Brief regering : Routekaart plan van aanpak mestmarkt
33 037 Mestbeleid
Nr. 542
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2024
Tijdens het Commissiedebat Mestbeleid d.d. 25 april jl. heb ik, op breed verzoek van
de Kamer, toegezegd de Kamer te informeren over het tijdpad van de implementatie van
de verschillende maatregelen uit het plan van aanpak mestmarkt van het kabinet, ook
in het licht van uw inhoudelijke bijdragen, waarin de urgentie en noodzaak tot het
nemen van maatregelen breed werd gedragen. Daarnaast heb ik tijdens het debat aangegeven,
ook op uw verzoek, met de 4 landbouworganisaties (LTO/NAJK/NZO en Natuurweide) die
een «crisisplan» hebben voorgesteld, in gesprek te gaan om te bezien of onderdelen
van hun plan een verrijking kunnen vormen van het plan van aanpak van het kabinet.
Met deze brief informeer ik de Kamer over deze punten.
Plan van aanpak kabinet en routekaart
Het kabinet heeft op 25 april jl. het voorgenomen plan van aanpak, mede ter uitvoering
van de motie Van Campen, met de Kamer gedeeld.1 Mede gehoord de Kamer in het Commissiedebat van 25 april jl., is het kabinet van
mening dat dit plan van aanpak voldoende robuust en samenhangend is om ten uitvoer
te brengen. Het integrale en samenhangende plan van aanpak, is (ongewijzigd) bij deze
brief gevoegd. Zoals aan de Kamer toegezegd, treft u bij deze brief tevens een routekaart
van het plan van aanpak van het kabinet. Hierin is aangegeven hoe de verschillende
maatregelen geïnstrumenteerd kunnen worden (of er bijvoorbeeld wijziging van wet-
en regelgeving nodig is) en wat het tijdspad is van de implementatie en consultatie.
Deze routekaart is indicatief, omdat deze afhankelijk is van de doorlooptijd van parlementaire
processen, adviseringen en van verplichtingen volgend uit Europese wet- en regelgeving.
Ondanks dat niet alle maatregelen hetzelfde tijdpad kennen, gaat het nadrukkelijk
om een samenhangend pakket aan gebalanceerde maatregelen, waarvan de onderdelen elkaar
inhoudelijk versterken en niet los van elkaar kunnen worden gezien. Zo is de (vrijwillige)
beëindigingsregeling slechts één van de onderdelen van dit samenhangende pakket en
ondersteunt het de overige onderdelen van het pakket. Tegelijkertijd is een (vrijwillige)
beëindigingsregeling op zichzelf staand, zonder samenhang met flankerende regelgeving
zoals de graslandnorm, veel minder effectief.
Voor twee maatregelen geldt dat de implementatie ervan, inclusief de bijbehorende
consultatie, al op de zeer korte termijn ingezet moet worden, zowel vanwege de urgentie
van de situatie op de mestmarkt, als vanwege de breed levende wens een generieke korting
te voorkomen (zie o.a. motie Grinwis, Kamerstuk 30 252, nr. 142):
– Het wetsvoorstel waarmee de mestproductieplafonds voor 2025 in lijn worden gebracht
met de derogatiebeschikking en waarmee de afroming bij verhandeling van fosfaatrechten
naar 30% wordt verhoogd en afroming van 30% bij verhandeling van dierrechten wordt
ingevoerd dient zo spoedig mogelijk in procedure gebracht te worden om dit wetsvoorstel
per 1 januari 2025 te kunnen doen ingaan. Dit is enerzijds nodig om onder de mestproductieplafonds
van 2025 te komen2 en anderzijds om op langere termijn ruimte te maken op de mestmarkt. Op basis van
de realisatie binnen het sectorplafond en de ontwikkelingen op de mestmarkt, kan via
een amvb het betreffende afromingspercentage sneller worden aangepast.
– De eerste stap is nu een internetconsultatie van het wetsvoorstel. Ik zal deze internetconsultatie
in de komende dagen starten. Na ontvangst van de reacties en verwerking ervan zal
dit wetsvoorstel nog voor het zomerreces aan de Raad van State moeten worden aangeboden
ter advisering, om parlementaire behandeling in het najaar en inwerkintreding per
1 januari 2025 mogelijk te maken.
– In het plan van aanpak is het voorstel opgenomen om in 2024 en 2025 het subsidiebedrag
van de subsidie behoud grasland te verhogen van 20 euro naar 50 euro per 10 kg stikstof
uit dierlijke mest per hectare terugval in de mestplaatsingsruimte. Voor de ophoging
van het subsidiebedrag stelt het kabinet, rekening houdend met een de minimis-grens
van € 20.000, maximaal € 80 miljoen beschikbaar (zie bijlage CW 3.1. beleidskeuzes
uitgelegd). De verhoging van de regeling zal worden bekostigd uit de middelen die
zijn gereserveerd voor het Transitiefonds. De middelen zullen worden overgeheveld
door middel van een nota van wijziging op de eerste suppletoire begroting LNV, die
met Voorjaarsnota is gepubliceerd. De subsidieregeling voor 2024 is reeds gepubliceerd,
uitgaande van een openstelling in juni en een bedrag van 20 euro per 10 kg stikstof
uit dierlijke mest per hectare terugval in de mestplaatsingsruimte. Vandaag publiceer
ik een wijziging van de regeling die de openstellingstermijn wijzigt naar juli. Wanneer
de eerste suppletoire begroting, inclusief de dekking voor de verhoging, is aangenomen
door het parlement, zal ik een tweede wijziging van de regeling publiceren om het
subsidiebedrag te verhogen. Daarmee kan de verhoogde regeling nog in de zomer worden
opengesteld en kan in 2024 zo veel als mogelijk beschikt worden op de subsidieaanvragen.
Uitkomsten gesprekken sectorpartijen
Vier sectorpartijen, LTO, NAJK, NZO en Natuurweide, hebben daags voor het Commissiedebat
mestbeleid van 25 april jl. een aantal mogelijke maatregelen gepresenteerd. Ik waardeer
dat zij het initiatief hebben genomen maatregelen voor te stellen. Zoals toegezegd
ben ik met deze partijen in gesprek gegaan over de maatregelen, om te bezien of onderdelen
van het door hen voorgestelde plan een verrijking zouden kunnen vormen van het plan
van aanpak van het kabinet.
In de gevoerde gesprekken is gebleken dat de sectorpartijen – in de huidige ontwikkelende
politieke context – eraan hechten het eigen plan integraal in stand te houden. Daarbinnen
is het voor de sectorpartijen cruciaal is dat er gesprekken worden gevoerd met de
Europese Commissie over een vorm van derogatie, zoals omschreven in het crisisplan
van de sectorpartijen. Zoals aangegeven in het Commissiedebat van 25 april jl. heeft
een nieuw gesprek met de Europese Commissie over een nieuwe of aangepaste (beperkte)
derogatie mogelijk zin op het moment dat Nederland heeft laten zien dat zij maatregelen
uit het plan van aanpak geïmplementeerd heeft. Dat moment zal naar verwachting, en
zoals gedistilleerd kan worden uit bijgaande routekaart, op zijn vroegst begin volgend
jaar zijn.
In de gevoerde gesprekken hebben sectorpartijen ook aangegeven zich in de huidige
context niet te kunnen scharen achter (onderdelen van) het samenhangende pakket vanuit
het kabinet, en op dit moment geen gesprek te willen voeren over eventuele verrijkingen
daarop met onderdelen van hun crisisplan. Ik neem hier kennis van. Gegeven de huidige
ontwikkelingen en omstandigheden acht ik niettemin een dialoog met sectorpartijen
van groot belang. Ik zal sectorpartijen (waaronder de biologische sector) daarom blijven
uitnodigen om in gesprek te gaan over hun plannen. Niet alleen om te blijven bezien
of additionele stappen haalbaar zijn, maar ook om over de uitwerking van de verschillende
specifieke onderdelen van het mestpakket te spreken (zoals bijvoorbeeld het voerspoor).
Graag spreek ik ook door over onderdelen van het crisisplan van de sector, zoals de
brede (vrijwillige) beëindigingsregeling en de door hen aangedragen gewenste structuurmaatregelen
die daar annex aan zijn. Ook over de precieze invulling van en randvoorwaarden voor
het voorstel van sectorpartijen (tijdelijke noodmaatregel voor een versnelde daling
van het stuks melkvee in 2025/2026) ben ik graag bereid in gesprek te gaan. Ik nodig
deze partijen uit om de uitwerking van hun voorstellen op korte termijn te presenteren.
Daarnaast zal ik ook met de banken en de ketenpartijen in gesprek blijven, over concrete
voorstellen voor de ondersteuning die zij kunnen bieden aan bedrijven die in de knel
komen en initiatieven die zij kunnen nemen. De huidige situatie noopt immers tot een
gezamenlijke aanpak waarbij zowel de overheid als het bedrijfsleven samen werken aan
een oplossing.
Ten aanzien van het voornoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet betreffende
de mestproductieplafonds en afroming zal ik gedurende de consultatie nadrukkelijk
de inbreng van de sectorpartijen betrekken bij het ontwerp wetsvoorstel dat, na de
advisering door de Raad van State, aan de Kamer zal worden aangeboden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit