Brief regering : Reactie op verzoeken commissie over de arresten van het gerechtshof Den Haag d.d. 28 mei 2024 en over de brief van het Burgercollectief de Dreumelse Waard inzake granuliet
30 015 Bodembeleid
Nr. 124
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juli 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft op 12 juni jl. verzocht
om een reactie te mogen ontvangen over de betekenis van twee arresten van het Gerechtshof
in Den Haag in een civielrechtelijke zaak tussen BNNVARA en een geïnterviewde deskundige,
en het bedrijf Bontrup/GIB.1 Op 20 juni is door de commissie IenW eveneens verzocht om een reactie op het schrijven
van het Burgercollectief de Dreumelse Waard over de betekenis van deze arresten.
Hierbij reageer ik op beide verzoeken. Ik merk hierbij op dat de Staat geen partij
is in deze civielrechtelijke procedure. Omdat er bovendien de mogelijkheid bestaat
van cassatie bij de Hoge Raad, past bij het geven van een inhoudelijke reactie op
de arresten van het Gerechtshof terughoudendheid. Wel kan vanuit de verantwoordelijkheid
voor de bodemregelgeving ingaan worden op de inhoud van die regelgeving.
De arresten van het Gerechtshof en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
De arresten van het Gerechtshof gaan over uitlatingen van Zembla over het bedrijf
GIB en het product granuliet. Het Gerechtshof maakt bij het oordeel over de vraag
of deze uitlatingen onrechtmatig zijn een afweging tussen twee grondrechten: de vrijheid
van meningsuiting (persvrijheid) en het recht op bescherming van reputatie.
Het Gerechtshof oordeelt dat de persvrijheid in dit geval zwaarder weegt dan het recht
op de bescherming van de reputatie van GIB. Volgens het Gerechtshof is het van belang
dat de uitlatingen van Zembla bijdragen aan een publiek debat over een zaak van algemeen
belang en dat de pers een belangrijke maatschappelijke functie heeft, met name als
publieke waakhond.
De passages van het Gerechtshof over granuliet moeten in bovenstaande context worden
gelezen. De arresten van het Gerechtshof gaan dus niet als zodanig over de vraag of
het toepassen van granuliet als grond in overeenstemming is met het Besluit Bodemkwaliteit
(nu het Besluit activiteiten leefomgeving). Hierover heeft de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State als hoogste bestuursrechter eerder uitspraak gedaan op 13 oktober
2021.2 In deze uitspraak oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het toepassen van
granuliet als grond in overeenstemming is met het Besluit bodemkwaliteit (hierna:
Bbk) en dat een handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal gericht aan de
Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat daarom terecht is afgewezen.
De arresten van het Gerechtshof doen hier op geen enkele wijze aan af.
Toch heeft het Gerechtshof wel een oordeel gegeven over de vraag of granuliet grond
is in de zin van het Bbk en de Regeling bodemkwaliteit (hierna: Rbk). Tussen het oordeel
hierover van het Gerechtshof en de Afdeling bestuursrechtspraak lijkt licht te zitten.
Het Gerechtshof oordeelt immers dat het «door Zembla aangevoerde argument voor het standpunt dat granuliet geen grond is voldoende
steun heeft in de feiten. Vaststaat immers dat polyacrylamide een bodemvreemde stof
is die tijdens het produceren van granuliet wordt toegevoegd en daarin aanwezig blijft,
en uit de toelichting bij het Bbk en uit de Rbk blijkt voldoende duidelijk dat voor
grond een bijmengverbod geldt, wat tot gevolg heeft dat granuliet geen grond kan zijn.» Het Gerechtshof overweegt tevens dat de Afdeling bestuursrechtspraak weliswaar heeft
geconstateerd dat een flocculant is toegevoegd en dat dit «geen probleem is omdat de hoeveelheid toegevoegd flocculant ver onder de grens ligt
van ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal», maar dat «nergens uit blijkt» dat de Afdeling bestuursrechtspraak «(inhoudelijk) naar het bijmengverbod heeft gekeken».
Bijmengverbod
Het verschil tussen de twee gerechtelijke uitspraken ten aanzien van de kwalificatie
van granuliet lijkt dus betrekking te hebben op de vraag of er sprake is van een »bijmengverbod»
en of het toevoegen van flocculant daarmee in strijd zou zijn. Dat is niet het geval.
In het Bbk is geregeld dat onder grond of baggerspecie mede moet worden verstaan «grond of baggerspecie die is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd
materiaal». In de nota van toelichting van het Bbk is aangegeven dat deze bepaling «nadrukkelijk niet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie» (Staatsblad 2007, 469).
In de toelichting bij het huidige Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal)
is een soortgelijke zinsnede opgenomen (Staatsblad 2021, 98, Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet). Deze zinsnede is echter niet bedoeld om
aan te geven dat het gebruik van flocculant niet zou zijn toegestaan. Een dergelijk
verbod vloeit ook niet voort uit de bepaling over bodemvreemd materiaal in het Bbk
of het Bal zelf.
Ter toelichting daarop het volgende: de bepaling over bodemvreemd materiaal ziet alleen
op materiaal dat al aanwezig is voordat grond wordt afgegraven of bewerkt. Hierbij
wordt voor steenachtig materiaal (bijv. scherven van bakstenen) en hout een grens
van 20% aangehouden. Voor ander bodemvreemd materiaal, zoals plastic en piepschuim,
geldt dat dit alleen nog sporadisch mag voorkomen. De achtergrond van deze bepaling
over bodemvreemd materiaal is het beleidsmatige uitgangspunt dat een partij grond
die wordt afgegraven of bewerkt in de praktijk nooit voor de volle 100% schoon kan
zijn, terwijl dat voor de toepassing ervan niet milieubezwaarlijk hoeft te zijn.
Hieruit volgt echter geenszins dat het verboden is om een flocculant te gebruiken.
Het gebruik van flocculant betreft namelijk niet het onnodig achteraf bijmengen van
afvalmateriaal (dat is inderdaad niet toegestaan), maar is functioneel nodig om de
kleinste fracties in het productieproces te scheiden van water. Met andere woorden:
het gebruik van flocculant is juist nodig om het product granuliet geschikt te maken
om als grond te kunnen worden toegepast. Dit is ook in de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak bevestigd, mede op basis van een onafhankelijk deskundigenbericht
van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB).
Mede op basis van dit deskundigenbericht is met deze uitspraak tevens vast komen te
staan dat het zeer onwaarschijnlijk is dat relevante effecten voor mens en milieu
als gevolg van het toegepaste granuliet met flocculant zullen optreden.
Conclusie
De arresten van het Gerechtshof hebben voor de kwalificatie van granuliet als grond
dus geen consequenties. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak en de geldende
wet- en regelgeving blijven leidend voor de conclusie dat granuliet als grond kan
worden toegepast. Het standpunt blijft daarmee ongewijzigd.
Tot slot
Het Burgercollectief de Dreumelse Waard vraagt in haar schrijven ook aandacht voor
een onafhankelijke evaluatie van de milieuhygiënische risico's van granuliet op lange
termijn.
Hoewel met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op basis van alle onderzoeken
is komen vast te staan dat de kans op schadelijke hoeveelheden acylamide uiterst klein
is en tot op heden in de praktijk ook niet is aangetoond, heeft mijn voorganger in
mei 2023 toegezegd om te monitoren of er acrylamide in diepe plassen is te vinden.3 Dit betekent dat er over langere tijd wordt gemeten in verschillende diepe plassen,
waar grond of bagger dat is ontwaterd met flocculanten is toegepast. Hierover wordt
de Kamer eind 2024 nader geïnformeerd. Het doel van deze monitoring is om de zorgen
die er bij omwonenden zijn over de langetermijnrisico’s van mogelijke vorming van
acrylamide vanuit flocculanten, zo veel mogelijk weg te nemen. Mochten de resultaten
van die monitoring daartoe aanleiding geven, dan zal uiteraard worden bezien of er
maatregelen nodig zijn.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
C.A. Jansen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat