2025 mogelijk nog andere kosten (zoals
de reeds gemaakte kosten voor de inkoop) vergoed moeten worden. Het uitgangspunt is
dat een dergelijke compensatie in één keer wordt uitgekeerd en niet wordt uitgespreid
over meerdere jaren.
Op het moment dat een verbod in 2026 in werking treedt, is het denkbaar dat het totale
bedrag aan compensatie tot ongeveer € 50 miljoen zal bedragen. In dat geval wordt
er een overgangsjaar geboden aan de branche, waarmee bepaalde kosten kunnen worden
terugverdiend en minder kosten voor compensatie in aanmerking kunnen komen. Het is
daarom niet goed denkbaar dat over dat jaar nog andere kosten worden vergoed dan de
winstderving.
Als een verbod na 2026 in werking treedt, dan zal kostencompensatie vermoedelijk staatssteun
zijn en daarmee juridisch niet houdbaar.
Scenario landelijk verbod met amendement
Naast de hierboven geschetste scenario’s voor een landelijk vuurwerkverbod, waarbij
onderscheid is gemaakt naar het moment van inwerkingtreding, is er het scenario landelijk
vuurwerkverbod met het amendement Bikker/Stoffer).1 Dit amendement maakt het mogelijk om onder voorwaarden ontheffing van een verbod
te verlenen aan anderen dan personen met gespecialiseerde kennis. Die ontheffing kan
worden aangevraagd bij de burgemeester. De voorwaarden hiervoor moeten worden vastgelegd
bij algemene maatregel van bestuur.
Het amendement geeft zeer summiere richting aan de invulling van de voorwaarden. Omdat
de voorwaarden waaronder een ontheffing kan worden verleend, van belang zijn voor
de nadere uitwerking van de algemene maatregel van bestuur en dit de nodige afstemming
vraagt met de verschillende partijen en het ook complexe vraagstukken betreft, zal
deze uitwerking tijd vragen. Zo zal een mogelijk effect kunnen zijn dat er vuurwerk
in woonwijken wordt opgeslagen zonder aanvullende veiligheidseisen.
Om mogelijke veiligheidsrisico’s te adresseren, moet nader gekeken worden naar toegestane
verkoophoeveelheden, wijze van transport en eisen die gesteld moeten worden aan verenigingen
en groepen die het vuurwerk mogen afsteken. Dit om te bepalen of er andere of aanvullende
eisen moeten worden gesteld dan aan professionele vuurwerkafstekers en bedrijven.
Een en ander betekent dat het niet haalbaar is om deze algemene maatregel van bestuur
nog voor de komende jaarwisseling in werking te hebben.
Omdat op dit moment de voorwaarden nog niet zijn bepaald, is het lastig om inzicht
te geven in zowel compensatie voor de vuurwerkbranche als uitvoeringskosten.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat