Brief regering : Reactie op verzoek ATR-advies op ontwerpbesluit i.v.m. stellen van brandveiligheidsvoorschriften
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1331
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 maart 2024
Hierbij stuur ik u een reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit om een reactie te geven op het advies van de Autoriteit
toetsing regeldruk (hierna: ATR) met betrekking tot de wijziging van Besluit houders
van dieren i.v.m. stellen van brandveiligheidsvoorschriften voor houden van dieren
voor productie (kenmerk 2024Z02199/2024D07304), van 29 februari jl.
Bij de totstandkoming van het wijzigingsbesluit heb ik de ATR om advies gevraagd op
het ontwerpbesluit. Het advies van de ATR heb ik verwerkt in het ontwerpbesluit zoals
dat aan de Kamers op 10 januari 2024 is voorgehangen (Kamerstuk 28 286, nr. 1325). De manier waarop het advies van de ATR is verwerkt heb ik beschreven in hoofdstuk
4 van de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit die de Kamers tevens ontvangen
hebben in het kader van de voorhangprocedure. Dit betekent dat ik niet nog een aparte
reactie heb gegeven op het advies, die is immers verwerkt in de Nota van Toelichting
zelf. Hierbij licht ik de specifieke relevante passages uit de Nota van Toelichting
er voor u uit:
Passage uit hoofdstuk 4 van de Nota van Toelichting
Allereerst heeft het adviescollege geadviseerd om te verhelderen waarom de frequentie
van de twee typen keuringen verschilt en in hoeverre het de bedoeling is om de twee
keuringen tegelijkertijd te laten uitvoeren. In reactie daarop wordt opgemerkt dat
het verschil in frequentie van de keuringen komt door het verschil in de aard van
de twee soorten keuringen. De veranderingen in elektrische installaties en mogelijk
aanwezige zonnestroominstallaties zijn niet frequent. Het is daarom niet nodig om
de elektrische installaties jaarlijks te keuren. Dit wordt ook bevestigd in gesprekken
met brandveiligheidsexperts. Veranderingen op een veehouderij, zoals onderhoud aan
de stal, zijn echter wel frequent. Dit betekent dat er in een jaar vanuit perspectief
van brandveiligheid veel kan veranderen op de veehouderijlocatie. Daarom verschillen
deze keuringen qua frequentie. Beide keuringen zouden in de praktijk gelijktijdig
uitgevoerd kunnen worden, mits het lukt om twee verschillende keurders gelijktijdig
te laten keuren. Het ligt namelijk niet voor de hand de keuringen door eenzelfde keurder
uit te laten voeren. De aard van de keuringen verschilt dermate dat de uitvoering
om een andere expertise van de keurder vraagt. Verder heeft het adviescollege geadviseerd
om het keuringsschema voor de jaarlijkse brandveiligheidskeuring op te zetten in nauw
overleg met de doelgroep veehouders. In reactie daarop kan worden opgemerkt dat, ondanks
dat deze keuring pas in de regeling nader zal worden uitgewerkt, dit advies van het
college zal worden overgenomen. Zoals gebruikelijk bij het opstellen van schema’s
voor keuringen zullen alle relevante partijen, waaronder veehouders betrokken worden
bij de ontwikkeling van het keuringsschema.
Als laatste adviseert het college om de regeldrukgevolgen van het voorstel nader in
beeld te brengen, conform de landelijke methodiek. Daarbij kan worden gewerkt met
bandbreedtes en concrete voorbeelden. Concreet wordt gevraagd om beter in kaart te
brengen wat de herstelkosten kunnen zijn voor beide keuringen en een voorbeeld te
geven ter indicatie. Dit is aangevuld in paragraaf 4.1.1.
Passage uit paragraaf 4.1.1. over de herstelkosten
Los van de kosten van de keuringen zelf, zijn er indien noodzakelijk ook kosten voor
de herstelkeuring en de herstelmaatregelen voor de veehouder, welke leiden tot de
toename van de nalevingskosten. De kosten aan de herstelverplichting bestaan uit de
kosten voor herkeuring zelf en de kosten voor het herstellen van de geconstateerde
gebreken. Het is lastig om van tevoren de kosten van de herstelwerkzaamheden in te
schatten, aangezien het onbekend is wat de constateringen van brandrisico’s op de
betreffende veehouderij zijn. De kosten kunnen uitblijven wanneer er op de veehouderijlocatie
geen gebreken zijn geconstateerd, maar de kosten kunnen hoger oplopen wanneer er wel
gebreken zijn geconstateerd. Het overgrote deel van de veehouderijlocaties waarbij
geconstateerde gebreken herstel moeten worden, zullen naar inschatting een paar honderd
tot hooguit een paar duizend euro moeten betalen voor het herstel. Deze bedragen zijn
in relatie tot de omvang van de installatie, de bouwkosten en het belang van de goede
werking van de elektrische installatie. Echter is het ook mogelijk dat de bovenkant
van de range aan herstelkosten heel fors uitvallen. Bijvoorbeeld wanneer een groot
deel van de elektrische installatie opnieuw gebouwd moet worden, kunnen de herstelkosten
oplopen in de tonnen, met name als er ook een grote zonnestroominstallatie aanwezig
is. De afweging is of deze herstelkosten onder de regeldruk moeten vallen. De herstelkosten
worden namelijk veroorzaak door slechte of slecht onderhouden elektrische installaties.
Dit is onderdeel van de normale bedrijfsvoering en staat in die zin los van deze regelgeving,
aangezien deze nieuwe regels alleen de keuring als zodanig verplichten en niet de
kwalitatieve normen voor elektrische installaties aanpassen. Mogelijke gebreken in
onderhoud aan de elektrische installatie vallen niet onder de Wet dieren en het Besluit
houders van dieren.
Zoals eerder vermeld is hier tevens regelgeving van toepassing op grond van de Arbowet
en het Bouwbesluit. Bij de verplichte keuringen op grond van dit Besluit kan alleen
worden geconstateerd dat er niet wordt voldaan aan andere regelgeving, maar hierop
kan niet in het kader van dit Besluit worden gehandhaafd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit