Brief regering : Kabinetsappreciatie van het Clingendaelrapport over de toekomst van EU- missies
21 501-28 Defensieraad
Nr. 268
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, VAN DEFENSIE
EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2024
Hierbij ontvangt u conform de toezegging tijdens het commissiedebat Raad Buitenlandse
Zaken op 23 mei jl. de kabinetsappreciatie van het Clingendaelrapport European Defence
– The Future of EU Missions. Het rapport gaat in op de veranderende context en focus
van EU Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB)-missies en schenkt
bijzondere aandacht aan de vraag hoe EU GVDB-missies de stabiliteit van Moldavië,
Georgië en Armenië kunnen bevorderen en Oekraïne kunnen ondersteunen in de strijd
tegen Rusland. Clingendael benoemt een aantal tekortkomingen in de bestaande missies
en levert overkoepelende en missie-specifieke aanbevelingen.
Veranderende veiligheidsomgeving GVDB-missies
De Russische dreiging aan de oostflank van het NAVO-verdragsgebied neemt nog altijd
toe in omvang en complexiteit. De instabiliteit aan de oostflank raakt direct aan
de veiligheid van ons eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied. Het NAVO Strategisch
Concept heeft Rusland uitgeroepen tot de meest significante en directe dreiging voor
de bondschappelijke veiligheid en voor vrede en stabiliteit in het Euro-Atlantische
gebied. Onder Poetin’s leiderschap is Rusland teruggekeerd naar het imperialistische
denken, inclusief de wens tot het hebben en uitbreiden van haar eigen invloedssfeer.
Rusland is overgeschakeld op een oorlogseconomie en heeft hiervoor economische veranderingen
doorgevoerd die van structurele aard lijken. De NAVO en EU zijn cruciaal om ons daar
tegen te weren, en daarbinnen moet de EU meer verantwoordelijkheid nemen voor haar
eigen veiligheid en die op en om het Europese continent en zo ook een grotere bijdrage
leveren aan de NAVO als hoeksteen van de Europese veiligheid. Het daadwerkelijk tegengaan
van de toenemende dreiging vraagt om fundamentele veranderingen vanuit de overheid
en de samenleving. Veiligheidsinzet op de oostflank is daarbinnen een onmisbare vorm
van vooruitgeschoven verdediging en afschrikking voor de veiligheid van Nederland
en Europa.
Het kabinet onderschrijft daarom volledig de essentie van het Clingendael advies,
waarin opgeroepen wordt serieus te investeren in Europa’s directe omgeving en op maritieme
veiligheid, ten behoeve van Europa’s eigen veiligheid. Dit correspondeert in belangrijke
mate met de kabinetsinzet, zoals verwoord in de brief Beleid Buitenlandse Zaken (Kamerstuk
35 925 V, nr. 84, d.d. 8 maart 2022) en de Samenhangbrief Missies en Operaties (Kamerstuk 29 251, nr. 446, d.d. 17 juni 2022).
Deze kabinetsinzet heeft zich in de afgelopen periode onder meer vertaald in een toegenomen
Nederlandse civiele, militaire en politiële bijdrage ter versterking van de NAVO-Oostflank
(met onder andere de lopende bijdrage aan enhanced Forward Presence (eFP) Litouwen en de MQ9-inzet in Roemenië),1 de Nederlandse steun aan Oekraïne (waarvan EU Military Assistance Mission in support of Ukraine (EUMAM) en de EU Advisory Mission (EUAM) onderdeel zijn), de toegenomen samenwerking met Moldavië (waaronder via het
EU Partnership Mission (EUPM) en de EU Border Assistance Mission (EUBAM)), de inzet binnen de EU Mission in Armenia (EUMA) en de bijdrage aan EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina ter bevordering van
de stabiliteit in de Westelijke Balkan. Daarnaast levert Nederland een significante
bijdrage aan EU- en VS-geleide missies ter bevordering van de maritieme veiligheid
in de Rode Zee.
Het kabinet wijst tegelijkertijd ook op het belang van voortdurende inzet voorbij
de buitengrenzen van Europa, noodzakelijk om veiligheidsbelangen en de internationale
rechtsorde te waarborgen of bondgenootschappelijke solidariteit te tonen. De Nederlandse
veiligheidsinzet in Irak (waaronder NATO Mission Iraq (NMI) en de EU Advisory Mission in Iraq (EUAM)) is daarvan een voorbeeld. Het kabinet hecht tegelijkertijd aan de rol van
Nederland als betrouwbare partner en het leveren van een Nederlandse fair share als het gaat om inzet van de krijgsmacht, politie en civiele experts in militaire
en civiele missies. In dat kader streeft Nederland aanhoudend naar een proportionele
bijdrage aan de internationale inspanningen om dreigingen voor Europa en Nederland
tegen te gaan door onder andere de internationale rechtsorde te versterken, waaronder
door deelname aan GVDB-missies. In lijn met de geïntegreerde benadering wordt veiligheidsinzet
daarbij gecoördineerd met diplomatieke-, ontwikkelingssamenwerking- en andere inzet.
Daarbij streeft het kabinet zoveel mogelijk naar synergie met andere Nederlandse beleidsprioriteiten,
zoals de bestrijding van irreguliere migratie, grensoverschrijdende criminaliteit
en terrorisme.
Zoals toegezegd aan uw Kamer tijdens het commissiedebat voortgang missies op 26 maart
jl., maak ik tevens van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over het
doorlopend leren van missies en conflicten. Het kabinet hecht eraan dat missies zich
aanpassen aan de wijzigende veiligheidsomgeving en aan de geleerde lessen uit eerdere
missies en operaties, door meer oog te hebben voor de context van geopolitieke competitie,
realistische verwachtingen van wat bereikt kan worden en transparant te zijn over
de voortgang en resultaten. Het kabinet maakt daar ook werk van, zoals geschetst in
de recente voortgangsrapportages over missiebijdragen.2 Nederland maakt periodiek een afweging of het ingezette missie-instrumentarium nog
aansluit bij de lokale context en behoefte in een land, of dat versterking, aanpassing
of afschaling gewenst zou zijn. In de Sahel is EU Training mission (EUTM) Mali beëindigd conform de inzet van het kabinet. In het Europese krachtenveld
blijkt afschaling of sluiten van missies niettemin regelmatig een lastige opgave.
De EU-trainingsmissie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) is een voorbeeld van
een missie waar de kabinetsinzet tot beëindiging niet overeenkomt met de inzet van
andere EU-lidstaten. Een aantal lidstaten prioriteert de aanwezigheid van de EU in
de CAR en zichtbare steun aan de regering in de vorm van GVDB- missies en hecht minder
belang aan de effectiviteit en impact van een missie. Ook het feit dat verschillende
EU-lidstaten uiteenlopende geografische prioriteiten hanteren voor GVDB-instrumenten,
speelt daarbij een rol.
Tegelijkertijd erkent het kabinet dat voor de uitvoering van het door EU-lidstaten
gewenste hogere ambitieniveau de EU GVDB-missies tegen grenzen van beschikbare capaciteit
aanlopen.3 De toenemende instabiliteit in en rondom betreffende landen gaat er gepaard met toenemende
urgentie tot handelen en daarmee ook de vraag naar EU GVDB-missies. Dit blijkt onder
meer uit de oprichting en versterking van de EU Monitoring Mission to Armenia (EUMA) en EU Partnership Mission to Moldova (EUPM) in 2023 en de versterking van EUMAM en de EU Advisory Mission to Ukraine (EUAM) in 2024. Daarbij geldt dat de presentie van GVDB-missies door landen als betreffende
landen als een substantiële vorm van EU betrokkenheid wordt ervaren, waar een geruststellende
werking vanuit kan gaan. Het lukt EU-lidstaten echter regelmatig niet om gezamenlijk
de benodigde inhoudelijke expertise te leveren voor de uitvoering van mandaten. Het
Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB)-budget voor civiele GVDB-missies
is daarnaast overvraagd. Op dit moment is een significante opschaling van bestaande
civiele GVDB-missies niet mogelijk zonder af te schalen in andere landen waar civiel
GVDB als instrument wordt ingezet.
Generieke aanbevelingen
Taakverdeling NAVO-EU
Clingendael stelt dat een taakverdeling tussen de EU en de NAVO, waarbij de NAVO zich
richt op collectieve verdediging («in area») en de EU op crisismanagement («out of area»), voor de hand ligt. Clingendael adviseert te onderzoeken hoe beide organisaties
optimaal gebruik kunnen maken van hun comparatieve voordelen en hoe zij elkaar kunnen
versterken. Het kabinet deelt deze observatie. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat
deze taakverdeling onwaarschijnlijk is: de NAVO zal waarschijnlijk ook actief blijven
buiten het bondgenootschappelijk grondgebied; de EU onderneemt activiteiten die (indirect)
bijdragen aan collectieve verdediging; en het onderscheid tussen collectieve verdediging
en crisismanagement wordt kleiner. Het kabinet acht het daarnaast van belang te benadrukken
dat de scope van EU GVDB-missies breder is dan alleen crisisbeheersing; ook op het
gebied van capaciteitsopbouw, grensmanagement en het vergroten van weerbaarheid van
staten spelen deze missies een belangrijke rol.
Het kabinet onderschrijft de constatering dat de NAVO en de EU complementair aan elkaar
zijn. Het kabinet beschouwt de NAVO als hoeksteen van onze collectieve verdediging.4 De EU is daarnaast realistisch gezien niet toegerust om een dergelijke taak in de
nabije toekomst te vervullen. Het kabinet acht het dan ook onverstandig om te streven
naar een strikte taakverdeling tussen beide organisaties, en ondersteunt de oproep
tot versterkte synergie. Zo kan de EU bijdragen aan standaardisatie, hetgeen de interoperabiliteit
en operationele effectiviteit van de NAVO versterkt. EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina
is een goed voorbeeld van NAVO-EU samenwerking, waarbij NAVO de EU-operatie ondersteunt
met command and control en door reserve-eenheden beschikbaar te stellen. Nederland draagt sinds januari 2023
bij aan de operatie met vier stafofficieren. In oktober werd deze bijdrage uitgebreid
met een Human Intelligence (HUMINT)-team en een infanteriecompagnie.
De EU heeft een uitgebreid instrumentarium waarmee het in toenemende mate verantwoordelijkheid
neemt voor haar eigen veiligheid en daarmee bijdraagt aan de NAVO-doelstellingen.
Dit instrumentarium omvat EU-missies en operaties,5 de Europese Vredesfaciliteit (EPF),6 het voeren van politieke dialoog en het uitoefenen van politieke druk, het instellen
van sancties, handelsbeleid, het EU-mechanisme voor civiele bescherming7, ontwikkelingssamenwerking en conflictpreventie. De civiele dimensie van het GVDB,
waaronder ook de politie-inzet valt, vormt een significante en unieke bijdrage aan
de geïntegreerde aanpak van veiligheidsproblemen op het raakvlak van interne en externe
veiligheid.
De ondersteuning van Oekraïne tegen de Russische agressie laat zien hoe de NAVO en
de EU beide hun unieke instrumentarium kunnen aanwenden en daarmee elkaar aanvullen.
Op het vlak van hybride dreigingen richt de EU-NATO Structured Dialogue on the Resilience of Critical Infrastructure zich op het versterken van de weerbaarheid en bescherming van kritieke infrastructuur,
zoals het gezamenlijk tegengaan van dreigingen tegen kritieke infrastructuur op zee.
De EU heeft een breed instrumentarium, zoals economische, financiële, wetgevende en
diplomatieke maatregelen om in te zetten tegen hybride dreigingen. Het NAVO-instrumentarium
tegen hybride dreigingen bevindt zich meer in het militair-politieke domein. Daarnaast
versterkt de EU de defensie-capaciteit van EU-lidstaten via de Europese Defensie Industrie
Strategie (EDIS) en het Europese Defensie Industrie Programma (EDIP). Dit komt ten
goede aan zowel de EU als de NAVO.
Herziening juridisch kader GVDB
Clingendael constateert dat het snel veranderende geopolitieke klimaat de EU dwingt
te kijken naar het juridische raamwerk van het GVDB. Voorgesteld wordt om de lijst
met verschillende taken genoemd in artikel 43, lid 1 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie (VEU) te wijzigen in een meer generieke omschrijving, zodat een eventuele
nieuwe EU civiele GVDB-missie in Oekraïne met een uitvoerend mandaat op grensbewaking,
brandbestrijding, ontmijning en noodhulp, zoals tevens voorgesteld door Clingendael,
binnen het juridische raamwerk zou vallen. Het kabinet is van oordeel dat het huidige
juridische raamwerk voldoende ruimte biedt om de taken uit te voeren zoals geïdentificeerd
in het EU Strategisch Kompas. Zodra het kabinet meer inzicht heeft in de wenselijkheid
van, en internationaal draagvlak voor, een dergelijke uitvoerende civiele GVDB-missie,
staat het kabinet open om een aanpassing aan het EU Strategische Kompas en het juridisch
raamwerk van het GVDB te overwegen.
Artikel 44 als basis voor inzet RDC
Clingendael stelt het gebruik van artikel 44 VEU8 voor als belangrijke optie om de Rapid Deployment Capacity (RDC), de snel inzetbare capaciteit van de EU, succesvol te operationaliseren. Het
kabinet onderkent dat artikel 44 VEU kan worden gebruikt voor de inzet van de RDC,
maar benadrukt dat activering van artikel 44 VEU alsnog unanimiteit van EU-lidstaten
vereist. Bovendien benadrukt het kabinet het belang van solidariteit en dus het gezamenlijk
adresseren van de huidige geopolitieke uitdagingen door alle EU-lidstaten. Het kabinet
verwelkomt daarom de inzet van de lidstaten om de RDC te operationaliseren zodat deze
vanaf 2025 kan worden ingezet zoals afgesproken in het Strategisch Kompas.9 Zo committeren meerdere lidstaten in toenemende mate militairen aan het rooster van
de RDC, vinden er inmiddels jaarlijks militaire live oefeningen plaats met deelname
van verschillende lidstaten, en dragen de lidstaten bij aan de uitbreiding van het
Military Planning and Conduct Capability (MPCC). Ook Nederland zet zich actief in om de RDC te operationaliseren, onder andere
door een grote bijdrage te leveren aan het oplossen van de huidige tekortkomingen
van de MPCC op gebied van personeel en beveiligde communicatie. Zo zullen circa 150
Nederlandse militairen in 2025 onderdeel uitmaken van de EU-Battlegroup, die Duitsland
als Framework Nation zal leiden binnen de RDC.
Specifieke aanbevelingen
Oekraïne
Clingendael schetst een aantal uitdagingen voor EUMAM Oekraïne, zoals de korte duur
van trainingsmodules, een tekort aan tolken, en de kloof tussen de tactische en strategische
trainingen en de realiteit aan het front. Het kabinet herkent delen van deze analyse.
Het kabinet is positief over de behaalde resultaten van EUMAM Oekraïne. Er zijn grote
aantallen Oekraïense militairen getraind binnen de EU en ook zijn er vele complexe,
specialistische trainingsmodules aangeboden van hoge kwaliteit. Door de grote militaire
druk op het land moeten Oekraïense autoriteiten een doorlopende afweging maken tussen
enerzijds het beschikbaar stellen van militairen voor trainingen en anderzijds de
inzet van diezelfde militairen aan het front. Uiteraard is het uitgangspunt dat de
EUMAM-trainingen, ongeacht in welke lidstaat en door welke Europese krijgsmacht ze
worden verzorgd, aansluiten bij de directe en continue aan ontwikkelingen onderhevige
behoeften van de Oekraïense krijgsmacht. Tegelijkertijd wil Oekraïne zijn krijgsmacht
vernieuwen met als uiteindelijke doel aansluiting bij de NAVO. Daarom zijn EUMAM-trainingen
tevens gericht op het aanleren van NAVO-werkwijzen en -doctrines, hetgeen een extra
verdiepende doch vertragende factor kan vormen. EUMAM past het aanbod van trainingen
voortdurend aan op de ontwikkelende behoeften van Oekraïne en door lessen te trekken
uit eerdere trainingsactiviteiten.
Het Clingendaelrapport stelt onder andere voor om militaire instructeurs naar Oekraïne
te sturen. Ook de Franse president Macron stelde op 6 juni jl. dat er geen taboe zou
moeten rusten op het bespreken van dit onderwerp. Daarnaast wijst Clingendael op een
toegevoegde waarde van een civiele uitvoerende missie in Oekraïne. Nederland levert
in Oekraïne al een bijdrage aan de grensbewaking en opbouw van hulpdiensten zoals
de Oekraïense politie via EUAM. Deze steun is van adviserende aard. Oekraïne heeft
nog niet verzocht om een uitvoerende civiele EU-missie. Het kabinet verkent op continue
basis mogelijkheden om Oekraïne op civiel en militair vlak verder te ondersteunen
en sluit hierbij op voorhand geen opties uit, rekening houdend met de verschillende
moties die uw Kamer heeft aangenomen waaronder de gewijzigde motie Ephraim (Kamerstuk
35 925 V, nr. 77, d.d. 8 februari 2022) die de regering oproept geen Nederlandse militairen uit te
zenden naar Oekraïne, indien dit om gevechtshandelingen zou gaan. Bij het beoordelen
van het voorstel om militaire trainers naar Oekraïens grondgebied te zenden, zoals
het Clingendaelrapport voorstelt, weegt het kabinet een aantal belangrijke randvoorwaarden
mee. Leidend in die afweging is of de militaire en politieke meerwaarde van dergelijke
inzet opweegt tegen de operationele risico’s van een dergelijke inzet. Deze elementen
dienen tevens in breder internationaal verband te worden gewogen.
Moldavië
Ten aanzien van Moldavië onderschrijft het kabinet de dreigingsanalyse zoals beschreven
in het Clingendael-rapport. In het licht van aanstaande verkiezingen in het land is
de niet aflatende Russische druk een directe bedreiging voor de politieke en fysieke
stabiliteit in Moldavië. Dat verdient onze onversneden aandacht. Het kabinet onderstreept
het belang van de aldaar aanwezige civiele missie EUPM bij de ondersteuning van de
Moldavische autoriteiten in het tegengaan van Russische hybride dreigingen en het
versterken van de weerbaarheid van overheidsinstellingen. Het kabinet blijft, geheel
in lijn met motie-Paternotte, Brekelmans10, verschillende opties bezien om nadere veiligheidssamenwerking met Moldavië te vergroten.
De Minister van Defensie tekende in dit licht op 11 april jl. een intentieverklaring
met haar Moldavische ambtsgenoot om de veiligheidssamenwerking nog verder te intensiveren.
Het kabinet ziet EUPM als één van de instrumenten om deze veiligheidssamenwerking
verder vorm te geven, en doet daarom een aanvullende bijdrage van 4 miljoen euro ten
behoeve van de activiteiten van de missie. Via de EU en NAVO wordt ook militaire samenwerking
uitgebreid, onder andere door steunpakketten ter waarde van 137 miljoen euro vanuit
de Europese Vredesfaciliteit, het recent getekende Veiligheid en Defensie partnerschap
tussen de EU en Moldavië, en het NAVO Defence Capacity Building Initiative. Het kabinet alloceerde in mei jl. aanvullend 1 miljoen euro aan Moldavië via dit
initiatief. Ten slotte ondersteunt Nederland Moldavië via EU Border Assistance Mission to Moldova (EUBAM), een missie onder aansturing van de Europese Commissie die is gericht op
het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit op de grens tussen Moldavië en
Oekraïne met bijzondere aandacht voor Transnistrië. Naast financiële steun, ondersteunt
het kabinet Moldavië ook door de inzet van diverse experts, zowel bilateraal als via
verschillende EU initiatieven.
Verder stelt Clingendael dat de inzet van de RDC in de vorm van een stabiliseringsmissie
mogelijk een belangrijke bijdrage kan leveren aan regionale stabiliteit in een scenario
van toenemende spanningen in Moldavië, inclusief de regio Transnistrië. Het kabinet
ziet de inzet van de RDC in Oost-Europa ook als goede mogelijkheid om bij te dragen
aan Europese veiligheid. In dit licht werkt het kabinet momenteel samen met de EU-lidstaten
en de EU Militaire Staf verschillende scenario’s uit om de RDC verder te operationaliseren,
waarover uw Kamer geïnformeerd zal blijven worden. Een voorbeeld hiervan is het recente
Duitse non-paper over de mogelijke inzet van de RDC op de Westelijke Balkan, als aanvullende
reserve-eenheid bij EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina. Nederland heeft dit non-paper
medeondertekend.11
Georgië
Ook met betrekking tot Georgië onderschrijft het kabinet de politieke en veiligheidsanalyse,
zoals vormgegeven in het Clingendaelrapport. De ontwikkelingen in het land zijn zorgelijk,
zowel voor wat betreft externe als interne druk op de stabiliteit van het land. Het
Clingendael-rapport adviseert mede daarom om het mandaat van de EU Monitoring Mission (EUMM) in Georgië te versterken ten aanzien van grenscontroles en om EPF-financiering
in te zetten ten behoeve van ondersteuning van de Georgische grensbewaking. Daarnaast
schetst het rapport de optie om het mandaat van EUMM uit te breiden naar het verbeteren
van de weerbaarheid van Georgië, al zal de mogelijkheid tot zulke samenwerking met
de overheid afhankelijk zijn van de uitkomst van de verkiezingen in oktober dit jaar
en de weg er naartoe.
Het kabinet onderkent het belang van EUMM. Zo draagt Nederland met een nationaal kader
van vijftien civiele en politie-experts bij aan deze missie. Hoewel het kabinet de
suggestie verwelkomt om EUMM in te zetten om de Georgische grensbewaking te versterken,
benadrukt ze het belang dat dit vraaggestuurd gebeurt en dat de missie haar onpartijdigheid
en onafhankelijkheid behoudt.
Armenië
Het kabinet onderschrijft het belang van steun aan Armenië en ziet die steun ook als
prioriteit, gegeven de politieke en veiligheidsontwikkelingen in het land in de afgelopen
periode. Zo draagt Nederland sinds de start van de EU Mission Armenia (EUMA) met civiele en politie experts bij, momenteel met een nationaal kader van tien
personen. Het Clingendaelrapport adviseert om het mandaat van EUMA te verbreden met
als doel het versterken van de rechtsstaat in Armenië en het opbouwen van weerbaarheid
tegen Russische invloed, vergelijkbaar met EUPM Moldavië. Ook schetst het rapport
de complexiteit van de situatie vanwege de grote mate waarin Armenië afhankelijk is
van Rusland. Het kabinet onderschrijft deze observaties, maar stelt dat dergelijke
inzet afhankelijk is van het bredere draagvlak onder EU-lidstaten, en benadrukt daarbij
de balans die de EU probeert te vinden tussen aan de ene kant de steun aan Armenië
te versterken en aan de andere kant het behoud van EUMA als een onpartijdige en onafhankelijke
observatiemissie om zo een bemiddelende rol in het conflict te kunnen blijven spelen.
Doorontwikkeling GVDB-instrumentarium
Naast de NAVO biedt het GVDB het belangrijkste beleidskader waarmee de lidstaten een
Europese strategische cultuur van veiligheid en defensie tot stand kunnen brengen,
samen conflicten en crises kunnen aanpakken, de Unie en haar burgers kunnen beschermen
en de internationale vrede en veiligheid kunnen versterken. Een versterking van het
GVDB komt het handelingsvermogen van Europa ten goede en draagt daarmee bij aan een
sterkere Europese veiligheidsarchitectuur.
Daarmee wordt ook de NAVO versterkt, die nog steeds de hoeksteen is van ons veiligheidsbeleid.
Nederland zet doorlopend in op het doorontwikkelen van het GVDB-instrumentarium.
Missiebijdragen geven concrete invulling aan Nederlandse beleidsprioriteiten en vergroten
voorts de Nederlandse strategische informatiepositie en invloed. Nederland zet zich
doorlopend in om de effectiviteit en meerwaarde van missies te vergroten. Aankomende
strategische herzieningen van een aantal EU-missies bieden een goede gelegenheid om
verbeteringen door te voeren.12 Ten slotte erkent het kabinet dat de verschillende in het rapport genoemde ontwikkelingen
van invloed zijn op het GVDB-instrumentarium. Niet alleen wordt er daarom met regelmaat
bezien of de huidige missies in scope en omvang nog aansluiten bij de nieuwe geopolitieke
realiteit; ook het concept van (civiele) GVDB-missies wordt continu aan herziening
onderworpen. Het nieuwe Civiel Compact van 2023 bevat twintig commitments om het instrumentarium te verstevigen.13 Voorbeelden van de ontwikkelingen van het civiele compact zijn meer flexibele inzet
en schaalbaardere missies, bijvoorbeeld door het gebruik van Specialised Teams.14 Het kabinet is voorstander van en zet zich in om deze veranderingen te realiseren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yesilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid