Brief regering : Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 201 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2024
Met deze brief bied ik u de voortgangsrapportage «Oorlogsgetroffenen en Herinnering
Tweede Wereldoorlog» aan. Hierin bouw ik voort op mijn brief aan uw Kamer van 9 november
2022.1 Daarin heb ik mijn ambitie op dit terrein als volgt verwoord:
Dat alle inwoners van Nederland in iedere levensfase op een kwalitatief goede manier
in aanraking (kunnen) komen met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog in al haar
facetten, verbonden met hedendaagse maatschappelijke vraagstukken zoals democratie,
rechtsstaat en vrijheid.
Nu, ruim anderhalf jaar later, leven we in een ander tijdsgewricht. Internationale
spanningen en conflicten nemen toe. De gebeurtenissen in de wereld brengen uitsluiting,
oorlog en vernietiging dichtbij en laten zien hoe broos en kwetsbaar vrede en vrijheid
zijn. We zien in onze samenleving een toenemend antisemitisme en groeiende polarisatie
tussen individuele mensen en groepen. Daarmee is mijn ambitie nog urgenter geworden.
Want het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder van de Holocaust vormen
een moreel ankerpunt. Dit verhaal laat de gevolgen van oorlog en bezetting zien en
waar uitsluiting toe kan leiden. Het is een verhaal van slachtofferschap, verzet,
toekijken en meewerken. De doorwerking en de gevolgen hiervan zijn merkbaar in de
volgende generaties. Het is ook een internationaal verhaal. Niet voor niets zijn vlak
na de Tweede Wereldoorlog, op 25 oktober 1945, de Verenigde Naties opgericht en verscheen
in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Met het wegvallen van de generatie die de oorlog zelf heeft meegemaakt is het onze
verantwoordelijkheid om aan volgende generaties duidelijk te maken tot welke verschrikkingen
intolerantie, uitsluiting, en discriminatie kunnen leiden, juist in deze tijd. Steeds
opnieuw moeten we aan elkaar doorgeven dat we onze democratie en rechtsstaat moeten
koesteren en beschermen. Ook moeten we ons inzetten om uitsluiting van mensen, alleen
om wie zij zijn, tegen te gaan.
Uiteraard kan en doe ik dat niet alleen. Veel organisaties zetten zich in, ieder vanuit
hun eigen verantwoordelijkheid en perspectief, om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog
over te (blijven) brengen. De ontmoetingen die ik de afgelopen jaren heb gehad, de
herdenkingen die ik heb bijgewoond en de gesprekken die ik heb gevoerd met overlevenden,
nabestaanden, vrijwilligers en professionals, laten mij een betrokken en bevlogen
veld zien, met een grote (ervarings)deskundigheid, een schat aan educatief materiaal,
websites en digitale tools. Daarnaast heb ik, zoals tijdens de overhandiging van het
eerste exemplaar van het Denkboek 20222 op 31 maart 2022 en de herdenking van het kindertransport Vught op 4 juni 2023, een
aantal gesprekken gevoerd met kinderen en jongeren om van hen te horen hoe het verhaal
van de Tweede Wereldoorlog op een voor hun aansprekende manier kan worden (blijven)
verteld.
Naast de opgave om het verhaal over de Tweede Wereldoorlog levend te houden is er
de verantwoordelijkheid voor de ereschuld die de Nederlandse samenleving heeft ten
aanzien van hen die zich hebben ingezet voor de vrijheid van ons allemaal en voor
hen die onvoldoende bescherming hebben genoten en slachtoffer zijn geworden van de
verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Via het stelsel van pensioenen, uitkeringen
en dienstverlening wordt inhoud aan deze ereschuld gegeven tot de laatst levende verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen (zie verder onder paragraaf 3).
Het beleid «Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog» omvat naast dit
stelsel van pensioenen, uitkeringen en dienstverlening onderwerpen als de Holocausteducatie,
het verhaal van Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog en de collectieve erkenning
van de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische gemeenschappen. Als ik terugkijk
op de afgelopen periode wil ik graag een aantal mijlpalen benoemen:
• De ondertekening van het convenant «Vindbaar en toereikend aanbod van ondersteuning
voor de tweede generatie oorlogsgetroffenen» door het Joods Maatschappelijk Werk (JMW),
Pelita, ARQ kenniscentrum, oorlog vervolging en geweld (ARQ), het Nederlands Veteraneninstituut
(NLVi) en mijzelf op 8 juni 2022.3 Daarmee is de sociaal maatschappelijke hulp aan deze generatie versterkt. Dit beschrijf
ik verder in paragraaf 3.
• De Tweede Wereldoorlog, maar ook andere oorlogen werken niet alleen door bij de tweede
generatie, maar ook de generaties daarna. Op 13 februari 2023 lanceerde ik het Themajaar
«Leven met oorlog» op 13 februari 2023. Coördinatie lag in handen van ARQ, het Nationaal
Comité 4 en 5 mei en Oorlogsgravenstichting. Het themajaar werd afgesloten op 2 november
2023. Op de website Leven met oorlog – Tweedewereldoorlog.nl zijn de resultaten te vinden.
• Op 8 februari 2023 presenteerde de Commissie «Versterking Kennis Geschiedenis Voormalig
Nederlands-Indië» haar adviesrapport «Deel en Verbind».4 In ruim een jaar tijd is met veel personen en organisaties vanuit de verschillende
doelgroepen gesproken en zijn diverse achtergrondonderzoeken verricht. Dit heeft geleid
tot concrete deeladviezen en een set aan aanbevelingen ten aanzien van terminologiegebruik.
Het rapport zelf is een erkenning voor wat de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische
gemeenschappen hebben meegemaakt. In mijn beleidsreactie van 4 juli 2023 heb ik uw
Kamer verteld hoe ik de adviezen uit het rapport wil opvolgen.5 In paragraaf 4 van deze brief ga ik in op de stand van zaken.
• Op 1 april 2023 is de nieuwe stichting WO2NET van start gegaan. Daarmee hoop ik een
belangrijke impuls te geven aan de verdere verbinding en samenwerking op het gebied
van kennisverspreiding/educatie, museaal aanbod en digitalisering. Dit bespreek ik
verder in paragraaf 1.
• Op 12 oktober 2023 mocht ik samen met de Minister-President de herdenking van de opstand
in Sobibór 80 jaar geleden bijwonen. Meteen na de opstand werd het vernietigingskamp
geheel platgebrand door de nazi’s om alle sporen uit te wissen en Sobibor in de vergetelheid
te doen geraken. Dit is niet gelukt. Deze herdenking was het sluitstuk van een traject
van vele jaren dat zich richtte op de herinrichting van het herdenkingsveld en de
inrichting van het museum. Hieraan lag ook diepgravend archeologisch onderzoek ten
grondslag. Samen met Polen, Slowakije en Israël hebben ik en mijn voorgangers ons
hiervoor ingespannen. Via Stichting Sobibór en het Nederlands Auschwitzcomité hebben
nabestaanden aangegeven zeer te hechten aan een gedenkwaardige plek.
• Op 10 maart 2024 is het Nationaal Holocaust Museum geopend door Zijne Majesteit de
Koning. Een historisch moment, omdat Nederland een van de weinige landen was die nog
geen Holocaustmuseum had. Dit museum kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
versterken van Holocausteducatie. Hier ga ik in paragraaf 1 verder op in.
Bovenstaande ontwikkelingen laten zien dat «het verhaal» van de Tweede Wereldoorlog
onverminderd relevant blijft. We staan aan de vooravond van het lustrumjaar 80 jaar
vrijheid, dat van 12 september 2024 tot en met 15 augustus 2025 plaatsvindt. Laten
we dit aangrijpen om gezamenlijk als samenleving stil te staan bij de verschrikkingen
van die tijd, bij de bevrijding van Nederland en Nederlands-Indië/Indonesië en bij
het feit dat we in Nederland sindsdien in vrijheid leven. Voor de zomer ontvangt uw
Kamer een brief over de inzet van het kabinet in dit lustrumjaar.
In bijgaande voortgangsrapportage ga ik in op de stand van zaken van de uitvoering
van het beleid. In paragraaf 1 komt «Het verhaal blijven vertellen aan bod», in paragraaf 2
ga ik in op «Herdenken en Herinneren», daarna volgt in paragraaf 3 «Zorg en ondersteuning»,
in paragraaf 4 «het beleid collectieve erkenning» om in paragraaf 5 af te ronden met
de beleidsagenda Sinti en Roma.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog
1. Verhaal blijven vertellen
In deze paragraaf ga ik in op een aantal maatregelen die ik heb genomen om te zorgen
dat het verhaal van de Tweede Wereldoorlog in al zijn perspectieven en aspecten verteld
blijft worden. Deze maatregelen zijn erop gericht de veldpartijen verder te faciliteren
zodat ze hun belangrijke werk kunnen doen. Daarbij beantwoord ik ook de motie van
de leden Maeijer en Beertema.6
Voorts ga ik specifiek in op de ontwikkelingen rond Holocausteducatie en het nieuwe
Nationale Holocaustmuseum om af te ronden met de voortgang van het project «Oorlog
voor de Rechter», het project dat de digitalisering en de toegankelijkheid van het
Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) behelst.
1.1 Maatregelen vergroting publieksbereik door meer samenhang en digitalisering
Onder mijn voorganger is € 21 miljoen geïnvesteerd in de vernieuwing van de herinneringscentra
en oorlogsmusea, educatieprojecten voor elk schooltype, allerlei projecten gericht
op digitalisering en in vernieuwende manieren van presenteren.7 Dit heeft het fundament verstevigd op basis waarvan de veldpartijen het verhaal over
de Tweede Wereldoorlog kunnen blijven vertellen.
Voortbouwend op dit fundament blijft de uitdaging het verhaal te blijven vertellen
op een manier die ook voor nieuwe generaties relevant en aansprekend is. Naar aanleiding
van de evaluatie van het Platform WOII8, het samenwerkingsverband van partijen9 in de WOII-sector en de digitale visie van het Platform10 is in 2021 een intensief overleg gestart tussen mijn departement en deze partijen
om gezamenlijk te zoeken naar een groter publieksbereik, onder meer onder jongeren
en jongvolwassenen (12–30). Met publieksbereik wordt bedoeld zowel het (informele)
educatieaanbod van de veldorganisaties, bezoeken aan een plek waar de geschiedenis
van de Tweede Wereldoorlog tastbaar wordt, als alle andere activiteiten waarin het
verhaal van de oorlog wordt verteld. Uiteraard gaat het niet over het bereik van het
reguliere onderwijs, dat valt niet onder mijn portefeuille. Waar deze twee invalshoeken
elkaar raken, stem ik af met mijn collega bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW).
Startpunt voor bovengenoemd overleg was vierledig. In de eerste plaats miste er een
overkoepelende nationale agenda voor informele educatie11/kennisoverdracht over de Tweede Wereldoorlog. Het aanbod is versnipperd en vraagt
om meer samenhang. Het Platform WOII had onvoldoende slagkracht om deze samenhang
aan te brengen. In de tweede plaats is er geconstateerd dat de musea en herinneringscentra
hard werken, zeker ook in gezamenlijkheid, maar dat een blauwdruk op basis waarvan
de musea elkaar structureel kunnen versterken nog ontbreekt.12 In de derde plaats is de WOII-sector nog te weinig aanwezig in de «digitale wereld».
Om jongeren en volgende generaties te bereiken is dat noodzakelijk. De sectorpartijen
hebben op dat terrein belangrijke stappen gezet maar voor een succesvolle digitale
transformatie binnen de WOII-sector is een structurele bundeling van krachten en samenwerking
nodig.13 Tot slot moest een organisatorische oplossing worden gevonden voor het bureau van
Netwerk Oorlogsbronnen (NOB) en voor een deel van de taken van de Stichting Musea
en Herinneringscentra ’40-’45 (SMH).
Eind 2021 is besloten door het Platform WOII en het Ministerie van VWS tot de oprichting
van stichting WO2NET en tot de transformatie van het Platform WOII tot het Veldberaad.
Vanwege mijn betrokkenheid bij de oprichting van WO2NET is het besluit tot doen oprichten
aan uw Kamer voorgehangen op 5 december 2022.14
Met de oprichting van WO2NET geef ik tevens uitvoering aan dat deel van de motie van
het Kamerlid Simons c.s.15 waarin de regering wordt verzocht zich ervoor in te zetten herdenkingslocaties digitaal
te ontsluiten (zie ook paragraaf 2). Een derde maatregel is de instelling van een
subsidieregeling. Hier ga ik later deze paragraaf nader op in.
Stichting WO2NET
Stichting WO2NET heeft een belangrijke rol in het brengen van informatie en verhalen
over de Tweede Wereldoorlog bij een zo groot mogelijk en liefst ook jong publiek.
Dat doet deze nieuwe stichting op twee manieren: via het toegankelijk maken van digitale
informatie en het aanbrengen van meer samenhang, monitoring, kwaliteitsborging en
innovatie. De stichting wil daarbij dienend aan en inspirerend voor het veld zijn.
Het toegankelijk maken van digitale informatie doet de stichting middels het beheer
van Oorlogsbronnen.nl, waarin inmiddels meer dan 200 gedigitaliseerde oorlogsarchieven
en -collecties toegankelijk zijn gemaakt, met elkaar zijn verbonden16 en in context zijn geplaatst. De ambitie is deze «digitale schatkist» aan WOII-data
van een veel groter gebruik, door burgers en door professionele «verhalenvertellers»17, te voorzien. Verder gaat het om het toegankelijk maken en presenteren van ook de
kleinere lokale en regionale oorlogsgeschiedenissen – «de Tweede Wereldoorlog dichtbij».
Door te zien welke invloed de oorlog had op het dorp of de stad waarin je woont, of
op de levensloop van (al overleden) familieleden, maakt dat «de oorlog» voor mensen
die wat verder van deze geschiedenis afstaan, heel dichtbij en invoelbaar wordt.
Daarnaast wordt vanuit WO2NET actief bijgedragen aan de realisatie van «Ons Land»,
het online platform over Indisch Erfgoed dat dit najaar zal worden gelanceerd (zie
paragraaf 4) en aan de onlinepresentatie van het gedigitaliseerde Centraal Archief
Bijzondere Rechtspleging (CABR, zie het slot van deze paragraaf).
De opgave van WO2NET is breder is dan de omgang met digitale data. Kennisverspreiding
en -deling (informele educatie), digitalisering en museaal aanbod is gebaat bij – op
landelijk niveau – meer samenhang, monitoring, kwaliteitsborging en innovatie. WO2NET
zal daar een belangrijke taak in vervullen door, samen met de vele (professionele)
«verhalenvertellers», kenniscentrum en ontwikkelaar te zijn van nieuwe inzichten,
methoden en technieken om een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Bij deze taak
hoort het monitoren van vraag en aanbod naar informele educatie, museaal aanbod en
digitale producten en toepassingen (wat is er nu allemaal voorhanden, hoe wordt dat
gebruikt, waaraan is overvloed en wat missen we?), evenals het meten van kwaliteit
en impact bij het inzetten daarvan.
WO2NET is in opbouw. De stichting is operationeel geworden op 1 september 2023 met
de aanstelling van een directeur-bestuurder. Op 1 oktober 2023 is het NOB in de stichting
opgenomen. Samen met WO2NET en in afstemming met het Veldberaad zal ik een ex durante
evaluatie van WO2NET opzetten.
NOB is onderdeel geworden van WO2NET. Dat geldt niet voor de SMH, die tot 2024 verantwoordelijk
was voor taken op het gebied van educatieve en museale samenhang, kwaliteit en monitoring.
Stichting SMH blijft bestaan, maar zal zich in het vervolg uitsluitend richten op
belangenbehartiging van haar leden (WOII-musea en de herinneringscentra). In een afbouwscenario
zal deze stichting nog een aantal jaren financieel door mij worden ondersteund.
Veldberaad
Het Platform WOII heeft besloten zich op 1 september 2022 te transformeren tot het
«Veldberaad». In het Veldberaad zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: NIOD
Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies (NIOD), WO2NET, Nationaal Comité
4–5 mei (NC), de SMH, ARQ kenniscentrum, oorlog vervolging en geweld (ARQ) en de Oorlogsgravenstichting
(OGS). Het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranen (vfonds) en ik zijn toehoorder
bij dit overleg.
Het Veldberaad wil een netwerk zijn van organisaties van binnen en buiten de WOII-sector
die elkaar inspireren en van waaruit samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan.
In aanloop naar de komst van WO2NET zijn onder regie van het Veldberaad acht pilotprojecten
uitgevoerd waaronder een heroriëntatie van de website Tweedewereldoorlog.nl en een
educatief project over de luchtoorlog in Nederland.18 Dit laatste project heeft geresulteerd in een speciale pagina binnen oorlogsbronnen.nl:
«de luchtoorlog in Nederland».
Een mooi focuspunt voor samenwerking is de organisatie van themajaren. Idee is dat
meer mensen bereikt worden als de instellingen hun activiteiten vanuit een bepaald
thema organiseren. Het Platform WOII organiseerde bijvoorbeeld in 2018 het themajaar
«Verzet». Het Veldberaad heeft deze traditie voortgezet door de organisatie van het
themajaar «Leven met Oorlog» (2022). Ook is het Veldberaad betrokken bij de herdenking
en viering van 80 jaar vrijheid.
Een ander initiatief van het Veldberaad is de ontwikkeling van een position paper
over hoe de instellingen een goede verbinding kunnen maken tussen het verhaal van
de Tweede Wereldoorlog en (het belang van) de rechtsstaat en de democratie.
Ik vind het belangrijk dat organisaties binnen de WOII-sector in onderlinge verbinding
elkaars werk kunnen verrijken. Bovendien hecht ik waarde aan één aanspreekpunt namens
de sector. Daarom wordt het secretariaat van het Veldberaad door mij gefinancierd.
Subsidieregeling «Het verhaal blijven vertellen»
In mijn brief van 9 november 2022 heb ik een aantal beleidsaccenten genoemd waaronder
het bereiken van jongeren en jongvolwassenen (12 tot 30) en aandacht voor onderbelichte
verhalen. Om organisaties in staat te stellen op een aansprekende manier (digitale)
educatie/kennis en museale activiteiten te realiseren over het verhaal van de Tweede
Wereldoorlog in al haar facetten en perspectieven ontwikkel ik een subsidieregeling
waarbij deze accenten centraal staan.
Bij onderbelichte onderwerpen denk ik bijvoorbeeld aan het Joods verzet, de Arbeitseinsatz
en Sinti en Roma. Ook is er ruimte om aandacht te geven aan collaboratie in Nederland
en het grijze gebied tussen goed en fout. Dit met het oog op de digitale ontsluiting
van het CABR (zie het slot van deze paragraaf). Uiteraard wil in deze regeling de
veldpartijen ook de ruimte geven zelf onderbelichte onderwerpen aan te dragen.
De WOII-sector is nauw betrokken bij de opzet van de subsidieregeling en het Veldberaad
heb ik gevraagd te adviseren over opzet en inhoud van de regeling. De subsidieregeling
heeft een looptijd van 2025 tot en met 2030. Het is mijn streven dat begin 2025 subsidieaanvragen
kunnen worden ingediend met een maximale duur van 4 jaar. In 2030 vindt een evaluatie
plaats.
Motie Maeijer en Beertema
Naar aanleiding van het commissiedebat van 12 april 2023 heeft uw Kamer de motie van
de Kamerleden Maeijer en Beertema (beiden PVV)19 aangenomen waarin de regering wordt verzocht te bevorderen dat het aantal scholieren
dat een bezoek brengt aan een herinneringscentrum of een museum over de Tweede Wereldoorlog,
zoals bijvoorbeeld het Anne Frank Huis en Kamp Westerbork, wordt verhoogd van 20%
naar 100%.
Zoals u uit het voorafgaande heeft kunnen opmaken sluit deze motie aan bij mijn ambitie.
Het verheugt mij dat uw Kamer net als ik een groot belang hecht aan een bezoek door
scholieren aan een plek waar de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog tastbaar wordt.
In genoemd commissiedebat heb ik u gemeld dat 20% van alle scholieren, elk jaar weer,
zo’n bijzondere plek bezoekt. Het lijkt erop dat dit percentage in uw Kamer tot een
misverstand heeft geleid. Er is bedoeld dat élk jaar 20% van de scholieren een dergelijke
plek bezoekt, niet dat slechts 20% van alle scholieren dit ooit doet. Het totaal aantal
scholieren dat deze plekken van herinnering bezoekt, is dus veel groter dan de indieners
van de bovengenoemde motie mogelijk veronderstellen.
Er is nu geen totaaloverzicht beschikbaar van het aantal bezoekers aan een herinneringslocatie.
De Stichting Musea en Herinneringscentra ’40-’45 (SMH) heeft de bovengenoemde 20%
op basis van benchmarks ingeschat. In dit aantal zijn niet alle instellingen meegenomen.
Ik heb de stichting WO2NET gevraagd periodiek een zo scherp mogelijk inzicht te verschaffen
van het publieksbereik van WOII-musea en herinneringscentra. Daarnaast is de door
mij in te stellen subsidieregeling ook gericht om musea en herinneringscentra te ondersteunen
in het bereiken van scholieren.
1.2 Holocausteducatie
Op 28 maart jl.20 heeft de Minister-President zich namens het kabinet duidelijk uitgesproken tegen
het toenemend antisemitisme in onze samenleving.
Daarbij heeft hij toegezegd uw Kamer nader te informeren over de aanpak van en maatregelen
tegen antisemitisme. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
In dat kader draag ik vanuit mijn portefeuille, Oorlogsgetroffenen en Herinnering
Tweede Wereldoorlog bij aan de educatie over de Holocaust. Op 3 mei 202321 heb ik uw Kamer hierover samen met de Minister voor primair en voortgezet onderwijs
geïnformeerd. Ik financier onder andere de Anne Frank Stichting, het Landelijk Steunpunt
Gastsprekers (LSG), het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Nationaal Monument
Kamp Vught zodat scholieren en bezoekers van herinneringsplekken worden onderwezen
over de Holocaust.
Naar aanleiding van de initiatiefnota antisemitismebestrijding van de (voormalig)
Kamerleden Segers (ChristenUnie) en Ellian (VVD) hebben genoemde organisaties op 1 februari
2023 een brief aan mijn collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), OCW
en mijzelf gestuurd. In deze brief beschrijven zij hun bijdrage aan Holocausteducatie
en pleiten zij voor een nationale aanpak daarvan. In de kabinetsreactie op bovengenoemde
initiatiefnota wordt daarop ingegaan.22 De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) heeft het initiatief genomen
tot een reeks overleggen met betrokken organisaties om te komen tot een nationale
aanpak in afstemming met de betrokken bewindspersonen van de Ministeries van SZW en
OCW en met mij.23 In beeld wordt gebracht op welke onderdelen de educatie over de Holocaust versterkt
zou moeten worden. Ook wordt er naar effectieve manieren gezocht om docenten en herinneringsorganisaties
te ondersteunen. Om het belang van Holocausteducatie te benadrukken en de aandacht
hierop te vestigen heeft de NCAB daarnaast in samenwerking met de partners in januari
2024 de publiekscampagne «leer over de Holocaust» gelanceerd. Ik ondersteun dat proces
van harte en ik hoop binnenkort een aantal concrete maatregelen te nemen.
Nationaal Holocaust Museum
Nederland had als een van de weinige Europese landen nog geen Nationaal Holocaustmuseum.
Vanuit het Joods Cultuur Kwartier (JCK) ontstond het initiatief tot oprichting hiervan.
Het Nationaal Holocaustmuseum levert een belangrijke bijdrage aan het herinneringslandschap
en educatie over de Holocaust. Op 10 maart jongsleden is het Nationaal Holocaustmuseum
geopend door Zijne Majesteit de Koning.
In het nieuwe museum, gevestigd in de voormalige Hervormde Kweekschool in Amsterdam,
kan iedereen kennis opdoen van de Jodenvervolging en Sjoa in Nederland. Deze locatie
is bewust gekozen. In 1942 en 1943 werden opgepakte Joden in de Hollandsche Schouwburg
verzameld voordat zij op transport werden gesteld naar Westerbork en Vught en vandaar
naar de vernietigingskampen van nazi-Duitsland. De nazi’s gebruikten de crèche tegenover
de Hollandsche Schouwburg als verzamel- en deportatieplaats voor Joodse kinderen.
Directrice Henriëtte Pimentel hielp honderden kinderen ontsnappen, ook via de voormalige
Hervormde Kweekschool. Het Nationaal Holocaustmuseum weerspiegelt de hoop die uitgaat
van de redding van deze kinderen.
Vanwege het nationale belang heeft mijn voorganger in 2017 € 5,6 miljoen ter beschikking
gesteld voor de oprichting van het museum.24 In december 2023 heeft het Ministerie van OCW nogmaals € 2 miljoen extra geïnvesteerd
om de gestegen bouwkosten te dekken.
Op 15 februari van dit jaar heeft uw Kamer een amendement op de begroting van VWS
aangenomen, ingediend door de Kamerleden Bikker (ChristenUnie) en Eerdmans (JA21),
waarmee € 900.000 extra wordt vrijgemaakt voor de beveiliging en opening van het Nationaal
Holocaust Museum in 2024.25 Vanaf 2025 is structureel € 1.5 miljoen beschikbaar gesteld voor de exploitatie.
Daarmee benadrukt uw Kamer nogmaals het belang van de komst van dit museum. Dat belang
onderschrijf ik.
1.3 Ontsluiting Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
In mijn brief van 22 november 2022 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de digitale
ontsluiting van het CABR en het belang hiervan voor «het verhaal van de Tweede Wereldoorlog
blijven vertellen». Het CABR omvat een schat aan informatie over verdachten en slachtoffers,
omdat in de getuigenverklaringen en processen-verbaal informatie wordt gegeven over
slachtoffers en gebeurtenissen. Dit maakt dit archief tot het grootste archief over
de Tweede Wereldoorlog in Nederland. De bijzondere rechtspleging betreft de berechting
van (vermeende) collaborateurs. Deze berechting vond plaats in de eerste jaren na
de oorlog, onder moeilijke omstandigheden en was daardoor uiterst complex en bovendien
politiek gevoelig en emotioneel beladen.
Vorig jaar is het consortium van het Nationaal Archief (NA), ING Huygens, het NIOD
en WO2NET, gestart met de digitalisering van dit omvangrijke archief. Op 1 januari
2025, de dag waarop de archiefwettelijke beperkingen op dit archief worden opgeheven,
zal ongeveer 1/3 van de documenten gescand zijn. Deze documenten zullen digitaal doorzoekbaar
zijn en voorzien worden van nadere uitleg in de vorm van contextinformatie via de
website Oorlog voor de Rechter. Samen met mijn collega’s van OCW en van Justitie en
Veiligheid (JenV) begeleid en financier ik dit project.
Met de digitale ontsluiting komt een grote bron van kennis digitaal beschikbaar. Dat
betekent allereerst dat nabestaanden van slachtoffers veel meer informatie kunnen
krijgen over het lot van hun dierbaren. Daarnaast zal het een impuls geven aan de
herinnering aan de Tweede Wereldoorlog omdat de stille getuigen uit het archief gezien
en gehoord kunnen gaan worden. Bovendien zal de openstelling van deze bron, verbonden
aan andere bronnen, wetenschappelijk onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog vergemakkelijken.
Tegelijkertijd is een zorgvuldige voorbereiding op het vervallen van de beperkingen
op het CABR en de digitale ontsluiting hiervan op 1 januari 2025 van groot belang.
De openbaarstelling en online plaatsing van het CABR ligt gevoelig bij sommige nabestaanden
van verdachten/daders van collaboratie en bij sommige oorlogsslachtoffers. Het bovengenoemde
consortium heeft daarom een zorgvuldig traject ingezet met de Stichting werkgroep
Herkenning, de organisatie voor nabestaanden van «foute ouders», maar ook met Stichting
Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS) en het Centraal Joods Overleg
(CJO) om te werken aan een zorgvuldige openbaarmaking met alle ethische vragen daaromtrent.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het al dan niet online plaatsen van documenten die
een hoog persoonlijk gehalte hebben en daardoor impact kunnen hebben op nabestaanden.
Ook is van belang dat toekomstige gebruikers gericht met hun vragen terecht kunnen.
Daarvoor wordt een klantcontactcentrum worden ingericht.
Daarnaast financier ik het project «Doorwerking van collaboratie» dat door ARQ en
het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) wordt uitgevoerd. Via dit project wordt onder
andere ingezet om de impact van de openbaarmaking voor individuele personen op te
vangen door het bieden van zorg en ondersteuning.
Tot slot heb ik aan het NIOD een onderzoeksbudget beschikbaar gesteld om het publiek
goed te kunnen informeren over de aard van de bijzondere rechtspleging. NIOD zal vanaf
1 januari 2025 een aantal artikelen hierover beschikbaar stellen.
2. Herinneren en herdenken
In deze paragraaf ga ik in op de ontwikkelingen op het gebied van herinneren en herdenken.
In mijn brief van 9 november 2022 heb ik aangekondigd dat ik bijzondere aandacht wil
geven aan de vrijwilligersorganisaties.26 Deze organisaties vertolken een belangrijke rol bij de overdracht van het verhaal
van oorlogsgetroffenen die de verschrikkingen in Europa en in Azië zelf hebben meegemaakt.
Het gaat hier om organisaties zoals Stichting Sobibor en Stichting Herdenking Birma-Siam
Spoorweg. In samenspraak met het NC, ARQ en de COVVS heb ik de mogelijkheden verkend
om de huidige ondersteuning te verbeteren. Op basis hiervan is besloten de huidige
subsidieregeling van het NC voor vrijwilligersorganisaties met ingang van 2024 te
verruimen. Ik blijf in gesprek met het brede veld van vrijwilligersorganisaties over
de rol die zij kunnen blijven vervullen bij het in leven houden van de verhalen van
slachtoffers en verzetsdeelnemers. Nu de generatie die de oorlog heeft meegemaakt
wegvalt, is hier extra aandacht voor nodig.
Het is niet alleen van belang stil te staan bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog,
het is evenzeer van belang dat er in Nederland wordt stilgestaan bij de bevrijding
en onze vrijheid. Daarbij heeft uw Kamer de afgelopen periode het belang benadrukt
dat het vieren van onze vrijheid en democratie ook in de toekomst gewaarborgd dient
te zijn. Hierbij is er via de aangenomen moties van Kamerlid Simons (VVD) c.s.27 en Kamerlid Van Strien (PVV)28 speciale aandacht gevraagd voor de positie van de bevrijdingsfestivals. Dit vanwege
de belangrijke rol die zij innemen met betrekking tot het gezamenlijk vieren van onze
vrijheid op 5 mei. Op 12 januari 202429 hebben de Staatssecretaris van OCW en ik – mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Staatssecretaris van Defensie – uw Kamer
geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Strien
en daarmee ook aan de motie Simons. In deze brief wordt aangegeven dat – om het vieren
van onze vrijheid in de toekomst te borgen – het kabinet zich inzet om tot een breed
gedragen toekomstvisie voor 5 mei te komen. Om hiertoe te komen zal ik allereerst
samen met mijn collega’s in gesprek gaan met relevante stakeholders, waaronder ook
de bevrijdingsfestivals. Daarnaast is er vanuit mijn ministerie, OCW, BZK en Defensie
gezamenlijk eenmalig € 1 miljoen vrijgemaakt in 2024 om de acute financiële problemen
van de bevrijdingsfestivals te verhelpen.
Verder acht ik een stevige basisinfrastructuur voor het herdenken en herinneren van
de Tweede Wereldoorlog van groot belang. De afgelopen jaren hebben zowel mijn voorganger
als ik hierin flink geïnvesteerd.30 Het gaat daarbij om verschillende facetten, waaronder toegankelijkheid, vernieuwing
van de herinneringscentra en het betrekken en bereiken van jongere generaties via
digitale wegen. De genoemde motie van Kamerlid Simons over het versterken van de herdenkingscultuur
in Nederland sluit hierop aan. In deze motie vraagt de Kamer om mijn inzet om herdenkingslocaties
breder toegankelijk te houden en digitaal te ontsluiten. Hierover kan ik melden dat
de afgelopen periode de financiële basis van de door VWS gesubsidieerde herinneringscentra31 is verstevigd, onder meer door vanaf 2023 een structurele bijdrage te verstrekken
voor meerjarig onderhoud. Deze bijdrage draagt bij aan de instandhouding van deze
authentieke plekken. Hierdoor blijven deze plaatsen van herinnering toegankelijk voor
een breed publiek. Mijn inspanningen voor de digitale ontsluiting van herdenkingslocaties
zijn terug te lezen in paragraaf 1.
Tevens vraagt de motie Simons om initiatieven, zoals de Nationale Kinderherdenking
en Theater Na de Dam, die het bewustzijn en de betrokkenheid bij jongeren bevorderen,
structureel in te bedden in het herdenkingsbeleid. Ik ben hierover in gesprek gegaan
met de Nationale Kinderherdenking, Theater Na de Dam en een aantal andere organisaties.
Voor mij is essentieel dat de Tweede Wereldoorlog op nationaal niveau wordt herdacht
en herinnerd, door middel van de drie jaarlijkse nationale herdenkingen, te weten
de herdenking van de Holocaust eind januari, de Nationale dodenherdenking op 4 mei
en het einde van de Tweede Wereldoorlog vanwege de capitulatie van Japan op 15 augustus.
Daarbij acht ik het van groot belang dat eerdergenoemde authentieke plekken waar het
verhaal van de Tweede Wereldoorlog kan worden aangeraakt en gevoeld, in stand worden
gehouden. Hiertoe geef ik aan een beperkt aantal organisaties structurele ondersteuning.
De waardevolle activiteiten van Theater Na de Dam, de Nationale Kinderherdenking en
vele andere organisaties vallen – hoewel gezien en gewaardeerd – niet onder de bandbreedte
daarvan.
Daarnaast vind ook ik het van grote betekenis dat jongeren nog beter in staat worden
gesteld te leren over de Tweede Wereldoorlog. Belangrijk hierbij is dat er binnen
het aanbod over de Tweede Wereldoorlog ruimte is voor vernieuwing door relatief recente,
maar kwalitatief hoogwaardige initiatieven voor een langere periode financiële zekerheid
te bieden. Mede hiervoor zet ik de nieuwe subsidieregeling op (zie verder onder paragraaf 1).
De organisaties verantwoordelijk voor de initiatieven zoals genoemd in de motie, kunnen
hier vanaf 2025 aanspraak opmaken.
Omdat het voortbestaan van de genoemde organisaties mij wel aan het hart gaat, heb
ik onderzoek laten doen naar de vraag in hoeverre het mogelijk is een gezamenlijke
basisinfrastructuur voor deze organisaties in te richten. Uit dit onderzoek blijkt
dat er bij deze organisaties eerder behoefte is aan het samenwerken op inhoud dan
aan een gezamenlijke basisinfrastructuur. Om inhoudelijk sterker te worden is het
belangrijk dat een «impactmeting» kan worden uitgevoerd. Mede ter overbrugging van
de start van de eerdergenoemde subsidieregeling financier ik daarom een vervolgproject
gericht op het vormgeven van een dergelijke «impactmeting».
3. Zorg en ondersteuning oorlogsgetroffenen
De Nederlandse samenleving voelt een bijzondere solidariteit met en heeft een ereschuld
aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen uit de Tweede Wereldoorlog en de nasleep
daarvan. Vanuit deze solidariteit en ereschuld is het stelsel van pensioenen, uitkeringen
en ondersteuning voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen opgebouwd. Het doel
van dit stelsel is goede levensomstandigheden van personen die in bijzondere mate
getroffen zijn door de Tweede Wereld- oorlog, te waarborgen en de financiële gevolgen
van de door de oorlogsomstandigheden veroorzaakte invaliditeit, ziekte of gebreken,
te compenseren. Het kabinet heeft de toezegging gedaan dit stelsel tot de laatst levende
verzetsdeelnemer en oorlogsgetroffenen te waarborgen. Het stelsel bestaat uit twee
pijlers:
1. de pensioenen en uitkeringen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
2. maatschappelijk werk en immateriële ondersteuning.
Eerder heb ik toegelicht hoe dit stelsel in elkaar zit en werkt.32 In deze voortgangsrapportage ga ik in op de recente ontwikkelingen binnen dat stelsel.
3.1 Pensioenen en uitkeringen
De waardering voor de dienstverlening van de Pensioen en Uitkeringsraad (PUR) en de
Sociale Verzekeringsbank (SVB) is onverminderd hoog. Uit het klanttevredenheidsonderzoek
dat eind 2022 en begin 2023 is uitgevoerd bleek dat cliënten de dienstverlening met
een 8,6 waarderen.
De belangrijkste uitdaging voor de komende jaren blijft het op peil houden van de
kwaliteit van de dienstverlening en uitvoering. Het aantal personen uit de eerste
generatie dat een beroep doet op de oorlogspensioenen en -regelingen, neemt ieder
jaar af. Het cliëntenbestand van de SVB is in 2023 met 8.2% gedaald en lag op 31 december
2023 op 15.377 personen. Deze daling is vergelijkbaar met de jaren hiervoor.
Door de gestage daling van de eerste generatie verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
bestaat het risico dat de kwaliteit van de dienstverlening afneemt omdat steeds minder
mensen betrokken zijn bij de uitvoering van de wetten en regelingen en beschikken
over de benodigde kennis. Hierover blijf ik in gesprek met de PUR, SVB, ARQ, Joods
Maatschappelijk Werk (JMW), NLVi en Pelita. Het doel is om de komende twee jaar nadere
afspraken te maken over de wijze waarop hun werkzaamheden kunnen worden afgebouwd,
zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van hun dienstverlening voor diegenen
die daarvan nog steeds gebruik maken.
Ondanks de daling van het aantal nog in leven zijnde oorlogsgetroffenen zijn de kosten
van de oorlogspensioenen en -uitkeringen in 2023 gestegen. De oorzaak hiervan is gelegen
in de stijging van het minimumloon waaraan de oorlogspensioenen en -uitkeringen zijn
gekoppeld. Naast de reguliere stijging
kwamen sommige cliënten in aanmerking voor herziening van de hoogte van hun pensioen
of uitkering. De SVB heeft via het project «Nieuwe Vaststellingen» ongeveer 3.000
pensioenen en -uitkeringen herzien en verhoogd.
3.2 Maatschappelijk werk en immateriële ondersteuning
Verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen komen in aanmerking voor gespecialiseerd maatschappelijk
werk en immateriële ondersteuning. Dit wordt verleend door het JMW, Stichting Pelita
en het NLVi. Daarnaast organiseren zij ook sociale activiteiten, zoals bijeenkomsten
voor ouderen en lotgenoten.
Sinds de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 en de oorlog in Gaza heeft het JMW bijeenkomsten
georganiseerd om de emoties die dit in Nederland oproept bij Joodse oorlogsgetroffenen
en hun nazaten te bespreken. Uit deze bijeenkomsten en het contact dat JMW heeft met
de Joodse gemeenschap blijkt dat er bij velen een gevoel van onveiligheid is ontstaan.
Dit gevoel van onveiligheid wordt versterkt door het toenemend antisemitisme. Ik blijf
mij inzetten om JMW de ruimte te geven deze gevoelens van onveiligheid die leven bij
de eerste en tweede generatie oorlogsgetroffenen, te adresseren.
Convenant tweede generatie oorlogsgetroffenen
De gevolgen van de oorlog werken door bij de tweede generatie oorlogsgetroffenen,
die opgegroeid zijn met ouders of familie die getraumatiseerd zijn door hun oorlogservaringen.
Ook zij moeten kunnen rekenen op gepaste immateriële ondersteuning bij het verwerken
van dit leed. Om hieraan erkenning te geven is in 2022 het Convenant «Vindbaar en
toereikend aanbod van ondersteuning voor de tweede generatie oorlogsgetroffenen» afgesloten
dat op 1 januari 2023 in werking is getreden.33
Het convenant is nu iets meer dan een jaar in werking en de eerste resultaten worden
langzaam zichtbaar. De organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van dit convenant
zijn JMW, Stichting Pelita en het NLVi en ARQ. Zij zijn gestart met het verbeteren
van hun (digitale) loketten om de informatievoorziening aan de doelgroep en hulpverleners
te verbeteren. Daarnaast hebben ze actief cliënten geworven om deel te nemen aan groepsactiviteiten
zoals lotgenotenbijeenkomsten. Uit de deelname aan deze activiteiten kan voortkomen
dat personen worden doorgeleid naar reguliere of gespecialiseerde sociale en maatschappelijke
dienstverleners. In de tweede helft van dit jaar gaat de eerste tussenevaluatie van
de uitvoering van het convenant van start. Daarmee kan naar verwachting in het tweede
kwartaal van 2025 een inhoudelijke verdiepingsslag gemaakt worden op de resultaten
van de uitvoering van dit convenant.
Project doorwerking collaboratie
Kinderen van ouders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland aan de kant van
de Duitse bezetter stonden, kampen soms ook met psychosociale problemen. Hun problematiek
vloeit voort uit het oorlogsverleden van hun ouders en de reactie daarop vanuit de
Nederlandse samenleving. Op 28 juni 2023 heb ik hierover een gesprek gevoerd met leden
van de Werkgroep Herkenning. Deze werkgroep zet zich in voor kinderen van collaborateurs.
Mede naar aanleiding van dit gesprek heb ik samen met ARQ, het NVLi en de Werkgroep
Herkenning een dienstverleningsaanbod tot stand gebracht dat vergelijkbaar is met
de dienstverlening waar tweede generatie oorlogsgetroffenen voor in aanmerking komen.
Via het door mij gesubsidieerde project «Doorwerking collaboratie» worden kinderen
van collaborateurs ondersteund en wordt erkend dat deze, inmiddels volwassen, kinderen
ook indirect slachtoffer zijn van de Tweede Wereldoorlog.
4. Collectieve Erkenning van de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische
gemeenschappen in Nederland
Vanaf 2017 geeft mijn ministerie vorm aan het beleid van de collectieve erkenning
voor hetgeen heeft plaatsgevonden in Nederlands-Indië/Indonesië. Deze erkenning betreft
personen die zich onderdeel voelen van/zich identificeren met de Indische, Molukse,
Papoea en Chinees-Indonesische gemeenschappen waarvan de voorouders of zij zelf na
het einde van de Tweede Wereldoorlog, dus vanaf 15 augustus 1945, tot aan 1967 naar
Nederland zijn gekomen vanwege de Tweede Wereldoorlog, de Bersiap, de onafhankelijkheidsoorlog
en de dekolonisatie.
Een belangrijke mijlpaal voor de collectieve erkenning was de publicatie van het adviesrapport
«Deel en Verbind» van de commissie Versterking Kennis Geschiedenis Voormalig Nederlands-Indië
op 8 februari 2023 (commissie Bussemaker).34 De commissie Bussemaker heeft veel verschillende aanbevelingen gedaan over hoe de
kennis over dit koloniale verleden beter verteld kan worden in de Nederlandse samenleving.
De aanbevelingen slaan op het onderwijsveld, maar ook op andere domeinen waar mensen
met de (culturele) geschiedenis van Nederlands-Indië/Indonesië in aanraking komen.
Bijvoorbeeld in musea, de publieke ruimte en online. In een interview met de Volkskrant
op 8 februari 2023 geeft voorzitter mevrouw Bussemaker op de vraag hoe Nederlanders
bewust kunnen worden gemaakt van deze geschiedenis, het volgende antwoord: «door er
zo veel mogelijk mensen toevallig mee in aanraking te laten komen».35 Dat is wat ik met de verschillende programmalijnen van de collectieve erkenning probeer
te bewerkstelligen. Door te investeren in scholing, educatie, herdenken, kennis, musea
en cultuur en daartussen verbindingen te leggen, wil ik de geschiedenis van Nederlands-Indië/Indonesië
en de gevolgen daarvan voor onze huidige samenleving zichtbaarder maken, waardoor
de kennis over deze geschiedenis toeneemt, ook onder hen die hiermee geen directe
link hebben. Daarbij wil ik zoveel mogelijk recht doen aan de verscheidenheid van
gemeenschappen en generaties.
Sinds oktober 2022 voert Panteia een breed reflectietraject uit voor het beleid vanaf
2017. Panteia analyseert wat de resultaten tot nu toe zijn, monitort de voortgang
van de extra impuls en evalueert de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch
en Moluks Nederland (cewin-regeling). In het tweede kwartaal van 2024 levert Panteia
haar conceptrapport op. Op basis hiervan zal ik bekijken hoe de collectieve erkenning vanaf 2025
wordt voortgezet. Hierover ga ik in gesprek met de «Ronde Tafel»36 en de organisaties betrokken bij de uitvoering van de verschillende programmaonderdelen.
In het eerste kwartaal van 2025 volgt het eindrapport.
In de brief van 9 november 202237 ben ik uitgebreid ingegaan op de verschillende programmalijnen en projecten die onderdeel
uitmaken van het beleid van de collectieve erkenning en de extra impuls die sinds
2022 aan dit beleid wordt gegeven. De projecten die aan de collectieve erkenning verbonden
zijn, lopen grotendeels door. In deze voortgangsrapportage ga ik alleen nader in op
de programmalijnen «kennis» en «zorg» van de «extra impuls», omdat hier de meeste
ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Onder programmalijn kennis valt het advies van
de commissie Bussemaker en de opvolging daarvan. In mijn beleidsreactie op het adviesrapport
van 4 juli 2023 heb ik uw Kamer verteld hoe ik de adviezen uit het rapport wil opvolgen.38 In het commissiedebat van 12 april 2023 heb ik toegezegd uw Kamer over de voortgang
van deze implementatie te informeren. Aan deze toezegging kom ik hierbij tegemoet.
Ten slotte ga ik deze paragraaf in op de situatie rondom het behoud van Molukse kindgraven
en de Molukse dialoog, zoals toegezegd tijdens het genoemde commissiedebat.
4.1 Stand van zaken uitvoering beleidsreactie op advies «Deel en Verbind»
In mijn beleidsreactie van 4 juli 202339 heb ik, mede namens de Minister van OCW en de Staatssecretaris van Cultuur en Media,
uiteengezet op wat voor manier de adviezen uit het rapport van de commissie Bussemaker
worden opgevolgd. Hierbij kan grofweg onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds
acties gericht op formele onderwijs, inclusief randvoorwaardelijke initiatieven die
de positie van leraren versterken en de informatievoorziening verbeteren en anderzijds
(educatieve) cultuurinitiatieven gericht op erfgoed en musea. Hieronder licht ik de
voortgang toe.
Tijdens het commissiedebat van 12 april 2023 (Kamerstuk 20 454, nr. 187) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de inzet van de financiële middelen
bij de implementatie van de adviezen zoals opgenomen in de beleidsreactie. Ik heb
het volgende budget gereserveerd voor de implementatie van de adviezen van de commissie
Bussemaker: € 525.000 in 2024, € 890.000 in 2025 en € 830.000 in 2026.
Onderwijs (OCW)
De kerndoelen voor primair onderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs worden inmiddels
voor alle leergebieden geactualiseerd. Dat houdt in dat conform de toezegging in de
beleidsreactie ook voor het leergebied Mens & Maatschappij nieuwe inhoud worden ontwikkeld.
De Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) gaat – samen met leraren en vakexperts – deze
nieuwe inhoud eind 2024 in concept opleveren. Voor de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs zal de actualisatie van de examenprogramma’s voor de Mens & Maatschappijvakken
zoals geschiedenis, aardrijkskunde en economie – rond de zomer van 2024 plaatsvinden.
De makers van kerndoelen en examenprogramma’s hebben van het Ministerie van OCW een
algemene werkopdracht ontvangen en op basis hiervan is een startnotitie per vak/leergebied
opgesteld.40, 41 Hierin wordt het adviesrapport van de commissie genoemd als bron voor de makers van
de kerndoelen en is een notitie opgenomen over het inbedden van cultureel erfgoed.42
Dialoogvormen
Onderzoeksbureau Diversion voert momenteel een inventarisatie uit naar verschillende
vormen waarop verhalen tussen ervaringsgemeenschappen zelf, maar nadrukkelijk ook
tussen de gemeenschappen en de bredere Nederlandse samenleving kunnen worden uitgewisseld.
Ook wordt onderzocht of er onder de gemeenschappen nog behoefte bestaat aan nieuwe
dialoogvormen. Het rapport wordt binnenkort opgeleverd. Op basis daarvan bekijk ik
of vervolgstappen nodig zijn.
Digitaal platform
Het platform dat is ontwikkeld vanuit «Programma Indisch Erfgoed Digitaal» dat beoogt
de kennis over Nederlands-Indië/Indonesië te vergroten door archieven en collecties
te digitaliseren en online vindbaar te maken, wordt door het Indisch Herinneringscentrum
(IHC) en WO2NET uitgebreid tot een dynamisch digitaal platform voor leraren en makers
van educatief materiaal waarin erfgoed, cultuur, onderwijs en publiek samenkomen.
De educatieve component binnen het platform wordt in de periode 2024–2026 doorontwikkeld
in nauwe samenspraak met het educatieve netwerk, bestaande uit onder meer het Canonnetwerk,
de organisatoren van de Maand van de Geschiedenis, educatienetwerk Wikiwijs en het
ondersteuningsconsortium Expertisepunt Burgerschap. Om de uitbreiding van het platform
voldoende aan te laten sluiten bij de behoeften van leraren, de ervaringsgemeenschappen
en andere gebruikers wordt een gebruikersonderzoek uitgevoerd en zal de klankbordgroep
«Educatie» van het IHC worden ingezet. Ook de door de commissie Bussemaker opgestelde
kernprincipes zullen worden meegenomen.
Gastsprekers
Met het aanbieden van gastlessen waarin sprekers een persoonlijk of voorouderverhaal
vertellen, gaat geschiedenis voor scholieren echt leven. Het LSG, ressorterend onder
Herinneringscentrum Kamp Westerbork, is daarom door mij verstevigd om nieuwe gastsprekers
op te leiden en te begeleiden en om de aanvragen van scholen voor gastsprekers in
relatie tot Nederlands-Indië/Indonesië op te vangen. Daarnaast worden er studiedagen
en workshops georganiseerd voor geschiedenisleraren en leraren burgerschapskunde.
Hiermee worden docenten in contact gebracht met de diverse mogelijkheden die gastsprekers
bieden om zich in het onderwijs over Nederlands-Indië/Indonesië te verdiepen vanuit
een meerstemmig perspectief.
Erfgoed, musea en publieke ruimte
Het Wereldmuseum en Museum Sophiahof zijn voornemens per juni 2024 een kwartiermaker
«Versterking Kennis Geschiedenis Nederlands-Indië/Indonesië» aan te stellen voor de
periode 2024 tot en met 2026. Met het instellen van een kwartiermaker wordt een netwerk
opgebouwd van betrokkenen uit de gemeenschappen, experts en instellingen die gezamenlijk
een kennis- en onderzoekagenda opstellen voor de Nederlandse museumsector, zodat het
kennisniveau over het verleden van Nederlands-Indië/Indonesië stijgt en de aandacht
hiervoor beter geborgd wordt.
Daarnaast voert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een verkenning uit
naar het bestaande erfgoed in de publieke ruimte dat een relatie heeft met Nederlands-Indië
/Indonesië. Middels registeronderzoek, interviews met representanten vanuit de gemeenschappen
en experts binnen en buiten de RCE wordt een exemplarische lijst met toonbeelden opgeleverd.
De RCE verwacht de inventarisatie in april van 2024 te publiceren. Daarna zal ik hierover
een werkconferentie met het veld organiseren.
4.2 Stand van Zaken programmalijn zorg
Tijdens het commissiedebat van 12 april 2023 heb ik toegezegd uw Kamer op de hoogte
te houden van de mogelijkheden om de positie van weduwen een (grotere) plaats te geven
binnen het beleid van de collectieve erkenning. Ik zie hier vooral kansen binnen de
actielijn zorg. Daarbij heb ik mij niet beperkt tot uitsluitend de groep weduwen.
De projecten zijn gericht op alle ouderen binnen de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische
gemeenschappen.
Op twee manieren is invulling gegeven aan deze toezegging.
Ten eerste zijn de zorgprojecten die gericht zijn op Indische en Molukse ouderen,
voortgezet en uitgebreid. Net als de andere oorlogsgetroffenen die de Tweede Wereldoorlog
in Azië of de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië hebben meegemaakt, is de groep
weduwen inmiddels op hoge leeftijd. Om hen te ondersteunen zijn als onderdeel van
het beleid van de collectieve erkenning in 2022 en 2023 verschillende zorgprojecten
uitgevoerd. Het project «Liefdevolle Plicht», dat door MantelzorgNL in samenwerking
met Stichting Pelita en de Landelijke Stichting Molukse Ouderen (LSMO) werd uitgevoerd,
richtte zich specifiek op mantelzorgers. Via dit project zijn mantelzorgers en ouderen
in contact gebracht met lokale zorgaanbieders en steunpunten voor mantelzorgers. Hiermee
werd beoogd Indische en Molukse mantelzorgers te ontlasten, de kennis bij de lokale
zorgaanbieders over deze doelgroep te vergroten en de ouderen betere ondersteuning
en zorg te bieden. De pilotprojecten in Wierden, Woerden en Tilburg zijn succesvol
afgerond. Om de zorg en ondersteuning van de weduwen en de andere ouderen te versterken
heb ik besloten dit project, samen met een project dat gericht is op het verbinden
van de reguliere zorg en de Indische en Molukse gemeenschappen door het opzetten van
lokale netwerken, voort te zetten en uit te breiden. Met de kennis die in de pilotprojecten
is opgedaan, worden de resultaten beschikbaar gesteld aan andere gemeenten waar een
grote Indische en/of Molukse gemeenschap woont.
Ten tweede wordt er een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop ouderen zijn omgegaan
met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in Azië en de onafhankelijkheidsoorlog
in Indonesië, omdat er eerder te weinig aandacht voor hun ervaringen is geweest. Het
onderzoek kan mogelijk ook van belang zijn voor het voeren van gesprekken tussen generaties
om het «Indisch zwijgen» te doorbreken. Het onderzoek wordt opgezet door ARQ. Het
doel is in kaart te brengen hoe ouderen in hun leven zijn omgegaan met ingrijpende,
vaak gewelddadige, gebeurtenissen zoals de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië,
de Bersiap, de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië, de (gedwongen) migratie naar
Nederland en hoe ze hier in hun laatste levensfase op terugkijken. Het perspectief
van vrouwen staat hierbij centraal.
4.3 Molukse dialoog
Op 31 augustus 2022 zijn Minister-President Rutte en ik in het Catshuis in gesprek
gegaan met leden van de Molukse gemeenschap. Het gesprek ging over hun kille aankomst
in Nederland in 1951 en de wijze waarop de gebeurtenissen rondom die aankomst tot
vandaag de dag doorwerken in de Molukse gemeenschap. In de brief aan uw Kamer van
14 december 202243 heeft de Minister-President benadrukt dat de excuses die hij op 17 februari 202244 namens het kabinet heeft gemaakt aan eenieder die geraakt is door het Nederlandse
optreden tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië, ook uitdrukkelijk zijn
bedoeld voor de Indische en Molukse gemeenschappen in Nederland. Deze excuses gelden
tevens voor de kille ontvangst van de Molukse gemeenschap in Nederland en zijn evenzeer
relevant voor de volgende generaties die zijn opgegroeid met de pijn en het verdriet
van hun ouders en grootouders.
Samen met verschillende andere ministeries is er vervolgens een plan van aanpak opgesteld
over de wijze waarop de dialoog met de Molukse gemeenschap kan worden voortgezet.
Het doel van de dialoog is te bezien of er binnen de Molukse gemeenschap behoefte
bestaat aan het nader invullen van de gemaakte excuses voor de kille ontvangst in
Nederland, en zo ja, onder welke voorwaarden nadere excuses zouden worden geaccepteerd
en gedragen en welk concreet gebaar daar bij past. De zoektocht naar een passende
wijze voor opvolging van het gesprek met de Molukse gemeenschap, als ook de val van
het kabinet, hebben het opstellen van het plan onverhoopt vertraagd. Het past een
demissionair kabinet mijns inziens niet een definitieve beslissing te nemen over het
al dan niet maken van nadere excuses en de concrete invulling daarvan. Daarom kijk
ik nu samen met sleutelfiguren uit de Molukse gemeenschap samen hoe we – met het oog
op een volgend kabinet – toch een aantal voorbereidende gesprekken kunnen voeren met
die gemeenschap.
Verder is in het commissiedebat van 12 april 2023 door mij toegezegd uw Kamer te informeren
over de stand van zaken met betrekking tot het behoud van de Molukse (kind)graven.
De looptijd van de grafrechten van de eerste generatie Molukkers in Nederland loopt
af en niet alle families hebben geld om de grafrechten te vernieuwen. De verantwoordelijkheid
voor het beheer van begraafplaatsen en het innen van grafrechten ligt bij gemeenten.
Het is aan hen om te bepalen of zij bereid zijn af te zien van het innen van grafrechten
of een aparte status te geven aan de Molukse graven. Zo hebben bijvoorbeeld de gemeenten
Assen, Hooghalen en Bovensmilde besloten om 400 Molukse graven van onder andere KNIL-veteranen
en kinderen een speciale status te geven. Nabestaanden hoeven geen grafrechten meer
te betalen, maar blijven wel verantwoordelijk voor het onderhoud van deze graven.
Ondanks dat er formeel geen rol is weggelegd voor de Rijksoverheid in dit proces,
zal ik de werkwijze van de bovengenoemde gemeenten onder de aandacht brengen van andere
gemeenten waar een vergelijkbare situatie speelt.
5. Sinti en Roma
Zoals toegezegd in de brief van 9 november 2022 kom ik hierbij met een beleidsagenda
voor het versterken van de aandacht van het verhaal van Sinti en Roma in de Tweede
Wereldoorlog.45 Met de subsidieregeling ten behoeve van de participatie en emancipatie van Sinti
en Roma in Nederland verdeelde VWS van 2015 tot en met 2022 de overgebleven middelen
in het kader van de tegemoetkomingen vanwege het gebrekkige naoorlogse rechtsherstel.
Het ging om laagdrempelige projecten voor en door de gemeenschap gericht op het verbeteren
van de maatschappelijke positie van Sinti en Roma. De adviescommissie Sinti en Roma
is zeer belangrijk gebleken om de aanvragen van de subsidieregeling goed te kunnen
behandelen en om te horen wat leeft en speelt binnen de gemeenschappen. Daarom wil
ik samen met de leden van de commissie onderzoeken welke rol deze commissie bij de
uitvoering van onderstaande beleidsagenda kan spelen.
5.1 Beleidsagenda eerste fase: 2024–2025
Er is nog altijd (te) weinig aandacht is voor het verhaal van de genocide op de Sinti
en Roma gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit hangt samen met het feit dat het hier
gaat om een kleine slachtoffergroep46 en dat er geen landelijke Sinti en Roma organisaties zijn die de aandacht voor hun
geschiedenis kunnen opeisen.47 Omdat de genocide op de Sinti en Roma onlosmakelijk verbonden is met het verhaal
van de Tweede Wereldoorlog en nooit mag worden vergeten, vraagt het extra inzet van
mij en de WOII-sector om dit te realiseren. Deze inzet wordt vormgegeven via de onderstaande
doelstelling:
• Het stimuleren en faciliteren dat de aandacht voor de genocide van Sinti en Roma tijdens
de Tweede Wereldoorlog wordt ingebed in WOII-sector. Het gaat hier om de erkenning
van de geschiedenis van de Sinti en Roma gemeenschap door het versterken van activiteiten
die bijdragen aan het herdenken en herinneren, (wetenschappelijk) onderzoek, digitalisering
en educatie van deze geschiedenis.
Belangrijk is dat Sinti en Roma gemeenschappen hierbij actief door de professionele
organisaties worden betrokken.
Daar waar het gaat om de huidige positie van Sinti en Roma hebben andere departementen
het voortouw.
Deze ambitie krijgt gestalte in een beleidsagenda voor de komende vijf jaar. In eerste
periode richt ik me op 80 jaar herdenken en herinneren van de vervolging en genocide
van Roma en Sinti. Ook start ik met het vergroten van kennis door middel van wetenschappelijk
onderzoek en digitalisering. Daarnaast start ik in 2025 met een subsidieregeling (zie
verder onder paragraaf 1) die zich onder meer richt op onderbelichte onderwerpen,
waaronder Sinti en Roma.
Eind 2025 kijk ik hoe ik verder ga met mijn beleidsagenda op basis van de behaalde
resultaten en recente ontwikkelingen.
Nationaal Programma Herdenking Vervolging Sinti en Roma 2024–2025
Onder het Nationaal Programma Herdenking Vervolging Sinti en Roma, waarvan de uitvoering
wordt gecoördineerd door Herinneringscentrum Kamp Westerbork, bevinden zich 11 projecten
op het gebied van herinneren en herdenken, cultuur en erfgoed, en educatie en wetenschap.
In vrijwel elke provincie van Nederland vinden activiteiten plaats, uitgevoerd door,
voor of in samenwerking met vertegenwoordigers uit de verschillende generaties en
verschillende lagen uit diverse Sinti en Roma gemeenschappen. De eerste projecten
starten in mei 2024, precies 80 jaar na de deportatie van het 245 Sinti en Roma uit
kamp Westerbork naar Auschwitz-Birkenau, en lopen door tot en met mei 2025.
Binnen dit Nationale Programma financier ik de projecten die aansluiten bij bovengenoemde
doelstelling. Het betreft de algehele coördinatie, de Nationale Herdenking Vervolging
Sinti en Roma, een fellowship Herinneringscentrum Kamp Westerbork voor Sinti of Roma,
digitalisering en presentatie van portretten van weggevoerde en derde generatie Sinti
en Roma en het organiseren van een symposium over de stand van zaken van de geschiedschrijving
van de vervolging van Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog. De overige projecten,
zoals het realiseren van lokale monumenten en het ontwikkelen van culturele voorstellingen,
liggen inhoudelijk meer op de weg van gemeenten, provincies en fondsen. Bijkomend
doel van het programma is om de verstandhouding tussen Sinti en Roma en (lokale)bestuurders
en gemeenschappen te verbeteren en begrip voor hun problematiek te vergroten.
Herinneringscentrum Kamp Westerbork heeft zelf het initiatief genomen voor de totstandkoming
van dit nationale programma. Ik ondersteun dit graag en vind ook dat het Herinneringscentrum
Kamp Westerbork, gelet op haar geschiedenis, past deze coördinerende rol voor de aankomende
periode te vervullen in het kader van 80 jaar vervolging Sinti en Roma. Vervolgens
wil ik in overleg met Herinneringscentrum Kamp Westerbork en de gemeenschappen nagaan
of deze coördinerende rol op langere termijn vervuld kan worden, in het kader van
de uitvoering van mijn beleidsagenda.
(Wetenschappelijk) onderzoek en archivering/digitalisering
Er is relatief weinig en fragmentarisch onderzoek gedaan naar de vervolging en uiteindelijke
genocide van Sinti en Roma. Het laatste grote onderzoek over de Sinti en Roma vervolging
betreft het boek «Vervolging van zigeuners in Nederland 1940–45» van B.A. Sijes uit
1979. Sindsdien zijn veel nieuwe wetenschappelijke inzichten opgedaan. Recent lokaal
onderzoek in Amersfoort en Utrecht48 laat zien dat meer informatie kan worden blootgelegd dan nu bekend is. Daarom verken
ik op dit ogenblik samen met het NIOD, Herinneringscentrum Kamp Westerbork en een
Sinti en Roma organisatie of een meerjarig wetenschappelijk onderzoek kan worden gestart
en wat daarvoor nodig is. Voor dit onderzoek is het van belang dat voldoende archiefmateriaal
over de vervolging van Sinti en Roma voorhanden is. Daarom ben ik voornemens een inventarisatie
naar archiefmateriaal te laten uitvoeren. Het gaat zowel om materiaal dat zich nu
nog bij particulieren bevindt, als om collecties die in het verleden bij archieven
zijn ondergebracht. Op basis daarvan bepaal ik of het wetenschappelijk onderzoek gepaard
moet gaan met een archivering- en digitaliseringstraject.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport