Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 17 april 2024, over wat wel kan als de kaders rond staatssteun een beletsel zijn voor het overnemen van de schulden van een agrariër
30 252 Toekomstvisie agrarische sector
Nr. 169
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2024
Tijdens het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 17 april jl. heb ik de toezegging
gedaan uw Kamer te informeren over wat wel kan als de kaders rond staatssteun een
beletsel zijn voor het overnemen van de schulden van een agrariër, in ruil voor het
onder voorwaarden extensiveren of verduurzamen van de bedrijfsvoering. Tijdens het
debat werd, in dit verband, door het lid Bromet ook gevraagd waarom er geen steun
kan worden verleend als een boer een deel van zijn bedrijf wil verkopen.
Staatssteun is het met publieke middelen geven van financiële steun aan ondernemingen.
Dat kan zowel directe als indirecte steun zijn. De Europese staatssteunkaders bepalen
welke vormen van staatssteun geoorloofd zijn. Het doel van de staatssteunkaders is
om te voorkomen dat door de inzet van publiek geld ongelijke concurrentieposities
tussen ondernemingen ontstaan. De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de
staatssteunkaders. In zogenoemde notificatieprocedures beoordeelt de Europese Commissie
of (subsidie)regelingen voldoen aan de staatssteunkaders. Als dat het geval is, is
sprake van geoorloofde staatssteun.
Europese staatssteunkaders vereisen een stimulerend effect en staan daarom niet toe
dat investeringen die in het verleden zijn gedaan, financieel worden gesteund. Dat
zou het geval zijn bij het overnemen van schulden. De begunstigde van de steun moet
een passende en toereikende tegenprestatie leveren die in de toekomst ligt.
Tijdens het debat werd specifiek verwezen naar ondernemers die de omschakeling willen
maken naar een natuurboerderij. Bestaande schulden zouden eraan in de weg staan om
deze omschakeling in de praktijk te realiseren. Als boeren hun bedrijfsvoering willen
aanpassen naar een natuurboerderij of een andere vorm van extensieve bedrijfsvoering,
kan die omschakeling wel worden ondersteund, maar niet door het met publiek geld overnemen
van schulden.
Voor landbouwgrond kan dat bijvoorbeeld via de samenwerkingsregeling voor boeren in
de veenweide- en Natura 2000-gebieden. Deze subsidieregeling valt onder het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Op basis van deze regeling kunnen vergoedingen worden verstrekt
voor de gederfde inkomsten en extra kosten van de agrarische bedrijfsvoering bij extensivering
in en rond stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en bij geringere drooglegging in
veenweidegebieden. Het gaat om melkveehouderijbedrijven die met de subsidie in staat
worden gesteld om minder emissies (broeikasgassen en ammoniak) uit percelen en stallen
te laten komen.
Een ander voorbeeld van geoorloofde staatssteun voor boeren en tuinders met plannen
om minder stikstof uit te stoten en een integrale omschakeling naar een duurzamere
bedrijfsvoering is het Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL). Dit fonds ondersteunt
investeringen die leiden tot aantoonbare verbeteringen op verschillende duurzaamheidsdoelen.
Met betrekking tot het sluiten van productiecapaciteit op het erf heeft de Europese
Commissie in de gesprekken over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
met piekbelasting (Lbv-plus) meermaals duidelijk gemaakt dat het belangrijk is dat
het met publiek geld ondersteunen van beëindiging van veehouderijen vereist dat de
beëindiging permanent en onomkeerbaar is. Op grond van het steunkader voor sluiting
van productiecapaciteit is een zogenoemd doorstartverbod een voorwaarde voor het kunnen
verlenen van steun. Het doorstartverbod, dat ertoe strekt dat een veehouderij die
met overheidssteun zijn veehouderij beëindigt diezelfde dieren niet op een andere
plek gaat houden, is om deze reden als subsidievoorwaarde opgenomen in de Lbv en de
Lbv-plus.
Het is niet zo dat de Europese steunkaders uitdrukkelijk voorschrijven dat alleen
de beëindiging van gehele bedrijven kan worden ondersteund. Dat doe ik ook niet in
de Lbv en Lbv-plus. Daar verlang ik niet dat gehele bedrijven, maar individuele veehouderijlocaties
worden beëindigd. Een veehouder met een bedrijf met meerdere veehouderijlocaties,
kan er dus voor kiezen om slechts voor één locatie een beëindigingssubsidie aan te
vragen en zijn overige veehouderijlocaties voort te zetten.
Om het vereiste van permanente en onomkeerbare beëindiging te borgen, is in de Lbv
en Lbv-plus bepaald dat relevante vergunningen voor het houden van vee moeten worden
ingetrokken of aangepast. Verder moet de boer aanpassing van het omgevingsplan voor
de betreffende locatie in gang zetten door indiening van een verzoek daartoe bij het
bevoegd gezag. Hiermee wordt geborgd dat de productielocatie niet langer bestemd is
voor enige vorm van veehouderij.
Verder ben en blijf ik met de Europese Commissie in gesprek of andere vormen van gedeeltelijke
beëindiging, zoals het gedeeltelijk sluiten van productiecapaciteit op één bedrijfslocatie,
binnen de steunkaders passen. Door steun te verlenen voor de permanente en onomkeerbare
gedeeltelijke beëindiging zouden bijvoorbeeld intensieve melkveehouders kunnen worden
ondersteund om de overstap te maken naar een meer extensieve, natuurinclusieve vorm
van melkveehouderij. In dat verband streef ik ernaar om binnenkort de Maatregel gebiedsgerichte
beëindiging veehouderijlocaties (MGB) ter goedkeuring aan de Europese Commissie voor
te leggen, waarbij de mogelijkheid van deze vorm van gedeeltelijke beëindiging zal
worden voorgelegd en getoetst.1 De Europese Commissie zal naar verwachting in het kader van de goedkeuringsprocedure
daarbij nadrukkelijk toetsen of deze vorm van gedeeltelijke sluiting permanent en
onomkeerbaar is en voldoende is onderbouwd of deze gedeeltelijke sluiting een bijdrage
levert aan de te behalen milieudoelstellingen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden
van de vorderingen van de goedkeuringsprocedure.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.