Brief regering : Voortgangsrapportage Intensiveringsplan preventie vogelgriep
28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)
Nr. 306
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR EN VAN
VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2025
Middels deze brief informeren wij u over de voortgang van de uitvoering van het Intensiveringsplan
preventie vogelgriep (HPAI).1 Het afgelopen jaar is vaart gemaakt met het uitwerken en implementeren van de diverse
geplande maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde
en gehouden dieren. In de voortgangrapportage bij deze brief (bijlage 1) treft u voor
alle lopende maatregelen een stand van zaken aan. In deze brief zal worden ingegaan
op een aantal hoofdpunten uit de uitvoering van het Intensiveringsplan, enkele moties
en toezeggingen en een aantal bijgevoegde onderzoeksrapporten.
Huidige vogelgriepsituatie
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november 2024 drie besmettingen met het hoogpathogene
vogelgriepvirus geconstateerd op commerciële pluimveebedrijven, de laatste op 30 januari.
Op 29 januari heeft de Deskundigengroep Dierziekten een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd.
Hierin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment
hoog is. Dit komt door een toename van het aantal besmettingen met HPAI-virus onder
wilde vogels. Het verslag zal binnenkort worden gepubliceerd2. Daarbij is de mate van onzekerheid verminderd. Het blijft van belang dat we ons
voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans
op een uitbraak te verkleinen. Recent is ook HPAI bij drie vossen aangetoond. Dit
zijn de eerste wilde zoogdieren sinds februari 2024 die positief zijn getest op vogelgriep.
Humaan
De maatregelen ten behoeve van preventie van het humane risico van een meer zoönotische
variant van vogelgriep voor de volksgezondheid in het Intensiveringsplan preventie
vogelgriep, gebaseerd op eerdere adviezen van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z)3, zijn vrijwel allemaal opgepakt en geïmplementeerd of lopende.
Humane epidemiologie
Het DB-Z heeft in zowel 2022 als 2023 het risico van vogelgriep voor de algemene bevolking
ingeschat als «laag» en voor mensen met beroepsmatig contact met pluimvee/besmette
dieren «laag tot matig». Dit niveau is nog steeds geldig, maar er is een aantal ontwikkelingen
wereldwijd die om alertheid vragen. Zo is in de VS iemand overleden aan vogelgriep,
deze is opgelopen door contact met besmet hobbypluimvee of wilde vogels. Het betrof
een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met onderliggende gezondheidsproblemen.
In het voorjaar van 2024 werden we verrast door de uitbraak van vogelgriep onder koeien
en geiten in de Verenigde Staten (VS)4. Het onderzoek hiernaar loopt nog steeds, inmiddels is het aantal besmette melkveebedrijven
in de VS opgelopen tot meer dan 600. Hieraan gerelateerd hebben ook tientallen personen
in de VS vogelgriep opgelopen. Er is één humaan geval van vogelgriep in de VS en één
in Canada vastgesteld bij wie er geen duidelijke blootstelling aan dieren is vastgesteld.
Op basis van verder onderzoek aan het bij deze personen gevonden virus, lijkt de persoon
in de VS wel besmet met hetzelfde virus dat de uitbraak onder koeien in de VS veroorzaakt;
die in Canada is besmet met de «reguliere» vogelgriepvariant, maar is, wat ongewoon
is bij humane casussen met deze variant, ernstig ziek. Recent bleek in het Verenigd
Koninkrijk een persoon besmet te zijn met HPAI, deze persoon had milde klachten. Hij
was werkzaam op een pluimveebedrijf en had intensief contact met besmette dieren.
Er zijn geen aanwijzingen voor mens-op-mens-besmettingen. Het Signaleringsoverleg
Zoönosen beoordeelt deze situatie, het risiconiveau voor de volksgezondheid in Nederland
is tot nu toe hetzelfde gebleven en in lijn met het de risico-inschatting door het
European Centre for Disease Prevention and Control, ECDC.
Risk assessment
Het DB-Z adviseerde in maart 2023 om een land-specifieke risk assessment tool te ontwikkelen
om specifiek voor Nederland een goede risicobeoordeling van de vogelgriep situatie
te kunnen maken indien er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen. Naar aanleiding daarvan
is er een multidisciplinaire expertgroep ingesteld voor het duiden van het actuele
risico van HPAI voor de volksgezondheid in Nederland. Deze groep bestaat uit afgevaardigden
van diverse instituten in Nederland die zich bezighouden met de respons op en surveillance
van HPAI in Nederland.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom HPAI onder koeien in de VS, en de daaraan
gerelateerde humane ziektegevallen, is de groep op 16 december 2024 bijeengekomen
voor een risico-inschatting voor Nederland. De huidige situatie is dat HPAI circuleert
onder wilde vogels, wat leidt tot uitbraken bij gehouden pluimvee (tot dusverre 3
uitbraken). Er zijn geen aanwijzingen dat er een virus circuleert met kenmerken die
het virus geschikter maken om zoogdieren te besmetten. Er komen af en toe besmettingen
voor bij wilde zoogdieren. De detectie van positieve roofvogels suggereert echter
dat incidentele gevallen mogelijk gemist worden. De H5N1-variant die momenteel in
de VS voorkomt, wordt in Europa nog niet gezien. De kans op import wordt verwaarloosbaar
ingeschat.
De expertgroep concludeert dat het risico voor de algemene bevolking in het huidige
scenario ingeschat wordt als zeer laag. Het risico voor beroepsmatig blootgestelde
personen wordt ingeschat als laag/matig. Ten opzichte van de vorige risico-inschatting
van het DB-Z uit maart 2023, is het risico daarmee onveranderd. Het RIVM zal deze
informatie binnenkort ook publiceren op de website en de risk assessment up-to-date
houden. Mocht het risico bij een vervolg assessment toenemen, kan dit betekenen dat
er nieuwe acties uit de scenario’s (zie hieronder) zullen worden opgepakt.
Scenario’s
Het DB-Z adviseerde in maart 2023 om scenariodenken toe te passen bij het inrichten
van de paraatheid voor vogelgriep. Scenario’s zijn daarbij denkkaders die ondersteunen
bij het toetsen of de bestaande bestrijdingsstructuren, beschikbare responsacties
en de wettelijke basis hiervan voldoende handvatten bieden om een uitbraak of pandemie
zo effectief mogelijk te bestrijden.
Een werkgroep bestaande uit deskundigen is hiermee aan de slag gegaan. Aan de hand
van drie reële scenario’s is geïnventariseerd welke respons interventies er zijn om
verspreiding van het virus te stoppen en of er op dit gebied hiaten in de bestrijdingsstructuur
aan te wijzen zijn. Daarnaast is door de werkgroep geëxploreerd of de huidige surveillancesystemen
voldoende sensitief zijn om besmettingen vroegtijdig op te sporen. In een afsluitende
workshop is gekeken welke aspecten op welk moment opvolging behoeven. In bijlage 2
vindt u het verslag van deze eindbijeenkomst met de geprioriteerde uitkomsten van
de scenariosessies ter overweging bij de versterking van de paraatheid voor vogelgriep.
Onderstaand gaat de Minister van VWS in op de stand van zaken ten aanzien van de acties
die als prioritair en haalbaar zijn aangemerkt.
– Op de website van het RIVM en de GGD staan adviezen over wat te doen als je in contact
geweest bent met een besmet dier. Er wordt geadviseerd om bij klachten contact op
te nemen met je huisarts of de GGD. GGD’en kunnen iemand bij verdenking op vogelgriep
laagdrempelig en zonder kosten een test aanbieden. Dit wordt nog extra onder de aandacht
gebracht bij zowel het algemene publiek als bij zorgverleners, als vogelgriep onder
bijvoorbeeld wilde vogels weer toeneemt.
– Hetzelfde geldt voor communicatie naar doelgroepen en publiek: de boodschap is voorbereid
maar het zenden van deze boodschap moet aansluiten bij de actualiteit.
– Het humane vaccin5 zal alleen ingezet worden als het OMT-Z dit adviseert. Voor zover het mogelijk is
zal een dergelijke inzet door het RIVM voorbereid worden in het kader van de richtlijn
«influenza van dierlijke oorsprong».
– Het is aan farmaceutische bedrijven om de ontwikkeling van een (zoog)diervaccin op
te pakken. De ontwikkelingen in de VS zijn op dat punt zeer interessant, daar wordt
onderzoek gedaan naar mRNA-vaccins voor zoogdieren.
– Afspraken over maatregelen bij levende wilde zoogdieren en over syndroomsurveillance
bij wild zijn vastgelegd in de leidraad waarover we u elders in deze brief nader informeer.
– De NVWA kan, indien daar aanleiding voor is, risicogerichte controle uitvoeren bij
binnenkomst van dieren in Nederland. Daar is nu, binnen Europa, geen aanleiding voor.
Uit een analyse van import uit de VS, in verband met de uitbraak van vogelgriep onder
melkkoeien, blijkt dat er ook daarvoor nu geen aanleiding is.
– Onderzoek aan wilde zoogdieren ten behoeve van vogelgriepsurveillance wordt structureel
en tijdelijk door een aantal onderzoeksinstituten gedaan. In het EU-gefinancierde
project Strong One Health is deze vogelgriepsurveillance samengebracht en uitgebreid.
De data kunnen worden gedeeld en ook vergeleken met data uit het humane domein. Het
project heeft een looptijd van drie jaar. VWS en LVVN bekijken op basis van de uitkomsten
en (Europese) aanbevelingen de financiering voor de jaren erna.
De overige acties werden door de expertgroep op lagere prioriteit en/of minder haalbaar
ingeschat, of zijn pas nodig als de situatie verandert. Deze worden momenteel niet
nader uitgewerkt, maar zullen opgepakt worden indien daar aanleiding voor is.
Griepvaccinatie voor risicogroep professionals vogelgriep
Vanwege het advies van het DB-Z en van de Gezondheidsraad6 om de seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig aan te bieden aan varkens- en pluimveehouders
en aan personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode wilde vogels en zoogdieren,
wordt dit jaar met vertegenwoordigers van sector, werkgevers en vrijwilligersorganisaties
ingezet op communicatie over het belang van seizoensgriepvaccinatie in relatie tot
vogelgriep. Net als vorig jaar worden werkgevers opgeroepen om de vaccinatie te verstrekken
via hun Arbodienst, en werknemers en vrijwilligers om de vaccinatie op eigen initiatief
te halen als de werkgever het niet regelt en ze niet, op basis van bijvoorbeeld leeftijd,
recht hebben op vaccinatieprogramma via de huisarts. Zij kunnen via de huisarts een
recept halen, waarmee zij zelf een vaccin bij de apotheek kunnen ophalen, waarna de
huisarts de vaccinatie kan uitvoeren.
De uitvoering van het laagdrempelig aanbieden van de seizoensgriepvaccinatie aan deze
doelgroep is en blijft ingewikkeld. Zo is het bijvoorbeeld lastig om de doelgroep
te identificeren en daarmee mensen gericht uit te nodigen voor vaccinatie. Ook is
er weinig bekend over de vaccinatiebereidheid van deze groep. Om meer inzicht te krijgen
in de vaccinatiebereidheid en daarmee de (potentiële) omvang van de groep die zich
wil laten vaccineren, loopt momenteel een onderzoek bij de GGD Gelderland-midden.
De resultaten worden eind 2024 of begin 2025 verwacht. De Minister van VWS zal resultaten
van dit onderzoek betrekken bij een besluit over of, en zo ja hoe, seizoensgriepvaccinatie
laagdrempelig kan worden aangeboden en weegt daarin ook de (veronderstelde) effectiviteit
en doelmatigheid mee.
Wilde dieren
Het is niet mogelijk om vogelgriep in wilde dieren uit te roeien. Onze inzet is daarom
gericht op het verkleinen van de kans dat enerzijds besmette, in het wild levende
dieren in contact kunnen komen met mensen en andere dieren, en anderzijds op het monitoren
van nieuwe varianten in wilde dieren. Recent heeft de Minister van LVVN de Leidraad
7 waarin de rollen, verantwoordelijkheden en adviezen omtrent het opruimen van dode
wilde vogels en zoogdieren staan uitgewerkt geactualiseerd en naar de Kamer gestuurd.8 Daarnaast is een vogelgriep app ontwikkeld voor het melden van dode wilde vogels
en zoogdieren, een telefoonnummer voor informatie ingesteld en het Landelijk platform
vogelgriep in wilde vogels opgericht. Binnen het Landelijk platform zitten allerlei
partijen uit het veld aan tafel en worden signalen en knelpunten uit het veld snel
opgepikt en informatie gedeeld.
Motie financiële strategie terreinbeherende organisaties
Een motie van De Groot (D66) en Beckerman (SP) verzoekt de regering om een adequate
financiële strategie die vrijwilligers en terreinbeherende organisaties (tbo’s) ondersteunt
in hun maatschappelijk werk.9 We hebben verkend hoe bijgedragen kan worden aan knelpunten vanuit potentieel zoönotische
risico’s, en/of waar het belangrijk is vanuit het perspectief van dierziekte, hygiëne
of voor de soortenbescherming. Hieronder wordt toegelicht hoe uitvoering wordt gegeven
aan deze motie.
In 2022 heeft het vogelgriepvirus voor veel sterfte gezorgd onder sterns en in 2023
onder kokmeeuwen10. Tbo’s hebben in deze periode veel kosten gemaakt om opruimwerkzaamheden uit te voeren
en vinden dat de kosten disproportioneel zijn geweest. Het opruimen van dode vogels
gebeurt om de kans op verdere transmissie naar vogels en (zoog)dieren te verkleinen
en is het met name van belang om overdracht van het vogelgriepvirus naar (huis)dieren
en mensen en daarmee de kans dat het virus zich aanpast aan mensen en zoogdieren te
minimaliseren. Het niet opruimen van grote hoeveelheden dode dieren kan ook andere
ziekten in de hand werken, zoals botulisme, en kan invloed hebben op de waterkwaliteit.
Het beleid is daarom gericht op het opruimen van kadavers op plekken waar de potentiële
overdracht van virussen het grootst is, bijvoorbeeld op plekken waar gerecreëerd wordt
en/of waar grote hoeveelheden dode vogels aaseters aantrekken, en/of nabij pluimveebedrijven.
Ten aanzien van het opruimen van dode wilde vogels heeft de Minister van LVVN de verantwoordelijkheid
voor de landelijke structuur waarbinnen partijen het opruimen kunnen organiseren.
Dit gebeurt middels het Landelijke platform vogelgriep in wilde dieren, de Leidraad,
de Vogelgriep-app en het landelijk telefoonnummer. Het verwijderen van dode wilde
vogels is een aangelegenheid van de eigenaar of beheerder van een terrein. De bijbehorende
kosten daarmee ook. Het opruimen gebeurt momenteel op een adequate manier.
Vanuit het zoönotisch risico is momenteel geen noodzaak om het huidige beleid ten
aanzien van het opruimen van (grote hoeveelheden) dode wilde vogels aan te passen.
Vogelgriep vormt momenteel geen direct risico voor de volksgezondheid. Het RIVM geeft
aan dat het wel wenselijk is, zoals ook in de Leidraad wordt geadviseerd, om in het
geval dat in een gebied met veel dagrecreatie veel dode wilde vogels liggen, deze
tijdig op te ruimen en te zorgen dat de bij het opruimen betrokken professionals of
vrijwilligers zich houden aan de voorschriften van persoonlijke bescherming over hoe
om te gaan met dode vogels (inclusief het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen).
Indien er een grote kans bestaat dat bezoekers of huisdieren (bijvoorbeeld via aaseters
of predatoren) met kadavers in aanraking komen, kunnen eventueel ook maatregelen worden
getroffen om bezoek in te perken.
Dode vogels opruimen is belangrijk, niet alleen voor vogelgriep, maar ook voor andere
dierziekten. De gebieden die tbo’s beheren zijn natuurgebieden waar over het algemeen
de mate van direct contact met dode wilde vogels laag is. In het voorjaar van 2023
heeft het virus voor het laatst voor veel sterfte onder meeuwen en sterns gezorgd.
Onduidelijk is of en zo ja wanneer een dergelijke situatie zich weer voor zal doen.
De Minister van LVVN heeft daarom, in overleg met VWS, besloten dat er op dit moment
geen tegemoetkoming komt voor tbo’s. De situatie wordt opnieuw beoordeeld op het moment
dat het risico voor mens en dier in Nederland verandert, bijvoorbeeld doordat het
virus muteert naar een meer zoönotische variant. Op deze wijze wordt uitvoering gegeven
aan de motie van de leden De Groot (D66) en Beckerman (SP).
Gehouden dieren
Vaccinatie pluimvee
Veldproef
Op 15 september 2023 is de veldproef vaccinatie vogelgriep gestart op twee legbedrijven,
met de vaccins die eerder in het laboratorium effectief bleken.11 De veldproef wordt uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van
de twee vectorvaccins wanneer deze toegediend worden aan kippen die gehouden worden
op een regulier pluimveebedrijf. Als onderdeel van de veldproef worden in totaal vier
transmissie-experimenten in de high containment unit van Wageningen Bioveterinary
Research (WBVR) uitgevoerd, om de duur van de immuniteit gedurende de volledige legperiode
te onderzoeken.12 Over het eerste transmissie-experiment is de Tweede Kamer geïnformeerd op 28 mei
2024.13
Het tweede transmissie-experiment is afgerond en de rapporten daarvan zijn bijgesloten
bij deze brief (bijlage 3 en 4). Dit experiment is uitgevoerd met kippen van 24 weken
oud en is goed verlopen. De ongevaccineerde controlegroep werd na opzettelijke toediening
van virus (challenge-infectie) besmet en er vond virusspreiding plaats naar contactkippen
in dezelfde groep. In de twee groepen met eenmaal gevaccineerde kippen was de sterfte
en virusuitscheiding substantieel verminderd ten opzichte van de ongevaccineerde controlegroep.
De virusverspreiding was significant lager, maar de reproductie ratio, de R-waarde,
was niet kleiner dan 1. Er werd wel verspreiding van het virus naar contactkippen
gezien. In de groep waar de kippen een tweede vaccinatie hadden gekregen was transmissie
zodanig verminderd dat de R-waarde kleiner was dan 1. De onderzoekers geven aan dat
de resultaten beïnvloed kunnen zijn door de mate van immuniteit en dat op basis van
deze resultaten niet kan worden geconcludeerd dat een eenmalige vaccinatie niet geschikt
zou zijn om langdurige virustransmissie voldoende te voorkomen. Meer gegevens uit
de derde en vierde transmissieproef zijn hiervoor nodig. De resultaten van alle proeven
zullen worden gebruikt voor het ontwerpen van een optimaal surveillanceprogramma en
een vaccinatiestrategie voor de toekomst.
Pilot
De Minister van LVVN werkt samen met sectorpartijen aan het voorbereiden van een vaccinatiepilot.
Doel van die pilot is ervaring op te doen met de praktische uitvoering van vaccinatie
op legbedrijven, de implementatie van het surveillanceprogramma conform de Europese
verordening (EU) 2023/361, en het volgen en oplossen van mogelijk negatieve effecten
op de handel. De eieren worden in Nederland afgezet.
Belangrijk in de voorbereiding is het zoveel mogelijk slechten van handelsbelemmeringen.
Een voorwaarde voor veel landen is dat de eieren van de gevaccineerde hennen worden
afgezet in Nederland. Dat is geregeld, maar heeft meer tijd nodig gehad dan eerder
voorzien. Er zijn in de afgelopen maanden veel gesprekken geweest, onder andere met
vertegenwoordigers uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, over de uitvoering
van de pilot en garanties. Er is na deze gesprekken vertrouwen dat beide landen geen
importbeperkingen voor producten van ongevaccineerd pluimvee meer zullen opwerpen,
indien we de pilot uitvoeren. Naar verwachting start de pilot in het voorjaar van
2025.
Vervolgstappen richting een grootschalige vaccinatiecampagne
Op basis van de eerste resultaten van de pilot zet de Minister van LVVN samen met
de sector vervolgstappen richting grootschalige vaccinatie van pluimvee tegen vogelgriep.
Vaccinatie kan dan op termijn worden toegepast in Nederland om de kans op besmetting
van een pluimveebedrijf met vogelgriepvirus type H5N1 op langdurige wijze kan verkleinen.
Resultaten die worden gebruikt om tot een optimale strategie te komen zijn: de resultaten
van de eerste laboratoriumproef, de veldproef met de vier transmissie-experimenten,
de analyses van de effectiviteit van mogelijke surveillanceprogramma’s en de pilot,
gegevens uit andere landen over vaccinatie en van de wetenschappelijke literatuur,
en de impact van vaccinatie op de handel zoals is gebleken tijdens de pilot en in
de vervolggesprekken met handelspartners.
De Minister van LVVN zal in het vervolg aandacht vragen bij de Europese Commissie
en de lidstaten voor het intensieve surveillanceprogramma, en waar dit mogelijk kan
worden versoepeld zonder in te boeten aan effectiviteit, dus zonder toename van gezondheidsrisico’s
voor dier en mens. In Europa blijft de Minister van LVVN tevens pleiten voor de afzet
van producten van gevaccineerd pluimvee. Daarbij wordt ingaan op de eisen voor afzet
in andere lidstaten en de grote gevolgen die dat heeft voor Nederlandse pluimveehouders.
Ook gaat de Minister van LVVN verder in gesprek met handelspartners om te wijzen op
het belang van vaccinatie ter preventie van vogelgriep, zoals ook wordt onderschreven
door de landen die zijn aangesloten bij de WOAH. Transparantie is daarbij van het
grootste belang. Het doel daarvan is dat vaccinatie tegen vogelgriep in meer landen
wordt ingezet, om zo dieren en mensen nog beter te beschermen tegen mogelijke infecties.
Structuurmaatregelen
In het commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 17 april 2024 (Kamerstuk 34 682, nr. 194) is toegezegd om uw Kamer een appreciatie te sturen over de structuurmaatregelen
in het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen onder leiding
van dhr. Bekedam.14 In dat rapport zijn enkele aanbevelingen gedaan om in de ruimtelijke ordening meer
rekening te houden met risico’s op introductie en verspreiding van zoönosen. De aanbevelingen
uit dit rapport zijn gebruikt bij de totstandkoming van het Nationaal actieplan versterken
zoönosenbeleid15 en het Intensiveringsplan preventie vogelgriep.16 In het Intensiveringsplan is opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd
naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod
op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden.
Dit is in lijn met de aanbevelingen uit het genoemde rapport. Experts van Wageningen
Economic Research (WEcR) voeren momenteel een impactanalyse uit naar de impact van
deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting
maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid.
Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische
analyse kan het kabinet tot een zorgvuldige besluitvorming komen, waarbij het uitgangspunt
is dat eventuele maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn en dat deze
goed te onderbouwen zijn. Dit zal in nauw overleg met (decentrale) overheden en andere
stakeholders worden gedaan. Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging.
Onderzoek Faculteit Diergeneeskunde vogelgriep bij buitenkatten en (jacht)honden
Recent hebben we de definitieve resultaten van het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde
(FD, Universiteit Utrecht) naar vogelgriep bij huiskatten die buitenkomen (hierna
buitenkatten) ontvangen (bijlage 5). De kans dat een buitenkat met vogelgriep besmet
raakt lijkt klein, maar kan wel gebeuren. Voor het onderzoek heeft de FD dierenartsenpraktijken
gevraagd om bloedmonsters in te sturen van buitenkatten. Dierenartsenpraktijken in
de buurt van waterrijke gebieden en gebieden waar eerder zwerfkatten met antistoffen
tegen vogelgriep zijn gevonden zijn expliciet benaderd. Met de ELISA-test werden bij
7 van de 254 buitenkatten lage hoeveelheden antistoffen tegen HPAI H5 gevonden. De
onderzochte katten vertoonden geen specifieke verschijnselen passend bij vogelgriep.
Bij de katten werd bloed afgenomen wegens andere medische redenen en het overgebleven
materiaal werd ingestuurd voor het onderzoek. Met de meer specifieke maar minder gevoelige
haemagglutinatieremmingstest (HAR) werden geen antistoffen tegen vogelgriep aangetoond.
De afwezigheid van antistoffen in de HAR en de lage positieve uitslag van de ELISA-test
tonen aan dat buitenkatten mogelijk besmet zijn geweest met het vogelgriepvirus, maar
minder risico lopen op besmetting dan zwerfkatten.17
In een ander onderzoek van de FD zijn in Nederland ook bij (jacht)honden antistoffen
tegen vogelgriep gevonden. Tussen juli 2021 en oktober 2023 werden 538 honden onderzocht,
waaronder honden die deelnemen aan jachttraining of jachthondenproeven en honden waarvan
eigenaren aangeven dat ze incidenteel of regelmatig contact hebben met vogels. Bij
33 van de 538 onderzochte honden zijn antistoffen tegen vogelgriep aangetroffen in
de ELISA-test, wat wijst op een mogelijke besmetting. Negentien van deze 33 honden
namen deel aan jachttraining of jachthondproeven. Bij 0 van de 538 honden werd vogelgriepvirus
aangetoond met de PCR-test. De onderzochte (jacht)honden vertoonden geen specifieke
verschijnselen passend bij vogelgriep.
De onderzoeksresultaten komen overeen met het huidige beeld bij wilde zoogdieren waarbij
vogelgriep kan voorkomen, maar momenteel nauwelijks vogelgriepvirus wordt aangetoond.
Daarnaast zijn bij de NVWA tot op heden geen meldingen gedaan van huiskatten of honden
met vogelgriep. De kans dat een huiskat of hond met vogelgriep besmet raakt lijkt
daarmee klein. Toch is het voor katten- of hondeneigenaren belangrijk om alert te
blijven. Indien een kat of hond één of meerdere ziektesymptomen passend bij vogelgriep
vertoont na mogelijk contact met een besmette vogel, dan adviseren we de eigenaar
om naar de dierenarts te gaan en hygiënemaatregelen in acht te nemen. Mogelijke ziektesymptomen
voor katten of honden met vogelgriep zijn: koorts, hijgen, benauwdheid, sloomheid,
oogontsteking, loopneus, rode ogen, slijmerige afscheiding uit de neus en ogen of
zenuwverschijnselen, zoals trillen of wankel lopen. Informatie voor eigenaren over
vogelgriep bij katten en honden is terug te vinden op de website van de rijksoverheid18. Daarnaast geldt er een meldplicht voor positieve laboratoriumuitslagen voor HPAI
bij zoogdieren, waaronder katten en honden. Gezien het mogelijk zoönotisch risico,
blijven we de situatie nauwgezet volgen.
Draaiboek vogelgriep bij melkkoeien
Naar aanleiding van de situatie in de VS waar melkveebedrijven in verschillende staten
besmet zijn met HPAI, hebben we besloten om samen met stakeholders een draaiboek op
te stellen voor vogelgriep bij melkkoeien. Er zijn momenteel geen aanwijzingen voor
besmettingen van herkauwers in Europa, maar het zou wel kunnen gebeuren. Het draaiboek
dient als leidraad bij verschillende scenario’s die kunnen ontstaan wanneer het vogelgriepvirus
in de toekomst wordt aangetoond bij melkkoeien of bij een melkveehouder of andere
medewerkers van een melkveebedrijf in Nederland. Deze is als bijlage 6 toegevoegd
aan de brief. De genoemde maatregelen in het draaiboek kunnen worden ingesteld op
inrichtingen waar melkkoeien geïnfecteerd zijn met het vogelgriepvirus om het risico
op het ontstaan van verspreiding naar andere melkveebedrijven te verkleinen. Aangezien
iedere crisis anders verloopt en ook andere risico’s met zich meebrengt is vooraf
niet te zeggen welke exacte maatregelen zullen worden ingesteld. Dit hangt onder andere
af van welke variant van het virus het betreft en tot in hoeverre het virus voor verspreiding
onder en symptomen bij mensen en dieren zorgt. Recent is de Regeling diergezondheid
gewijzigd, waardoor de wettelijke bestrijdingsbevoegdheden kunnen worden toegepast
ten aanzien van runderen met vogelgriep.
Bioveiligheidsplan pluimvee
Eerder is toegezegd te komen tot een verplicht bioveiligheidsplan voor de commerciële
pluimveesector, op basis van de hygiënescan van brancheorganisatie AVINED. Een goede
bioveiligheid is belangrijk om de kans op de insleep en verspreiding van dierziekten
en zoönosen, waaronder vogelgriep, te verkleinen. Met het bioveiligheidsplan wordt
de aandacht voor dit thema voor zowel de pluimveehouder als de dierenarts in de toekomst
doorlopend en structureel geborgd. De regeling ter introductie van dit bioveiligheidsplan
is bijna afgerond en kan naar verwachting begin 2025 worden vastgesteld en gepubliceerd.
Afsluitend
Aandacht voor het verder voorkomen van uitbraken en het beperken van de risico’s voor
de volksgezondheid blijft nodig. De mondiale ontwikkelingen laten zien dat het virus
kan muteren, en dat we ons moeten blijven voorbereiden op nieuwe varianten van het
virus, die mogelijk ook besmettelijker kunnen zijn dan de huidige variant. Daarom
zetten we in op de uitvoering van de maatregelen uit het Intensiveringsplan, zowel
voor de korte als de lange termijn. We blijven u informeren over relevante ontwikkelingen
rondom vogelgriep.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. Agema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
M. Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport