Brief regering : Aanpassen landelijke maatregelen vogelgriep, andere vogelgrieponderwerpen en onderzoeksrapport blauwtong
28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)
30 669
Dierziekte blauwtong
Nr. 297
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 maart 2024
Met deze brief informeer ik de uw Kamer over de laatste ontwikkelingen in de vogelgriepsituatie.
Ik ga in op de laatste risicobeoordeling van de Deskundigengroep Dierziekten, het
deels intrekken van de ophokplicht, het grotendeels intrekken van de afschermplicht
en andere landelijke maatregelen en het mogelijk gebruik van sneltesten voor hoogpathogene
vogelgriep (HPAI). Tevens informeer ik de Kamer met deze brief over een onderzoek
naar katten en vogelgriep en de resultaten van het onderzoek naar de verschijnselen
van blauwtong in het najaar van 2023.
Actuele situatie
De laatste uitbraak met HPAI op een commercieel pluimveebedrijf was op 1 december
2023 in Putten. Ook zijn er in de afgelopen weken geen wilde vogels met HPAI gevonden.
In Europa is het aantal uitbraken bij commerciële pluimveebedrijven de afgelopen maanden
ook afgenomen, hoewel er uitbraken bij commercieel gehouden vogels zijn geweest in
Duitsland, Denemarken, Hongarije, Bulgarije, Tsjechië, Slowakije, Polen, en Noorwegen.
Ook is in het Verenigd Koninkrijk recent één uitbraak geweest. Het aantal meldingen
in andere Europese landen onder besmette wilde vogels en zoogdieren is ook afgenomen.
In november 2023 was de ophok- en afschermplicht voor een korte periode in heel Nederland
ingetrokken (Kamerstuk 28 807, nr. 295). Helaas volgden er kort achter elkaar twee besmettingen op een pluimveebedrijf,
één in Renswoude en één op een zorgboerderij in Middelie. Ik zag mij toen genoodzaakt
de ophok- en afschermplicht weer in heel Nederland in te stellen (Kamerstuk 28 807, nr. 294). Voor alle houders, zowel van commerciële locaties, als van hobbyvogels en vrije-uitloopkippen
heeft de ophok- en afschermplicht grote impact.
Voor een besluit om de landelijke maatregelen aan te scherpen of te verlichten maak
ik onder andere gebruik van de risicobeoordeling van de Deskundigengroep Dierziekten1. Recent zijn zij opnieuw bijeen geweest en hebben op basis van recente gegevens de
situatie en het risico van besmettingen beoordeeld.
Verslag Deskundigengroep Dierziekten
Op 7 maart jl. heeft de Deskundigengroep Dierziekten de epidemiologische situatie
beoordeeld. Het verslag heb ik als bijlage toegevoegd aan deze brief. De deskundigen
hebben de kans op een vogelgriepbesmetting van een pluimveebedrijf lager ingeschat
dan tijdens de vorige twee bijeenkomsten. Deze verslagen zijn destijds gepubliceerd
op de website van de deskundigen. De deskundigen hebben de kans op een vogelgriepbesmetting
op een pluimveebedrijf ingeschat als laag indien de ophok- en afschermplicht van toepassing
is en laag-matig indien de ophok- en afschermplicht in heel Nederland wordt opgeheven.
Daarbij geven ze wel een grote mate van onzekerheid aan. De deskundigen hebben het
risico naar beneden bijgesteld, omdat er al geruime tijd geen uitbraken zijn op pluimveebedrijven
in Nederland en er zowel bij de monitoring onder levende als dode wilde vogels in
de afgelopen weken geen HPAI-virus is aangetoond. Daarnaast zijn de watervogels (o.a.
eenden en ganzen) die met de wintertrek naar Nederland zijn gekomen al grotendeels
weer vertrokken. In Denemarken wordt nog wel een actievere infectie gezien, maar gezien
het verloop van de vogeltrek, is de kans klein dat deze vogels naar Nederland komen.
Ook verwachten de deskundigen dat de kans op infectie de komende maanden afneemt door
de oplopende omgevingstemperatuur en de toenemende zonkracht, wat ongunstig is voor
de overleving van het virus in de omgeving.
