Brief regering : Toelichting circulair klimaatbeleid
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 1397 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2024
Het is essentieel dat we blijven versnellen richting een circulaire economie. Niet
alleen voor de leveringszekerheid van grondstoffen en producten – van groot belang
voor het Nederlandse bedrijfsleven – maar ook omdat een circulaire economie bijdraagt
aan een schonere leefomgeving, de biodiversiteit, en aan de Nederlandse en mondiale
klimaatdoelen. Als onderdeel van het klimaatbeleid heeft het kabinet tijdens de Voorjaarsbesluitvorming
in april van dit jaar aanvullende afspraken gemaakt over circulaire maatregelen. Ook
zijn middelen toegekend aan circulair beleid. Met dit pakket zet het kabinet de volgende
stap in de implementatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE).
In deze brief, die ik mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en
de Minister voor Klimaat en Energie verstuur, ga ik hier nader op in. Allereerst geef
ik toelichting op de klimaatmaatregelen waarover in de voorjaarsbesluitvorming van
2024 is besloten (deel I) en lopende (deel II) circulaire klimaatmaatregelen. Daarbij
informeer ik u ook over de wijze waarop ik invulling geef aan versnelde verduurzaming
van de infrasector.1 Ten slotte (deel III) ga ik in op de voortgang van het ambitieuze klimaatdoel voor
de circulaire economie, waaronder de lopende acties gericht op het terugdringen van
ketenemissies. Ik ga daarbij ook in op de verwachte maatschappelijke effecten van
het NPCE, zoals in kaart gebracht door onderzoeksbureau CE Delft.
I – Toelichting op het in de voorjaarsbesluitvorming 2024 ingezette circulaire klimaatbeleid
Om de klimaatdoelen te halen heeft het kabinet dit voorjaar besloten om maatregelen
te treffen, waarover de Minister voor Klimaat en Energie u op hoofdlijnen heeft geïnformeerd.2 Daarbij is € 100 miljoen uit het Klimaatfonds vrijgemaakt om de komende jaren aanvullende
CO2-reductie te realiseren bij de aanleg en beheer van wegen, zoals hieronder nader wordt
toegelicht. Aan de volgende circulaire maatregelen wordt invulling gegeven. Dit is
een uitwerking van al eerder ingezet beleid binnen het NPCE en noodzakelijk voor het
halen van de klimaatdoelen van het kabinet.
a. Versterken circulariteit als uitgangspunt voor het klimaatinstrumentarium
Het kabinet streeft voor 2050 naar een klimaatneutrale én circulaire economie. Wereldwijd
zijn veel emissies direct gerelateerd aan onze omgang met grondstoffen. Tegelijk zijn
veel grondstoffen nodig voor de energietransitie. Circulaire strategieën dragen bij
aan het dempen van de vraag naar primaire grondstoffen. Zij hebben daarmee niet alleen
een positieve impact op het klimaat, maar vergroten ook onze strategische onafhankelijkheid.
Voor de klimaatopgave en de realisatie van de energietransitie is het meer circulair
omgaan met grondstoffen dus essentieel. Specifiek zal worden onderzocht of en in welke
vorm kan worden toegewerkt naar een minimumaandeel van 25 procent gerecycleerde kritieke
grondstoffen, conform het streven in de Europese Critical Raw Materials Act. Om hier een bijdrage aan te leveren, zal het kabinet, naast de primair op circulariteit
gerichte klimaatmaatregelen, in de rest van het klimaat- en energie-instrumentarium
waar mogelijk meer circulaire voorwaarden stellen aan de gebruikte grondstoffen of
betere mogelijkheden bieden voor circulair gebruik van materialen. De mogelijkheden
hiertoe worden bijvoorbeeld bij de SDE++ onderzocht. Hiermee kan een extra impuls
worden gegeven aan een circulaire energietransitie. Om zulke voorwaarden te kunnen
stellen, zal inzicht in de beschikbaarheid van circulaire oplossingen in de markt
beter worden ontsloten. Ook wordt gekeken naar flankerende maatregelen, zoals certificering.
Streven is per voorwaarde af te wegen of de circulaire voordelen opwegen tegen een
eventuele lagere directe klimaatwinst van het instrument. De circulaire voordelen
betreffen klimaatwinst aan de grondstoffenkant, de impact op leveringszekerheid en
opbouw van strategische waardeketens in Europa. Eventuele lagere directe klimaatwinst
kan het resultaat zijn van relatieve hogere kosten bij de inzet van het instrument.
b. Inkoopbeleid Rijksoverheid aanscherpen
Het kabinet zet in op versneld verduurzamen van het eigen inkoopbeleid. BZK, als systeemverantwoordelijke
voor het rijksinkoopstelsel, start hiertoe in 2024 met een evaluatie en actualisatie
van de Rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact met bijbehorende jaarlijkse uitgaven
van circa € 15 miljard. Dit is inclusief categoriemanagement dat betrekking heeft
op 22 inkoopcategorieën van producten en diensten die op gecoördineerde wijze namens
meerdere of alle departementen ingekocht worden. De geïdentificeerde kansen ten aanzien
van hogere ambities in circulariteit voor de rijksinkoop worden onderzocht en meegenomen
in de aangescherpte doelstellingen die met betrekking tot de «Voorbeeldrol van de
Rijksoverheid» in het Klimaatplan 2025–2035 worden opgenomen. De relevante stakeholders
uit het rijksinkoopveld en de verantwoordelijke beleidsdepartementen worden hierbij
betrokken.
c. Verduurzamen koolstofgebruik in chemische sector
Koolstof is de basis van producten die wij elke dag gebruiken, zoals plastics, verf
en medicijnen. Het vervaardigen van deze producten uit duurzame koolstofbronnen (uit
biogrondstoffen, recyclaat of CO2 via CCU) in plaats van fossiele koolstofbronnen is belangrijk voor de transitie naar
een klimaatneutrale en circulaire economie. Het draagt bij aan de verduurzaming van
onze chemische industrie, en versterkt onze strategische autonomie. In het Nationaal
Plan Energiesysteem (NPE) is het streven opgenomen om in 2050 zoveel mogelijk fossielvrij
te zijn. Dit geldt voor zowel fossiele brandstoffen als de toepassing van fossiele
grondstoffen voor de chemie.
Samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat
en Energie zet ik de eerste stappen om de transitie naar het gebruik van duurzame
koolstof in de chemische sector op te schalen. Dit is aanvullend op mijn aanpak gericht
op het versnellen van de circulaire plasticsketen en het voorkomen van afvalverbranding,
zoals aangekondigd in het voorjaarspakket van 2023. Het kabinet maakt zich hard voor
een Europees beleidspakket voor het opschalen van het duurzaam koolstofgebruik in
de chemische sector. In recente mededelingen van de Europese Commissie onderstreept
de Commissie het belang van beleid gericht op duurzame koolstof voor de chemie. Op
16 april jongstleden heeft Nederland mede namens Frankrijk, Tsjechië en Ierland een
joint statement voor Europees beleid gericht op duurzame koolstof aan de Europese
Commissie gepresenteerd. Een inzet in EU-verband valt te prefereren boven een unilaterale
aanpak teneinde het gelijke speelveld voor het bedrijfsleven te borgen.
Naar aanleiding van het NPE wordt een onderzoeksprogramma voor de ontwikkeling van
de koolstofketen opgestart. Daarbinnen zal worden onderzocht wat ervoor nodig is om
2050 als jaartal voor een fossielvrije energievoorziening en fossielvrije chemische
sector binnen bereik te brengen en wat daarvan de consequenties zouden zijn (bijvoorbeeld
op technisch en economisch vlak). Specifiek voor de chemische sector verkent het kabinet
samen met de relevante spelers uit het maatschappelijk speelveld wat er nodig is.
Het stimuleren van de vraag naar duurzame koolstof en het opschalen van technieken
voor verwerking en opwaardering van duurzame koolstof zijn de komende jaren belangrijke
elementen om het koolstofgebruik voor de chemie te kunnen verduurzamen.
d. Financiële prikkels voor meer circulair omgaan met grondstoffen
Aanvullend op bovenstaande concrete maatregelen constateert het kabinet dat uit meerdere
studies naar voren komt dat beprijzing van milieuschade niet alleen ten goede komt
aan de brede welvaart, maar ook nodig is om duurzame businessmodellen beter te laten
concurreren. Het NPCE noemt beprijzing daarom dan ook als één van de belangrijke strategieën
om de doelstellingen van het circulaire-economiebeleid te kunnen realiseren, maar
er zijn wel voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om die beprijzing effectief te laten
zijn voor de brede welvaart op de langere termijn.
De prijs van primaire grondstoffen is nu vaak lager dan de prijs van secundaire grondstoffen
en duurzame biogrondstoffen waarop we in het kader van de circulaire economie willen
overstappen. Het huidige overheidsbeleid, nationaal en Europees, heeft deze ongelijkheid
nog nauwelijks verminderd. Ten dele is het prijsverschil te wijten aan de arbeidsuren
en loonkosten die beide vaak hoger liggen bij recycling en productie van duurzame
biogrondstoffen. Tegelijkertijd zijn de nadelige ecologische en sociale effecten van
non-energetische toepassing van primaire grondstoffen nog onvoldoende in de prijzen
verwerkt. Het kabinet zal nader bezien welke vormen van financiële prikkels mogelijk
zijn. Daarbij zal het breder kijken dan individuele productgroepen of belastinginstrumenten.
Het kabinet zal bovendien rekening houden met de handelingsperspectieven van bedrijven,
ook gelet op het internationale speelveld, en of beprijzing wel een passende oplossing
is, of dat normering logischer is. Ook zou gedacht kunnen worden aan subsidiëren van
het gebruik van duurzame grondstoffen. Er wordt expliciet gelet op het voorkomen van
per saldo unilaterale lastenverzwaringen voor het nationale bedrijfsleven. Waar dat
risico speelt, ligt immers een inzet in EU-verband voor de hand. Besluitvorming is
aan een nieuw kabinet.
II – Toelichting op lopende circulaire klimaatmaatregelen
Met de uit het Klimaatfonds toegekende middelen3 blijft het kabinet inzetten op een circulaire plasticketen. Hiermee samen hangt de
aanpak gericht op de verduurzaming van afvalverbrandingsinstallaties, waarover ik
u voor de zomer nader zal informeren. Hieronder ga ik nader in op de stand van zaken
van het overige circulaire klimaatbeleid dat het kabinet vorig jaar heeft ingezet.
a. Strategie KCI en sturing met de MKI in de infra
In eerdere brieven4 heb ik toegezegd u te informeren over de voorgenomen verduurzaming van publieke infraprojecten
(voor grond-, weg- en waterbouw, hierna GWW). Het beleid voor circulair bouwen is
erop gericht dat publieke infraprojecten standaard CO2-neutraal en circulair worden aangelegd en beheerd. Dat is dringend nodig, want de
Nederlandse bouw leidt tot een forse CO2-uitstoot.5 Door het opschalen van circulaire GWW-technieken en door aanvullende sturing in de
opdrachtverlening met de milieukostenindicator (MKI) bied ik eenduidigheid en investeringsperspectief
aan marktpartijen om te verduurzamen. Dit zorgt ervoor dat er op korte termijn een
grote stap wordt gezet in het realiseren van circulariteitsdoelen en het verminderen
van CO2-uitstoot en milieu-impact in de bouw. De uitwerking van deze maatregelen wordt hieronder
verder toegelicht.
Een belangrijke maatregel uit het NPCE is meer sturing op verduurzaming in de GWW
met de MKI.6 MKI is in de GWW-sector de afgelopen jaren vrijwillig door opdrachtgevers ingezet
om duurzaam in te kopen. Het is een effectief instrument gebleken.7 Door de MKI sectorbreed, eenduidig en voorspelbaar toe te passen, kunnen publieke
opdrachtgevers in de Nederlandse infrastructuursector duurzamer aanbesteden. De maatregel
is in lijn met verduurzamingsmaatregelen zoals de strategie Klimaatneutrale en Circulaire
Infrastructuur (KCI)8 en het programma Schoon en Emissieloos Bouwen. Ook kan de MKI bijdragen aan de verbetering
van de waterkwaliteit. De afgelopen maanden zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd
en met uw Kamer gedeeld9 over de wijze waarop de maatregel kan worden ingericht. De uitkomsten van de onderzoeken
zijn samengevat in een beleidsadvies, dat is opgesteld door Copper8 in samenwerking
met Witteveen+Bos en Flux Partners. Het beleidsadvies is gevalideerd is bij de sector.
Ik stuur het bijgaand.
Uit de onderzoeken blijkt dat in GWW-projecten de meeste CO2-uitstoot – circa 80 procent – plaatsvindt in de materiaalproductieketen. CO2-reductie is daar dan ook het eenvoudigst te realiseren. De dominantste materiaalstromen
in de GWW zijn asfalt, staal en beton. Deze veroorzaken samen een groot gedeelte van
de totale milieu-impact van de GWW. Vanwege de aanzienlijke impact en de voor opdrachtgevers
relatief makkelijk uit te vragen eisen, neem ik het advies over om te sturen op betere
milieuprestaties door het stellen van prestatie-eisen op materiaalniveau voor beton,
staal en asfalt. In de komende maanden zal ik hiertoe een wetgevingstraject voorbereiden.
Daarbij zal ik ook de methode waarmee de prestatie-eisen worden bepaald nader uitwerken.De
sturing betekent dat wanneer de materialen beton, staal en asfalt voor GWW-projecten
worden ingekocht door publieke opdrachtgevers, deze aan deze prestatie-eisen moeten
voldoen. Met deze sturing wordt de grootste milieuwinst geboekt tegen de minste administratieve
lasten.
Daarnaast zal ik, om de markt te blijven uitdagen en eenduidigheid te bieden, opdrachtgevers
wettelijk verplichten om de MKI mee te nemen in aanbestedingen van grote projecten10. Daarbij geef ik ruimte om dit voor alle projecten op een passende manier te doen,
vanuit het achterliggende doel: het sturen op een lagere integrale milieu-impact.
Veel partijen hebben hier al ervaring mee, zowel Rijkswaterstaat en ProRail als diverse
provincies, gemeenten en waterschappen. Zo kan de MKI op projectniveau als gunningcriterium
worden ingezet, waardoor inschrijvende partijen ook een prikkel hebben om andere materiaal-,
bouwmethodiek- of ontwerpkeuzes te maken. Daarmee ontstaat dus een bredere sturing
dan alleen op de verduurzaming van materiaalproductie. Bovendien wordt de inschrijver
uitgedaagd om meer milieuwinst te bereiken dan geëist wordt.
In aanvulling op de verplichte sturing voor grote projecten blijf ik opdrachtgevers
stimuleren om bij meer projecten in te kopen met MKI. Dit gaat dan vooral om kleinere
opdrachtgevers die momenteel nog niet met MKI werken. Daarbij sluit ik aan op beleidsinzet
vanuit onder meer de Buyer Groups en het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven
en Inkopen. Bij het voortzetten van de stimulering zal ik mij aanvullend inzetten
voor de volgende punten:
• Voldoende expertise en opleidingsmateriaal, waarbij ik op korte termijn stappen zal
zetten richting de oprichting van een MKI-expertisecentrum. Daarmee kunnen publieke
opdrachtgevers kennis opdoen over inkopen met MKI, in aanloop naar het wettelijk traject
om sturing in de GWW mogelijk te maken.
• Investering in beheer en de ontwikkeling van het stelsel voor de milieuprestatie van
bouwwerken, gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
• Zorgen voor eenduidigheid bij inkopen met MKI, waaronder het stimuleren van een eenduidige
gunningmethodiek en eenduidige reken- en toetsprotocollen.
• Stimuleren van ontwerpen op basis van de MKI, waarmee in een vroege projectfase – vaak
door de opdrachtgever – duurzamere keuzes gemaakt kunnen worden.
Deze inzet op versnelde verduurzaming binnen Nederland sluit aan bij Europese ontwikkelingen.
Zo worden Europese producenten met de herziening van de Construction Products Regulation (CPR) verplicht om duurzaamheidsprestaties van producten te rapporteren. Onder de
herziene CPR mogen overheden – mits proportioneel – aanvullende ambitieuze eisen stellen
aan bouwproducten bij het aanbesteden van publieke werken. Met het Emission Trading System en het Carbon Border Adjustment Mechanism wordt internationaal gestuurd op CO2-uitstoot van productie, waarbij MKI een aanvullende sturing biedt vanuit inkoop.
Er zijn een aantal juridische routes verkend om beide maatregelen wettelijk vast te
leggen, die verschillende voor- en nadelen hebben. Dit vergt nog verder overleg met
de betrokken ministeries.
Met bovenstaande maatregelen geef ik gehoor aan meerdere verzoeken uit de sector om
meer sturend verduurzaming in de GWW-sector te realiseren.11, 12 Zo werk ik op het gebied van asfalt samen met EZK aan verduurzaming van de asfaltcentrales,
waarbij RWS als belangrijke launching customer zal optreden. Bij de uitwerking wordt
de sector betrokken en zijn «Sturen met MKI» en de € 100 mln uit het Klimaatfonds
belangrijke instrumenten. Hiermee bieden we marktpartijen investeringsperspectief
in verduurzamingsmaatregelen. Bovenstaande keuzes worden breed ondersteund door zowel
opdrachtgevers, marktpartijen als experts. De sector – opdrachtnemers, publieke opdrachtgevers,
leveranciers en producenten – is uitvoerig betrokken in het traject dat heeft geleid
tot deze richting. Ook bij het wetgevingstraject blijf ik de sector betrekken.
b. Circulariteit op de arbeidsmarkt en bij consumentengedrag
De maatregel Circulair Doen bestaat uit drie samenhangende onderdelen, gericht op
het vergroten van kennis in het onderwijs (hieronder), het ontwikkelen van vaardigheden
voor werkenden op de arbeidsmarkt, en het veranderen van consumentengedrag. Op het
gebied van arbeidsmarkt en onderwijs wordt het lopende programma «Sustainability Skills»
met de inzet van Klimaatfondsmiddelen geïntensiveerd. Daarnaast wordt gewerkt aan
een stimuleringsregeling voor bijscholing van professionals in de circulaire economie.
Op het gebied van gedrag voeren we de Gedragsstrategie Burgers en Circulaire Economie13 uit. De nadruk ligt momenteel op textiel. We onderzoeken de gedragseffecten van het
aanbieden van tweedehands textiel naast nieuwe producten in fysieke winkels. Tevens
werken we aan vraagstukken die verschillende productgroepen overstijgen zoals het
in kaart brengen van een «circulaire levensstijl» en het tastbaar maken van het concept
«levensduurverlenging».
c. Circulariteit in het onderwijs
De kabinetsinzet op Circulair Doen via het onderwijs komt samen in het uitvoeringsplan
Duurzaamheid in het Onderwijs, dat ik bijgaand meestuur. Het plan zorgt voor samenhang
tussen de verschillende acties op het terrein van duurzaamheid in het onderwijs tot
2030, dat aansluit bij de Sustainable Development Goals (SDGs) van de Verenigde Naties.14Het uitvoeringsplan wordt uitgevoerd samen met de Ministeries van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.15 Met dit uitvoeringsplan helpen we scholen om duurzaamheid vorm te geven in hun onderwijs.
We ondersteunen scholen in de behoeften en vragen die ze, in eerdere onderzoeken16, hebben geuit. Ook jongeren vragen om meer duurzaamheid in het onderwijs.17Onderwijs kan jongeren helpen door ze handelingsperspectief te bieden en door ze kennis
en vaardigheden te bieden die bijdragen aan een duurzame samenleving.18
Scholen willen een informatie- en adviespunt dat ze bijstaat met kennis, inspiratie,
lessen, voorbeelden, praktische hulp en antwoorden op vragen over het schoolgebouw
en de omgeving ervan.19 Verder willen scholen dat docenten en leraren bij- en nascholing kunnen krijgen over
duurzaamheid. Met het uitvoeringsplan voorzien we de komende jaren in die behoeften.
Daarbij sluiten we aan bij de bestaande onderwijsdoelen en kwalificaties, initiatieven
en programma’s zodat er geen extra druk op de scholen wordt gelegd. Het uitvoeringsplan
maakt duidelijk waar we de komende jaren rijksbreed op inzetten en hoe het past op
bestaand beleid, zoals het Masterplan Basisvaardigheden. Op basis van de genoemde
ondersteuningsbehoeften zetten we met dit plan in op betere ondersteuning van wat
scholen al doen of willen doen aan duurzaamheid. Scholen krijgen dus geen extra opdracht,
maar we helpen ze om duurzaamheid een passende plek te geven in het onderwijs. Het
doel van het uitvoeringsplan is om duurzaamheid verder in te bedden in het onderwijs.
Dit wordt onder andere ontwikkeld langs het raamwerk de Whole School Approach (WSA).20 Dit uitvoeringsplan is bedoeld voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs,
gespecialiseerd onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
d. Openstelling circulaire innovatieregeling DEI+CE
Met de openstelling van de DEI+ CE-regeling worden ondernemers in staat gesteld om
circulaire innovaties die bijdragen aan minder CO2-emissies te demonstreren op pilotschaal. Hiermee ondersteunen we de opschaling van
circulaire innovaties die een concreet verschil maken in grondstoffengebruik en CO2-emissies. Na de instemming met de IenW-begroting door de Eerste Kamer worden nu de
laatste voorbereidingen getroffen voor het openstellen van de subsidieregeling, voor
een eerste tranche van € 20 miljoen.
III – Stand van zaken ambitieus klimaatdoel voor de circulaire economie
In het NPCE heeft het kabinet een potentie van 2 tot 4 Mton CO2-emissiereductie benoemd die in Nederland in 2030 bereikt kan worden met beleidsmaatregelen
bedoeld om de circulaire economie te stimuleren. Analyses van onder andere onderzoeksbureau
CE Delft21 bevestigen het ingeschatte reductiepotentieel.
Het is van belang om zo goed mogelijk in beeld te krijgen welke effecten we met circulair
beleid binnen bereik hebben op de maatschappelijke opgaven klimaat, biodiversiteit,
leveringszekerheid, en leefomgeving. Recent heeft CE Delft daarom onderzoek gedaan
naar deze effecten van een selectie van maatregelen uit het NPCE. Voor klimaatwinst
heeft CE Delft gekeken naar nationale en mondiale klimaatwinst. Uit het onderzoek,
dat ik bijgaand meestuur, blijkt dat de totale emissiereductie op Nederlands grondgebied
kan oplopen tot 3,0 Mton CO2-reductie. CO2-effecten van aanvullende circulaire klimaatmaatregelen zijn ook door CE Delft ingeschat,
en kunnen zelfs oplopen tot 4 Mton.22 De potentiële mondiale klimaatwinst is nog veel groter, omdat voor veel circulair
beleid geldt dat het leidt tot verduurzaming van internationale ketens. Het is aan
een volgend kabinet om verder te bepalen op basis van welke beprijzende, normerende,
en stimulerende maatregelen nadere invulling wordt gegeven aan het klimaatdoel voor
de CE.
Maatschappelijke effecten van het NPCE
Uit de analyse «Effectbeoordeling Nationale Programma Circulaire Economie, Effecten
van een geselecteerd aantal beleidsmaatregelen» door onderzoeksbureau CE Delft blijkt
dat implementatie van de beleidspakketten uit het NPCE – naast de hierboven beschreven
bijdrage aan de nationale en mondiale klimaatopgave – significante impact kan hebben
op de maatschappelijke opgaven om de biodiversiteit te versterken, het milieu te beschermen
en de leveringszekerheid van grondstoffen te borgen. Daarnaast heeft CE Delft een
analyse gemaakt van de circulaire instrumenten («circulariteitsknoppen») die in het
NPCE worden gehanteerd.
Biodiversiteit
De effecten op biodiversiteit zijn kwalitatief gewaardeerd. Positieve effecten op
biodiversiteit hangen vooral samen met een afname van het landgebruik en vermindering
van broeikasgassen (klimaatverandering is een belangrijke veroorzaker van het uitsterven
van soorten). De aanpak is gericht op het voorkomen van verlies van biodiversiteit
door het primaire grondstoffengebruik in (internationale) productketens te verminderen.
De grootste positieve biodiversiteitseffecten worden gegenereerd door het beleid voor
de productgroep textiel en door verlenging van de levensduur van producten. De bossenstrategie
van LNV23 heeft een positief effect omdat dit beleid zorgt voor een toename van natuur en biodiversiteit
in Nederland.
Overige milieueffecten
Door de maatregelpakketten in het NPCE neemt verder de uitstoot van schadelijke emissies
in de gehele keten af (zoals fijnstof, zware metalen, vluchtige organische stoffen),
en er zijn ook positieve effecten op waterverbruik. Deze effecten zijn niet gekwantificeerd
voor de maatregelpakketten, omdat de uitstoot van deze emissies sterk verschilt per
product en daardoor lastig is vast te stellen.
Leveringszekerheid van grondstoffen
Het NPCE-beleid levert een materiaalbesparing op van meer dan 2 Mton. Het gaat hierbij
vooral om meer besparing van plastics, katoen, metalen (staal, aluminium) en schaarse
metalen zoals neodymium, dysprosium en boor. In absolute hoeveelheden is de besparing
van zeldzame metalen klein, maar wel belangrijk vanuit het perspectief van leveringszekerheid.
Circulaire strategieën
CE Delft heeft ook in kaart gebracht via welke circulaire interventies het NPCE-beleid
effectief uitwerkt. In veel van de pakketten worden de positieve effecten vooral gerealiseerd
door hoogwaardige verwerking van materialen. Dit geldt voor het pakket plastics, meer
recycling wind op zee, textiel en luiers. Bij het pakket gebouwen worden de effecten
vooral gerealiseerd door substitutie door biobased materialen; bij het pakket plastics
kan dit ook deels het geval zijn als de norm leidt tot substitutie door biobased plastics.
De pakketten meubels en verlenging levensduur producten zorgen voor positieve effecten
door hergebruik van producten. Dit is ook deels het geval bij het pakket textiel.
Duurzame inkoop in de GWW sector heeft effecten via de circulariteitsknoppen hoogwaardige
verwerking, substitutie en levensduurverlenging.
Stappen om ketenemissies te reduceren
Zoals eerder uiteengezet24 heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om toe te werken naar duurzame en circulaire
ketens. Het reduceren van emissies in de waardeketen raakt aan veel verschillende
beleidsterreinen.25 Circulair grondstoffen- en materiaalgebruik biedt een belangrijke sleutel tot emissiereductie.
Op 24 mei jl. is de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) aangenomen
door de Raad, waarmee de procedurele aanname van de richtlijn is voltooid. Twintig
dagen na publicatie van de finale tekst treedt de richtlijn formeel in werking. In
deze richtlijn wordt voor het eerst gestuurd op ketenemissies van (grote) bedrijven
door het verplicht opstellen van een klimaattransitieplan. Zoals toegelicht in de
Kamerbrief over het politiek akkoord op de CSDDD26 dienen (grote) bedrijven daarin aan te geven hoe zij hun bedrijfsstrategieën in lijn
brengen met het Parijsakkoord en daartoe emissiereductiedoelen stellen. Deze verplichting,
die een Europees gelijk speelveld creëert, vormt een belangrijke basis voor het ketenemissiebeleid.
Daarnaast zijn het afgelopen jaar op verzoek van het kabinet drie onderzoeken uitgevoerd
om meer inzicht in de potentie van en mogelijkheden voor ketenemissiereductie te verkrijgen.
Deloitte heeft met een aantal bedrijven gekeken naar de rapportageverplichtingen en
de moeilijkheden hierbij. Op basis daarvan zijn er vier oplossingsrichtingen geïdentificeerd,
zoals het gebruik van technologie om emissiedata te verzamelen en het beter op elkaar
aan laten sluiten van rapportagestandaarden en -richtlijnen.27 Het CBS is gevraagd om de broeikasgasvoetafdruk per bedrijfstak in kaart te brengen,
zowel voor de upstream als downstream emissies. Hiermee is voor het eerst op nationaal
niveau in kaart gebracht waar in de wereld de Nederlandse productie broeikasgasemissies
veroorzaakt (onze broeikasgasvoetafdruk), waarin ook de downstream emissies zijn meegenomen.28 TNO heeft een verkennende achtergrondanalyse uitgevoerd naar aangrijpingspunten voor
het stimuleren van scope-3 emissiereductieactiviteiten van bedrijven in Nederland
via beleid.29 De studie van TNO laat onder meer zien dat emissiebronnen en handelingsperspectieven
tussen sectoren verschillen en het bij de uitwerking van beleid dus verstandig is
om rekening te houden met sectorspecifieke effecten.
Op basis van de inzichten uit bovenstaande onderzoeken heb ik MVO Nederland opdracht
gegeven om ons te ondersteunen bij het consulteren van belanghebbenden rondom ketenemissies.
Het doel van dit traject is om verschillende perspectieven te verzamelen en daarmee
tot een beleidsadvies te komen waarin concrete handelingsperspectieven voor bedrijven
en andere organisaties zijn meegewogen. Daarbij wordt met name gekeken naar de sectoren
chemie en voedingsmiddelenindustrie. Ik verwacht u na de zomer te kunnen informeren
over de uitkomsten.
Tot slot
Het is duidelijk dat er nog veel gedaan moet worden richting 2050. Met bovenstaande
maatregelen geeft het kabinet verdere invulling aan de agenda voor een klimaatneutrale
en circulaire samenleving.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Indieners
-
Indiener
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat