Brief regering : Voortgangsbrief aanpak seksuele delicten
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
Nr. 116
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Seksuele intimidatie en seksueel geweld zijn helaas nog steeds een groot maatschappelijk
probleem. Dit blijkt uit de cijfers van de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en
Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag 2024 van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(hierna: CBS).1 Zo meldt het CBS dat in Nederland het afgelopen jaar 1,7 miljoen mensen van zestien
jaar en ouder te maken kreeg met seksuele intimidatie of seksueel geweld.
De impact van seksuele delicten op slachtoffers is vaak groot en blijvend. Daarnaast
worden bij dit soort delicten ook omstanders en onze samenleving in zijn geheel geraakt.
Om die reden heeft de aanpak van seksuele delicten voor ons een hoge prioriteit. Gelukkig
geldt dat ook voor andere betrokken partijen, met wie samen belangrijke stappen worden
gezet in de bestrijding. Een belangrijke mijlpaal in die samenwerking was de inwerkingtreding
van de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024.
In navolging van de brief van 19 juni 2024 informeren wij u in deze voortgangsbrief
over de ontwikkelingen die zich de afgelopen maanden hebben voorgedaan in de aanpak
van seksuele delicten.2 In deze brief zullen wij eerst stilstaan bij de ontwikkelingen die gerelateerd zijn
aan de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven. Daarna wordt onder andere
ingegaan op de stand van zaken van het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken
en de intensivering van de aanpak van kindermisbruik. Daarnaast doen wij met deze
brief verschillende toezeggingen af.
1. De werking van de Wet seksuele misdrijven
Tijdens het commissiedebat zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 16 oktober 2024
heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid toegezegd om uw Kamer eind dit
jaar te informeren over de nadere werking van de Wet seksuele misdrijven. Hierbij
wordt deze toezegging gestand gedaan.3
Hoewel het, een half jaar na inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven, nog
te vroeg is om conclusies te trekken, zijn de eerste ervaringen met de wet positief.
De implementatie van de wet, waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de
betrokken taakorganisaties bijna twee jaar intensief aan hebben gewerkt, is succesvol
verlopen. De taakorganisaties, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, waren
op 1 juli klaar voor de uitvoering. Het effect van de wet op de in- en doorstroom
van zaken in de strafrechtketen zal geleidelijk aan zichtbaar worden. Wij verwachten
dat taakorganisaties zoals de politie en het Openbaar Ministerie hier in de eerste
helft van 2025 een eerste beeld over kunnen geven.
Inmiddels zijn de eerste veroordelingen naar aanleiding van de nieuwe strafbaarstelling
van seksuele intimidatie in het openbaar, artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht,
uitgesproken. Met de andere nieuwe strafbaarstellingen, zoals de schuldvarianten van
aanranding en verkrachting (artikelen 240 en 242 van het Wetboek van Strafrecht) en
met sexchatting (artikel 251 lid 1 onder a en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)
is vooralsnog minder ervaring opgedaan. De schuldvarianten van aanranding en verkrachting
worden vooral als subsidiair feit aangebracht. Van het delict sexchatting wordt nog
weinig instroom gezien. Dit past binnen de verwachtingen, nu de Wet seksuele misdrijven
alleen van toepassing is op feiten die na de inwerkingtreding op 1 juli 2024 hebben
plaatsgevonden en de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten soms pas
na langere tijd aangifte doen. Verder heeft, zoals ook nader wordt toegelicht in deze
brief, de landelijke publiekscampagne over de invoering van de wet, die op 1 juli
2024 is gestart, positieve resultaten opgeleverd. Met de campagne is een bijdrage
geleverd aan het bevorderen van de bewustwording over en het verankeren van de maatschappelijke
norm achter de wet.
2. Afbakening seksuele intimidatie en aanranding
Tijdens het commissiedebat zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 16 oktober 2024
(Kamerstuk 34 843, nr. 115) gaven de leden Mutluer (GL-PvdA) en Van Nispen (SP) aan dat van slachtoffers het
signaal is ontvangen dat, omwille van de snelheid, de strafbaarstelling van seksuele
intimidatie, opgenomen in artikel 429ter van het Wetboek van Strafrecht, gebruikt
wordt in zaken waar (ook) vervolging zou kunnen plaatsvinden wegens het zwaardere
delict aanranding. Zoals tijdens het debat door de Staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid met uw Kamer is afgesproken, is dit signaal inmiddels meegenomen in de
gesprekken die met de politie en het Openbaar Ministerie over de werking van de Wet
Seksuele misdrijven worden gevoerd.4
Het genoemde signaal wordt door deze partijen niet herkend. Benadrukt wordt dat niet
de snelheid waarmee een zaak kan worden afgedaan bepaalt waarvoor iemand wordt vervolgd
en welk(e) feit(en) ten laste wordt gelegd, maar de feiten en omstandigheden van het
geval. In het algemeen en zoals tijdens voornoemd debat toegelicht, kunnen zwaardere
varianten van fysieke seksuele intimidatie en lichtere varianten van aanranding dicht
bij elkaar liggen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben, evenals de gemeenten
die aan de pilot voor handhaving van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie
door boa’s meedoen, hier in de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Wet seksuele
misdrijven veel aandacht aan besteed. Voor aanranding is vereist dat iemand «met een
persoon seksuele handelingen verricht». Daarbij valt te denken aan aanrakingen van
seksuele lichaamsdelen, zoals borsten, billen en geslachtsdelen. Van aanranding is
in de regel geen sprake als de gedraging kortstondig plaatsvindt en bestaat uit aanrakingen
van niet-seksuele lichaamsdelen, zoals aanrakingen van een arm of een aai over de
bol. Als dit in het openbaar gebeurt, kan wel sprake zijn van seksuele intimidatie.
De beslissing welke feitelijke gedraging en welk delict in een concrete zaak aan een
verdachte ten laste wordt gelegd is vervolgens aan de officier van justitie. Bij die
beslissing wordt, zoals gezegd, rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden
van het geval.
3. Daderprofielen seksuele intimidatie
Tijdens het commissiedebat zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 16 oktober 2024
heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid laten weten uw Kamer rond het
einde van het jaar samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
nader te informeren over de mogelijkheden om een landelijk onderzoek te doen naar
daderprofielen van seksuele intimidatie in het openbaar. Dit naar aanleiding van een
vraag van Becker (VVD) over de mogelijkheden om een dergelijk onderzoek, vooral gericht
op gevallen van seksuele intimidatie in de fysieke publieke ruimte, te verrichten.
De mogelijkheden om een onderzoek naar daderprofielen van seksuele intimidatie te
verrichten zijn eerder verkend naar aanleiding van een motie van Van der Woude (VVD).5 In de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden van 5 juli 2023
is toegelicht dat een dergelijk onderzoek destijds niet mogelijk was vanwege het ontbreken
van registratiegegevens over daders in de strafrechtelijke context, aangezien seksuele
intimidatie toen nog niet strafbaar was.6 Seksuele intimidatie in het openbaar is sinds 1 juli 2024 strafbaar en inmiddels
zijn de eerste veroordelingen wegens seksuele intimidatie uitgesproken. Echter, een
onderzoek naar daderprofielen is nog steeds niet mogelijk. Om een representatief beeld
van de daders te schetsen, is een aanzienlijk aantal uitspraken nodig. Hoe snel voldoende
jurisprudentie beschikbaar komt, is niet te zeggen, maar de verwachting is dat het
nog enige tijd zal duren voordat een wetenschappelijk onderzoek naar profielen van
daders van seksuele intimidatie kan worden gedaan.
Het lid Becker heeft eerder verzocht te verkennen of op basis van andere bronnen een
duidelijk profiel van plegers van seksuele intimidatie (buiten het strafrechtelijke
kader) kan worden geschetst.7 In reactie hierop wordt verwezen naar bovengenoemde brief van 5 juli 2023. Daarin
is toegelicht dat een quickscan onder gemeenten naar straatintimidatie is verricht en dat in dat kader expliciet
naar informatie over vermeende plegers van seksuele intimidatie is gevraagd. Ook is
dit uitgevraagd bij de gemeenten uit het programma Veilige Steden.8 Hieruit blijkt dat de plegers meestal (voor het slachtoffer) onbekende mannen zijn.
Dit is in lijn met wat in landelijke rapportages, zoals de Prevalentiemonitor huiselijk
geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag, over plegers van seksuele intimidatie
wordt vermeld.9 Overige kenmerken van (vermeende) plegers van seksuele intimidatie blijken uit deze
bronnen niet.
De wens om zo snel mogelijk onderzoek naar daderprofielen van seksuele intimidatie
te doen is begrijpelijk, maar een dergelijk onderzoek is op dit moment niet uitvoerbaar.
Wij blijven de ontwikkelingen monitoren en zullen over een tijd, bijvoorbeeld als
de effectiviteit van de handhaving van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie
in het openbaar is geëvalueerd, opnieuw nagaan of een dergelijk onderzoek dan uitvoerbaar
is.10
4. Betrekken van de landelijke publiekscampagne over de Wet seksuele misdrijven bij
de evaluatie
Tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel seksuele misdrijven in de Eerste
Kamer op 19 maart 2024, heeft de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd
om de landelijke publiekscampagne over de Wet seksuele misdrijven mee te nemen bij
de evaluatie van de wet. Hierbij wordt deze toezegging gestand gedaan.11
De landelijke publiekscampagne rond de invoering van de Wet seksuele misdrijven, gestart
op 1 juli 2024, had als doel te informeren over deze wet die op diezelfde dag in werking
is getreden. Het campagne-effectonderzoek wijst erop dat de campagne goed is ontvangen.12 De onderzoekscijfers laten zien dat de campagne goed wordt onthouden, zeer goed gewaardeerd
wordt en een sterke boodschapoverdracht heeft.
De campagne, waarvoor het Ministerie van Justitie en Veiligheid ruim een miljoen euro
had vrijgemaakt, was primair gericht op de doelgroep 18–30 jaar. Via diverse mediakanalen
werd de doelgroep geïnformeerd, zowel online als offline. Er werden vier seksueel
grensoverschrijdende situaties geschetst die duidelijk strafbaar zijn. Als videoformat
vormden deze vier voorbeelden van «seksuele intimidatie» en «consent bij seks» de
kern van de campagne, met als slogan: «We vonden het al niet oké. En vanaf nu is het ook strafbaar. Logisch toch?»
De korte video’s zijn online als advertentie ingezet. Ook zijn er twee digitale radiospots
ontwikkeld. Via grote abri-posters was de campagne in het straatbeeld te zien rondom
diverse festivals en in het uitgaansleven. Verdiepende content in de vorm van artikelen
in online magazines en op online platformen maakte ook onderdeel uit van de media-inzet.
Aanvullend op de betaalde mediacampagne is het brede publiek geïnformeerd via algemene
nieuwskanalen. Zo zijn de persberichten rond inwerkingtreding van de wet breed opgepakt.
Ook hebben de communicatieactiviteiten tijdens de introductieweken voor studenten
een positief resultaat gebracht. Met studenten is het gesprek aangegaan over het belang
van consent en de nieuwe wet. De nieuwsberichtgeving heeft geresulteerd in meer dan
600 publicaties over de Wet seksuele misdrijven. Voor de herkenbaarheid is de campagne
gevoerd onder de overkoepelende regel «met elkaar trekken we de grens». Deze regel
verbindt alle publiekscommunicatie van de rijksoverheid over seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld.
De overheid blijft zich inspannen om bewustwording over de normen en waarden achter
de Wet seksuele misdrijven te bevorderen. Zo is deze maand in het kader van het Nationaal
Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een bewustwordingscampagne
gelanceerd waarbij de nadruk lag op grenzen en gewenste omgangsvormen: hoe willen
we wél met elkaar omgaan.13 In 2025 wordt hier een vervolg aan gegeven.
5. Stand van zaken Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken
In de eerder genoemde voortgangsbrief aanpak seksuele misdrijven van 19 juni 2024
is uw Kamer uitgebreid over de inhoud en stand van zaken van het Actieplan versterken
ketenaanpak zedenzaken (hierna: het actieplan) geïnformeerd. Zoals bekend is het actieplan,
dat in 2022 is gestart, bedoeld om de aanpak van zedenzaken door de organisaties uit
de strafrechtketen te verbeteren en verder te professionaliseren, waaronder het verkorten
van de doorlooptijden in zedenzaken. Hier wordt via vier actielijnen aan gewerkt:
1. het inzetten op betekenisvolle interventies;
2. het optimaliseren van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties;
3. het verbeteren van de sturing op capaciteit en prioriteit; en
4. het maken van afspraken over de communicatie over zedenzaken naar de samenleving.
Voor het verkorten van de doorlooptijden bestaat, zeker in zedenzaken, geen eenvoudige
oplossing. Het gaat doorgaans om complexe zaken, die zorgvuldigheid vergen en dus
tijd kosten. De gezamenlijke inspanning die de strafrechtketen via het actieplan verricht,
begint resultaten op te leveren. Er zijn inmiddels tekenen van verbetering van de
doorlooptijden. Concrete cijfermatige informatie hierover zal worden opgenomen in
de eerstvolgende strafrechtketenmonitor, die in het voorjaar van 2025 verschijnt.
Daarnaast zijn, zoals in de voortgangsbrief van 19 juni 2024 is toegelicht, maatregelen
genomen onder andere om de communicatie aan slachtoffers en verdachten tijdens het
strafproces en de inzet van herstelrechtvoorzieningen te verbeteren. Er wordt ook
gewerkt aan effectievere multidisciplinaire samenwerking tussen ketenpartners. Om
de voortgang te waarborgen en de behaalde resultaten verder te versterken heeft het
Bestuurlijk Ketenberaad besloten het oorspronkelijk tot eind 2024 geldende actieplan
met een jaar te verlengen, tot eind 2025.
6. Toezegging over rechterstekort
Tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel seksuele misdrijven in de Eerste
Kamer op 19 maart 2024, heeft het lid Marquart Scholtz (BBB) gevraagd hoe groot het
rechterstekort is en of er aanleiding is om de Raio-opleiding te herinvoeren.14De voormalig Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd deze vraag voor beantwoording
door te geleiden naar de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming. Met de beantwoording
van de gestelde vragen in deze brief wordt deze toezegging gestand gedaan.15
De Raad voor de rechtspraak heeft eerder de omvang van het tekort aan rechters en
raadsheren geschat op ongeveer 200 fte.16 Het tekort wordt mede beïnvloed door verschillende factoren die kunnen fluctueren,
zoals de instroom van zaken, de complexiteit daarvan en de impact van nieuwe wetgeving,
zoals de Wet seksuele misdrijven. De belangrijkste maatregel die is genomen om het
tekort aan rechters terug te dringen, is het verhogen van de opleidingscapaciteit.
Waar tot 2020 jaarlijks 80 opleidingsplaatsen beschikbaar waren, is dit aantal sindsdien
stapsgewijs verhoogd naar 140 plaatsen in 2024. Daarmee zal het tekort naar verwachting
geleidelijk worden ingelopen.
Voor herintroductie van de Raio-opleiding, als oplossing van het capaciteitsprobleem
binnen de rechterlijke macht, zijn volgens de Raad voor de rechtspraak vooralsnog
geen aanknopingspunten. De voormalig Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer
hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 27 juni 2023.17 De opleiding voor rechters en raadsheren wordt momenteel geëvalueerd en de uitkomsten
hiervan worden rond januari 2025 verwacht. Ook is de rechtspraak aan de slag met de
aanbevelingen van het rapport Verkenning Werkdruk. Deze aanbevelingen en de evaluatie
van de opleiding richten zich onder meer op het verminderen van het tekort aan rechters.
Om de capaciteit tijdelijk op te hogen is een tijdelijke wet in werking getreden die
het mogelijk maakt om rechters en raadsheren van zeventig jaar en ouder in te zetten
tot de leeftijd van drieënzeventig jaar.18 Deze wet heeft een looptijd van drie jaar.
7. Stand van zaken EU-Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
In de voortgangsbrief aanpak seksuele misdrijven van 19 juni 2024 is toegelicht dat
de Europese Commissie in het kader van de Europese strategie voor een meer effectieve
strijd tegen seksueel misbruik van kinderen op een samenstel van initiatieven inzet,
waaronder de herziening van de EU-Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik
en seksuele uitbuiting en van materiaal van seksueel misbruik van kinderen.
Inmiddels heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) op 13 december jongstleden
een politiek akkoord op het voorstel voor de richtlijn, een zogenaamde algemene oriëntatie,
bereikt.19 Dit in afwachting van het standpunt van het Europees Parlement op het voorstel.
Het voorstel richt zich op de strafbaarstelling van seksueel misbruik, de opsporing
en vervolging daarvan en versterking van preventie en ondersteuning aan slachtoffers.
Uw Kamer is in het BNC-fiche geïnformeerd over het voorstel.20
Het kabinet steunt een EU-aanpak van (online) seksueel kindermisbruik en seksuele
uitbuiting. Een gezamenlijke aanpak is gezien het grensoverschrijdende karakter ervan,
essentieel voor een effectieve bestrijding hiervan. Het kabinet verwelkomt daarom
het voorstel tot herziening van de richtlijn. Nieuwe technologische ontwikkelingen
volgen elkaar in een rap tempo op en het kabinet acht het aanpassen van de huidige
wetgeving van belang in het licht van deze ontwikkelingen.
Op enkele punten was het kabinet kritisch op het voorstel. Het kabinet heeft zich
onder andere ingezet voor heldere afbakeningen van de strafbaarstellingen, zodat bepalingen
niet verder gaan dan noodzakelijk om het doel van de richtlijn te verwezenlijken en
inpasbaar zijn in het Nederlandse stelsel van strafbaarstellingen. Daarnaast had het
kabinet – zoals ook in het BNC-fiche aangegeven – aarzelingen bij de bepaling over
de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie
op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen, gezien de bestaande
Nederlandse VOG-systematiek. Ook was het kabinet kritisch over de voorgestelde aangifteplicht,
omdat deze een drempel kan opwerpen voor kinderen om hulp te zoeken en zo een averechts
effect kan hebben. Nederland wilde ruimte behouden voor de huidige werkwijze, onder
andere op basis van de bestaande meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Verder heeft het kabinet zich positief opgesteld tegenover het meenemen van kindersekspoppen
in de richtlijn.21
De belangrijkste Nederlandse zorgen zijn in het voorstel geadresseerd. Naar het oordeel
van het kabinet zijn de strafbaarstellingen duidelijk afgebakend, goed afgestemd op
het internationale kader dat van toepassing is en inpasbaar in het Nederlandse stelsel.
In verband met het krachtenveld is het onderwerp van de kindersekspoppen geadresseerd
in een overweging bij de richtlijn, waarin lidstaten worden aangemoedigd om gedragingen
met kindersekspoppen, waaronder de productie daarvan, strafbaar te stellen. Ook laat
het voorstel voldoende ruimte voor toepassing van de Nederlandse VOG-systematiek en
van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
8. Stand van zaken EU-Verordening ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik
Op 29 november jongstleden heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer een
brief toegezonden over de EU-Verordening ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik.
De brief benoemt enkele uitgangspunten van Nederland voor de onderhandelingen in Brussel,
specifiek ten aanzien van het detectiebevel, en besteedt aandacht aan de vragen die
daarbij rijzen. De motie van het lid Kathmann (GL-PvdA) c.s. is met de brief van 29 november
afgedaan (Kamerstuk 32 317, nr. 906).22
9. Intensivering aanpak seksueel kindermisbruik
Bij brief van 14 november jongstleden heeft de Minister van Justitie en Veiligheid
uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet 7,5 miljoen euro extra beschikbaar heeft gesteld
voor de aanpak van seksueel kindermisbruik en, voor een klein deel, mensenhandel.23 De capaciteit van de opsporingsteams die zich met de bestrijding van seksueel kindermisbruik
bezighouden, wordt hiermee versterkt. Met behulp hiervan wordt het opsporingsvermogen
versterkt via onder andere de ontwikkeling van specifieke tooling en de inzet van
artificiële intelligentie. Verder maakt het kabinet middelen vrij voor de implementatie
van de herziening van de EU-richtlijn mensenhandel en wordt geanticipeerd op de grote
uitdagingen die nieuwe EU-wet- en regelgeving op het gebied van (online) seksueel
kindermisbruik naar verwachting met zich mee gaat brengen (zie onder 7 en 8).
10. Invoeringstoets ATKM
Vanaf 1 juli 2024 is de wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch
materiaal in werking getreden waarmee de ATKM bevoegdheden heeft verkregen voor de
handhaving ten aanzien van kinderpornografisch materiaal. Deze wet regelt onder meer
de bevoegdheden voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van communicatiediensten
te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk
te handhaven wanneer zij dat niet doen. Aanbieders van hostingdiensten die weigeren
verwijderverzoeken van het Meldpunt Kinderporno (onderdeel van Offlimits) op te volgen
kunnen binnenkort handhavende maatregelen ondervinden op last van de ATKM. De ATKM
en Offlimits leggen thans de laatste hand aan samenwerkingsafspraken om dit in de
praktijk te effectueren. Om de ATKM daarmee sluitstuk te laten zijn van de zelfregulering,
zullen burgers in eerste instantie gestimuleerd worden om eerst melding te doen bij
Offlimits. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer zal een invoeringstoets worden
uitgevoerd, waarbij in het bijzonder de samenwerking tussen het Meldpunt Kinderporno
en de ATKM mee zal worden genomen. Daarin wordt aandacht besteed aan het bestaan van
twee meldpunten waar burgers kinderpornografisch materiaal zouden kunnen melden, conform
de aangenomen motie van de leden Mutluer (GL-PvdA) en Kathmann (GL-Pvda).24
11. Overblocking
De ATKM treedt met sectorpartijen in overleg in de door hen ingerichte sectorraad
waarin de internetsector breed vertegenwoordigd is. In de sectorraad zal de ATKM bij
deze partijen input ophalen om gezamenlijk de zorgen te adresseren die leven ten aanzien
van het onderwerp overblocking. Op basis van de Wet bestuursrechtelijke aanpak kinderpornografisch
materiaal kan de ATKM namelijk naast hostingsdiensten eveneens aan internet access
providers een bevel tot ontoegankelijkmaking opleggen. Een internet access provider
is technisch niet in staat om een afbeelding of video ontoegankelijk te maken maar
enkel een website te blokkeren. Daarom dient de ATKM delicaat om te gaan met een dergelijke
bevoegdheid en dient deze enkel in vergaande gevallen ingezet te worden. De visie
van de sector over de inzet van deze bevoegdheid en de volgordelijkheid van aanbieders
is daarom van groot belang en zal mee worden genomen bij de verdere inrichting van
de uitvoeringspraktijk door de ATKM.
Hiermee beschouw ik de toezegging om het risico op overblocking te betrekken in het
beleid en de doelen van de autoriteit,25 gedaan tijdens het wetgevingsoverleg bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch
materiaal op 16 mei 2024, als afgedaan.
Tot slot
De cijfers en verhalen van slachtoffers en omstanders laten ons zien dat het van belang
is dat we ons nationaal en internationaal onverminderd blijven inzetten in de bestrijding
van seksuele intimidatie en seksueel geweld. Over de stappen die worden gezet in de
aanpak, zullen wij uw Kamer, mede door middel van deze voortgangsbrieven, op de hoogte
houden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
I. Coenradie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.