De grote mate van onzekerheid in de risicoinschatting heeft te maken met de mogelijkheid
van het ontstaan van nieuwe varianten. Of en hoe dit zal gebeuren is niet te voorspellen.
Ik zal daarom de situatie nauwgezet blijven volgen en de deskundigen met regelmaat
om een nieuwe risicobeoordeling vragen op basis van nieuwe informatie.
Ophok- en afschermplicht
In juli 2023 heb ik, mede op basis van een risicobeoordeling van de Deskundigengroep
Dierziekten, de ophok- en afschermplicht ingetrokken in alle niet-pluimveedichte regio’s.
Toen schatten de deskundigen de kans op een besmetting in als matig, indien de ophok-
en afschermplicht in heel Nederland werd ingetrokken (Kamerstuk 28 807, nr. 289). De beoordeling van 7 maart jl. is laag-matig. De risicobeoordeling is dus lager
dan in juli 2023. Alles afwegende kies ik weer voor een stapsgewijze aanpak waarbij
ik de ophok- en afschermplicht in alle niet-pluimveedichte gebieden zal intrekken.
Dit zijn alle regio’s in Nederland met uitzondering van de gebieden rondom de Gelderse
Vallei en de Peel (regio’s 7, 10 en 19). De afschermplicht blijft in die pluimveedichte
regio’s alleen nog gelden voor locaties met meer dan 250 fazanten, loopvogels en sierwatervogels.
Voor niet commercieel gehouden risicovogels (hobbyhouders) wordt de afschermplicht
in heel Nederland ingetrokken.
Net als in de twee voorgaande jaren neem ik in mijn besluit de maatschappelijke wens
mee dat er in Nederland ruimte is voor een vrije-uitloopsector voor pluimvee. Ik realiseer
mij dat de kans op besmetting van gehouden vogels hierdoor toeneemt, omdat de mogelijkheid
van contact tussen buiten gehouden vogels en wilde vogels groter wordt. Voor de pluimveedichte
gebieden geldt dat de kans op het uit de hand lopen van een besmetting door tussenbedrijfstransmissie
groter is dan in relatief minder pluimveedichte gebieden. Om die reden vind ik het
met de huidige risicobeoordeling nu nog niet verstandig om ook in die regio’s de ophokplicht
in te trekken. Omdat locaties met lage aantallen dieren, zoals de hobbyhouders, nauwelijks
een rol spelen bij tussenbedrijfstransmissie, trek ik voor hen ook in de pluimveedichte
gebieden de afschermplicht in. Voor houders van fazanten, loopvogels en sierwatervogels
geldt dat ophokken van deze dieren niet mogelijk is en gold daarom de afschermplicht.
Nu geldt voor deze categorie alleen nog een afschermplicht in de pluimveedichte regio’s
als er meer dan 250 dieren worden gehouden op de locatie.
Op de dierziekteviewer van RVO2 is te zien in welke regio’s de ophok- en afschermplicht zal worden opgeheven of in
stand blijft. Afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt en de komende risicobeoordeling(en),
zal ik kijken of en wanneer het intrekken van de ophokplicht en het geheel intrekken
van de afschermplicht ook in de pluimveedichte regio’s aan de orde kan zijn. Nieuwe
ontwikkelingen, zoals nieuwe uitbraken, kunnen aanleiding zijn voor het weer terugdraaien
van de versoepelingen.
Andere (landelijke) maatregelen
Naast de landelijke ophok- en afschermplicht zijn er nog een aantal andere landelijke
preventieve maatregelen van kracht zoals het bezoekers- en tentoonstellingsverbod.
Omdat het HPAI-virus het hele jaar aanwezig is, besmettingen niet meer seizoensgebonden
zijn en met het oog op de recente risicobeoordeling door de deskundigengroep, zal
ik de andere landelijke maatregelen binnenkort evalueren. Mocht die evaluatie leiden
tot aanpassingen van deze regels, dan zal ik de Kamer daarover informeren.
Daarnaast ben ik voornemens om, indien er in verband met een uitbraak in de toekomst
een beperkingszone ingesteld moet worden, de wijze van begrenzing van de zone aan
te passen. De gebiedsregeling voorziet voor een korte bepaalde periode in een aantal
verboden en verplichtingen in het gebied waar een uitbraak met HPAI is geweest. De
afgelopen jaren was het gebruikelijk om de gebiedsbeschrijving van de zogenoemde beperkingszone
(10 kilometer zone) op basis van straten en andere natuurlijke grenzen vast te stellen.
Deze aanpak was duidelijk, maar zorgde ervoor dat er altijd locaties die eigenlijk
buiten de beperkingszone straal vielen wel in de gebiedsbeschrijving werden opgenomen.
Nu het technisch mogelijk is om op de dierziekteviewer van RVO door middel van inzoomen
op een kaart te zien of een locatie al dan niet in de beperkingszone-gebied valt,
is een gebiedsbeschrijving niet meer nodig. Nadat de technische aanpassingen zijn
voltooid door RVO, zal ik de gebiedsbeschrijving in geval van een uitbraak vervangen
door een cirkel.
Sneltesten HPAI
Op 12 oktober 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 287) informeerde ik de Kamer over het onderzoek dat Wageningen Bioveterinary Research
(WBVR) uitvoert om een indruk te krijgen van de kwaliteit van commerciële influenza-sneltesten
om vogelgriep aan te tonen bij vogels. Inmiddels heeft WBVR een aantal sneltesten
geëvalueerd en zijn er drie sneltesten onder laboratoriumomstandigheden nader onderzocht.
Hieruit bleek dat deze drie testen vogelgriep in laboratorium omstandigheden in de
meeste gevallen konden aantonen3,
4. Eén test springt eruit vanwege de betrouwbaarheid en ook de lage kosten. Ik heb
WBVR opdracht gegeven deze test in het veld verder te gaan onderzoeken.
Het gebruik van sneltesten kan mogelijk een waardevolle aanvulling worden op de bestaande
diagnostiek. Het is echter belangrijk om het nut van de sneltest goed te duiden; sneltesten
zijn in de regel niet zo betrouwbaar als een PCR test en kunnen deze daarom niet vervangen.
Een sneltest kan ook geen onderscheid worden gemaakt tussen verschillende subtypen
vogelgriepvirus. De onderzochte test reageert op alle verschillende subtypen van influenzavirussen,
inclusief de hoog- en laagpathogene H5 en H7 virussen. Daarbij is de onderzochte sneltest
alleen onder laboratoriumomstandigheden getest en alleen bij kippen en eenden. De
sneltest is niet gevalideerd voor verschillende wilde vogelsoorten. Dat maakt dat
de meerwaarde van het gebruik van een sneltest bij wilde vogels nu nog te beperkt
is. Voor het inzetten van de sneltest is eerst aanvullend onderzoek nodig, zoals ik
van plan ben. Deze resultaten zal ik met de Tweede Kamer delen.
Sneltesten en de meldplicht
Wanneer een houder of dierenarts vermoedt dat er sprake is van vogelgriep bij gehouden
dieren, moet dit direct gemeld worden bij de NVWA. Een negatief resultaat van een
sneltest is geen reden om de verdenking niet te melden voor de houder of dierenarts.
De kans dat de sneltest een onjuist resultaat geeft is te groot. Wanneer er dan niet
of te laat gemeld wordt, loopt de bestrijding van vogelgriep vertraging op. In de
toekomst, als de resultaten van het aanvullend onderzoek bekend zijn, kan beoordeeld
worden of sneltesten ingezet kunnen gaan worden bij het snel inzicht geven in de situatie.
Ik wil benadrukken dat de sneltest geen officiële status heeft en altijd moet worden
bevestigd door middel van een PCR test. Een bedrijf kan pas officieel besmet of virusvrij
worden verklaard indien er een PCR test, uitgevoerd door het nationaal referentielaboratorium,
heeft plaatsgevonden na monstername door een officiële dierenarts van de NVWA.
Sneltesten en wilde vogels.
Dierenambulances en wildopvangcentra hebben begrijpelijk een grote behoefte aan een
test die snel een indicatie kan geven of een levende vogel zonder verschijnselen vogelgriep
heeft. Dit kan hen namelijk helpen bij de beslissing om een individuele vogel wel
of niet op te vangen in een vogelopvang. De resultaten van de onderzoeken laten echter
zien dat de sneltest niet met voldoende zekerheid vogelgriep kan uitsluiten. Ten algemene
geldt dat persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals wegwerphandschoenen en mondkapjes,
altijd gebruikt moeten worden bij het hanteren van wilde vogels en er strikte quarantaine
regels voor (mogelijk) besmette vogels moeten worden gehanteerd. Een negatieve sneltest
verandert dat niet. Wanneer het vermoeden is dat een vogel vogelgriep heeft moet dat
ook altijd direct gemeld worden. Ook hierover zal ik de betrokken partijen informeren
en waar nodig nadere afspraken maken.
Vervolg veldonderzoek sneltest
Ik wil graag meer informatie verzamelen over de sneltest om zo beter te kunnen inschatten
welke mogelijkheden de sneltest kan hebben voor gebruik in het veld. Daarom zet ik
op twee sporen in.
1. De NVWA gaat bij wijze van een pilot ook sneltesten gebruiken bij verdenkingen op
pluimveebedrijven. Dit heeft geen gevolgen voor de afhandeling van de verdenking,
want dat blijft op dezelfde manier gedaan worden als nu gebeurt. Echter, door ook
sneltesten te gaan toepassen bij verdenkingen kunnen de uitslagen van sneltest en
de gebruikelijke PCR worden geregistreerd en vergeleken. Dit helpt om een beeld te
krijgen van de betrouwbaarheid van de sneltest toegepast bij pluimvee onder veldomstandigheden.
2. WBVR gaat samen met het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) kijken in hoeverre de
sneltesten betrouwbaar zijn bij dode wilde vogels. Tot op heden is er namelijk alleen
getest op levende vogels. WBVR en DWHC zullen bij inzendingen van dode wilde vogels
naast de PCR ook de sneltest gaan gebruiken. Ook hier zullen uitslagen van sneltest
en PCR worden geregistreerd en vergeleken worden. Ook dit helpt om een beeld te krijgen
van de betrouwbaarheid van de sneltest bij wilde vogels onder veldomstandigheden.
Naar aanleiding van de bevindingen van dit vervolgonderzoek zal ik bezien op welke
manier sneltesten het beste gebruikt kunnen gaan worden als aanvulling op de bestaande
diagnostiek.
Onderzoek Faculteit Diergeneeskunde katten met vogelgriep
Recent heb ik de definitieve resultaten van het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde
(FD, Universiteit Utrecht) naar vogelgriep bij katten ontvangen. In het vervolgonderzoek
is een specifiekere test voor het aantonen van afweerstoffen tegen het vogelgriepvirus
gebruikt, die daarmee betrouwbaardere resultaten geeft. Uit de resultaten met deze
test blijkt dat er minder katten zijn gevonden met afweerstoffen tegen vogelgriep
dan eerder uit de voorlopige resultaten naar voren kwam. Met deze test bleken 65 van
de 701 onderzocht zwerfkatten positief en 0 van de 814 geteste huiskatten. Bij de
voorlopige resultaten, waarover ik de Kamer heb geïnformeerd op 23 oktober 2023 (Kamerstuk
28 807, nr. 293), leek dit te gaan om 83 zwerfkatten en 4 huiskatten.
De onderzoeksresultaten komen overeen met het huidige beeld bij wilde zoogdieren waarbij
vogelgriepvirus is aangetoond. We weten dat wilde zoogdieren en ook katten besmet
kunnen raken met vogelgriepvirus, door bijvoorbeeld het eten van zieke en dode wilde
vogels met vogelgriep. Hoewel er nu geen huiskatten zijn gevonden met afweerstoffen
tegen vogelgriep, is het voor eigenaren van huiskatten die buiten komen belangrijk
om alert te blijven. Indien een huiskat één of meerdere ziektesymptomen passend bij
vogelgriep vertoont na mogelijk contact met een besmette vogel, dan adviseer ik de
eigenaar om naar de dierenarts te gaan en hygiënemaatregelen in acht te nemen. Mogelijke
ziektesymptomen voor katten met vogelgriep zijn koorts, hijgen, benauwdheid, sloomheid,
oogontsteking, loopneus, rode ogen, slijmerige afscheiding uit de neus en ogen of
zenuwverschijnselen, zoals trillen of wankel lopen. Informatie voor eigenaren over
vogelgriep bij katten is terug te vinden op de website van de Rijksoverheid5.
Er zijn bij de NVWA nog geen meldingen gedaan van katten met vogelgriep en in het
onderzoek van de FD zijn tot nu toe geen huiskatten met vogelgriep gevonden. De kans
dat een huiskat met vogelgriep besmet raakt lijkt daarmee klein. Het blijft, gezien
de mogelijke zoönotische risico’s, belangrijk om meer inzicht te krijgen in de aanwezigheid
en de risico’s van vogelgriep bij huiskatten. Zoals in de Kamerbrief van 23 oktober
2023 (Kamerstuk 28 807, nr. 293) aangegeven, hebben het Ministerie van LNV en VWS daarom opdracht gegeven aan de
FD om de aanwezigheid van vogelgriepvirus bij huiskatten verder te onderzoeken en
hierbij te selecteren op huiskatten die buiten komen. Het onderzoek zal medio 2024
worden afgerond en ik zal de Tweede Kamer, zoals eerder toegezegd, hierover informeren.
Onderzoeksrapport blauwtong
Naar aanleiding van de uitbraak van blauwtong in Nederland heb ik de Gezondheidsdienst
voor Dieren (Royal GD) opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de ernst
en het verloop van de verschijnselen van blauwtong bij schapen en melkvee, en de verspreiding
van het virus op die bedrijven (Kamerstuk 30 669, nr. 23). Doel daarvan was een objectief beeld te krijgen van de ernst van de situatie op
de onderzochte bedrijven. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht en gefinancierd
door LNV.
De resultaten van deze studie zijn bij deze brief bijgevoegd en geven inzicht in de
impact van BTV-3 op de gezondheid van schapen, runderen en geiten. De ernst van de
verschijnselen was wisselend tussen de bedrijven net als de morbiditeit (het percentage
zieke dieren) en mortaliteit (percentgage dieren dat doodgaat), en tussen diersoorten.
Schapen vertoonden de ernstigste verschijnselen. Het percentage dieren met antistoffen
aan het einde van de studie op zowel de rundvee-, geiten- als schapenbedrijven was
relatief laag en zijn bij schapenbedrijven gedurende de uitbraak periode niet gestegen.
Op basis van deze resultaten zijn er aanwijzingen dat het mogelijk is dat er in de
Nederlandse veestapel nog veel dieren aanwezig zijn die de infectie niet hebben doorgemaakt.
Deze dieren zijn nog onbeschermd tegen een eventuele nieuwe BTV-3 infectie in 2024.
In deze studie werd alle waargenomen kliniek toegeschreven aan BTV-3, aangezien er
geen controlebedrijven zijn bezocht. Dat betekent dat andere ziekten de klinische
verschijnselen mogelijk hebben beïnvloed. Ook moet worden gerealiseerd dat dit een
beperkt, beschrijvend onderzoek is geweest dat niet representatief is voor heel Nederland.
Het onderzoek laat zien hoe ernstig de verschijnselen kunnen zijn, en laat het belang
zien van onze inzet op het beschikbaar komen van een vaccin.
Samenvattend
De afgelopen maanden zijn er geen uitbraken van HPAI bij gehouden vogels geweest en
ook onder wilde vogels is er in de afgelopen weken geen HPAI-virus gevonden. De ophok-
en afschermplicht heb ik daarom met enkele uitzonderingen grotendeels ingetrokken.
Ik zal andere maatregelen verder versoepelen wanneer dit veterinair verantwoord kan.
Ik zal de Deskundigengroep Dierziekten regelmatig om een nieuwe risicobeoordeling
blijven vragen. De huidige situatie, waarin het virus nog wel voorkomt in onze omringende
landen, vraagt veel van pluimveehouders maar het is essentieel dat zij de bioveiligheidsmaatregelen
strikt blijven naleven om uitbraken zo veel mogelijk te voorkómen. Ook de blauwtong
situatie blijf ik nauwgezet volgen en informeer de Kamer indien er ontwikkelingen
zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit