Brief regering : Voortgang Nationaal Slavernijmuseum
36 284 Slavernijverleden
Nr. 41 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2024
Een nieuwe plek voor presentatie en herinnering, voor ontmoeting en gesprek over het
Nederlands slavernijverleden. In 2030 moet het Nationaal Slavernijmuseum openen in
Europees-Nederland, op het Java-eiland in Amsterdam. U bent hierover al herhaaldelijk
geïnformeerd, met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang.
Het op te richten Nationaal Slavernijmuseum is een belangrijke bijdrage in het maatschappelijk
herstelproces voor de bewustwording en erkenning van het slavernijverleden en het
tegengaan van de doorwerking van dat verleden in het heden. Want hoewel we op 1 juli
2024 het Herdenkingsjaar Slavernijverleden afronden, blijft aandacht voor deze gedeelde
geschiedenis van groot belang.
Allereerst wil ik benoemen dat hoewel de ontwikkeling van het slavernijmuseum samenvalt
met het zogenaamde proces na de komma1 en het Herdenkingsjaar Slavernijverleden, het initiatief hier niet uit voortkomt.
Het Nationaal Slavernijmuseum is een Amsterdams initiatief waar gemeenschappen van
nazaten zich al decennialang voor inzetten. In de Amsterdamse Gemeenteraad werd in
2017 het initiatiefvoorstel van de leden Blom, Duijndam en Mbarki unaniem aangenomen.2 OCW ondersteunt de ontwikkeling van dit museum sinds 2019 vanwege de spilfunctie
van dit museum voor de verdieping en verspreiding van de kennis en het bewustzijn
over het slavernijverleden in het Koninkrijk en daarbuiten.3
De realisatie van het museum is afgelopen anderhalf jaar verder gebracht door kwartiermakers
Peggy Brandon, John Leerdam en David Brandwagt. Zij maakten het plan Vertel het hele verhaal en een uitgebreid participatieverslag Over ons en met ons. Beide documenten stuur ik als bijlage mee. U ontving ze eerder bij de Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden. Hierin stond ook de OCW-brede inzet ten aanzien van de voortgang van de excuses.4
Hieronder bespreek ik het plan van de kwartiermakers. Vervolgens ga ik in op bestuursovereenkomst
die ik heb afgesloten met de gemeente Amsterdam en de financiële bijdrage van de Rijksoverheid.
Tot slot licht ik de ondersteuning van museale voorzieningen in het Caribisch deel
van het Koninkrijk toe.
Museaal ondernemingsplan Vertel het hele verhaal
Op 15 februari 2024 ontving ik samen met de Amsterdamse wethouder Meliani (Kunst en
cultuur, Inclusie en anti-discriminatiebeleid) het museaal ondernemingsplan voor het
Nationaal Slavernijmuseum en het uitgebreide participatieverslag. Het zijn twee rijke
documenten, waarvoor ik alle betrokkenen – en in het bijzonder de kwartiermakers –
wil bedanken. Ik heb grote waardering voor het werk van de kwartiermakers, dat niet
eenvoudig was.
Aan de totstandkoming van dit plan ligt een intensief participatietraject ten grondslag.
De kwartiermakers spraken in totaal met meer dan 5.000 mensen in participatiebijeenkomsten
en individuele gesprekken verspreid door alle 12 provincies in Europees-Nederland,
op Sint Maarten, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Bonaire, Curaçao en Suriname. Onder
hen mensen van grassroots organisaties en erfgoedinstellingen, politici, activisten,
kunstenaars en wetenschappers.
In hun plan doen de kwartiermakers voorstellen over het museumconcept, educatie, gebouw,
locatie en organisatievorming. Zij benadrukken dat een goede band en directe verbinding
met het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname van groot belang is voor het
museum. De slavernij speelde zich immers daar af en de doorwerking ervan is er nog
elke dag voelbaar, met inachtneming van de verschillen in cultuur en geschiedenis
op de verschillende plekken. In de aanloopprogrammering voorafgaand aan de opening
zal het museum daarom ook samenwerken met Caribische instellingen om gezamenlijke
pop-up tentoonstellingen en activiteiten te organiseren. De eerste initiatieven daartoe
zijn reeds gestart.
Het Nationaal Slavernijmuseum krijgt verder een kenniscentrum waar iedereen familie-
en voorouderonderzoek moet kunnen doen. Naast een fysiek kenniscentrum wordt gewerkt
aan een museaal kennisnetwerk en worden de opties voor digitale toegang tot het museum
uitgewerkt.
Specifiek aan de Rijksoverheid adviseren de kwartiermakers om te onderzoeken of het
Rijk het Nationaal Slavernijmuseum structureel kan subsidiëren, vanuit de Basisinfrastructuur
of als rijksmuseum in de Erfgoedwet.
Wethouder Meliani en ik hebben de Raad voor Cultuur en de Amsterdamse Kunstraad gevraagd
een advies te geven over het plan. In hun advies geven de raden aan vertrouwen te
hebben in de museale aanpak en beoordelen ze het plan als een gedegen basis voor de
volgende fase van de totstandkoming van het museum. Ook hebben zij vertrouwen in de
manier waarop de kwartiermakers de volledige omvang van slavernij onder Nederlands
koloniaal bewind belichten, en dat deze meerstemmigheid in toekomstige participatietrajecten
en fasen geborgd is.5
Samen met de gemeente vind ik het van belang dat trans-Atlantische slavernij een prominente
plaats inneemt binnen de brede benadering van de Nederlandse slavernijgeschiedenis.
In het bijzonder hebben Afro-Surinaamse en Afro-Caribische gemeenschappen zich in
het openbare debat hard gemaakt om aandacht te vragen voor het slavernijverleden en
de invloed daarvan op de hedendaagse samenleving.
Het besef groeit dat de Nederlandse slavernijgeschiedenis zich, naast het trans-Atlantisch
gebied, ook afspeelde op andere plekken in de wereld waaronder het Indisch-Oceanisch
gebied, de Indonesische archipel en Zuid-Afrika. De trans-Atlantische slavernij was
onderdeel van een groter koloniaal systeem waarin slavernij een belangrijk element
was. Alleen vanuit die invalshoek, belicht vanuit verschillende perspectieven en regio's,
krijgen bezoekers een zo compleet mogelijk beeld van de geschiedenis.
Bestuursovereenkomst Nationaal Slavernijmuseum
Op het moment dat uw Kamer deze brief ontvangt, publiceert het College van burgemeester
en Wethouders van Amsterdam haar bestuurlijke reactie op het plan van de kwartiermakers.
Deze bestuurlijke reactie is met mij afgestemd en gaat in op de vervolgstappen die
de gemeente zal nemen om het museum tot stand te brengen.
Na besluitvorming door de Amsterdamse gemeenteraad over de vervolgstappen ten aanzien
van het museum deze zomer, breekt een nieuwe fase aan voor het museum. Dan wordt toegewerkt
naar een onafhankelijke museumorganisatie. Voor de volgende fase van het museum heb
ik in een bestuursovereenkomst met de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de
verantwoordelijkheidsverdeling. In de bijlage vindt u de bestuursovereenkomst die
ik op 29 mei 2024 mei heb ondertekend namens het Rijk.
Uitgangspunt voor de bestuurlijke afspraken is dat de gemeente verantwoordelijk blijft
voor de totstandkoming van het museum. Dit betekent dat de gemeente verantwoordelijk
is voor de oprichting van een museumorganisatie en de bouw van het museum. OCW blijft
betrokken bij de ondersteuning van de museumorganisatie en de ontwikkeling van het
op te richten kenniscentrum.
Ook zal OCW de komende periode onderzoeken of een grotere rijksverantwoordelijkheid
omtrent subsidie voor collectiebeheer en/of publieksactiviteiten na de opening van
het museum mogelijk is. De keuze of het Rijk dit ook wil, is aan een volgend kabinet.
Financiën
In 2022 maakte mijn voorganger Gunay Uslu bekend € 29 miljoen bij te dragen aan de
bouw van het museum.6 In de hierboven genoemde bestuursovereenkomst worden deze eerder gemaakte financiële
afspraken herbevestigd. Voor de bouw van het museum zal het Rijk in totaal € 32,17 miljoen
beschikbaar stellen aan de gemeente Amsterdam.7 De gemeente draagt zelf voor de bouw en de oprichting van het museum € 47,4 miljoen
bij. Tevens stelt het Rijk voor de ontwikkeling van de museumorganisatie voor de jaren
2025 tot en met 2028, € 1 miljoen per jaar beschikbaar aan Amsterdam.8 Dit is een voortzetting van de jaarlijkse bijdrage van € 1 miljoen, die door mijn
voorganger Ingrid van Engelshoven sinds 2021 ten behoeve van de museale voorziening
is toegekend.9 Ook is een inspanningsafspraak vastgelegd om deze middelen vanaf de opening van het
museum structureel in te zetten voor publieksactiviteiten. De gemeente heeft hiervoor
ook structurele middelen gereserveerd. Tot slot heeft het kabinet besloten om voor
de ontwikkeling van het kenniscentrum van het museum éénmalig € 3 miljoen beschikbaar
te stellen uit de middelen van het slavernijverleden fonds, zoals vermeld in de brief
vervolgtraject excuses slavernijverleden.10
Ondersteuning van museale voorzieningen Caribisch deel van het Koninkrijk
Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten, Aruba, Bonaire en Curaçao hebben in reactie op
de ontwikkeling van het Nationaal Slavernijmuseum nadrukkelijk aangegeven hoe belangrijk
het is om op hun eigen eilanden stil te kunnen staan bij het slavernijverleden. Zoals
bijvoorbeeld het betekenisvolle Memorial ACTe museum in Guadeloupe over het Franse
slavernijverleden in het Caribisch gebied dit doet. Ook riepen de moties van leden
Klaver (GroenLinks-PvdA) en Leijten (SP) op om in afstemming met lokale partijen de
Caribische musea te versterken en betrokken te zijn bij het behoud en beheer van erfgoed
van het slavernijverleden.11 Daarom heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij
de excuses voor het slavernijverleden namens het kabinet toegezegd dat er «een lokale
weerslag van het slavernijmuseum» komt op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Eustatius
en Sint-Maarten. De middelen voor «deze lokale weerslag van het slavernijmuseum» moeten
komen uit de € 33,3 miljoen voor beleidsintensiveringen in het Caribisch deel van
het Koninkrijk.
In de gesprekken die BZK en OCW hierover voerden met partijen in het Caribisch deel
van het Koninkrijk, volgt dat er geen behoefte is aan een dependance van het Nationaal
Slavernijmuseum, maar steun aan de lokale erfgoedinstellingen en de cultuurprofessionals
om zelf het erfgoed te behouden, beheren en presenteren. Zij benadrukken verder het
belang van samenwerking tussen de (ei)landen onderling en het aangesloten zijn op
de kennisnetwerken binnen de Caribische regio en het Koninkrijk.
De definitieve invulling van de toezegging wordt bepaald door de eilanden zelf. Dat
geldt ook voor het deel van de beschikbare 33,3 miljoen dat daadwerkelijk wordt toegekend
aan de uitwerking van deze toezegging. Het proces hiertoe, onder coördinatie van de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is beschreven in de
eerder benoemde voortgangsbrief.12
Tot slot
Ik zie dat het Nationaal Slavernijmuseum een belangrijke toevoeging is aan het museale
bestel in ons koninkrijk. De kwartiermakers hebben aangetoond dat er breed draagvlak
is voor het museum en hiervoor een plan gepresenteerd. De gemeente Amsterdam neemt
verantwoordelijkheid voor de realisatie hiervan. Vanuit de verantwoordelijkheid die
de Rijksoverheid draagt voor het slavernijverleden blijf ik de ontwikkeling van dit
museum ondersteunen. Opdat het Nederlandse slavernijverleden voor altijd een plek
krijgt in ons collectieve geheugen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap