Brief regering : Oneigenlijke detachering derdelanders tegengaan
29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid
Nr. 155
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2025
In het rapport «geen derderangsburgers» constateert de Adviesraad Migratie dat gedetacheerde
                  arbeid een groeiend fenomeen is dat ongewenste gevolgen kan hebben voor gedetacheerde
                  derdelanders, met name in arbeidsintensieve sectoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om
                  afhankelijkheid van hun werkgever als het gaat om huisvesting en gebrek aan kennis
                  van de taal. Een bijkomende kwetsbaarheid voor gedetacheerde derdelanders is dat ze
                  vaak afhankelijk zijn van hun werkgever voor de verblijfs- en werkvergunning. Detachering
                  is een onderdeel van het vrij verkeer van diensten binnen de EU. Het mag echter niet
                  leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, gebrekkige bescherming van
                  werknemers en omzeiling van nationaal toelatingsbeleid.
               
Daarom werkt het kabinet, mede naar aanleiding van de motie-Paternotte c.s.1, aan een verkenning met stappen die op nationaal niveau en in de Europese context
                  gezet kunnen worden om de oneigenlijke detachering van derdelanders via EU-lidstaten
                  tegen te gaan. Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer 2025 over te kunnen informeren.
                  In deze brief ga ik in op mijn toezegging bij het debat over de Wet toelating terbeschikkingstelling
                  van arbeidskrachten op 11 december 2024 om in aanloop naar de eerstvolgende Europese
                  sociale raad in maart 2025 de Kamer schriftelijk te informeren over wat het juridische
                  traject is om de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn aan te passen.
               
In de uitwerking van de verkenning wordt gekeken naar mogelijkheden om oneigenlijke
                  detachering tegen te gaan. Zoals onder meer het verduidelijken van het juridisch kader
                  dat volgt uit een aantal juridische concepten uit de Handhavingsrichtlijn2 en jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU), aanpassing van het
                  juridische kader, meer voorlichting, effectievere bescherming van derdelanders, het
                  versterken van grensoverschrijdend toezicht en handhaving en het versterken van bilaterale
                  samenwerking.
               
Met betrekking tot de verduidelijking van het juridisch kader gaat het onder meer
                  om de concepten: «legaal werkzaam», «gewoonlijk werkzaam», «tijdelijkheid», «toegang
                  tot de nationale arbeidsmarkt», «substantiële activiteiten» van de werkgever» en «hoofdactiviteit»
                  van de werknemer. Zo wordt bijvoorbeeld bekeken of geconcretiseerd kan worden dat
                  derdelander werknemers minimaal drie maanden bij de werkgever in de «zendende» lidstaat
                  gewerkt moeten hebben voordat ze gedetacheerd mogen worden.
               
Het juridische traject dat doorlopen moet worden om het juridische kader te verduidelijken
                  hangt af van welke route gekozen wordt: verduidelijking in een (nieuwe of bestaande)
                  EU-richtlijn, -richtsnoeren en/of door aanpassing van nationale regelgeving. Het traject
                  waarin ik steun verzamel bij andere EU-lidstaten om de Europese Commissie (EC) te
                  overtuigen van de noodzaak om met een initiatief te komen voor een richtlijn is reeds
                  in gang gezet. Omdat beargumenteerd kan worden dat het gaat om het verder uitwerken
                  van al bestaande juridische concepten, is het voor een aantal van deze concepten eventueel
                  mogelijk om dit in nationale regelgeving te verduidelijken en te concretiseren. Aanpassing
                  van Europese en nationale regelgeving sluiten elkaar niet uit. De nationale route
                  is waarschijnlijk sneller dan de totstandkoming van een richtlijn. Wel geldt dat de
                  onderbouwing voor een eventuele aanpassing van nationale regelgeving zorgvuldig uitgewerkt
                  moet worden, om het risico dat er door de Europese Commissie een ingebrekestellingsprocedure3 tegen Nederland wordt gestart te beperken. De kaders van het EU-recht zijn daarbij
                  leidend.
               
In de verkenning worden ook voorstellen zoals het uitsluiten van uitzendarbeid van
                  het vrij verkeer van diensten en detachering uitsluiten onder een bepaalde inkomensgrens
                  onderzocht. Deze maatregelen zijn eerder door uw Kamer genoemd. Ze zijn ingrijpender
                  omdat ze een beperking vormen van het vrij verkeer van diensten die niet binnen de
                  kaders van bestaande richtlijnen passen. Indien deze maatregelen ingevoerd zouden
                  worden op nationaal niveau, zouden ze geen stand houden voor het HvJ-EU.
               
Voor de verdere uitwerking van de verschillende hierboven genoemde aspecten in de
                  verkenning zal gesproken blijven worden met experts, maatschappelijke organisaties,
                  andere EU-lidstaten en de EC. Ook zal worden afgestemd met sociale partners.
               
Zoals hierboven aangegeven wordt uw Kamer voor de zomer 2025 verder geïnformeerd over
                  de verkenning met daarin de uitwerking van de mogelijkheden om oneigenlijke detachering
                  van derdelanders tegen te gaan.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  Y.J. van Hijum
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid