Brief regering : Instellen commissie strafvorderlijke gegevensverwerking
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
32 761
Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 923
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2025
Mede namens de Staatssecretaris Rechtsbescherming informeer ik uw Kamer hierbij over
de verdere wettelijke normering van de strafvorderlijke gegevensverwerking en het
instellen van een commissie die tot taak heeft daarover te adviseren.
Een rechtvaardige en veilige samenleving vraagt om een overheid die zorgt voor een
effectieve en efficiënte strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Voor de uitvoering
van deze taak is het noodzakelijk om persoonsgegevens te verwerken. Door de digitalisering
van onze samenleving en de ontwikkeling van daarmee verband houdende technologieën,
is de hoeveelheid gegevens (waaronder persoonsgegevens) waarover de overheid ten behoeve
van de opsporing kan beschikken, flink toegenomen.
Tegelijk bieden nieuwe digitale technieken steeds meer mogelijkheden om grote hoeveelheden
gegevens te onderzoeken en analyseren, waardoor verbanden tussen gegevens kunnen worden
gelegd die vroeger onopgemerkt bleven. Voor een effectieve en efficiënte taakuitvoering
in het algemeen en de bestrijding van ernstige, ondermijnende criminaliteit in het
bijzonder, is een data gedreven werkwijze voor de opsporing een noodzaak. Kenmerkend
voor een dergelijke werkwijze is dat gegevens die voor een specifiek doel zijn vergaard,
zoals een concreet opsporingsonderzoek, niet alleen in dat onderzoek worden gebruikt,
maar verder worden geanalyseerd met als doel om informatie te genereren die bruikbaar
is voor andere opsporingsonderzoeken of nieuwe verdachten of strafbare feiten aan
het licht brengt.
Zowel bij de vergaring, als bij de verdere verwerking van persoonsgegevens moet de
overheid zorgvuldigheid betrachten en alleen een inbreuk maken op de persoonlijke
levenssfeer van burgers voor zover dat evenredig is aan de uitvoering van haar taak.
Een belangrijk aspect daarbij is dat de door de politie vergaarde gegevens in voorkomende
gevallen niet alleen verdachten van strafbare feiten betreffen, maar ook personen
die niets met strafbare feiten te maken hebben. In de smartphone van een verdachte
kunnen bijvoorbeeld ook foto’s en berichten van vrienden en familie staan. Het verder
verwerken van grote hoeveelheden persoonsgegevens is een inbreuk op het recht op bescherming
van de persoonlijke levenssfeer, die moeilijker te rechtvaardigen is wanneer het ook
gaat om gegevens van personen die niets met strafbare feiten te maken blijken te hebben.
De Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk onder voorzitterschap
van professor Bert-Jaap Koops bracht in 2018 haar rapport «Regulering van opsporingsbevoegdheden
in een digitale omgeving» uit. De aanbevelingen ten aanzien van nieuwe opsporingsbevoegdheden
op digitaal gebied van deze commissie hebben sterk bijgedragen aan het wetsvoorstel
tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De commissie signaleerde
ook dat het verzamelen van gegevens door de politie en het verder verwerken ervan
beide een inbreuk maken op grondrechten. Deze activiteiten hangen sterk met elkaar
samen en moeten in onderling verband worden beschouwd. Een ruimere mogelijkheid om
gegevens te verzamelen moet gepaard gaan met een passende normering van het verder
verwerken. Dit leidde tot het advies om een integrale visie te ontwikkelen op de normering
van de vergaring en de verdere verwerking van persoonsgegevens, die geregeld worden
in het Wetboek van Strafvordering respectievelijk de Wet politiegegevens.
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2020 uw Kamer geïnformeerd over de verkenning om te
komen tot een brede gegevensverwerkingswet voor de politie- en justitieketen1. Deze wet zou ook onder meer een nieuwe regeling moeten bevatten voor het verder
verwerken van politiegegevens. In afwachting van die nieuwe gegevensverwerkingswet
is er destijds voor gekozen om de bepalingen uit het huidige Wetboek van Strafvordering
die zien op gegevensverwerking niet op te nemen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Begin 2022 is aan uw Kamer echter gemeld dat het traject om te komen tot een nieuwe
gegevensverwerkingswet gestopt werd omdat daarvoor geen financiële dekking was gevonden2. In reactie daarop zijn de bepalingen over gegevenswerking uit het huidige Wetboek
van Strafvordering opgenomen in het conceptwetsvoorstel van de eerste aanvullingswet,
om zo alsnog in het nieuwe wetboek terecht te komen.
In het WODC-onderzoek «strafvorderlijke gegevensverwerking» is er eind 2022 op gewezen
dat de normering van het (verder) verwerken van grote datasets, waarin zich gegevens
bevinden die betrekking hebben op allerlei personen, in de huidige wetgeving onvoldoende
is. De auteurs geven daarbij aan dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie van
de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ook in die richting wijst. De
auteurs van het onderzoek schetsen een aantal elementen die richting kunnen geven
aan de normering van de verwerking van zulke gegevens.
Gebleken is dat het opstellen van een regeling voor strafvorderlijke gegevensverwerking
niet eenvoudig is. Zowel de technische mogelijkheden als de juridische eisen die voortkomen
uit de Europese jurisprudentie zijn voortdurend in beweging. Hier komt bij dat digitale
opsporing breed en veelvuldig wordt ingezet waardoor iedere nieuwe regel op dit gebied
grote impact heeft op de schaarse personele capaciteit en de ICT voorzieningen. Er
moet rekening worden gehouden met de hoge implementatiedruk van het nieuwe Wetboek
van Strafvordering op de uitvoeringsorganisaties. Daarom is er in de consultatieversie
van de eerste aanvullingswet van het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor gekozen
om slechts de bestaande bepalingen uit het huidige Wetboek van Strafvordering over
het verder verwerken van gegevens, over te nemen en ook van toepassing te laten zijn
op gegevens die afkomstig zijn van digitale gegevensdragers. Tegelijkertijd is hierbij
gesignaleerd dat het nodig is om nieuw beleid te ontwikkelen.
Er moet dus een toekomstbestendige regeling komen voor het verder verwerken van (grote
hoeveelheden) persoonsgegevens die zorgt voor passende waarborgen voor de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer, maar het ook mogelijk maakt dat de gegevens optimaal
kunnen worden benut voor de uitvoering van (onderdelen van) de politietaak. Dit vereist
een gedegen uitwerking die met de nodige tijd en aandacht wordt opgesteld. Het is
hiervoor nodig om de kennis en inzichten van wetenschappers, beleid, wetgeving en
uitvoering bijeen te brengen. Om deze reden wordt een commissie ingesteld die ons
moet voorzien van concrete aanbevelingen ten aanzien van een wettelijke regeling en
daarbij de meest recente ontwikkelingen meeneemt. De politie en het Openbaar Ministerie
hebben al aangegeven graag te participeren in de commissie zodat deze toekomstige
wetgeving al in een vroeg stadium kan worden getoetst op uitvoerbaarheid voor de praktijk.
Het uiteindelijke wetsvoorstel inzake strafvorderlijke gegevensverwerking zal in ieder
geval regels bevatten omtrent de criteria voor toegang tot de gegevens en verder uitwerken
wanneer gegevens die zijn verzameld voor een specifiek doel, voor een ander doel mogen
worden gebruikt. Ook zal de regeling voorschriften geven over de wijze van analyse
van deze gegevens en de termijn gedurende welke de gegevens beschikbaar mogen blijven
voor verdere verwerking.
De instelling van deze commissie is voorzien in de eerste helft van 2025.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
Indieners
-
Indiener
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid