Brief regering : Drie onderzoeksrapporten over de wijkverpleging
23 235 Thuiszorg en wijkverpleging
Nr. 241
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over drie rapporten over de wijkverpleging die
recent zijn opgeleverd.
Ten eerste informeer ik u over de eindrapportage van het RIVM over de (door)ontwikkeling
van herkenbare en aanspreekbare (H&A) wijkverpleging in de periode 2021–2023. Zoals ik eerder heb aangegeven1 brengt het RIVM sinds 2021 jaarlijks een publicatie uit over de ontwikkeling van
H&A wijkverpleging in de praktijk. In deze brief geef ik eerst een korte toelichting
op de achtergrond en het doel van H&A wijkverpleging. Vervolgens deel ik met u mijn
reactie op het RIVM rapport.
Daarnaast informeer ik u met deze brief ook over twee andere onderzoeken. Ten eerste
het onderzoek naar de toegankelijkheid van wijkverpleging dat door Equalis in opdracht
van het Ministerie van VWS is uitgevoerd. Ten tweede een onderzoek naar praktijkvariatie
in de indicatiestelling door wijkverpleegkundigen dat in opdracht van V&VN met financiering
van het Ministerie van VWS is uitgevoerd.
1. Onderzoek Herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging
Noodzaak voor herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging
Met de vergrijzing en toenemende zorgvraag neemt de druk op de zorg in de toekomst
toe. Om de toegankelijkheid en continuïteit van de zorg te kunnen blijven waarborgen,
is het noodzakelijk dat de zorg op een andere manier georganiseerd wordt. In het Integraal
Zorgakkoord (IZA) en het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)
zetten we daarom samen met het veld in op passende zorg. De wijkverpleging is cruciaal
om mensen in de thuissituatie passende zorg te kunnen bieden. Onderdeel van de gemaakte
afspraken vormt daarom de (door)ontwikkeling van herkenbare en aanspreekbare (H&A) wijkverpleging.
De urgentie voor «herkenbaarheid» en «aanspreekbaarheid» van de wijkverpleging is
al langere tijd aanwezig. Naast de groeiende zorgvraag speelt ook de krapte op de
arbeidsmarkt een rol in de druk op de beschikbare capaciteit van de wijkverpleging.
Bovendien kent de wijkverpleging veel verschillende aanbieders en is zodoende versnipperd.
Dit maakt het voor cliënten en zorgprofessionals uit de eerstelijnszorg, sociaal domein
of ziekenhuizen vaak onduidelijk bij wie zij wijkverpleging kunnen aanvragen. Hiermee
gaat kostbare tijd en energie verloren. Door middel van herkenbare en aanspreekbare
teams werkt het veld aan een betere samenwerking tussen aanbieders van wijkverpleging
met winst voor zowel cliënten als zorgprofessionals binnen de wijkverpleging en de
omliggende domeinen.
De noodzaak van herkenbaarheid en aanspreekbaarheid binnen de wijkverpleging is opnieuw
bevestigd in de Visie Eerstelijnszorg 2030 die in januari van dit jaar is vastgesteld.
De wijkverpleging is één van de kernspelers van de samenwerking die in elke wijk vorm
moet krijgen, samen met de huisarts, het sociaal domein en de apotheker. In wijken
of dorpen vormen zij een hecht wijkverband, dicht bij de inwoner. Om tot deze samenwerking te komen is het nodig dat de wijkverpleging
sterk georganiseerd en goed bereikbaar is. Herkenbaarheid en aanspreekbaarheid van
de wijkverpleging is nodig om, in lijn met de visie, de domeinoverstijgende samenwerking
in het veld toekomstbestendig te organiseren.
Ontwikkelingen tot nu toe
De eerste krachtige impuls voor de vorming van herkenbare en aanspreekbare teams in
de wijk is gegeven met de Leidraad Herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging (2020)2. In deze leidraad hebben de zeven partijen3 van het toenmalige Hoofdlijnenakkoord (HLA) wijkverpleging 2019–2022 met elkaar onderschreven
toe te willen werken naar meer samenwerking binnen de wijkverpleging. Vanuit de subsidie ondersteuning wijkverpleging (SOW) heb ik deze samenwerkingsverbanden financieel gestimuleerd. In totaal is meer
dan € 8 miljoen toegekend aan zorgaanbieders om de opstartfase van samenwerkingen
financieel te ondersteunen. Verschillende succesverhalen zijn terug te vinden op de
website van de RVO4. In het IZA (2022) is afgesproken verder te werken aan de landelijke implementatie
van H&A teams in de wijkverpleging.
Samenwerking vraagt om een type bekostiging dat dit stimuleert. In 2022 is er door
Berenschot onderzoek uitgevoerd naar de bekostiging van H&A wijkverpleging5. Zoals eerder aangekondigd in de Kamerbrief «Vergrijzing en het integrale ouderenbeleid»6 is er naar aanleiding van dit onderzoek per 1 januari 2024 een nieuwe betaaltitel
beschikbaar gekomen voor de financiering van H&A wijkverpleging. In dezelfde brief
is ook aangegeven dat de NZa de contractering van deze betaaltitel meeneemt in de
evaluatie van het bekostigingsexperiment in de wijkverpleging. Verderop in deze brief
zal ik verder ingaan op de financiering van H&A wijkverpleging.
Het RIVM heeft in opdracht van VWS de ontwikkeling van herkenbaarheid en aanspreekbaarheid
van de wijkverpleging in de praktijk gemonitord over de periode 2021 t/m 2023. De
eerste twee jaarlijkse rapporten hiervan zijn in respectievelijk 2022 en 2023 verschenen,
waarvan de eerste met u is gedeeld7 en de tweede als publicatie op de website van het RIVM te vinden is8. Het derde en laatste rapport zend ik u met deze brief. In de bijlage onderaan deze
brief vindt u de samenvatting van dit rapport.
Reactie op het rapport
De algemene tendens die het RIVM beschrijft is dat er in verschillende regio’s positieve
ontwikkelingen zijn ten aanzien van herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging. Het
RIVM concludeert ook dat deze samenwerking leidt tot het beter en sneller oppakken
van zorgvragen. Zo draagt het werken aan H&A wijkverpleging bij aan passende zorg.
Ik vind deze ontwikkeling positief. Tegelijkertijd zie ik dat er nog ruimte is voor
verbetering. Daarom wil ik ingaan op drie belangrijke punten uit het rapport waar
nog kansen liggen ten aanzien van de ontwikkelingen van H&A wijkverpleging, namelijk
digitalisering en gegevensuitwisseling, financiering en de rollen en verantwoordelijkheden
van verschillende partijen.
Digitalisering en gegevensuitwisseling
Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg is van belang als het gaat om de juiste
informatie op het juiste moment. Als zorgverleners gegevens elektronisch uitwisselen
is er minder kans op fouten, doordat gegevens niet hoeven te worden overgetypt, en
het scheelt zorgaanbieders tijd die ze vervolgens aan zorg kunnen besteden. Met de
nationale visie op het gezondheidsinformatiestelsel en de in het IZA gemaakte afspraken
die dit raken, zet ik in op een vertrouwensmodel, generieke functies die deel uitmaken
van een vertrouwensmodel en standaardisatie van zorgdata9. Het RIVM geeft in het rapport ook aan dat in onder meer het IZA aandacht is voor
de knelpunten die in het veld worden geconstateerd. Ik heb er vertrouwen in dat de
stappen die we hiermee zetten ook zullen bijdragen aan goede uitwisseling van gegevens
binnen H&A samenwerkingsverbanden.
Door het veld (NHG en V&VN) wordt er gewerkt aan een handreiking die gegevensuitwisseling
tussen huisarts en wijkverpleegkundige over en weer beschrijft. Dat is een mooi voorbeeld
van hoe we hier samen stappen in kunnen zetten. Het is van belang dat zorgverleners
het met elkaar eens worden over welke informatie uitgewisseld wordt voor goede patiëntenzorg.
Daarnaast is de eOverdracht een gegevensuitwisseling op de Meerjarenagenda Wegiz.
Het doel hiervan is de verpleegkundige overdracht gestandaardiseerd en elektronisch
te laten plaatsvinden.
Financiering
Uit het rapport van het RIVM blijkt dat veel samenwerkingsverbanden werden of worden
gefinancierd vanuit de SOW-subsidies en/of het IZA wijkfonds. In de meeste gevallen
was er nog geen sprake van structurele bekostiging. De inmiddels beschikbaar gekomen
betaaltitel is tijdens de looptijd van het RIVM-onderzoek ingevoerd. Het effect van
de betaaltitel is daarom niet meegenomen in het onderzoek. De NZa zal het gebruik
van de nieuwe betaaltitel monitoren. De verwachting is dat de eerste informatie hierover
in de loop van 2025 beschikbaar komt.
Uit mijn gesprekken met veldpartijen blijkt dat zorgverzekeraars de nieuwe prestatie
nog niet of nauwelijks inkopen. Zij geven aan dat er in de bekostiging voor de wijkverpleging
andere geschikte manieren zijn om via de zorginkoop de activiteiten voor de ontwikkeling
van H&A wijkverpleging te financieren. Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij zorgaanbieders
in staat stellen en stimuleren om in elke regio H&A samenwerkingsverbanden op te zetten,
om zo bij te dragen aan passende en toegankelijke wijkverpleging voor iedereen die
dat nodig heeft. Of ze dit doen middels de nieuwe betaaltitel of via een andere route
vind ik daarbij niet relevant.
Zorgverzekeraars hebben in het IZA ook bevestigd dat er «geïnvesteerd moet worden
in de wijkverpleging, ook om de doelen van het IZA haalbaar te maken».10
Met alle IZA partijen hebben we afgesproken toe te werken naar passende zorg. Zorgcoördinatie,
en daarmee samenwerking, heeft daarin een belangrijke plek. Ik heb er vertrouwen in
dat het inkoopbeleid van zorgverzekeraars, zoals afgesproken in de visie eerstelijnszorg,
in lijn is «met de kernwaarden van de eerstelijnszorg en de doelen uit de visie».11 Daarbij hoort uitdrukkelijk ook het stimuleren van de ontwikkeling H&A wijkverpleging.
Rollen en verantwoordelijkheden
Zoals het RIVM rapport laat zien zijn er regio’s waar actief samengewerkt wordt aan
een herkenbaar en aanspreekbare wijkverpleging. Er zijn echter ook regio’s waar dit
niet of moeizaam van de grond komt. Zorgaanbieders geven aan dat zij de wens hebben
voor een grotere regierol van zorgverzekeraars.
In de Visie eerstelijnszorg 2030 is afgesproken dat partijen in de eerstelijnszorg
gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen om de toegankelijkheid en continuïteit van
eerstelijnszorg te waarborgen12. Dit is ook nodig voor de landelijke realisatie van herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging.
Dit vraagt van aanbieders en zorgverzekeraars actieve samenwerking. Van zorgverzekeraars
verwacht ik een aanjagende rol bij de totstandkoming van H&A wijkverpleging, als onderdeel
van hun opdracht om een sterk georganiseerde eerstelijnszorg te helpen realiseren.
Zij kunnen dit zoals hierboven beschreven stimuleren via hun contracteringsbeleid.
Van aanbieders in de wijkverpleging verwacht ik dat zij actief plannen maken voor
H&A wijkverpleging die zij voorleggen aan de zorgverzekeraar. Ook verwacht ik dat
partijen actief succesverhalen met betrekking tot H&A wijkverpleging met elkaar delen
om zo te leren van elkaar. Het rapport geeft aan dat een doelgericht proces met procesbegeleiding,
bijvoorbeeld van een projectleider, helpt bij het ontwikkelen van samenwerking.
De Visie eerstelijnszorg 2030 zie ik als een nieuwe impuls om in elke regio door te
pakken met concrete afspraken rondom de herkenbaarheid en aanspreekbaarheid van de
wijkverpleging.
2. Onderzoek naar toegankelijkheid van de wijkverpleging
Eind 2023 is door Equalis in opdracht van VWS een onderzoek gestart naar de toegankelijkheid
van de wijkverpleging. Dit rapport is recent opgeleverd en met deze brief informeer
ik u hierover.
De aanleiding van dit onderzoek was tweeledig: enerzijds zien we al enkele jaren een
oplopende onderschrijding van het budgettair kader wijkverpleging. Daarnaast signaleerden
Actiz en ZorgthuisNL dat aanbieders van wijkverpleging steeds vaker geen nieuwe cliënten
in zorg kunnen nemen vanwege capaciteitsgebrek13. Samen met partijen uit de wijkverpleging wilde ik duidelijk krijgen of en in welke
mate de toegankelijkheid van de wijkverpleging voor cliënten onder druk staat en of
het (vaker) afwijzen van nieuwe cliënten ook daadwerkelijk bijdraagt aan de onderschrijding
van het budgettair kader. Het onderzoek van Equalis in opdracht van VWS bekijkt de
toegankelijkheid van de wijkverpleging vanuit het perspectief van de cliënt. Vanuit
dit perspectief is onderzocht hoe vaak er afwijzing van een zorgvraag plaatsvindt,
hoelang het duurt voordat een cliënt wijkverpleging ontvangt en waar cliënten terechtkomen
als zij geen wijkverpleging kunnen vinden.
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er verschillende routes zijn
voor het proces van zoeken en aanvragen van wijkverpleging en deze aanzienlijk verschillen
per regio. Een groot deel van de huisartsen, zorgverzekeraars en wijkverplegingsorganisaties
geven aan dat de duur van het zoekproces afhankelijk is van de regio en de complexiteit
van de zorgvraag.
Voor cliënten die via het ziekenhuis in de wijkverpleging komen zijn de resultaten
gebaseerd op data van ziekenhuizen. Voor cliënten die niet via het ziekenhuis in de
wijkverpleging komen, zijn de resultaten gebaseerd op een kwalitatieve aanpak (interviews).
De interviews hebben plaatsgevonden in drie regio’s en de ziekenhuisdata zijn afkomstig
van 15 ziekenhuizen uit zeven verschillende provincies. Het was niet haalbaar om die
interviews in alle regio’s uit te voeren. Dit betekent dat de onderzoeksresultaten
niet (volledig) generaliseerbaar zijn voor heel Nederland.
Equalis heeft verschillende routes naar wijkverpleging onderzocht: vanuit het ziekenhuis,
via de huisarts en via zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar. Ziekenhuizen geven
aan dat er weinig capaciteitsproblemen worden ervaren en dat het nauwelijks voorkomt
dat cliënten lang op wijkverpleging moeten wachten. Op basis van data van 15 ziekenhuizen
laat het rapport zien dat veruit de meeste cliënten (84%) op of binnen één dag na
de gewenste ontslagdatum wijkverpleging kunnen ontvangen. Zo’n 4,3% wordt twee dagen
later dan gewenst ontslagen en zo’n 6,7% drie tot zeven dagen later. Enkele (complexe)
gevallen (1,6%) moeten langer dan een week wachten.
Bij huisartsen bestaat een meer divers beeld over de toegankelijkheid van de wijkverpleging.
De mate waarin het lastig is voor huisartsen om wijkverpleging te regelen, verschilt
per postcodegebied. Uit informatie over zorgbemiddeling door zorgverzekeraars blijkt
dat bij 40% van de verzoeken tot zorgbemiddeling binnen 1–2 dagen wijkverpleging wordt
gevonden, bij 30% binnen een week en bij nog eens 30% duurt het langer dan een week.
Equalis schat in dat in 2023 voor minder dan 1% van de mensen die aanspraak maakte
op wijkverpleging zorgbemiddeling is ingezet. Met name bij complexe gevallen kan het
soms erg lang duren voor wijkverpleging beschikbaar is. Wanneer in de thuissituatie
geen wijkverpleging beschikbaar is, kunnen er lastige situaties ontstaan met grote
impact op cliënten. Ook huisartsen en mantelzorgers ervaren dan extra druk.
Wijkverplegingsorganisaties wijzen in voorkomende gevallen cliënten af, maar dat betekent
niet dat zij niet snel in zorg kunnen komen: in veel gevallen hebben andere aanbieders
wel de mogelijkheid om zorg te leveren. Wel zijn ziekenhuizen, huisartsen en cliënten
in het geval van een afwijzing genoodzaakt om zelf opnieuw een andere aanbieder te
benaderen. Uit de ziekenhuisdata blijkt dat bij circa 18% van de cliënten sprake was
van één of meerdere afwijzingen.
Tot slot probeert Equalis op basis van de onderzoeksresultaten en verschillende aannames
de impact op het budgettair macrokader te benaderen indien aan alle zorgvragen van
zorgvragers wordt voldaan. Omdat de inschatting alleen gebaseerd is op basis van de
data over de route naar de wijkverpleging vanuit het ziekenhuis, kan deze niet geëxtrapoleerd
worden naar de volledige wijkverpleging.
Equalis doet de aanbeveling om door te gaan op de weg die partijen in het IZA hebben
ingezet om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Equalis stipt daarbij drie punten
aan:
• Beter coördineren van zorgvragen en beschikbare capaciteit in de regio.
• Landelijk inzicht in zorgvraag en de beschikbare capaciteit moet in kaart worden gebracht.
• Proactieve nazorgplanning door het ziekenhuis.
Deze punten sluiten goed aan bij de afspraken die in het IZA en de visie eerstelijnszorg
zijn gemaakt, waaronder die over de verdere inzet op herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging.
De opbrengsten van het onderzoek zullen worden besproken in de mid term review (MTR) van het IZA die deze zomer plaatsvindt. Ik informeer uw Kamer na de MTR over
de uitkomsten en hoe ik met het veld aan de slag ga met de aanbevelingen.
Met dit onderzoek naar de toegankelijkheid van de wijkverpleging is ook invulling
gegeven aan de motie van de leden Mohandis en Ellemeet over het laten uitvoeren van
een kwalitatief onderzoek naar de mate waarin mensen voldoende zorg thuis krijgen14.
3. Onderzoek naar praktijkvariatie in indicatiestelling
Het derde rapport waarover ik u informeer met deze brief gaat over de indicatiestelling
door wijkverpleegkundigen.
Een goede en eenduidige indicatiestelling door wijkverpleegkundigen is belangrijk,
omdat deze bepaalt welke zorg iemand ontvangt. De aanleiding voor dit onderzoek is
dat partijen van het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging (HLA)15 (2019–2022) hebben geconstateerd dat er in een aantal situaties in de praktijk mogelijk
sprake is van onverklaarde en ongewenste praktijkvariatie bij de indicatiestelling.
In het hoofdlijnenakkoord hebben partijen afgesproken dat de praktijkvariatie in de
indicatiestelling wordt onderzocht. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit
Maastricht, Hogeschool Utrecht en Nivel in opdracht van V&VN namens de partijen uit
het HLA.
Het onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken. Deelonderzoek 1 definieert praktijkvariatie
als de mate waarin wijkverpleegkundigen verschillen in de aard, omvang en duur van
de zorg die zij indiceren bij cliënten in een vergelijkbare context. Er wordt onderscheid
gemaakt tussen gewenste en ongewenste praktijkvariatie. Er is sprake van gewenste praktijkvariatie als deze wordt veroorzaakt door kenmerken, context en voorkeuren
van de cliënt, met betrekking tot het behalen van doelen die meegewogen worden in
een professioneel onderbouwd besluitvormingsproces door de wijkverpleegkundige. Van
ongewenste praktijkvariatie is sprake als deze variatie niet wordt veroorzaakt door kenmerken, context en voorkeuren van de cliënt, met betrekking
tot het behalen van doelen, die meegewogen worden in een professioneel onderbouwd
besluitvormingsproces door de wijkverpleegkundige.
Uit deelonderzoek 2 blijkt dat er veel variatie is in documentatie van dossiers door
wijkverpleegkundigen. Mede hierdoor is het niet gelukt om de mate van ongewenste praktijkvariatie
vast te stellen. Wel is vastgesteld dat de functionele status van de cliënt veel invloed
heeft op de hoogte van de indicatiestelling (dit betreft gewenste praktijkvariatie).
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat 25% van de deelgenomen wijkverpleegkundigen
geen aparte scholing heeft gehad om te kunnen indiceren. Dit is ook niet verplicht.
Uit deelonderzoek 3 blijkt dat het normenkader niet altijd goed gebruikt wordt en
vaak onvoldoende bekend is. Uit het onderzoek blijkt dat een goede training over het
indiceren een vereiste is en dit zou aantoonbaar moeten zijn. Daarnaast blijkt dat
verbeteracties, zoals intervisie en intercollegiale toetsing, de uniformiteit in de
indicatiestelling kunnen bevorderen.
De partijen van het HLA wijkverpleging (2019–2022) hebben mij aangegeven dat diverse
aanbevelingen vanuit het onderzoek al opgepakt worden. Dit gaat bijvoorbeeld om;
− de herijking van het Normenkader V&VN,
− het vrij beschikbaar en toegankelijk maken van kaders en richtlijnen/handreikingen
over indiceren door middel van evaluatie en actualisatie van de Toolbox Indicatieproces.
Daarnaast hebben partijen mij in hun aanbiedingsbrief van het onderzoek, die ik meestuur
met deze brief, aangegeven dat zij aan de slag gaan met de geprioriteerde aanbevelingen
(zie bijlage 4). De komende periode ga ik met partijen in gesprek om hierover concrete
afspraken te maken.
Tot slot
Een sterke wijkverpleging en eerstelijnszorg zijn essentieel voor een toekomstbestendige
zorg. De uitkomsten en aanbevelingen van de rapporten die ik u met deze brief heb
gestuurd helpen om hier blijvend op in te zetten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Helder
BIJLAGE — SAMENVATTING RIVM RAPPORT
Het meegezonden rapport is het derde rapport, en tevens eindrapport over de periode
2021–2023, van het RIVM ten aanzien van herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging.
Het RIVM heeft zowel in 2021 als in 2023 twee verschillende vragenlijsten uitgezet.
Dit ging om één vragenlijst onder professionals werkzaam in de wijkverpleging en één
onder transferverpleegkundigen. Daarnaast zijn er ook diepte-interviews en werksessies
gehouden waaraan ook mensen deelnamen die geen zorgprofessional waren, maar wel vanuit
een andere positie betrokken waren bij projecten rondom H&A samenwerking. Een meer
uitgebreide beschrijving van de onderzoeksmethode is te vinden in de bijlage van het
rapport.
Uit het rapport blijkt dat er in tenminste dertig regio’s in Nederland al actief samengewerkt
wordt ten behoeve van herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging. Ik vat het onderzoek
samen aan de hand van de vier onderzoeksvragen die met het onderzoek zijn beantwoord.
1. Wat betreft herkenbaarheid geven in de wijkverpleging werkzame professionals in 2023
vaker aan (49%) dat er een actueel overzicht van wijkverplegingsaanbieders beschikbaar
is in hun regio of wijk ten opzichte van 2021 (31%). De inhoud van dit overzicht was
verschillend. Zo bevatte het onder andere contactgegevens van verschillende aanbieders
(55%) en/of van een centraal aanmeldpunt (19%). Een klein deel van de professionals
gaf aan dat er een actueel overzicht bestond van welke aanbieder van wijkverpleging
plek heeft voor een (nieuwe) cliënt (11% in 2023, 8% in 2021). Aangaande aanspreekbaarheid geeft de meerderheid van de transferverpleegkundigen zowel in 2021 als in 2023 aan
dat zij met meer dan één aanbieder contact moeten leggen voordat ze wijkverpleging
voor hun cliënt hebben geregeld. Als een zorgvraag niet opgepakt kan worden, geven
de professionals aan dat de aanvrager zelf verder moet zoeken (62%), dat ze er samen
met andere partijen voor zorgen dat een zorgvraag alsnog wordt opgepakt (27%) of dat
de zorgprofessionals andere aanbieders van wijkverpleging benaderen (34%).
2. Wat betreft de samenwerking tussen onderlinge aanbieders komt er uit het vragenlijstonderzoek
een positieve trend naar voren. Zo zijn er vaker samenwerkingsafspraken tussen wijkverplegingsorganisaties
over onder andere (on)planbare nachtzorg en casemanagement dementie (54% in 2023;
34% in 2021). Ook kennen professionals vaker contactpersonen van andere aanbieders.
Op het gebied van H&A wijkverpleging werken aanbieders bijvoorbeeld samen aan het
krijgen van inzicht in het zorgaanbod, gebruik van applicaties waarop aanmeldingen
van nieuwe cliënten te zien zijn of structureel gezamenlijk overleg voor het oppakken
van (onbeantwoorde) zorgvragen.
3. Het belang van de ontwikkeling van H&A wijkverpleging wordt door zorgprofessionals
onderschreven. Uit ervaringen van de onderzochte samenwerkingsverbanden blijkt dat
zorgprofessionals elkaar beter weten te vinden, kennen en van elkaar leren. Andere
opbrengsten zijn onder andere het sneller oppakken van zorgvragen, betere toeleiding
naar passende zorg, meer overeenstemming in werkwijzen en visie, meer efficiëntie
voor wijkverpleegkundigen en zorg(aan)vragers, meer duidelijkheid voor de cliënt en
inzicht in knelpunten.
4. Er komt een aantal werkzame elementen voor samenwerking uit het rapport naar voren,
waaronder elkaar als wijkverplegingsprofessionals en -aanbieders kennen op zowel uitvoerend
als bestuurlijk niveau, een doelgericht proces, betrekken van stakeholders, regionale
aansluiting, het delen van ervaring en kennis en beschikbare financiering. Ook zijn
er punten waar nog behoeften liggen voor het verder ontwikkelen van samenwerking.
Vanuit de samenwerkingsverbanden waren de grootste wensen voor de toekomst «een grotere
rol voor de zorgverzekeraar, een oplossing voor de ICT-systemen die niet op elkaar
aansluiten en meer lokale samenwerking, ook met het sociaal domein» (zie bijlage 1).
Betrokkenen vonden het van groot belang voor de (nabije) toekomst om tot een gedeelde
visie te komen «op passende wijkverpleegkundige zorg, samen met huisartsen, ziekenhuizen
en het sociaal domein» (zie bijlage 1). Het RIVM geeft in het rapport aan dat veel
uitdagingen die in dit onderzoek naar voren komen erkend worden in de doelstellingen
en afspraken die zijn gemaakt in het IZA, WOZO en GALA16.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport