Brief regering : Voortgang verduurzaming industrie
29 826 Industriebeleid
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 214
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2024
De industrie is van groot belang voor Nederland. De sector draagt bij aan onze welvaart,
produceert de producten die we dagelijks gebruiken en genereert de banen van vandaag
en morgen. Daarnaast investeert een moderne, productieve industrie samen met onze
kennisinstellingen in innovatie en opschaling van technieken die de basis leggen voor
de toekomst. De industrie speelt met haar energie- en grondstoffenvraag bovendien
een centrale rol in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire
economie, waarin groei samengaat met groen. De kern van het beleid is gericht op groene
groei, het samenbrengen van verduurzaming én concurrentiekracht. We hebben de afgelopen
jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke
stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO2-uitstoot daalde. Dat is de manier waarop het kabinet zich inzet om de nationale en
internationale klimaatdoelen te halen en de industrie te faciliteren om de kansen
te benutten die voortkomen uit de transitie. Het is belangrijk dat we deze kansen
nu pakken om schone bedrijven die een toegevoegde waarde hebben een toekomst te bieden
in Nederland.
De ambitie voor CO2-reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen
van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030
ten opzichte van 19901. Er zijn hiervoor belangrijke stappen gezet waardoor de uitstoot van de industrie
in afgelopen jaren substantieel gedaald is (4,2 Mton CO2-equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021)2. Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. Dit beeld komt
ook naar voren in mijn eerste gesprekken als Minister met de energie-intensieve industrie,
en wordt bevestigd in de cijfers van de NEa3 en de Top 60 interviews gehouden door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
met de grootste industriële uitstoters van broeikasgassen4. We moeten constateren dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie
onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis. Daarnaast is de
transitie naar een klimaat neutrale industrie in een uitdagende fase terecht gekomen,
waarbij de weg naar netto-nul hobbelig is. De opgelopen rente voor investeringen,
hoge energieprijzen en nettarieven en onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur
beschikbaar is, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Dat
neemt niet weg dat bedrijven verduurzaming als essentieel onderdeel van hun toekomstvisie
zien.
Deze ontwikkelingen laten zien dat beleid gericht op verduurzaming van de industrie
en een gezondere leefomgeving naast ambitieus ook haalbaar, uitvoerbaar en betaalbaar
moet zijn. Hier ligt een grote opgave voor het kabinet en de industrie. Het kabinetsbeleid
moet ervoor zorgen dat het investeringsklimaat verbetert en de randvoorwaarden op
orde zijn. Dan blijft Nederland aantrekkelijk om in te investeren door de goede ligging,
verbindingen en kennis en kunnen bedrijven met een groen en schoon verdienmodel ondernemen
in Nederland. Het is tegelijkertijd aan de industrie om de handschoen op te pakken
en op korte termijn concrete verduurzamingsstappen te zetten en bij te dragen aan
een gezondere leefomgeving. Dat is dan ook de koers die ik wil varen: vol ambitie
de grote verduurzamingsopgave voor de industrie te lijf gaan, in de wetenschap dat
de komende jaren vol uitdagingen zullen zijn. Samen met de industrie werken we aan
de grote investeringen die zullen leiden tot een groene en concurrerende industrie
in Nederland.
Ook in de EU is er veel aandacht voor groene groei. Het Draghi-rapport stelt voor
om met een gezamenlijk plan op EU-niveau te komen omtrent de-carbonisatie en concurrentievermogen.
Draghi ziet de energie-intensieve industrie als een belangrijk en vitaal onderdeel
van de Europese economie. Ook de nieuwe Europese Commissie heeft een Clean Industrial
Deal aangekondigd om de Green Deal te complementeren en in te zetten op een concurrerende
industrie in Europa. Het kabinet zet zich hier actief voor in, aangezien het kabinet
ervan overtuigd is dat toekomstig verdienvermogen nauw samenhangt met het realiseren
van onze klimaatdoelstellingen en vice versa. Om meer positieve investeringsbeslissingen
te krijgen, is cruciaal dat we – zeker binnen Europa – een gelijk speelveld creëren
en borgen dat Europees beleid de basis is voor onder meer normerende maatregelen die
de vraagzijde van de groene business case kunnen maken. Onze industriële bedrijven
opereren immers in een zeer competitieve, internationale omgeving.
Nederland kan echter niet enkel wachten op Europese voorstellen, in de wetenschap
dat we zelf ook maatregelen moeten nemen om het investeringsklimaat te verbeteren
en verduurzaming en een gezondere leefomgeving mogelijk te maken. In de afgelopen
periode is er dan ook ingezet op maatwerkafspraken buiten de top-20 uitstoters. Dit
heeft geleid tot ondertekening van Expression of Principles (EoP) met Alco Energy
Rotterdam en met Coöperatie Koninklijke Cosun. Daarnaast zijn er ook twee maatwerksubsidies
toegekend voor ROCKWOOL en Yara Sluiskil in het kader van de aanpak piekbelasting
industrie voor stikstofemissiereductie. Het kabinet ondersteunt ook de noodzakelijke
innovaties die nodig zijn om de bedrijven van de toekomst een kans te geven. Afgelopen
zomer heb ik vanuit het Nationaal Groeifonds de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie
Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers,
zonnepanelen en batterijen gepubliceerd.
Om het investeringsklimaat op orde te brengen en de verduurzaming door te zetten is
echter meer nodig. Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten
lopen met buurlanden, zodat Nederlandse bedrijven kunnen concurreren met het buitenland.
In het voorjaar van 2025 zal het kabinet, na publicatie, reageren op de beleidsaanbevelingen
van het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur5. In het IBO volgen concrete beleidsopties die zowel bijdragen aan onze concurrentiepositie
als de betaalbaarheid van energie voor bedrijven. Daarnaast onderzoekt het kabinet
momenteel welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen.
Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie,
waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse
innovatie in groene technieken en producten.
Met het oog op het geplande commissiedebat over de verduurzaming van de industrie
geef ik, mede namens de Staatssecretaris van I&W, in deze brief aan waar we nu staan,
welke beleidsmatige koers het kabinet wil varen en geef ik een nadere uitwerking van
de relevante delen in het Regeerprogramma dat het kabinet op 13 september jl. aan
de Tweede Kamer heeft verzonden. Daarbij ga ik in op de ombouw van de industrie (paragraaf
1), opbouw van de industrie (paragraaf 2), het internationaal en gelijk speelveld
(paragraaf 3), randvoorwaarden en instrumenten (paragraaf 4) en stikstof (paragraaf
5). Naast de verduurzaming van de industrie heeft het kabinet ook veel aandacht voor
de verduurzaming van het mkb. De vorderingen op dit beleidsterrein zijn opgenomen
in de meest recente Kamerbrief over verduurzaming van het mkb6. Daarnaast is in de bijlage de appreciatie van de Antwerpen verklaring opgenomen,
zoals toegezegd door de voormalig Minister voor Klimaat en Energie voor de vaste Kamercommissie
op 21 maart jl.7.
1. Ombouw van de industrie
Het kabinet zet zich in op de ombouw van bestaande industrie naar groene productieprocessen,
met als doel het faciliteren van verduurzaming, snellere CO2-reductie en een gezondere leefomgeving. Het is hierbij cruciaal dat er commitment
is van zowel de overheid als bedrijven om de gestelde reductiedoelen te halen.
Top 60 interviews
Door RVO zijn begin dit jaar interviews gehouden met de 54 grootste uitstoters van
broeikasgassen, ook bekend als de Top 60 interviews, om inzicht te krijgen in de voortgang
van hun verduurzamingsprojecten en knelpunten die bedrijven ervaren. De rapportage
is als bijlage aan deze kamerbrief toegevoegd.
Uit de interviews komt naar voren dat de overgrote meerderheid van de bedrijven verduurzaming
als sterk noodzakelijk voor hun toekomstperspectief ziet. Daarnaast blijkt het sentiment
bij bedrijven verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit
van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten
zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling
van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte
uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals
de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies.
Ondanks deze uitdagingen, is de transitie wel onderweg. De geïnterviewde bedrijven
hebben gezamenlijk plannen om CO2-emissies in 2030 jaarlijks 20 Mton te reduceren ten opzichte van 2021; voor 13 Mton
is de besluitvorming definitief of worden de projecten als tamelijk zeker aangegeven,
de overige 7 Mton betreft onzekere projecten.
Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer
te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen
niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis
van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling
voor de industrie in 2030 te realiseren8. Op basis van de uitkomsten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 die binnenkort
verschijnt, zal worden beschouwd in hoeverre alternatief beleid nodig is. In de interviews
is ook gekeken naar de plannen na 2030 en het stemt positief dat bedrijven aangeven
dat er voor deze periode meer verduurzamingsplannen zijn met een jaarlijkse CO2-reductie van 10 Mton. Gelet op het Europese ETS waarin na 2039 geen nieuwe emissierechten
meer op de markt komen, zullen bedrijven ook in die jaren grote stappen moeten zetten.
Het ETS fungeert daarmee als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald
worden.
Maatwerkaanpak verduurzaming industrie
De Kamer is eerder in verschillende Kamerbrieven over de voortgang van de maatwerkaanpak
geïnformeerd9. Op 18 maart jl. is de Kamer voor het laatst geïnformeerd10. Er is daarbij aangegeven dat het komen tot concrete afspraken een complex en langdurig
proces is. Dit is ook terug te zien in de eerder genoemde Top 60 interviews: de weg
van ambitie naar realisatie is niet eenvoudig en kan tijdrovender zijn dan vooraf
ingeschat. In de afgelopen maanden zijn er echter weer belangrijke stappen gezet11.
Tekstbox 1: Ondertekening Expression of Principles (EoP) Alco Energy Rotterdam en
Coöperatie Koninklijke Cosun.
In bovengenoemde voortgangsrapportage van 18 maart jl. is aangegeven dat vanwege de
verhoogde doelstelling voor de maatwerkaanpak ook bedrijven buiten de top 20 grootste
uitstoters benaderd zijn voor een maatwerktraject. In de Kamerbrief van 8 mei jl.
is de Kamer geïnformeerd over de start van de maatwerkaanpak bij een drietal bedrijven,
waaronder twee cluster 6 bedrijven.
Op 10 oktober 2024 is met Alco Energy Rotterdam en Coöperatie Koninklijke Cosun de
eerste fase positief afgesloten en is, als gevolg van deze aanpak, met beide bedrijven
een Expression of Principles (EoP) getekend.
Deze bedrijven hebben elk de ambitie om circa 70% CO2-reductie te realiseren tussen 2020 en 2030. Samen resulteert dit in een jaarlijkse
CO2-reductie van 0,5 Mton. Daarnaast willen zij zich inzetten om impact op de leefomgeving
te beperken en diverse innovaties te onderzoeken om hun klanten te helpen verduurzamen.
Dit is een eerste stap in de richting van bindende maatwerkafspraken.
Naast deze twee bedrijven is nog met twee andere bedrijven buiten de top 20 het gesprek
gevoerd over een mogelijke maatwerkafspraak. Na een intensieve verkenning met FrieslandCampina
is samen geconcludeerd dat het starten van een maatwerktraject voor hun fabrieken
geen aanvullende waarde heeft. Tot slot is recent een verkenning gestart met Smurfit
Westrock voor mogelijke maatwerkafspraken. Deze gesprekken lopen nog.
Voor wat betreft het maatwerktraject met Tata Steel Nederland is op 26 april jl. het
onderhandelingsmandaat vastgesteld12, nadat eind maart de kabinetsreactie op het advies van externe adviseurs Wijers/Blom
was uitgebracht13. De onderhandelingen met Tata Steel over verschoning en verduurzaming van de staalproductie
in de IJmond zijn sinds die tijd gaande. De Kamer wordt waar mogelijk en waar nodig
(wegens de (mogelijke) koersgevoeligheid, vertrouwelijkheid van de onderhandelingen
en onderhandelingspositie van de Staat) in (vertrouwelijke) technische briefings en
brieven over de voortgang geïnformeerd. De reactie op het tweede advies van de Expertgroep
Gezondheid IJmond, dat namens de Staatssecretaris van I&W op 4 oktober jl. aan de
Kamer is gezonden14, volgt voor het Kerstreces.
In het kader van de maatwerkaanpak willen we onder meer maatwerksubsidies kunnen verstrekken
voor die projecten van de grootste CO2-uitstoters waarvoor generieke subsidie-instrumenten niet passend zijn. Het verkrijgen
van goedkeuring hiervoor blijkt een tijdrovend proces. Afgelopen jaar is met de Europese
Commissie (EC) gesproken over mogelijkheden voor maatwerkfinanciering voor verduurzamingsprojecten
van maatwerkbedrijven. Op basis hiervan is een instrument ontworpen dat past binnen
de kaders van het tijdelijk crisissteunkader voor staatssteun (Temporary Crisis and
Transition Framework, TCTF). De EC heeft op 25 juli jl. goedkeuring gegeven aan dit
instrument. Op 9 september jl. is een eerste oproep voor ambitieuze voorstellen voor
CO2-reductie opengesteld voor bedrijven die een Joint Letter of Intent (JLoI) met de
Staat hebben gesloten.
Toekomsttraject maatwerk
De intensieve contacten met de maatwerkbedrijven hebben afgelopen twee jaar diepgaande
inzichten opgeleverd in de projecten, business cases, risico’s en strategische overwegingen
van hoofdkantoren en aandeelhouders. Hierdoor weten we beter dan voorheen welke randvoorwaarden
echt bepalend zijn en hoe die vormgegeven moeten worden, maar ook dat investeringsbeslissingen
genomen worden in een complex en tijdrovend samenspel van vele factoren. Ambitieuze
bedrijven die aangeven voor de realisatie van hun ambities aanvullende steun van publieke
zijde nodig hebben, kunnen worden geholpen met de maatwerkaanpak. Niet alle bedrijven
uit de doelgroep maken hier gebruik van. Tussen de fase van de EoP en de JLoI is nodig
dat de ambities worden vertaald in concrete business-cases. Als die uitblijven, stokt
het maatwerktraject. We voeren nu gesprekken met de bedrijven, maar het mag duidelijk
zijn dat, als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor
concrete investeringen in Nederland, we op afzienbare termijn stoppen met maatwerkgesprekken
en de vrijkomende capaciteit inzetten bij de bedrijven waar dat wel het geval is.
In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak
voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam
kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor
de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. De Kamer wordt hierover geïnformeerd
als deze verkenning is afgerond.
2. Opbouw van de industrie
De inzet van het kabinet is dat versterking van het Nederlandse verdienvermogen en
de klimaattransitie hand in hand gaan. Met de opbouw van nieuwe, schone industrie
kan Nederland een groene toekomstbestendige groei bewerkstelligen. Daarvoor zijn investeringen
in nieuwe bedrijvigheid essentieel. Samen met bestaande en nieuwe innovatieve bedrijven
en organisaties zet het kabinet zich in om te bouwen aan de groene economie van morgen,
waarbij ruimte wordt gegeven aan ondernemerschap en creativiteit.
Nieuwe industrie
De hoofdrolspelers in de nieuwe economie zullen deels bestaande bedrijven zijn die
zich richten op groene toepassingen, maar ook nieuwe spelers met technologieën en
producten die we ons nu nog niet kunnen voorstellen. Zij zorgen voor kansen om te
groeien naar een mondiaal concurrerende, groene industrie, die tevens strategisch
autonoom kan opereren. Daarnaast is baanbrekende innovatie met nieuwe jonge bedrijven
belangrijk voor de dynamiek in de industrie. Start-up’s & scale-up’s, duurzame buitenlandse
bedrijven die zich in Nederland willen vestigen en bestaande bedrijven met groene
technologieën moeten in de gelegenheid gesteld worden te groeien. Deze bedrijven worden
geholpen met financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium,
begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM’s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het
Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio’s.
Voor de ontwikkeling van nieuwe industrie werk ik nauw samen met de Minister van Economische
Zaken, zodat we ons effectief op de door onze ministeries geformuleerde groeimarkten
richten.
Er zijn momenteel nog veel uitdagingen voor nieuwe, groene industrie om op termijn
concurrerend te zijn. Om investeringen in de groene economie te versnellen, kan actieve
inzet van de overheid op het gebied van marktcreatie, investeringsklimaat, innovatie
en vergroening noodzakelijk zijn. Daarom wil ik meer aandacht besteden aan de opbouw
van nieuwe industrie. In het eerste kwartaal van 2025 zal ik mijn aanpak hiertoe met
de Kamer delen.
Circulaire plastics
Circulaire maatregelen dragen bij aan de verduurzaming van onze industrie. Een belangrijke
productieketen is die van de plastics. Om plastics circulair te maken, gebruiken we
een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. De transitie naar circulair
plastic is essentieel om de klimaatdoelen te kunnen behalen, de afhankelijkheid van
fossiele grondstoffen te verminderen, en de leveringszekerheid van grondstoffen te
kunnen blijven waarborgen. Door middel van normeren, beprijzen en stimuleren wil het
kabinet de juiste kaders stellen voor de ontwikkeling van een stabiele markt voor
circulair plastic.
Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm,
die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht
om duurzame biogrondstoffen en/of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen.
Ook heeft het vorige kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds
geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij
deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen
voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen
zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat.
De uitkomsten van de recente internetconsultatie van dit wetsvoorstel zijn onlangs
gepubliceerd. Op basis van deze uitkomsten zal de Staatssecretaris van I&W in samenspraak
met de betrokken bewindspersonen de Kamer informeren over het vervolg van dit wetsvoorstel15. In het Regeerprogramma is daarnaast een plasticheffing aangekondigd, met een beoogde
opbrengst van € 547 miljoen per jaar vanaf 2028. Het kabinet zal de komende maanden
in kaart brengen op welke manieren de plasticheffing uit het Regeerprogramma vormgegeven
kan worden en wat de gevolgen daarvan zijn, ook in combinatie met de genoemde plastic
norm. Ook wordt gekeken naar alternatieve manieren om tot de genoemde opbrengst te
komen. Op basis hiervan vindt besluitvorming bij de Voorjaarsnota 2025 plaats.
3. Internationaal en gelijk speelveld
Om in Nederland te kunnen profiteren van de kansen die de transitie biedt, moeten
we inzetten op een Europees en mondiaal gelijk speelveld, stevig Europees groen industriebeleid,
betaalbare energie en gedegen partnerschappen met gelijkgestemde landen.
Elektriciteitskosten
De nettarieven lopen snel op voor de industrie. Ten dele vanwege grote investeringen
die netbeheerders moeten doen om ons elektriciteitssysteem toekomstbestendig te maken,
anderzijds omdat verschillende regelingen gericht op grootgebruikers van elektriciteit
zijn vervallen.
Een van de maatregelen om Europese industrie te ondersteunen die concurreert op wereldmarkten
is de indirecte kostencompensatie (IKC-regeling) welke de EU-ETS-kosten die elektriciteitsbedrijven
aan eindverbruikers doorberekenen, compenseert. Veel lidstaten maken gebruik van deze
maatregel om hun industrie te steunen. Als lidstaten deze maatregel verschillend inzetten,
ontstaat er echter op Europees niveau een ongelijk speelveld. In Nederland is de IKC-regeling
in 2023 stopgezet, en nadien is afgelopen voorjaar besloten de regeling in 2024 één
jaar opnieuw open te stellen. Ook geven veel lidstaten korting aan grootverbruikers.
In Nederland gebeurde dat via de zogenoemde volumecorrectieregeling. Deze is in Nederland
door ACM niet langer toegepast onder verwijzing naar Europese regelgeving16. Andere lidstaten waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken houden deze vergelijkbare
regelingen vooralsnog in stand17.
Onder meer naar aanleiding van signalen over de impact van stijgende netwerktarieven
op de mogelijkheden van de industrie om te verduurzamen, is afgelopen mei een interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gestart. Doel van
dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen
in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040 en de bekostiging en financiering
ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief om een gelijk speelveld te
borgen. Hiermee wordt deels invulling gegeven aan de motie Van Houwelingen18. Het kabinet reageert bij de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het
IBO. In de kabinetsreactie zal ook de optie voor eventuele verlenging van de IKC-regeling
worden bezien.
Duurzame koolstof
Olie en gas zijn, naast brandstoffen voor energie, ook belangrijke grondstoffen voor
de industrie. In het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) wordt minimalisatie van fossiel
grondstofgebruik in 2050 als doel genoemd19. Daartoe is het cruciaal om – parallel aan de energietransitie – te werken aan de
transitie van fossiele naar duurzame grondstoffen. Samen met de Staatssecretaris van
I&W wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof
en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Er wordt beoogd
dit in juli 2025 naar de Kamer te sturen.
Op Europees niveau heeft Nederland het initiatief genomen een Joint Statement on a European Sustainable Carbon Policy Package op te stellen20. Dit statement benadrukt dat, om het concurrentievermogen en groene groei van Europese
chemische industrie te borgen, het nodig is om gebruik van duurzame koolstofbronnen
te stimuleren. Daarvoor is een Europees beleidsraamwerk nodig wat stuurt op marktcreatie,
beschikbaarheid van duurzame koolstof en een gelijk speelveld. Dit statement is inmiddels
ondertekend door 6 andere lidstaten en op 16 april jl. aangeboden aan EU-Commissaris
Hoekstra.
Antwerpen-verklaring en Draghi-rapport
Het is een goede zaak dat de industrie haar behoeften met betrekking tot de transitie
naar klimaatneutraliteit kenbaar maakt. Publiek-private samenwerking zal een cruciale
rol spelen bij de verduurzaming van de industrie, zowel op het gebied van financiering
als regelgeving. In dat kader verwelkom ik initiatieven zoals de Antwerpen-verklaring.
Mijn appreciatie is als bijlage aan deze Kamerbrief toegevoegd. Hierbij wordt voldaan
aan de toezegging van de voormalig Minister voor Klimaat en Energie aan de vaste Commissie
voor Economische Zaken en Klimaat tijdens het debat van 21 maart jl. over een EU-klimaatdoel
voor 204021.
In het recent uitgekomen Draghi-rapport schetst Draghi een overkoepelend beeld van
de Europese economie en constateert hij een achterblijvende productiviteitsgroei in
vergelijking met de Verenigde Staten. Draghi doet voor een tiental sectoren aanbevelingen,
waaronder de energie-intensieve industrie. Toenemende uitdagingen zoals ambitieuze
Europese decarbonisatie in combinatie met structureel relatief hogere energieprijzen
leiden tot een verslechtering van de Europese concurrentiepositie. Door implementatie
van de Green Deal wordt de Europese industrie echter toonaangevend op het gebied van
groene innovatie, mits er sprake is van een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het
kabinet zal zich in de EU dan ook sterk maken voor het versnellen en harmoniseren
van wetgeving voor groene groei. Het kabinet is op 4 oktober jl. met een kabinetsreactie
op het Draghi-rapport gekomen22.
4. Randvoorwaarden en instrumenten
Om groene groei mogelijk te maken, is het creëren van de juiste randvoorwaarden essentieel.
Randvoorwaardelijk beleid is gericht op het scheppen van een context waarin groene
bedrijvigheid kan ontstaan en groeien. Om groene groei te faciliteren, is een uitgebreid
instrumentarium beschikbaar, gericht op innovatie, uitrol van duurzame technieken
en stimulering van duurzame productie. Op 12 september jl. heb ik toegezegd voorafgaand
aan het komende commissiedebat op 17 oktober de Kamer te informeren over de uitkomsten
van de gesprekken over de Delta Rhine Corridor23. Momenteel vinden intensieve gesprekken plaats met de initiatiefnemers in het project
(Gasunie, Tennet en het ammoniak consortium) over de gezamenlijke planning en mogelijke
alternatieve tracés voor individuele modaliteiten. Ik heb de intentie om met mijn
collega’s in het kabinet de komende maanden een besluit te nemen over hoe de oorspronkelijke
doelstellingen van het project het beste gerealiseerd kunnen worden. Ik verwacht de
Kamer hierover per brief begin december te informeren.
Nationaal Programma Verduurzaming Industrie
Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma, zet het kabinet het Nationaal Programma
Verduurzaming Industrie (NPVI) voort24. Het doel van het NPVI is om verduurzaming van de industrie te versnellen, met als
focus het halen van de klimaatdoelen in 2030. Het programma biedt inzicht in de complexiteit
van de opgaven, stuurt op het oplossen van concrete knelpunten en faciliteert de samenwerking
tussen de partners. Ook brengt het NPVI relevante programma’s en projecten samen.
In de Kamerbrief Voortgang verduurzaming industrie d.d. 8 mei jl. heeft de voormalig
Minister van Economische Zaken en Klimaat de Kamer geïnformeerd over het opleveren
van een geactualiseerde Routekaart Verduurzaming Industrie25. De Routekaart wordt beschouwd als het fundament van het Nationaal Programma. Naast
dat de Routekaart inzicht geeft in de belangrijkste bestaande beleids- en realisatietrajecten
biedt het mogelijkheden om de voortgang van mijlpalen te monitoren en om op te sturen.
Als bijlage aan deze Kamerbrief stuur ik de Kamer de geactualiseerde Routekaart NPVI
Editie 2, mede ook naar de Eerste Kamer26.
Clusteraanpak
In de industriële clusters is de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat
vorig jaar gestart met een versterkte clusteraanpak met de partners van het NPVI.
De aanpak omvat 5 geografische industriële clusters en een zesde cluster bestaande
uit bedrijven met een CO2-reductieopgave verspreid door heel Nederland. In elk cluster is een clusterregisseur
aangesteld die werkt aan het creëren van meer inzicht in lopende projecten en afhankelijkheden,
zodat knelpunten (versneld) kunnen worden opgelost, vertraging voorkomen en versnellingskansen
in beeld gebracht. Daarnaast zorgt de clusteraanpak voor een verbeterde samenwerking
en besluitvorming tussen industrie, netbeheerders en overheden. Wanneer vertraging
dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs
het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde
actie bespreekbaar te maken in de stuurgroep NPVI.
Cluster 6 actieplan
In september 2023 is met de Kamer het Actieplan cluster 6 gedeeld27. Er wordt momenteel gewerkt aan een update van het Actieplan met een invulling van
de regionale aanpak voor cluster 6 bedrijven. Dit betekent een opschaling van de cluster
6 aanpak waarbij gekeken wordt naar lokale oplossingen voor bedrijven in de regio.
De casusaanpak uit het Actieplan wordt komende tijd voortgezet. In die aanpak zijn
op dit moment zes bedrijven met in totaal 9 productielocaties onderhanden. In deze
aanpak wordt gezocht naar een oplossing, vaak in een vastgelopen verduurzamingsproject.
De casus Saint-Gobain, een cluster 6 bedrijf, is met de plaatsing van een hybride
glaswoloven succesvol afgesloten. Voor de toekomstige verduurzamingsopgaven van de
betreffende productielocatie kan een soortgelijke aanpak dan ook kansrijk zijn. In
het algemeen, geven cluster 6 bedrijven aan dat er voldoende potentieel is voor forse
CO2-reductie in 2030 en verduurzaming noodzakelijk is voor hun toekomst, maar dat ze
in de praktijk knelpunten ervaren zoals onder andere netcongestieproblematiek.
Cluster Energie Strategieën
De 5 industrieclusters hebben in samenwerking met netbeheerders, overheden en de cluster
regisseurs op 12 september jl. de vernieuwde Cluster Energie Strategieën (CES’en)
aan mij aangeboden28. Voor cluster 6 zijn voor het eerst door de verschillende provincies samen met de
cluster 6 organisatie provinciale Cluster Energie Strategieën opgesteld (pCES’en).
Om een landelijk beeld te vormen van de verduurzamingsplannen van de decentrale industrie
worden de pCES’en samengevat in een overkoepelende cluster 6 CES. De pCES’en dienen
daarnaast als input voor de tweede ronde pMIEK’s (provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat) waarbij de impact van de verduurzamingsplannen op de infrastructuur
in kaart wordt gebracht.
Naast deze aanpak voor de langere termijn zien we gelukkig dat er, door in te zetten
op flexibiliteit in de afname, ook nog uitbreiding van capaciteit bij bedrijven mogelijk
is. Een mooi voorbeeld hiervan is het cluster 6 bedrijf Sappi. Door een contract af
te sluiten voor flexibel vermogen is bij het bedrijf een uitbreiding mogelijk en kan
de netbeheerder ook andere klanten aansluiten.
Tekstbox 2: Cluster Energie Strategieën (CES’en).
In de CES’en beschrijven de clusters hun verduurzamingsplannen en daarmee veranderende
energievraag tot 2050; voor cluster 6 is dat gebeurd in een meer op de regio gerichte
variant. Deze verduurzamingsplannen laten zien dat CO2-afvang en opslag alsook waterstof veelal de beoogde verduurzamingspaden zijn van
de industrie. Ook elektrificatie is een veel genoemd pad, maar hoge nettarieven en
netcongestie vormen daarbij obstakels.
In de CES’en worden daarnaast ook infrastructuurprojecten aangedragen die extra aandacht
behoeven. PBL, TNO en RVO reflecteren momenteel op de uitkomsten van alle CES’en.
Zij maken een onafhankelijke rapportage over de resultaten, schetsen een landelijk
beeld van de voortgang van de verduurzaming van de industrie en geven advies over
de methode waarop de industrie wordt bevraagd naar hun verduurzamingsplannen. De Kamer
wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de uitkomsten van deze MIEK-ronde en de
reflectie van PBL, TNO en RVO.
Joint Taskforce Aramis
Om de CO2-reductie doelstellingen van de industrie te realiseren, is Carbon Capture and Storage
(CCS) essentieel. Een belangrijk project is Aramis, waarmee in de eerste fase een
transport- en opslagcapaciteit van 7,5 Mton per jaar wordt beoogd en op termijn een
opslagcapaciteit van 22 Mton per jaar mogelijk moet worden. Bij dit project zijn veel
partijen betrokken, die allemaal min of meer op hetzelfde moment een investeringsbesluit
moeten nemen. Naar aanleiding van de expert opinion van Prof. Mulder is, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 16 april jl.29, een publiek-private taskforce opgericht die de risico’s langs de Aramis-waardeketen
in kaart brengt en mogelijke publieke en private maatregelen om deze te mitigeren
onderzoekt30. De belangrijkste risico’s die bedrijven ervan weerhouden definitieve investeringsbesluiten
te nemen zijn in kaart gebracht. Op hoofdlijnen zijn dit: (1) risico op vertraging
door onvoldoende coördinatie tussen de verschillende deelprojecten, (2) risico op
vertraging in het vergunningen-proces, (3) het «vollooprisico» en (4) het risico op
kostenstijgingen, waardoor de uiteindelijke transport- en opslagtarieven voor een
deel van de emittenten te hoog worden voor een sluitende businesscase.
Op dit moment worden potentiële private en publieke maatregelen geëvalueerd die kunnen
helpen om deze risico’s te mitigeren. Private maatregelen zullen in elk scenario een
harde voorwaarde zijn voor het nemen van eventuele publieke maatregelen. Van bovengenoemde
risico’s moet de eerste door marktpartijen gemitigeerd worden, terwijl de tweede vraagt
om een gezamenlijke inspanning van overheid en marktpartijen. Voor de laatste twee
risico’s worden zowel private als publieke maatregelen in kaart gebracht. Op basis
van de uitkomsten van de Taskforce zal in het voorjaar 2025 worden bezien of, en zo
ja welke, interventie gewenst is.
Waterstof
Het kabinet heeft besloten om de jaarverplichting voor Renewable Fuels of Non-Biological Origin (RFNBO’s) in industrie te consulteren met het streven deze consultatie in de tweede
helft van oktober 2024 te openen, zodat partijen die willen indienen voor de tweede
openstelling van de OWE-regeling31 nog kennis kunnen nemen van de beoogde vormgeving van de jaarverplichting. De reacties
uit de consultatie neemt het kabinet mee in de verdere besluitvorming over invoering
van de jaarverplichting.
Daarnaast wordt gewerkt aan een voorstel voor vraagsubsidies voor het gebruik van
hernieuwbare waterstof in de industrie, waarbij verschillende varianten worden onderzocht.
De reacties van voornoemde consultatie worden ook meegenomen met de keuze voor vormgeving
van deze vraagsubsidies. Verder werkt de Staatssecretaris van I&W momenteel de raffinageroute
uit32, wat van belang is voor inzet van hernieuwbare waterstof bij raffinaderijen. Via
de raffinageroute wordt ook beoogd het aanbod van hernieuwbare waterstof te vergroten
die in andere industriële processen kan worden ingezet. Later dit jaar zal meer uitgebreide
informatie met de Kamer worden gedeeld over de voortgang van het waterstofbeleid,
voorafgaand aan het geplande Commissiedebat voor waterstof.
NIKI
Een belangrijk knelpunt zit bij de opschaling van complexe doorbraaktechnologieën
die bewezen zijn op demonstratie schaal, maar nog niet zijn toegepast op commerciële
schaal. Projecten die dergelijke nieuwe, vaak unieke, technieken toepassen zijn vaak
duurder dan projecten gebaseerd op bewezen technieken of continuering van exploitatie
van reeds bestaande installaties.
De Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) richt zich specifiek
op het ondersteunen van projecten in Nederland, waarbij innovatieve technologie op
commerciële schaal wordt toegepast en die leiden tot significante CO2-emissiereductie. Via de NIKI komt hiermee subsidie beschikbaar voor technieken met
een groot potentieel voor additionele CO2-emissiereductie waarvan de opschaling niet binnen bestaande subsidieregelingen past.
Inmiddels is de NIKI-regeling gefinaliseerd en zal de internetconsultatie binnenkort
van start gaan. De eerste openstelling is voorzien voor het eerste kwartaal van 2025
met een openstellingsbudget van € 211 miljoen. In dit kader kan de NIKI voorzien in
de opschaling van circulaire technieken op commerciële schaal binnen de industrie.
Hiermee is invulling gegeven aan de motie van Grinwis c.s.33.
Nationaal Groeifonds
Met het Nationaal Groeifonds wordt innovatie die nodig is om de bedrijven van de toekomst
een kans te geven ondersteund. Vanuit het Ministerie van KGG coördineren we lopende
innovatieprogramma’s, zoals GroenvermogenNL (waterstof, 838 miljoen euro), BiobasedCircular
(biobased chemie, 334 miljoen euro), SolarNL (Zon-PV, 412 miljoen euro) en Circular
Plastics NL (circulaire plastics, 220 miljoen euro). Daarnaast werk ik nauw samen
met de Minister van Economische Zaken voor programma’s zoals Material Independence
and Circular Batteries (Batterijen, 296 miljoen euro). Deze innovatieprogramma’s dragen
door middel van het ondersteunen van maakindustrie en bijbehorende ecosystemen bij
aan de klimaattransitie en aan de bedrijvigheid en weerbaarheid van de toekomst.
Tekstbox 3: Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie (IMKE).
Afgelopen zomer is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie
(IMKE) met een budget van € 148 miljoen gepubliceerd. De subsidie is op 1 oktober
jl. opengesteld. Het budget van de IMKE loopt via de NGF-programma’s GroenvermogenNL,
SolarNL en Material Independence and Circular Batteries (EZ).
De IMKE ondersteunt maakbedrijven die willen investeren in productielijnen voor zonnepanelen,
batterijen of elektrolyse-installaties. In deze sectoren is het momenteel lastig voor
bedrijven om op te schalen. Hierdoor zien we innovatieve start- en scale-ups naar
het buitenland vertrekken. Met deze subsidie worden bedrijven financieel ondersteund
om de investeringsbereidheid in cleantech in Nederland te vergroten.
CO2-heffing
Met de motie Erkens c.s. verzoekt de Kamer het kabinet om een hardheidsclausule in
de CO2-heffing industrie gericht op vermijdbare uitstoot uit te werken en te implementeren
per 1 januari 202534. In de Voorjaarsnota is de Kamer geïnformeerd dat een aparte hardheidsclausule, in
aanvulling op de reeds bestaande algemene hardheidsclausule, juridisch en uitvoeringstechnisch
onwenselijk en onuitvoerbaar is. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet extern
onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor een aparte hardheidsclausule.
Dit is geconcretiseerd als een verkenning naar nieuwe flexibiliteitsopties binnen
de CO2-heffing industrie, in aanvulling op de bestaande flexibiliteitsopties van handel
en verrekening. Dit onderzoek is op 7 oktober jl. met de Kamer gedeeld35.
Het kabinet gaat de optie van het opstellen van een handelsplatform nader uitwerken.
Daarnaast onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om bedrijven meer flexibiliteit
te bieden door eigen dispensatierechten uit de toekomst te lenen. Dit zou bedrijven
in staat stellen om een huidig tekort aan dispensatierechten te dekken met dispensatierechten
die ze in de toekomst zouden ontvangen. Hierdoor wordt de reductieopgave voor deze
bedrijven in de toekomst groter omdat de bedrijven minder dispensatierechten overhouden
in de jaren waaruit geleend is. Om te voorkomen dat deze reductieopgave tot hoge toekomstige
kosten leidt, is het de intentie van het kabinet deze optie enkel beschikbaar te stellen
voor bedrijven met concrete verduurzamingsplannen. Door gebruik te maken van deze
optie betalen de bedrijven minder of geen heffing in de jaren waarin verduurzaming
nog niet mogelijk is, bijvoorbeeld door ontbrekende infrastructuur. In het voorjaar
van 2025 zal worden besloten of deze optie in de wet opgenomen gaat worden.
In het Klimaatakkoord en het coalitieakkoord van Rutte IV is afgesproken dat eventuele
(niet beoogde) opbrengsten van de CO2-heffing ten goede komen aan de verduurzaming van de industrie. Het kabinet verwacht
op basis van recente studies, zoals de tariefstudie van het PBL, dat bedrijven gedurende
deze kabinetsperiode CO2-heffing zullen gaan betalen36. Daarom heeft het kabinet bij de Miljoenennota 2025 de terugsluis ingeregeld. Voor
de huidige kabinetsperiode (t/m 2028) is een raming gemaakt van de opbrengsten van
de CO2-heffing voor de industrie en Afval Verbrandingsinstallaties (AVI’s). Deze worden
toegevoegd aan het Klimaatfonds en zijn geoormerkt voor, respectievelijk, de verduurzaming
van de industrie en AVI’s. De raming wordt herzien als er een lastenrelevante beleidsmatige
mutatie van de CO2-heffing plaatsvindt. Over de inzet van de geraamde middelen wordt op een later moment
besloten.
In het Commissiedebat Carbon Capture & Storage (CCS) van 26 september jl. heb ik uw
Kamer toegezegd om de samenhang tussen de CO2-heffing, ETS en de SDE++ nader toe te lichten37. In de SDE++, de subsidie die de onrendabele top van CO2-reducerende technieken vergoed, wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs. Het in de SDE++
corrigeren voor de CO2-heffingsprijs zou ingaan tegen de wortel-stokgedachte in het beleid voor verduurzaming
van de industrie, waarbij enerzijds geborgd wordt dat de industrie de reductieopgave
realiseert (de stok) en anderzijds Nederland aantrekkelijk wordt gehouden voor nu
nog niet rendabele investeringen door verduurzamende industrie (de wortel). Het corrigeren
op basis van de ETS-prijs en niet de CO2-heffing helpt bovendien het gelijke speelveld binnen de EU te waarborgen. Aangezien
ETS in de hele EU van toepassing is, heeft de ETS-prijs geen invloed op de concurrentiepositie
van Nederlandse bedrijven ten opzichte van Europese concurrenten. De nationale CO2-heffing raakt daarentegen alleen Nederlandse bedrijven. Aangezien deze bedrijven
internationaal opereren, zijn zij bovendien minder goed in staat om de meerkosten
als gevolg van de nationale CO2-heffing door te berekenen aan hun afnemers. Deze toelichting is in lijn met de eerdere
beantwoording van Kamervragen uit 2021 over dit onderwerp38.
Innovatieve groene investeringen (DEI+)
Innovatieve groene investeringen in de industrie en energiesector worden gestimuleerd
door de DEI+ subsidieregeling die innovatieve demonstratieprojecten ondersteunt. De
regeling zal in 2025 worden voortgezet met aanvullende middelen uit het Klimaatfonds
(€ 88 miljoen). Met deze regeling kunnen bedrijven nieuwe groene processen, producten
en technieken verder ontwikkelen.
In de motie van het lid Grinwis c.s. wordt gevraagd om te onderzoeken hoe nieuwe recyclingcapaciteit
voor circulaire plastics versneld kan worden aangesloten op de energie infrastructuur39. Tevens bevat het een verzoek om passende opschalingsinstrumenten zoals DEI+, VEKI
en NIKI open te stellen voor uitrol van circulaire technieken als die aantoonbaar
CO2 reduceren. In de Kamerbrief Voortgang verduurzaming industrie d.d. 8 mei jl. is de
aanpak voor vergunning en aansluiting op infrastructuur alsook de ontwikkeling van
de diverse subsidieregelingen toegelicht40. Daarop aansluitend kan worden vermeld dat de bestaande subsidieregelingen DEI+ en
VEKI, investeringen in de circulaire economie kunnen ondersteunen als die ook bijdragen
aan de reductie van de CO2-emissie. Hiermee is er invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.
Netcongestie
Adequate energie-infrastructuur is een essentiële randvoorwaarde voor economische
activiteit. Netcongestie vormt momenteel een groot knelpunt dat het vestigingsklimaat
negatief beïnvloedt. De Kamer is recent geïnformeerd over de acties die het kabinet
onderneemt om het knelpunt van netcongestie te verminderen en mitigeren41.
5. Stikstof
De aanpak piekbelasting industrie, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 juni
202342, heeft als doel met industriële piekbelasters afspraken te maken over of, en hoe,
stikstofemissies versneld gereduceerd kunnen worden, boven op het wettelijk regime
dat geregeld wordt aangescherpt. Het betreft de 1943 industriebedrijven die behoren tot de circa 3000 piekbelasters44 over alle sectoren, die het RIVM heeft geïdentificeerd45. Net als de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat zet ik mij onverminderd
in om werk te maken van deze aanpak om de industrie een evenwichtige bijdrage te laten
leveren aan het oplossen van de stikstofcrisis. Het aandeel van de industrie aan de
stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca. 2,5% in 202146.
Bovenwettelijke reductie van ammoniakuitstoot
Subsidieregeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie
Momenteel is de nieuwe subsidieregeling voor beperking van ammoniakreductie in ontwikkeling.
De verwachting is dat de regeling binnenkort gepubliceerd wordt. Hiervoor is een budget
van € 54 miljoen beschikbaar. De beoogde regeling richt zich op de reductie van ammoniakemissie
bij grote (IPPC) installaties. Binnen de groep van industriële piekbelasters wordt
circa 90% van de ammoniakemissie bij dergelijke installaties geëmitteerd door vijf
bedrijven. De regeling is gericht op maatregelen die bovenwettelijk zijn, en zodoende
niet verplicht. Om deel te nemen aan de subsidiemaatregel dienen bedrijven een aanvraag
in via een tender, waarbij de aanvragen met de beste kosteneffectiviteit in aanmerking
komen voor subsidie. De tendersystematiek geeft een prikkel om een zo groot mogelijke
reductie van ammoniakemissie te organiseren. De projecten dienen uiterlijk in 2028
uitgevoerd te zijn. De verwachting is dat deze subsidiemodule leidt tot een jaarlijkse
ammoniakreductie tussen de 150.000 en 200.000 kilogram. Dit betreft 23–30% van de
totale ammoniakemissie van industriële piekbelasters.
Maatwerksubsidie ROCKWOOL
Daarnaast is onlangs goedkeuring gegeven voor het verlenen van een maatwerksubsidie
aan ROCKWOOL, fabrikant van steenwolisolatie. De subsidie van € 11,3 miljoen ondersteunt
bij de aanschaf van een verlengde uithardingsoven waarmee een alternatief bindmiddel
toegepast kan worden bij het vervaardigen van isolatieproducten. Dit zal resulteren
in een jaarlijkse ammoniak-reductie van 42.000 kilogram. Het project wordt stapsgewijs
uitgevoerd in de periode 2026 tot en met 2028 en leidt tot een aanzienlijke depositiereductie
van gemiddeld 5,68 tot 8,82 mol/ha/jaar op de omringende stikstofgevoelige Natura
2000-gebieden. ROCKWOOL heeft een reductieplan gepresenteerd om in totaal tot en met
2028 75% van de totale ammoniakemissie te reduceren, en toegezegd ook daarna door
te gaan met reductie van emissies.
Maatwerksubsidie Yara Sluiskil WESP-installatie
Ten slotte is voor Yara Sluiskil afgelopen periode een maatwerksubsidie goedgekeurd
ter waarde van € 11,5 miljoen voor de installatie van de nageschakelde WESP-technologie
(Wet Electrostatic Precipitator) op één van de granulatiefabrieken. Hiermee wordt een emissiereductie van 31.000
kilogram ammoniak en 48.000 kilogram ammoniumnitraatstof behaald. Met deze maatregel
levert Yara een belangrijke bijdrage aan de reductie van ammoniakemissies.
Benutting van stikstofdepositieruimte
De geëffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie
en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk
op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het
toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor
de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk
maken van woningbouw en/of andere urgente maatschappelijke opgaven. De komende periode
wil het kabinet met de relevante bevoegde gezagen en andere belanghouders bekijken
welke mogelijkheden er zijn.
Overige ontwikkelingen
Naast bovengenoemde subsidies is reductie van stikstofuitstoot in de industrie niet
incidenteel, maar structureel, als gevolg van jarenlange strenge doel- en emissiesturing.
Zoals door mijn ambtsvoorganger ook in de beantwoording van Kamervragen van de leden
Bisschop & Stoffer is toegelicht47, geldt voor industriële bedrijven al sinds de jaren ’90 dat zij zich dienen te houden
aan uitgebreide wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven, gekoppeld
aan de BBT. Deze BBT worden op hun beurt weer gebruikt door het bevoegd gezag bij
het vaststellen van de benodigde milieuvergunningen. Deze Europese emissiegrenswaarden
worden geregeld aangescherpt. Mede door deze internationale milieuwetgeving is de
uitstoot van stikstofoxiden (NOx) in de industrie- en energiesector met 79% gedaald in 2022, ten opzichte van 199048.
De afgelopen tijd zijn deze ontwikkelingen op wettelijk terrein nog verder versneld:
in de gehele industrie – niet alleen bij de piekbelasters – is zo streng mogelijk
vergunnen nu de norm. Vanuit het Schone Lucht Akkoord is op landelijk niveau afgesproken
dat het Rijk gemeenten en provincies ondersteunt om zoveel mogelijk aan de strenge
kant van de BBT-range te vergunnen. Dit ambitieuze voornemen wordt nu, enkele jaren
later, nogmaals op Europees niveau bekrachtigd: de recent herziene Richtlijn Industriële
Emissies (RIE), die 1 juli 2026 in werking treedt, verplicht bevoegde gezagen om zo
dicht mogelijk tegen de onderkant van de BBT-range te vergunnen. Bedrijven moeten
vanaf dat moment zelf hard kunnen maken waarom ze niet kunnen voldoen aan de onderkant
van deze range, en hiervoor bewijs aanleveren aan het bevoegd gezag. Naast het feit
dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden
vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen
al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten
leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1 januari 2024;
voor bestaande bedrijven vanaf 1 januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan
om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industriële installaties, zoals in de
voedings- en genotsmiddelenindustrie49.
Naast de aangescherpte milieunormen, zorgt een divers palet aan instrumenten voor
de algehele verduurzaming van de industrie, hetgeen weer zorgt voor een lagere uitstoot
van NOx. NOx-vorming ontstaat bij alle vormen van verbrandingsprocessen en heeft op die manier
een relatie met het vrijkomen van CO2. Met een breed palet aan beleids- en subsidiemaatregelen wordt er in de industrie
gewerkt om CO2, energiebesparing en daaraan gekoppeld NOx-reductie te realiseren; naast de energiebesparingsplicht geeft de CO2-heffing industrie en het EU ETS een prikkel om CO2 en energie te besparen waardoor ook NOx emissies worden gereduceerd. Daarnaast bieden subsidieregelingen zoals de SDE++ en
de VEKI, en de subsidies en afspraken van het CO2 maatwerk een ondersteuning voor verduurzaming. Uit de Emissieramingen van het PBL50blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie, als gevolg van de bovengenoemde factoren, verder zullen
dalen.
Met de bovengenoemde maatregelen voor de reductie van ammoniak is de insteek om het
beperkte budget voor de aanpak piekbelasting industrie zo effectief mogelijk in te
zetten om een bijdrage te leveren aan de vermindering van de stikstofbelasting op
natura 2000-gebieden. Het kabinet kijkt de komende maanden naar mogelijkheden om meer
bovenwettelijke reductie van ammoniakemissies binnen de industrie te realiseren.
Tot slot
In deze Kamerbrief heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
– Openbaar Vervoer en Milieu, de Kamer meegenomen in de stand van zaken van de verduurzaming
van de industrie. De industrie is hard op weg om te verduurzamen, maar er is nog veel
te doen. Om de industrie de mogelijkheid te geven te verduurzamen, zet het Kabinet
zich volledig in voor de tijdige realisatie van randvoorwaarden. Tegelijkertijd wordt
een zelfde commitment verwacht van het bedrijfsleven om concrete verduurzamingsprojecten
in gang te zetten en in Nederland te investeren. Op die manier kan de overheid samen
met bedrijven zorgen voor groene groei, een gezondere leefomgeving, realisatie van
de benodigde infrastructuur en het juiste (internationale) investeringsklimaat om
de noodzakelijke ombouw én opbouw te kunnen realiseren. Dit is noodzakelijk om de
klimaatdoelen te halen en tegelijkertijd een concurrerende, weerbare, toekomstbestendige,
schone en duurzame industrie in Nederland te hebben.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei