Brief regering : Beantwoording vragen commissie over de periodieke rapportage Kasbeheer
31 935 Beleidsdoorlichting Financiën
Nr. 90
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2025
Hierbij stuur ik u de beantwoording van de feitelijke vragen die de vaste commissie
voor Financiën op 9 december 2024 heeft gesteld over de periodieke rapportage Kasbeheer
(2024Z20621/2024D48699).
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Antwoorden van de Minister van Financiën op de vragen die commissie voor Financiën
op 9 december 2024 heeft gesteld over de periodieke rapportage Kasbeheer (2024D48699).
Vraag 1: Wat zou de impact zijn op de EMU-schuldreductie als tegelijkertijd 1) de
door onderbesteding aangehouden middelen alsnog tot besteding komen, er 2) een uitstroom
van middelen van de sociale fondsen plaatsvindt bij verslechtering economische omstandigheden
en 3) vrijwillige deelnemers minder schatkistbankieren door het volledig doorgeven
van de financieringsvoorwaarden van het Rijk aan de deelnemers?
Antwoord 1:
Als de bovengenoemde effecten optreden, zal de EMU-schuld verslechteren ten opzichte
van het basispad. De kans dat deze ontwikkelingen zich gelijktijdig voordoen is echter
gering. Het ligt dus niet voor de hand dat de EMU-schuld schoksgewijs zal verslechteren
als gevolg van een opeenstapeling van bovengenoemde factoren.
Het is mogelijk dat de door onderbesteding aangehouden middelen bij decentrale overheden
en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) uitgegeven worden. Dit zou zorgen
voor een vermindering van de aangehouden tegoeden van deze deelnemers aan schatkistbankieren.
De totale omvang van deze onderbesteding is vanwege decentralisatie van overheidsdiensten
niet exact in te schatten. Ik verwacht echter niet deze middelen tegelijkertijd tot
besteding komen. Een eventuele afname van de EMU-schuldreductie door uitgave van middelen
is hierdoor verspreid over de jaren.
Het is mogelijk dat economische tegenspoed zorgt voor extra uitgaven bij sociale fondsen.
De uitstroom van publieke middelen bij sociale fondsen was het grootst in 2009 en
2011. In 2009, ten tijde van de kredietcrisis, werd door de sociale fondsen per saldo
€ 8,1 miljard uitgekeerd. In 2011, ten tijde van de Eurocrisis, was dit € 7,3 mld.
Dit heeft geleid tot een verslechtering van de EMU-schuld van respectievelijk 0,9%
en 0,8% bbp in deze jaren. Hierbij moet vermeld worden dat een dergelijk volume middelen
in deze gevallen uitgekeerd werd vanwege financiële en economische crises.
Het is niet de verwachting dat vrijwillige deelnemers zullen uitstromen als gevolg
van gewijzigde voorwaarden in het schatkistbankieren. De belangrijkste groep vrijwillige
deelnemers is die van de onderwijsinstellingen. Onderwijsinstellingen hielden in 2023
€ 10,0 mld. aan op de rekening-courant en in deposito. Indien alle onderwijsinstellingen
besluiten de schatkist te verlaten zou dit een verslechtering van de EMU-schuld van
€ 10,0 mld betekenen. Dit is echter een zeer onwaarschijnlijk scenario. In de geëvalueerde
periode heeft juist een grote toename van het aantal deelnemende onderwijsinstellingen
plaatsgevonden. Daarnaast zijn de financieringsvoorwaarden die gelden bij schatkistbankieren
beter dan rentevoorwaarden die gelden bij private banken. Daarom is het onwaarschijnlijk
dat de EMU-schuld als gevolg van deelnemersuitstroom zal verslechteren.
Vraag 2: In hoeverre is een hogere staatsschuld door tot besteding komen van opgehoopte
middelen en een uitstroom van middelen van sociale fondsen bij economische minder
gunstige omstandigheden al verwerkt in de ramingen van het kabinet?
Antwoord 2:
In de ramingen van het kabinet wordt rekening gehouden met de meest recente macro-economische
cijfers van het Centraal Planbureau. In de begroting voor 2025 wordt uitgegaan van
een positieve mutatie in de rekening-courant en deposito’s van alle deelnemerscategorieën.
Dit wordt geboekt als een ontvangst voor het Rijk. In de periode 2025–2029 wordt uitgegaan
van een jaarlijkse instroom van € 13–15 miljard.
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie van de periodieke rapportage Kasbeheer1 ben ik voornemens om scenario’s met betrekking tot de uitstroom van middelen binnen
schatkistbankieren te evalueren in de periodieke rapportage financiering staatsschuld.
Indien relevant zal dit worden opgenomen in het risicobeleid van het Ministerie van
Financiën.2 De periodieke rapportage financiering staatsschuld wordt in 2025 aan uw Kamer aangeboden.
Vraag 3: Wat zouden de gevolgen voor het betaalverkeer van het Rijk (kunnen) zijn
als een huisbank een ernstige beroepsfout maakt?
Antwoord 3:
Het begaan van een ernstige beroepsfout door een dienstverlening hoeft geen directe
gevolgen te hebben voor het betalingsverkeer van het Rijk. Dit komt doordat de ernstige
beroepsfout een opzeggingsgrond is. Het gebruik hiervan maken is aan het Rijk zelf.
In 2020 heeft mijn ambtsvoorganger besloten om de facultatieve uitsluitingsgrond ernstige
beroepsfout van toepassing te verklaren bij de aanbestedingen van het betalingsverkeer
van het Rijk. Na de aanbesteding wordt er een overeenkomst gesloten waar de bepalingen
van de ernstige beroepsfout is opgenomen.
De overeenkomst kan bij een ernstige fout (een gedraging zoals genoemd in artikel
2.86 Aanbestedingswet 2012) worden opgezegd bij een veroordeling. De overeenkomst
kan ook worden opgezegd als de bank gehouden is een boete of afkoop daarvan (transactieovereenkomst)
te betalen van meer dan € 2,5 miljoen. Dit kan een boete of transactie zijn als gevolg
van een besluit van een toezichthouder of gerechtelijke instantie. Een besluit geschiedt
op basis van Europese of lokale wet- en regelgeving van het land van vestiging van
de bank en heeft betrekking op betaaldiensten of diensten die in significante relatie
tot betaaldiensten staan. Voorbeelden hiervan zijn sanctiewetgeving, regelgeving op
het gebied van anti-witwas en terrorismefinanciering en regelgeving met betrekking
tot de integere en beheerste bedrijfsuitoefening.
In geval van een boete of transactie wordt de bank in de gelegenheid gesteld aan te
tonen dat zij passende maatregelen heeft genomen om vergelijkbare overtredingen in
de toekomst te voorkomen. Als de aanbestedende dienst dat bewijs toereikend acht,
wordt de betrokken gegadigde of inschrijver niet uitgesloten.
Vraag 4: Zijn er aanbieders van betaaldiensten vanwege een ernstige beroepsfout uitgesloten
(geweest) van deelname aan een aanbesteding van het betalingsverkeer van het Rijk?
Zo ja, welke partijen zijn dat en waarom?
Antwoord 4:
Nee, er zijn geen aanbestedingen betalingsverkeer van het Rijk geweest waarbij partijen
wegen een ernstige beroepsfout zijn uitgesloten.
Vraag 5: In hoeverre gaat een eventuele overstap door het Rijk naar een andere aanbieder
voor zijn betalingsverkeer gepaard met kosten voor het Rijk en administratieve lasten
voor burgers en ondernemers? En in hoeverre worden deze lasten meegewogen bij de beslissing
om wel of niet over te stappen?
Antwoord 5:
De kosten die gepaard gaan met overstappen van dienstverlener bestaan uit tijd, geld
en menskracht. Het betalingsverkeer is onderverdeeld in verschillende percelen. Bij
de meeste percelen betekent overstappen van dienstverlener het (opnieuw) uitvoeren
van een aanbesteding. Dit kost circa 2,5 jaar.
In de recent uitgevoerde aanbesteding van het betalingsverkeer van de Belastingdienst,
Dienst Toeslagen en Douane heb ik gekozen voor het in leven roepen van een multibankconstructie
met back-up faciliteit. Dit is een maatregel om de betrouwbaarheid van de dienstverlening
te borgen en verder te verbeteren. Dit bespaart kosten en tijd. Hoewel de contractprijs
hoger is bij het aanbesteden van twee banken in plaats van één is de tijd die het
kost om over te stappen significant korter (enkele maanden). Dit vermindert personele
kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van een aanbesteding. In de praktijk betekent
een multibankconstructie met stand-by faciliteit dat één bank het betalingsverkeer
van de Belastingdienst en Dienst Toeslagen uitvoert en een andere bank het betalingsverkeer
van de Douane. Beide banken fungeren als back-up van elkaar. In het geval dat het
nodig of wenselijk wordt bevonden om over te stappen kan dit binnen enkele maanden
gedaan worden. Op deze manier hoeft in het geval van een noodzaak of wens tot overstappen
geen nieuwe aanbesteding uitgevoerd te worden.
Desondanks zal een overstap naar een andere aanbieder voor het betalingsverkeer voor
de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en Douane onvermijdelijk gepaard gaan met extra
contract- en uitvoeringskosten (waaronder ICT-en communicatiekosten). Deze kosten
hebben vooral betrekking op de aanpassingen in het ICT-landschap. Ook zullen kosten
worden gemaakt om belastingplichtigen en toeslaggerechtigden te informeren over nieuwe
bankrekeningnummers waar zij verschuldigde belastingen en premies na de overstap naar
een nieuwe huisbank naar zullen moeten overmaken en hun (voorlopige) teruggaven en
toeslagen van ontvangen. Dit zal ook voor burgers en bedrijven extra (administratieve)
lasten met zich meebrengen.
Omdat ik de Europese aanbestedingswetgeving volg, zal de hoogte van de contractkosten
afhangen van de hoogte van het bedrag waarvoor de winnaar zich heeft ingeschreven.
De uitvoeringskosten verschillen afhankelijk van of de winnaar de huidige marktpartij
betreft of een nieuwe marktpartij. Als het een nieuwe marktpartij betreft, zal meer
geïnvesteerd moeten worden in communicatie en overige (interne) aanpassingen. Dit
heeft grotere gevolgen voor burgers en bedrijven. Het is volgens de Europese aanbestedingsregels
niet toegestaan om eventuele extra kosten of administratieve lasten te laten meewegen
in een gunningsbeslissing. Het Rijk zal zich als opdrachtgever inzetten om deze lasten
tot een minimum te beperken en de overgang naar een nieuwe opdrachtnemer zo soepel
mogelijk te laten verlopen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën