Brief regering : Landenbeleid Syrië
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 3245
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2024
Op 7 augustus jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het algemeen ambtsbericht
inzake Syrië gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan is beoordeeld of het landgebonden
asielbeleid Syrië aanpassingen behoeft.
Uit het huidige ambtsbericht blijkt, in lijn met eerdere ambtsberichten, dat de veiligheidssituatie
in Syrië verandert. In de huidige verslagperiode was er in Syrië nog altijd sprake
van verschillende gewapende conflicten tussen verscheidene strijdende partijen. De
gewapende strijd is, in vergelijking met de eerste jaren van de oorlog, echter niet
meer zo hevig. Het geweld vond met name aan de grenzen van de controlegebieden plaats.
Uit het ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in bijvoorbeeld (in het centrum
van) de stad Damascus en een groot deel van de provincie Latakia beter was dan in
andere gebieden in Syrië. Zo werden in de stad Damascus controleposten weggehaald
en was het straatbeeld weer bijna zoals voor het conflict. Een grote bron van algemene
onveiligheid wordt voornamelijk gevormd door de repressieve acties en mate van willekeur
vanuit de Syrische regering en de autoriteiten in andere controlegebieden. Zo stelt
het ambtsbericht dat Syriërs bij terugkeer (naar regeringsgebied) met een groot aantal
mensenrechtenschendingen geconfronteerd kon worden. Er was in heel Syrië sprake van
arrestaties, detentie en ontvoeringen zonder rechtsgrondslag. In dat opzicht is de
situatie niet wezenlijk anders dan de verslagperiode van het voorgaand ambtsbericht.
Daarnaast heeft een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (in zaak
C-125/22) geleid tot een nieuw beleidskader voor artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Als gevolg van deze uitspraak moeten bij de beoordeling of sprake is van willekeurig
geweld in het kader van een gewapend conflict in het kader van artikel 15c, ook de
individuele omstandigheden mee worden gewogen om te kunnen beoordelen of er sprake
is van een reëel risico op ernstige schade. Dit heeft tot gevolg dat er niet langer
enkel sprake is van een 15c-situatie indien iemand louter vanwege zijn aanwezigheid
te vrezen heeft, maar dat er dus ook een lagere gradatie van 15c mogelijk is waarbij
door middel van de individuele omstandigheden het reële risico aannemelijk gemaakt
kan worden. Op basis van beoordeling van de informatie volgend uit het ambtsbericht
en aanvullende bronnen volgt dat in geen provincie sprake is van een situatie van
willekeurig geweld waarbij de enkele aanwezigheid volstaat om een zogeheten 15c risico
aan te nemen. Voorts wordt in het beleid opgenomen dat voor de provincies Idlib, Aleppo,
Daraa, Deir Ez-Zour, Raqqa en Hasaka sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld
waarbij de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden ervoor kunnen zorgen
dat een reëel risico op ernstige schade onder artikel 15c aangenomen wordt. Voor de
(overige) provincies, te weten Damascus (stad), Damascus (rif/provincie), Latakia,
Tartous, Homs, Hama, Quneitra en Suweida wordt aangenomen dat de ondergrens om toepassing
te kunnen geven aan de glijdende schaal van artikel 15c niet wordt gehaald.
In het huidige beleid is als uitgangspunt opgenomen dat een vreemdeling uit Syrië
die vanuit het buitenland terugkeert naar Syrië, bij inreis een reëel risico op ernstige
schade loopt. De veranderde veiligheidssituatie, en verbetering die in het huidige
ambtsbericht wordt geschetst ten aanzien van specifieke gebieden, bieden aanknopingspunten
om dit uitgangspunt niet langer aan te nemen, dan wel nadere uitzonderingen hiervoor
op te nemen. Bij deze beoordeling wordt de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie
zoals die volgt uit informatie van het ambtsbericht betrokken. Op basis van de algehele
veiligheidssituatie (met name wat betreft het geweld) in de genoemde gebieden loopt
men niet (langer) enkel vanwege die omstandigheid een reëel risico op ernstige schade.
Uit het beeld zoals dat blijkt uit het ambtsbericht ten aanzien van terugkeer blijkt
dat een risico op mensenrechtenschendingen zich reeds voordoet bij de feitelijke terugkeer
in het land. Het huidige uitgangspunt van een reëel risico op ernstige schade bij
terugkeer blijft daarom van kracht, inclusief de eerdere uitzonderingen hierop. Dit
betreffen de situaties wanneer de vreemdeling een actieve aanhanger van het regime
is of uit de individuele feiten en omstandigheden, zoals eerdere terugkeer naar Syrië,
is gebleken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op
ernstige schade.
Ondanks het algemene uitgangspunt ten aanzien van het risico bij terugkeer ligt bij
de beoordeling van de asielaanvraag in eerste instantie de nadruk op de individuele
merites van de zaak in het kader van de beoordeling van vluchtelingschap. Hier maken
tevens mogelijke handelingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
of andere vormen van schending van de openbare orde onderdeel van uit.
De informatie in het huidige ambtsbericht geeft voor een tweetal categorieën voldoende
specifieke informatie om deze in voldoende mate te kunnen afbakenen en beleidsmatig
te onderscheiden. Personen die voor vertrek uit Syrië directe en significante kritiek
in het openbaar leverden op de Syrische autoriteiten, dan wel de plaatselijke machthebbers
en waarvan aannemelijk is dat zij thans in de negatieve belangstelling staan van deze
machthebbers worden aangemerkt als risicogroep. Ook wordt een risicogroep in het beleid
opgenomen voor lhbti personen.1
Ik blijf de situatie in Syrië nauwgezet volgen en heb het Ministerie van Buitenlandse
Zaken gevraagd om dit jaar een nieuw ambtsbericht op te stellen. Dit zal naar verwachting
eind 2024 worden gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid