Brief regering : Reactie op het AWTI adviesrapport 'Kennisoffensief voor Defensie'
36 592 Defensienota 2024 – Sterk, slim en samen
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2025
Met deze brief stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OCW) en de Minister van Economische Zaken (EZ), mijn reactie op het adviesrapport
«Kennisoffensief voor defensie» van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en
innovatie (AWTI). Geopolitieke verschuivingen door de opkomst van autocratieën en
de herverkiezing van Trump, oorlog op Europese grond, razendsnelle technologische
ontwikkelingen en steeds verdergaande hybride dreigingen die onze samenleving ondermijnen,
maken het noodzakelijk om strategische afhankelijkheden van spelers buiten het Europese
Defensiedomein te verminderen. Onze inzet op het gebied van kennisopbouw en innovatie
speelt hier een belangrijke rol in. In het rapport «Kennisoffensief voor defensie»
van oktober 2024 geeft de AWTI het advies om het gehele Nederlandse kennisecosysteem
voor Defensieonderzoek en -innovatie te mobiliseren. Om dit te bewerkstelligen komen
zij tot vier aanbevelingen: 1) zet stevig en planmatig in op enkele gebieden waarop
Nederland het verschil kan maken, 2) creëer binnen het gehele kennisecosysteem en
de defensieorganisatie ruimte voor bottom-up initiatieven, 3) ontwikkel geschikt innovatiebeleid
voor de Defensiesector en 4) maak met onderwijs- en kennisinstellingen wederzijdse
afspraken voor duurzame samenwerking. De AWTI doet in haar adviesrapport aanbevelingen
aan de Ministeries van Defensie (DEF), EZ en OCW. De AWTI concludeert ook dat sommige
ontwikkelingen al ingezet zijn en dat deze nu verder versterkt moeten worden.
Het kabinet is de AWTI erkentelijk voor de aanbevelingen en onderschrijft deze. De
onderzoeks- en innovatiekracht van Nederland kan onze Krijgsmacht en industrie versterken
en daarmee actief en effectief bijdragen aan afschrikking en strategische autonomie.
Sinds het uitbrengen van de Strategische Kennis en Innovatie Agenda (SKIA) 2021–2025
door Defensie, zijn er vele (geopolitieke) ontwikkelingen geweest die hebben geleid
tot een doorontwikkeling van het kennis- en innovatiebeleid. Keerpunt was de oorlog
in Oekraïne die het belang van operationele relevantie, versnelling, sterkere koppeling
naar Nederlandse en Europese industrie en de toepassing van civiele technologie in
het militaire domein op de voorgrond heeft gezet. De toename in financiële middelen
voor Defensie in 2022 en opnieuw in 2024, betekende dat Defensie het kennis- en innovatielandschap
kan gaan versterken. Zij is zo in staat haar lange termijn ambities daadwerkelijk
waar te maken. De Kamer is vanaf de Defensienota 2022 met verschillende Kamerbrieven
geïnformeerd over de doorontwikkelingen van het kennis-, innovatie- en industriebeleid.1 De koers die hiermee in gang is gezet komt overeen met de aanbevelingen van het AWTI-advies.
Net als de AWTI ziet het kabinet echter ook dat er nog stappen te zetten zijn.
In deze brief beginnen we met een algemene appreciatie van het advies. Vervolgens
lichten wij per aanbeveling toe welke ontwikkelingen hier gevolg aan geven en welke
stappen wij, opvolgend aan de aanbevelingen van de AWTI, voornemens zijn. Ook geven
we middels deze reactie invulling aan de motie-van der Werf c.s. omtrent het toegankelijker
maken van testfaciliteiten (zie appreciatie aanbeveling 3)2 en de aangehouden motie-Soepboer (zoals toegezegd in de begrotingsbehandeling OCW
van 28 november jl.) om via interdepartementale samenwerking te investeren in onderwijs
en onderzoek voor Nederlandse Defensie doeleinden (zie appreciatie aanbeveling 4). Hiernaast
wordt er door Defensie, in samenwerking met EZ en op bepaalde onderwerpen andere departementen
en stakeholders, een nieuwe Strategische Agenda op Kennis, Innovatie en Industrie
voor Defensie (SAKII-D) (werktitel) geschreven waarin de aanbevelingen uit het AWTI-advies
worden meegenomen. Deze agenda wordt Q1 2025 met de Kamer gedeeld.
Algemene appreciatie
Onze Nederlandse krijgsmacht moet altijd een minimale voorsprong behouden op onze
tegenstanders, op elk moment, op elke plek en voor iedere missie, om het gevecht te
kunnen winnen. Daarom moeten we bij Defensie continu kennis opbouwen, leren en innoveren.3 De AWTI adviseert enerzijds om focus aan te brengen op bepaalde kennis- en innovatiegebieden
en anderzijds om een voldoende brede basis te behouden en ruimte voor bottom-up initiatieven
te laten. Het vorige kabinet heeft al de eerste stappen gezet in het aanbrengen van
focus met het tot stand brengen van de NLD gebieden.4 Dit kabinet zal opvolging geven aan de aanbevelingen van de AWTI om deze gekozen
focus verder te specificeren en hier extra, geoormerkt budget uit de middelen van
de Defensienota 2024 voor vrij maken. We hebben de ambitie om binnen de NLD gebieden
wereldwijd toonaangevend te worden of te blijven. Naast de vijf NLD gebieden, monitoren
we continu civiele en militaire ontwikkelingen om niet verrast te worden door de tegenstander.
Door de bredere Defensie-specifieke kennisbasis te onderhouden, zorgt dit kabinet
er ook voor dat bottom-up initiatieven ontstaan en onverwachte (technologische) ontwikkelingen
bijgehouden worden. Er wordt in dit alles, aansluitend op de aanbevelingen van de
AWTI, een bredere samenwerking met de maatschappij gezocht. Dit houdt in dat we door
middel van het opzetten van regionale ecosystemen meer gebruik gaan maken van lokale
kennisbronnen en innovatiekracht. Binnen twee jaar wil dit kabinet samen met haar
partners een landelijk dekkend netwerk van regionale ecosystemen t.b.v. Defensie ontwikkeld
hebben. Ook zullen we binnen Defensie inzetten op een nieuwe cultuur. De heersende
risicomijdende, op beheersbaarheid gerichte, mindset – die is ontstaan in tijden van bezuinigingen – moet gaan wijken voor een cultuur
gericht op groeien door kansen te pakken en flexibiliteit te tonen. Dit is een meerjarig
proces dat al is gestart maar waar we binnen de termijn van de nieuwe Strategische
Agenda ook concrete stappen in zullen zetten.
De AWTI adviseert om geschikt innovatiebeleid te ontwikkelen zodat onder andere de
publiek-private samenwerking voor Defensie wordt verbeterd. Om het gevecht te kunnen
winnen en om tegenstanders af te schrikken, moeten we sneller kunnen improviseren,
aanpassen en herstellen. Daar is een versterkt Nederlands kennis-, innovatie- en industrie-ecosysteem
noodzakelijk voor. Dit kabinet wil graag de structurele samenwerking met deze partners
verbeteren, maar loopt regelmatig tegen juridische (inkoop) kaders aan. Daarom herziet
het kabinet momenteel haar Defensie innovatie- en industriebeleid om de publiek-private
samenwerking verder te verbeteren. Hiertoe wordt in 2025 DEFPORT opgericht. In de
nieuwe Strategische Agenda die dit voorjaar wordt uitgebracht wordt het nieuwe beleid
verder uiteengezet. De aanbevelingen van de AWTI worden hierin nadrukkelijk meegenomen.
Onderdeel van uitvoerbaar en succesvol innovatiebeleid is, in opvolging van de AWTI
aanbevelingen, regie en coördinatie. Defensie versterkt begin 2025 de regievoerders
per NLD gebied, die zorgen voor continuïteit, verdere focus en inhoudelijke richting.
Twee andere voorbeelden van resultaten die, in lijn met aanbevelingen van de AWTI,
in 2025 concreet behaald gaan worden zijn het uitbreiden van de Strategic Defence Innovation Research (SDIR)-aanpak en het creëren van structurele samenwerkingsverbanden met universiteiten
en hogescholen.
Aanbeveling 1: zet stevig en planmatig in op enkele gebieden waarop Nederland het verschil kan maken
(binnen NAVO/EU)
• Definieer een rollende strategie waarin staat welke capaciteiten binnen EU- en NAVO-verband
nu en in de toekomst noodzakelijk zijn;
• Vertaal de gewenste capaciteiten uit de rollende strategie naar kennis- en innovatiebehoeften
en bepaal middels een afwegingskader op welke terreinen Nederland gericht inzet;
• Ontwikkel roadmaps voor die terreinen waar Nederland op wil inzetten.
Het kabinet werkt in afstemming met NAVO- en EU-partners in een meerjarig proces aan
het inzichtelijk maken van de benodigde capabilities5 om de Nederlandse krijgsmacht te versterken. De nieuwe Strategische Agenda zal, nog
nadrukkelijker dan voorheen, prioriteiten definiëren en deze doortrekken door de gehele
keten van kennis, innovatie en industrie. De prioriteiten op het gebied van kennis
en innovatie zijn niet alleen technologisch van aard maar, zoals de AWTI stelt, gaan
ook om innovaties op het gebied van de interactie tussen mens, techniek en organisatie.
Defensie vraagt in de aankomende Strategische agenda, opvolgend aan de aanbeveling
van de AWTI, aandacht hiervoor en het expliciet meenemen over de gehele keten. Met
dit nieuwe beleid brengen we tevens onze ambitie voor meer kennis-gedreven beleid
(Science for Policy) in praktijk door het beleid zelf te ontwikkelen op basis van (semi-)wetenschappelijke
inzichten en het advies van de AWTI.
Nederland heeft niet de volledige benodigde bedrijvigheid of kennis beschikbaar om
als klein land alle toekomstige benodigde capabilities zelf te ontwikkelen. Het kabinet kiest ervoor om, conform ontwikkelingen uit het
vorige kabinet, op de NLD gebieden smart developer6 te worden of blijven. Het advies van de AWTI om een afwegingskader te maken neemt
Defensie ter harte bij het verder afwegen van hetgeen Defensie zelf wil ontwikkelen.
De NLD gebieden zijn gekozen op basis van de niche-capaciteiten van de Nederlandse
industrie en kennisinstellingen. Dit zijn namelijk gebieden waar zij grote toegevoegde
waarde bieden in de internationale leveringsketens van de Defensiemarkt, en waar Nederland
haar internationale positie in kan versterken.
Defensie brengt elke vier jaar tot vijf jaar een strategische agenda uit voor zijn
kennis en innovatiebeleid. Dit jaar wordt deze samengevoegd met het industriebeleid.
Veel van de kennis- en innovatieonderwerpen vragen langdurige inzet om uiteindelijk
tot resultaten te komen. De strategische kennisbasis van Defensie bevat op veel domeinen
namelijk zeer specifieke kennis die een lange opbouwtijd kent en niet direct vanuit
de markt of opleiding kan worden verkregen. Hierdoor is het noodzakelijk voor Defensie
om voor een langere periode aan zulke onderwerpen te committeren. In de nieuwe Strategische
Agenda wordt er, conform de aanbeveling van de AWTI, daarnaast ruimte gehouden voor
opkomende onderwerpen. Dit kan gaan om een technologische en/of maatschappelijke ontwikkeling
(push) waardoor bepaalde onderwerpen om extra aandacht vragen. Defensie gaat werken met
jaarplannen voor zowel kennis, innovatie als industrie. In deze zogenaamde rolling agenda’s zal de huidige portfolio en gewenste portfolio op de kortere tot middellange termijn
(1–4 jaar) gedefinieerd worden op basis van de nieuwste ontwikkelingen, inzichten
en beleid (push en pull).7
De AWTI adviseert het kabinet meer focus en regie aan te brengen door gebruik te maken
van roadmaps. Het kabinet onderkent het belang van roadmaps over de hele kennis-, innovatie- en industrie-keten. Met sturing vanuit roadmaps kunnen activiteiten en middelen gericht ingezet worden om bij te dragen aan de versnelling
die de Krijgsmacht nodig heeft. Op bepaalde gebieden zijn hier reeds grote stappen
in gezet. In 2025 wordt voor alle NLD gebieden een roadmap uitgewerkt. In de uitwerking van deze roadmaps neemt het kabinet de adviezen van de AWTI mee. Bijvoorbeeld in het versterken van
de regievoerders in 2025. Ook zullen de Defensieonderdelen betrokken worden bij het
maken van de roadmaps, waarmee we ook inbreng en initiatieven van de werkvloer zullen stimuleren.
Aanbeveling 2: creëer binnen het gehele kennisecosysteem en de Defensieorganisatie ruimte voor bottom-up
initiatieven
• Organiseer en versterk scouting van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en van
civiele ontwikkelingen door Defensiepersoneel;
• Veranker innovatie binnen de gehele Defensieorganisatie voor een groter absorptievermogen.
Het is van essentieel belang dat, als nieuwe inzichten tot stand komen, de Defensieorganisatie
kennis en innovatie ook op de juiste manier kan absorberen. Momenteel staat het absorptievermogen
echter onder druk. Zo zien we onder andere dat er uitdagingen zijn bij het beschikbaar
stellen van operationele capaciteit om te kunnen experimenteren met nieuwe toepassingen
en worden opdrachtgevers vanuit de verschillende Defensieonderdelen onvoldoende betrokken
aan de voorkant van het innovatieproces. Absorptievermogen is met toenemende middelen
en programma’s een aandachtspunt dat ook erkend en behandeld zal worden in de nieuwe
Strategische Agenda. Tevens verbreedt Defensie de focus van alleen techniek naar de
integratie van mens, organisatie en techniek. De valorisatie en implementatie van
nieuwe technologie kan niet zonder het meenemen van de mens en de organisatie, inclusief
juridische en ethische kaders. Een voorbeeld is de doorontwikkeling en inzet van data science en kunstmatige intelligentie (onderdeel van NLD gebied «intelligente systemen»).
Defensie vindt het belangrijk om zorgvuldig om te gaan met datatoepassingen, en draagt
daarom actief bij aan verschillende nationale en internationale (REAIM) initiatieven
op thema’s als transparantie, ethiek, rechtmatigheid en governance.
Een goede verhouding tussen de aandacht voor techniek-organisatie-mens zorgt ervoor
dat het absorptievermogen toeneemt. Dit houdt in dat conform het AWTI-advies, bij
het aangaan van een technische innovatie, diverse collega’s van verschillende Defensieonderdelen
en van verschillende hiërarchische niveaus aan de voorkant betrokken worden en de
impact van de innovatie op de mens en de organisatie eerder duidelijk wordt. Ook wordt
dan sneller duidelijk waar het knelt: waarom kan een nieuwe technologie niet uitgetest
of ingezet worden? De Kennis- en Innovatieraad (K&I-raad) van Defensie zal naar de
toekomst toe hier een belangrijkere rol in spelen door de verbinding tussen beleid-
en uitvoering te versterken.
Het belang dat door de AWTI wordt toegeschreven aan het versterken van de innovatiecultuur
binnen Defensie wordt erkend. Er wordt doorlopend hieraan gewerkt. Dit gebeurt zowel
door innovatie te verankeren in strategieontwikkeling en bij het duiden van benodigde
capabilities alsmede in de uitvoering bij het werven, opleiden, trainen en gereedstellen van personeel.
Ook wordt er binnen Defensie op verschillende plekken gesproken over innoveren tijdens
gewapend conflict. Eén van de voorbeelden hiervan is de werkgroep «Innoveren tijdens
gewapend conflict» van COMMIT, waarin samen met de kennisinstituten wordt gekeken
naar gebruikte technologie en wijze van optreden in praktijkvoorbeelden. We streven
zo naar een snel en kort-cyclische innovatiecultuur die zich aanpast aan het actuele
dreigingsbeeld om de vijand voor te blijven. In de nieuwe Strategische Agenda zullen
we de ambities beschrijven om te versnellen, zoals door betere uitwisseling van informatie
en personeel.
Het kabinet onderstreept het belang dat de eerder geschetste planmatige aanpak, niet
ten koste mag gaan van bottom-up ideeën en initiatieven die buiten de roadmaps vallen
en kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van toekomstige (nieuwe) capaciteiten. De
AWTI doelt op bottom-up ideeën als initiatieven vanuit de Defensieonderdelen, kennisinstellingen
en industrie op het gebied van kennis en/of innovatie. Binnen de Defensieonderdelen
is dit geborgd met het proces voor kennisopbouw en kort-cyclische innovatie middelen,
die behoeftestellers in de organisatie indienen. Tevens ligt het overgrote deel van
de begeleiding voor kennis-, technologie- en innovatieprogramma’s bij de Operationele
Commando’s (OPCO’s) en het Commando Materieel en IT (COMMIT), waarmee de bottom-up
betrokkenheid gewaarborgd wordt.
Conform deze aanbevelingen van de AWTI, houdt Defensie zicht op de push over de hele kennis-, innovatie- en industrieketen. Met het toenemende belang van
maatschappelijke en militaire weerbaarheid en het groeiend belang van dual-use technologie8, bouwt het kabinet haar aanpak hierin uit. Dit begint bij de Defensieonderdelen die,
mede d.m.v. MINDbases, een belangrijke bijdrage hebben in het signaleren van de nieuwste
ontwikkelingen en kansen voor Defensie hierin identificeren. Dit zetten zij bijvoorbeeld
om in voorstellen voor kort-cyclische innovatieprojecten. Hiernaast is het aan de
strategische kennispartners van Defensie, TNO, NLR en MARIN (TO2), om Defensie te
adviseren en te attenderen op opkomende technologieën en trends, bijvoorbeeld via
de door de AWTI genoemde technologieverkenningen. Ook treden zij namens Defensie op
in internationale verbanden waar zij inzichten voor ons opdoen (bijvoorbeeld via de
NAVO-werkgroep voor emerging disruptive technologies). Binnen de doelfinancieringsmiddelen voeren TNO, NLR en MARIN tevens, voor een wezenlijk
budget, Risicodragend Verkennend Onderzoek (RVO) uit. Daarin wordt onderzoek, al dan
niet in samenwerking met de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) en universiteiten,
verricht dat vernieuwing aanbrengt in de Defensiekennisportfolio. Dit type onderzoek
maakt het mogelijk voor onze strategische kennispartners en voor Defensie om tijdig
te kunnen anticiperen op nieuwe fundamentele (socio)technologische en wetenschappelijke
ontwikkelingen. Een andere oplossingsrichting die al in gang is gezet vanaf de Defensienota
2022, is het werken met «Scientist on the job» vanuit de TO2, waardoor zij meteen mee kunnen kijken hoe de meest recente kennis
toegepast kan worden en waar er kennislacunes liggen.
Andere instrumenten die Defensie inzet om verderop in de innovatie- en industrieketen
in te kunnen spelen op de push, is via kort-cyclische innovatie (KCI) en via technologieontwikkelingsprojecten (TO),
nationaal en internationaal. Als voorbeeld, via het TO instrument kunnen bedrijven
voorstellen indienen voor Defensie-specifieke technologieontwikkeling, in de vorm
van «unsollicited proposals». Dit biedt ook mogelijkheden voor start-ups en het midden- en kleinbedrijf (MKB) om bij te dragen aan de ontwikkeling van relevante
technologie. Dit instrument wordt momenteel geëvalueerd en herzien. Voor zowel KCI
als TO zijn reeds ruime budgetten beschikbaar, die zowel vanuit de Defensienota 2022
als de Defensienota 2024 zijn toegenomen. Vanuit de Defensienota 2024 is budgettaire
ruimte gekomen voor de nadrukkelijke pull gericht op de vijf NLD gebieden. Defensie daagt de markt dan ook uit om met voorstellen
te komen die binnen de hiervoor genoemde roadmaps passen.
Hiernaast zet dit kabinet in op het opzetten en voortzetten van de samenwerking met
kennisinstellingen en innovatieve bedrijven in regionale ecosystemen.9 Binnen twee jaar wordt een landelijk dekkend netwerk gerealiseerd, met focus op innovaties
die zowel civiele als militaire toepassingen kennen. De behoeftes van Defensie en
het aanbod vanuit het bedrijfsleven worden in deze ecosystemen op elkaar afgestemd
en innovatiecycli worden versneld. Brainport Innovation and Technology for Security (BITS) is daarin een blauwdruk voor de andere regio’s. De regionale ecosysteem-benadering
stelt Defensie in staat om zowel hoogwaardige kennis regionaal te scouten als relevante innovaties in het civiele domein te scouten op toepasbaarheid in een Defensieomgeving. Ook kan de regionale benadering het eenvoudiger
maken om initiatieven te koppelen aan een operationele eenheid waardoor de innovatie-loop
versneld en verkleind kan worden. Om dit te bewerkstellingen sluit Defensie aan bij
regionale ontwikkelmaatschappijen en provincies. Het kabinet richt hiervoor een centraal
programmabureau op dat het vraag- en aanbodmanagement vanuit Defensie en regionale
ecosystemen coördineert en regie voert op regio-overschrijdende thema’s.
Ook is de samenwerking met andere kennispartners de afgelopen jaren gegroeid, wat
ook bijdraagt aan ruimte voor bottom-up ideeën. Voorbeelden zijn hun betrokkenheid
in de hiervoor genoemde ecosystemen, de vele nieuwe rechtstreekse samenwerkingen met
universiteiten, deelname van Defensie aan de calls vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) en de interdepartementale
Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De manier waarop we hierop voort willen bouwen,
is onder aanbeveling vier te lezen.
Aanbeveling 3: ontwikkel geschikt innovatiebeleid voor de Defensiesector
• Versterk publiek-private samenwerking in onderzoek en innovatie;
• Stimuleer doorontwikkeling van Small Business Innovation Research (SBIR) naar Strategic
Defence Innovation Research (SDIR);
• Stel testfaciliteiten open.
Nieuwe geopolitieke verschuivingen zorgen voor een groeiende behoefte aan Europese
strategische autonomie binnen het Defensiedomein. De inval van Rusland in Oekraïne
heeft laten zien hoe kwetsbaar onze toeleveringsketens kunnen zijn. Dit kabinet zal
actief innovatie- en industriebeleid voeren om de afhankelijkheden te verminderen
en de strategische autonomie te vergroten.10 Begin 2024 is door het vorige kabinet de Taskforce Productie- en Leveringszekerheid
opgericht. Diverse beleidsontwikkelingen die het afgelopen jaar mede door hen in gang
zijn gezet sluiten aan bij deze aanbeveling van de AWTI11. Voorbeelden zijn het oprichten van het Security Fund (SecFund), waarbij er voor innovatieve ondernemingen (start-ups) binnen het veiligheidsdomein financieringsmogelijkheden gecreëerd worden. Dit sluit
aan bij het advies om kleinere en nieuwere spelers te mobiliseren in de Defensiemarkt.
Ook de regionale ecosystemen waarin er met de industrie actief samengewerkt wordt
op allerlei uitdagingen dragen hieraan bij.12 Dit kabinet heeft, in lijn met de aanbevelingen van de AWTI, de Taskforce Productie-
en Leveringszekerheid bestendigd binnen de Defensieorganisatie door hier een structurele
afdeling van te maken die specifiek verantwoordelijk wordt voor het actieve industriebeleid.
Hiernaast zet Defensie het advies van de AWTI om meer met calls te werken, uiteen in de nieuwe Strategische Agenda en daarop volgende jaarlijkse
rolling agenda.
Het kabinet onderzoekt voortdurend hoe zij de Defensie-industrie kan ondersteunen
en binnen de huidige financiële en juridische kaders meerjarig perspectief kan bieden.
Zo zijn we momenteel een wet op weerbaarheid van de Defensie-industrie en marktordening
aan het voorbereiden. Defensie kan hiernaast mee-investeren in bestaande publiek-private
samenwerkingsverbanden (PPS) op strategische innovaties, zoals bijvoorbeeld op het
gebied van slimme materialen. Bij het opstellen van de Strategische Agenda kijkt het
kabinet naar mogelijkheden voor Defensie en EZ om het bestaande innovatie-instrumentarium
te benutten, uit te breiden en passender te maken voor de Defensiemarkt. Voordeel
hiervan is dat regelingen snel en gericht kunnen worden opgesteld, om zo de innovatie-ambities
van Defensie te realiseren. De Thematische Technology Transfer (TTT) regeling is een voorbeeld van een instrument waar Defensie relatief eenvoudig
een gericht uitvraag mee kan doen. De mogelijkheden voor Defensie om hier nadrukkelijker
op aangehaakt te worden, worden vanaf Q1 2025 verkend. Op het gebied van quantum zijn
EZ en Defensie samen en o.a. met Quantum Delta NL (QDNL) aan het verkennen hoe de
programmering beter op elkaar afgestemd kan worden. Als voorbeeld verkent QDNL momenteel
de mogelijkheid om DARPA-achtige calls uit te zetten waar Defensie en EZ op aan zouden kunnen sluiten.
Er is veel aandacht voor het stimuleren van PPS zoals bijvoorbeeld via het maritiem
innovatieprogramma uit de sectoragenda voor de maritieme maakindustrie, het Rijksregiebureau,
en innovatiemakelaars binnen de PPS-innovatieregeling (PPSI). Met de herziening van
de PPS-innovatieregeling (tot 2024 PPS-toeslagregeling) zijn de voorwaarden van de
regeling aangepast. Zo zijn de maximale subsidiepercentages aangepast met de invoering
van «top-ups» voor MKB’ers. Dit houdt in dat MKB en start-ups een lagere cofinancieringsgraad hebben waarmee we MKB deelname in projecten stimuleren.
In-kind bijdrage is ook toegestaan. De administratieve verplichtingen zijn ook omlaag
gegaan met de invoering van de nieuwe regeling door meer uniformiteit in de processen
te borgen.
Hiernaast gaat Defensie in 2025, in samenwerking met het Ministerie van Economische
Zaken, het nieuwe publiek-private platform DEFPORT oprichten om een structurele publiek-private
samenwerking op gang te helpen. Het nieuwe platform DEFPORT wordt een samenwerking
van Defensie met andere ministeries, kennisinstellingen en vertegenwoordigers uit
de industrie, en moet onder andere bijdragen aan het versterken van samenwerking tussen
Defensie en het bedrijfsleven.
De AWTI roept Defensie hiernaast op om door te gaan met de verdere ontwikkeling en
uitrol van de SDIR-aanpak waarbij Defensie als launching customer optreedt en samen met de markt een gestructureerd proces met heldere afspraken doorloopt
van start tot daadwerkelijke opschaling van productie. Het kabinet ziet dat de SDIR-aanpak
succesvol kan zijn en bij zou kunnen dragen aan het verminderen van de administratieve
lastendruk en het versnellen van het inkoopproces. SDIR biedt een flexibel en toegankelijk
kader voor projecten waarvan bij aanvang nog niet duidelijk is welke innovatiegerichte
aanpak het meest geschikt is en of men na het experimenteren daadwerkelijk wil overgaan
tot opschaling. Door de fasering van experiment en opschaling in één aanpak te integreren,
biedt een SDIR ruimte voor inkoop om al in een vroeg stadium de dialoog aan te gaan
met het project en marktpartijen. De SDIR-aanpak richt zich expliciet op het toegankelijk
maken van kansen voor minder kapitaalkrachtige partijen, zoals start-ups en scale-ups, die vaak over unieke ideeën en technologieën beschikken, maar beperkte middelen
hebben om deze te ontwikkelen en op te schalen. In november 2024 is de SDIR Maritieme
Drones gepubliceerd. De SDIR Slimme Materialen Landingsvaartuigen is eind 2024 gepubliceerd
en is een opmaat voor het laten evolueren van het ecosysteem Smart Materials, één van de vijf NLD gebieden. In 2025 wordt de SDIR-aanpak uitgebreid. Naast de uitrol
van de SDIR-aanpak blijft het kabinet onderzoeken welke interne inkoopprocessen en
procedures sneller kunnen worden doorlopen.
Conform de aanbeveling van de AWTI en de motie-van der Werf c.s.13, ziet het kabinet ook dat het voor MKB’ers en start-ups momenteel lastig kan zijn om gebruik te maken van de faciliteiten bij Defensie en
de TO2-instellingen. Faciliteiten hebben te maken met allerlei plaatselijke wet- en
regelgeving (gemeentelijke en provinciale verordeningen) waardoor experimenten niet
mogen plaatsvinden. Hiernaast zijn er dilemma’s op het gebied van bekostiging van
het gebruik van de locatie en rondom (informatie)veiligheid en beveiliging. EZ zal,
vanuit haar verantwoordelijkheid voor het stelsel voor toegepast onderzoek, in 2025
met de TO2»s die onderzoek uitvoeren voor Defensie, het gesprek aangaan hoe de toegankelijkheid
voor innovatieve start- en scale-ups kan worden verbeterd. Ook op Europees niveau heeft dit de aandacht. Momenteel werkt,
op verzoek van de Europese Commissie, een Expert Group, speciaal in het leven geroepen
voor Technology Infrastructures14, aan een advies waarin, naast de financiering van de investeringen van de faciliteiten,
ook aanbevelingen worden verwacht om de toegang voor bedrijfsleven (MKB) tot de faciliteiten
te verbeteren.
Binnen Defensie wordt onderzocht hoe de toegankelijkheid van faciliteiten, die onder
de eigen verantwoordelijkheid vallen, kunnen worden vergroot. Een mogelijke oplossingsrichting
is het aangaan van een raamovereenkomst, waarbij voor een aantal kazernes duidelijke
kaders worden gesteld waarbinnen getest kan worden. Ook is Defensie aan het onderzoeken
of, na goed voorbeeld van de TO2-instellingen, er gewerkt kan worden met challenges waarbij testfaciliteiten een aantal dagen per jaar gratis aangeboden worden aan bedrijven
die zich hiervoor inschrijven. Hiernaast zijn we ook aan het kijken naar nieuwe manieren
om samen te werken aan nieuwe technische oplossingen in bijvoorbeeld het in aanbouw
zijnde Technology Center Land (TCL) waarna we deze oplossingen ook gezamenlijk gaan
beproeven in testfaciliteiten. Een andere oplossing is dat bedrijven in het aanvragen
van technologieontwikkelingsmiddelen, CODEMO-financiering en binnen kort-cyclische
innovatieprojecten, budget opnemen om te kunnen testen. Defensie onderzoekt de mogelijkheden
om dit op deze wijze mee te kunnen financieren. Defensie heeft de ambitie om in 2025
al deze oplossingsrichtingen in gang te zetten zodat we al dit jaar concrete resultaten
kunnen behalen.
Aanbeveling 4: maak met onderwijs- en kennisinstellingen wederzijdse afspraken voor duurzame samenwerking
• Organiseer het gesprek binnen onderwijs- of kennisinstellingen over eventuele deelname
aan Defensie-gerelateerd onderzoek;
• Stimuleer kennisinstellingen om samen met Defensie de randvoorwaarden te verkennen
die nodig zijn voor Defensie-gerelateerd onderzoek en leg wederzijdse afspraken vast
in een nationale richtlijn;
• Zorg dat civiele en Defensie-gerelateerde onderwijsecosystemen elkaar versterken.
Om de Krijgsmacht te blijven moderniseren en innoveren, is het opbouwen van kennis
en het snel kunnen toepassen van kennis essentieel. In conflicten over de hele wereld
zien we hoe doorslaggevend de inzet van nieuwe concepten en technologieën zijn. Hieraan
ten grondslag liggen jarenlange civiel- en militaire investeringen in kennis- en technologieontwikkelingen.
In het licht van deze huidige geopolitieke ontwikkelingen, en de reële kans dat Nederland
via NAVO Artikel 5 betrokken raakt bij een militair conflict, is een maatschappij
brede aanpak een vereiste.15 Dit vergt onder andere een geïntensiveerde samenwerking met verschillende kennispartners.
Sinds de Defensienota 2022 is Defensie actief het kennislandschap aan het verbreden
en zijn hier middelen voor vrijgemaakt. Defensie werkt rechtstreeks samen met publieke
kennisinstellingen en ook via de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), de TO2-instellingen
en NWO16 (o.a. via de NWA) wordt de samenwerking gezocht. Maar, zoals de AWTI terecht aanbeveelt,
is er een extra stap nodig.
Ten eerste zet Defensie direct in 2025 stappen om op landelijk niveau een grote, structurele
samenwerking te creëren. Een voorbeeld hiervan is dat we vanaf 2025 met het regieorgaan
SIA17 een call uitzetten bij hogescholen en verkent de mogelijkheid om een Lectorenplatform
Defensie op te richten om de structurele verbinding te kunnen waarborgen. Hogescholen
zijn belangrijke partners voor Defensie. Met hen kan, bijv. via de middelen uit de
hiervoor genoemde call, actiegericht en operationeel relevant onderzoek verricht worden dat snel op de werkvloer
landt. Tevens biedt het een uitstekende kans om jonge mensen kennis te laten maken
met de Defensieorganisatie en mee laten denken over de uitdagingen waar Defensie voor
staat.
Ook wordt er vanuit Defensie rechtstreeks met universiteiten gewerkt, dat zal vanaf
2025 uitgebreid worden. Sinds 2022 zijn er voor de nieuwe middelen t.b.v. verbreding
samenwerking met universiteiten circa 30 onderzoeksvoorstellen goedgekeurd. Dit toont
een sterke behoefte en een bereidheid tot samenwerking, zowel intern Defensie als
bij universitaire partners. Maar, Defensie moet dit meer gestructureerd gaan doen.
In dat kader organiseerde Defensie eind 2024 de eerste gesprekken met universiteiten
om te kijken hoe we tot één of meerdere raamovereenkomsten kunnen komen en om te spreken
over kennisveiligheid, juridische- en organisatorische randvoorwaarden. Met raamovereenkomsten
kunnen eenmalige afspraken worden gemaakt over samenwerkingsvoorwaarden en zal het
mogelijk worden om bij behoeftes vanuit Defensie snel met universiteiten aan de slag
te gaan. Civiele kennis moet sneller bij Defensie (en haar strategische kennispartners)
kunnen landen, alleen dan gaan we als Krijgsmacht en als land vooroplopen.
Deze stappen brengen ons nu al concreet vooruit, maar naast deze specifieke acties
willen we ook op landelijk niveau kijken hoe we Defensie beter kunnen laten aansluiten
op het kennisecosysteem om een duurzame samenwerking te organiseren. Defensie en OCW
zullen hierin samen optrekken om in 2025 de eerste concrete invulling aan te geven.
Hierbij is het positief dat zowel Defensie als de publieke kennisinstellingen kansen
tot samenwerking zien. Thema’s waar Defensie met name de kansen ziet om met civiele
kennisinstellingen samen te werken zijn weerbaarheid, strategisch- en beleidsondersteunend
onderzoek, op de vijf NLD gebieden en breder op opkomende technologie met toepassingsmogelijkheden
in het civiele- en militaire domein (hardware en software zoals AI en cloud). Defensie staat niet alleen voor een technologische uitdaging. De sociale- en geesteswetenschappen
kunnen bij uitstek een belangrijke rol spelen voor Defensie. Dat gaat om zowel de
interactie tussen mens-organisatie-techniek als meer operationele onderwerpen, zoals
de cognitieve dimensie en hybride oorlogsvoering. Uitdagingen waar deze wetenschappen
aan kunnen bijdragen zijn o.a. transformaties in de manier van werken en organiseren
en (het begrijpen van) nieuwe concepten van oorlogsvoering. Een eerste voorbeeld van
waar Defensie en OCW mee aan de slag gaan in 2025 is een programma op het thema weerbaarheid.
Defensie heeft van oudsher een sterk kennislandschap, met strategische partners die
de Defensie-specifieke kennisbasis, deels bij wet, onderhouden en continu vernieuwen.
In de verbreding van onze samenwerking, zetten we de bestaande kennispartners van
Defensie, zoals de TO2 en de NLDA, in om waar nodig de Defensie-specifieke context
en de vertaalslag te versterken. En om samenwerking in kennisecosystemen te bevorderen.
Het verbreden van de samenwerking met nieuwe kennispartners brengt, zoals de AWTI
beschrijft, ook uitdagingen me zich mee. Een effectieve bescherming van dual-use onderzoek tegen ongewenste kennisoverdracht18 is een van de belangrijkste praktische uitdagingen die nu voorligt, naast bijvoorbeeld
uitdagingen rondom intellectueel eigendom en het borgen en absorberen van kennis.
Het vergroten van de weerbaarheid van kennisinstellingen is een belangrijk vertrekpunt
bij de aanpak kennisveiligheid. Dit betekent dat zij weten welke belangen zij hebben
te beschermen, de risico’s hierbij leren herkennen en mitigeren, en maatregelen treffen
om ook kansen te kunnen blijven benutten. De kennisinstellingen staan hierin niet
alleen. De overheid (onder regie van OCW) faciliteert en stimuleert hen hierbij. Kennisinstellingen
hebben de afgelopen jaren steeds meer ervaring opgedaan met deze opgave als onderdeel
van de aanpak Kennisveiligheid19. In de dialoog met verschillende kennispartners, zowel civiel als met de TO2, verkennen
we wat samenwerking voor de kennisveiligheid van publieke instellingen betekent en
vormt dit een belangrijk startpunt om hier verdere stappen in te zetten.
Naast onderzoek hebben mbo/hbo/wo-instellingen een belangrijke taak als het gaat om
het opleiden van mensen in Defensie-gerelateerde vakgebieden. Ook hierin heeft Defensie
de afgelopen jaren stappen gezet. Het gaat hier bijvoorbeeld om de vele onderwijsprogramma’s
en uitwisselingsprojecten met kennisinstellingen, wat deels gebeurt via de NLDA. Sinds
1 januari 2024 hebben ook alle Defensieonderdelen (DO) een eigen stagebureau en verhoogt
Defensie het aantal stageplekken van 1.500 naar 2.400.20 Hieraan gerelateerd is onder andere het nieuwe stagebeleid waarmee Defensie-breed
middels zeven stagebureaus studenten bij Defensie stage kunnen lopen. Tevens heeft
Defensie als werkgever het grootste mbo-onderwijsprogramma van Nederland. Het mbo-convenant
is in mei 2023 vernieuwd en uitgebreid. Dit convenant bekrachtigt opnieuw de samenwerking
tussen Defensie en het middelbaar beroepsonderwijs. Het mbo bereidt studenten voor
op een toekomstige rol in de maatschappij en Defensie specifiek via het programma
Veiligheid en Vakmanschap (VeVa21). Het betreft een succesvolle formule om jonge studenten in te laten stromen bij
Defensie. Het is een landelijk ingericht programma dat wordt verzorgd door 21 Regionale
Opleidingscentra (ROC’s).22 Defensie is hiernaast voornemens om in 2025 te werken aan nieuw opleidings- en ontwikkelbeleid
om het opleiden van mensen in Defensie-gerelateerde vakgebieden uit te breiden. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan het vergroten van onze Aircampus in Woensdrecht waarbij ook
veel luchtvaartonderhoudsbedrijven zullen deelnemen en nieuwe samenwerkingsverbanden
in veiligheidscampussen zoals in Assen het geval is. Hbo en mbo studenten spelen een
cruciale rol in de vertaalslag van (wetenschappelijk) onderzoek en concepten naar
praktijk en experimenten. Door studenten in een vroeg stadium bij de uitdagingen van
Defensie te betrekken zal er meer bewustzijn komen over de Defensieorganisatie en
kan er tevens meer eigenaarschap ontstaan om gezamenlijk aan de opgaves te werken.
Tot slot
Vrede en veiligheid zijn niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar een
maatschappelijke opgave waar heel Nederland voor staat: overheid, bedrijven, industrie,
kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers hebben allemaal een rol
te spelen. Defensie heeft het Nederlands kennis- en innovatielandschap en een robuuste
industriebasis nodig, om aan deze opgave te werken. De aanbevelingen van de AWTI scherpen
de reeds in gang gezette koers aan en bieden nieuwe impulsen om als Defensie, OCW
en EZ nauwer samen op te trekken.
Een reeks concrete stappen die in 2025 gezet worden, conform de aanbevelingen van
de AWTI, zijn: ontwikkelen van nieuw integraal kennis-, innovatie- en industriebeleid
gebaseerd op de push- en pull met vervolgens jaarlijkse rolling agenda’s; het belang van de interactie mens-organisatie-techniek wordt in de Strategische
Agenda meegenomen; er wordt meer focus aangebracht binnen de NLD gebieden om hier
als smart-developer succesvol in op te treden; regievoering wordt versterkt, met name op de NLD gebieden;
er worden uitgebreide roadmaps opgesteld op de NLD gebieden die richting geven aan de kennis-, innovatie- en opschalingsactiviteiten;
er wordt meer met (thematische) calls gewerkt en het huidig instrumentarium waar Defensie gebruik van maakt wordt geëvalueerd
en uitgebreid; innovatieve inkoop strategieën zoals de SDIR worden meer toegepast;
DEFPORT wordt opgericht om publiek-private samenwerking te faciliteren; het meer toegankelijk
maken van testfaciliteiten voor Defensie-gerelateerde start- en scale-ups wordt interdepartementaal onderzocht en ten slotte wordt er breder samengewerkt met
hogescholen en universiteiten, o.a. via een SIA call, thematische programma’s via
OCW en een rechtstreekste marktverkenning.
Samenwerking staat in dit alles centraal, intern Defensie, tussen departementen maar
ook zoekt Defensie nadrukkelijk het rechtstreekse contact met het bedrijfsleven en
kennisinstellingen. We zijn er nog niet, en nodigen onze partners uit om met ons aan vrede en veiligheid te (blijven) werken.
De Minister van Defensie,
R.P. Brekelmans
De Staatssecretaris van Defensie,
G.P. Tuinman
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie