Brief regering : Vervolg uitwerking aanpak Elke Regio Telt!
29 697 Gebiedsgerichte economische perspectieven en Regionaal Economisch Beleid
Nr. 142
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2024
Op 25 oktober jl. voerde ik met uw Kamer het gesprek over het adviesrapport Elke Regio Telt! van drie adviesraden1
en de kabinetsreactie daarop van 13 juli jl. (Kamerstuk 29 697, nr. 114).2 Ik sprak met uw Kamer over de beleids- en investeringslogica van het Rijk en de benodigde
extra inzet in specifieke regio’s die te maken hebben met een complexe stapeling van
sociaaleconomische opgaven, verschraling van voorzieningen en die op grotere afstand
liggen van economische kerngebieden.
Tijdens het debat toonde uw Kamer zich eensgezind dat het verbeteren van de kwaliteit
van wonen, werken en leven in die regio’s hoognodig is en dat het Rijk aan heel Nederland
recht moet doen. Expliciete aandacht voor het effect van beleid in verschillende regio’s
ontbrak echter. De huidige manier van werken heeft onbedoeld bijgedragen aan de te
grote verschillen die zijn ontstaan tussen en binnen regio’s.
Uw Kamer riep mij op om werk te maken van de adviezen van de raden en een voorstel
voor een aanpak neer te leggen voor een volgend kabinet. Met deze brief informeer
ik u over de manier waarop het kabinet hier uitvoering aan gaat geven. Ik licht in
deze brief toe hoe langs drie lijnen gewerkt wordt aan bouwstenen voor een programmatische
aanpak. Politieke keuzes en de doorvertaling naar budgettaire consequenties liggen
daarmee voor bij het volgend kabinet. Hierbij zal ik ook uitvoering geven aan de moties
die zijn ingediend tijdens het debat op 25 oktober. Rond de zomer informeer ik u met
een brief over de bouwstenen van de beoogde aanpak die gezamenlijk met departementen
en medeoverheden tot stand zal gekomen.
Concreet betekent het dat het kabinet in navolging van de adviezen uit het rapport
Elke regio telt! ter verkenning van mogelijke herijking van de huidige beleids- en investeringslogica
een kritische blik gaat werpen op de domeinen zorg, onderwijs, huisvesting, bereikbaarheid,
veiligheid en regionale economie, waardoor rijksbeleid ervoor zorgt dat niet iedere
regio hetzelfde, maar iedere regio het zijne krijgt. Dit moet leiden tot beter beleid
met aandacht voor regionale verschillen. Dat is in het belang van alle regio’s in
Nederland. Aanvullend hierop is in een aantal specifieke regio’s aan de randen van
het land meer en iets anders nodig dan nu in bestaande programma’s wordt gerealiseerd
om op duurzame wijze te werken aan vitale en leefbare regio’s. Dat leidt tot een bouwstenen
voor een langjarige aanpak met een specifiek aantal regio’s. Daarmee dragen we meteen
bij aan het duurzaam versterken van de samenwerking tussen Rijk en regio. De eerste
stappen hiertoe zijn afgelopen periode gezet.
Positionering van de aanpak
In de kabinetsreactie van 13 juli jl. op het rapport Elke regio Telt! zegde het kabinet onderzoek toe naar hoe brede welvaart over Nederland verdeeld is
en waar de brede welvaart sterk onder druk staat. Dit onderzoek – uitgevoerd door
Het PON&Telos en als bijlage bij deze brief gevoegd – laat zien dat hoewel het in
Nederland over het algemeen steeds beter gaat, dit niet voor iedereen overal het geval
is. Stapeling van achterstanden is een fenomeen dat in héél Nederland kan worden aangetroffen,
maar er is een aantal duidelijke ruimtelijke patronen zichtbaar.3
Zo is te zien dat hier het sterkst sprake van is aan de randen van steden en aan de
randen van het land. Bij deze laatsten spelen vaak ook nog aanvullende (belemmerende)
factoren hen parten. Denk aan de grensligging van veel van deze regio’s, gebrek aan
agglomeratiekracht, bereikbaarheid van voorzieningen, een groter dan gemiddeld aantal
kwetsbare inwoners, mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt, huisvesting en geringe
aanwezigheid van stuwende bedrijvigheid en/of kennisinstellingen parten.
De mate waarin regio’s dit zelf te boven kunnen komen, hangt af van de mate waarin
achterstanden gecompenseerd kunnen worden door de aanwezigheid van elementen in de
leefomgeving die positief bijdragen aan de kwaliteit van werken, wonen en leven. En
of er voldoende slagkracht in de regio is om te komen tot een effectieve, gedragen
en gebiedsgerichte aanpak. Anders blijven kansen liggen en worden opgaven niet effectief
opgelost. Dit is voornamelijk aan de orde in regio’s aan de randen van het land.
Toewerken naar een nieuwe aanpak
In iedere regio knelt het op een andere manier. De optelsom van ruimtelijke en sociaaleconomische
keuzes van de overheid moet bijdragen aan het stimuleren van brede welvaart. Welke
onderliggende politieke keuzes nodig zijn voor het behouden of bevorderen van brede
welvaart in elke regio, wordt beschreven in een recente studie van het PBL.4 Het kabinet wil recht doen aan alle regio’s en de onderscheidende kracht van alle
delen van Nederland aanspreken.5 De benodigde koerswijziging vraagt Rijksbreed en in samenwerking met medeoverheden
om actie gericht op het ontwikkelen van passend en samenhangend beleid en werkwijzen
die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van alle regio’s. En aanvullend hierop
een programmatische aanpak gericht op die regio’s waar de opgaven de draagkracht van
de individuele overheden overstijgt. Dat weerspiegelt in de hierna beschreven stappen
om tot een herijking van de beleids- en investeringslogica en een programmatische
aanpak te komen waarover ik met u tijdens het Commissiedebat op 25 oktober jl. van
gedachten wisselde.
De beoogde aanpak moet er aan bijdragen dat de generieke beleids- en investeringslogica
van het Rijk en de gebiedsgerichte aanpakken – aan de hand waarvan Rijk en regio’s
met elkaar samenwerken – goed op elkaar aansluiten. Dit betekent dat alle departementen
rekening moeten houden met de manier waarop hun beleid doorwerkt in de verschillende
regio’s en dat gebiedsgerichte aanpakken aan moeten sluiten bij de behoefte van de
regio’s. Voor wat betreft de beleids- en investeringslogica komt in de aanpak de optelsom
van rijksbeleid en het effect op de regio’s terug en op welke manier rijksbeleid ruimte
kan bieden voor regionaal maatwerk.
In veel regio’s werken Rijk en medeoverheden via verschillende nationale programma’s
aan langjarige inzet op goed wonen, werken en leven in heel Nederland. Zo wordt aan
de grootste ruimtelijke opgaven gewerkt in de NOVEX-gebieden (de gebiedsgerichte pijler
van het programma NOVEX) en staan de gebieden met de grootste transitie opgave in
het landelijk gebied centraal in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
De grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat bieden kansen, maar het
benutten daarvan is niet in alle regio’s en gebieden vanzelfsprekend. Zo werkt het
kabinet al via het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), met een
looptijd van 20 jaar, in twintig stedelijke focusgebieden, verspreid over heel Nederland,
met gebiedsallianties aan het verbeteren van de kwaliteit van wonen, werken en leven
en het bieden van perspectief voor inwoners van deze gebieden. Op het gebied van woningbouw
wordt tussen Rijk en medeoverheden samengewerkt in het kader van het Nationaal Programma
Woningbouw, onder andere via de 35 regionale woondeals.
De hiervoor beschreven parallel in de stapeling van opgaven aan de randen van de stad
en de randen van het land vraagt om een meer gerichte en samenhangende aanpak op die
regio’s aan de randen van het land waar sprake is van de eerder benoemde belemmeringen
en te weinig passende aandacht hebben gekregen in het rijksbeleid. Dat is aanvullend
op de al bestaande inzet op de kwaliteit van wonen, werken en leven in heel Nederland,
zoals het kabinet dat doet met de Regio Deals. Meer positie voor deze regio’s in het
generieke beleid aangevuld met een langjarige programmatische aanpak op een specifiek
aantal regio’s zou de inzet op heel Nederland complementeren, omdat juist daar de
opgaven boven de slagkracht van de individuele overheden en maatschappelijke partners
uitstijgt. Gezien de overeenkomsten met de gebieden aan de randen van de stad kan
geleerd worden van de aanpak van het NPLV, zonder deze rechtstreeks te kopiëren gegeven
de andere regionale context aan de randen van het land, zoals de inrichting van de
governance structuur en een ondersteunend spoor binnen het programma waarin kennis,
ervaring en instrumentarium breder beschikbaar en inzetbaar wordt gemaakt voor alle
regio’s in Nederland.
Met het lopende programma Regio’s aan de Grens zet het kabinet in op sterke regio’s
aan de grens via gebiedsgerichte aanpakken, passend rijksbeleid, het wegnemen van
grensbelemmeringen, het verzilveren van kansen in samenwerking met onze buurlanden
en het versterken van de interdepartementale en interbestuurlijke samenwerking. De
inzet van dit programma wordt gewaardeerd maar doet niet voldoende recht aan de structurele
stapeling van opgaven die de draagkracht van deze regio’s overstijgt. Dit vraagt om
een langjarige en structurele programmatische aanpak die dit faciliteert en waarin
de huidige inzet op deze regio’s opgaat.
Contouren van de programmatische aanpak
Zoals ik in het debat op 25 oktober jl. met uw Kamer aangaf wil ik langs drie lijnen
– die aansluiten bij de adviezen van de raden – komen tot een aanpak die eraan bijdraagt
dat iedere regio in Nederland het zijne krijgt. De daaraan gekoppelde acties leveren
hiervoor de input.
1. Herijken van de beleids- en investeringslogica;
2. Ontwikkelen van bouwstenen voor langjarige regionale toekomstagenda’s;
3. Versterken en verstevigen van de relatie tussen Rijk en regio.
1. Herijken van de beleids- en investeringslogica
De kwaliteit van wonen, werken en leven moet het uitgangspunt zijn voor het handelen
van de Rijksoverheid. In alle regio’s in Nederland. Het Rijk heeft de afgelopen decennia
te lang geïnvesteerd in gebieden die al sterk zijn, wat leidde tot onwenselijke verschillen
tussen regio’s en het gevoel dat de overheid er niet voor iedereen is. Het kabinet
gaf in de reactie van 13 juli jl. al aan dat dit anders moet. Om de kracht van heel
Nederland te benutten moet goed gekeken worden naar de manier waarop rijksbeleid inspeelt
op het benutten van kansen voor regionale ontwikkeling. Want elke regio is uniek,
heeft zijn eigen identiteit en kracht, en beleidskeuzes hebben voor elke regio andere
gevolgen.
Op basis van onafhankelijk onderzoek6 en de voorbereidende gesprekken voor de regiodialogen (zie onder lijn 2) is in beeld
gebracht welke thema’s het meest relevant zijn voor de kwaliteit van wonen, werken
en leven in deze specifieke regio’s. Er is een aantal thema’s die dan in het oog springen,
kijkend naar de stapeling van sociaal, maatschappelijke en economische opgaven en
de betekenis daarvan voor inwoners. Het gaat hier tenminste om de thema’s zorg, onderwijs (en de aansluiting op de arbeidsmarkt), huisvesting,
veiligheid, de bereikbaarheid van voorzieningen (waarbij in verschillende onderzoeken het belang van de sociale
infrastructuur wordt benadrukt7) en regionale economie (aanwezigheid van bedrijven en kennisinstellingen). Dit zijn thema’s die in alle
regio’s naar voren komen, al verschilt het zwaartepunt tussen de thema’s per regio
In ieder regio knelt het weer anders.
Mede naar aanleiding van het rapport van de raden hebben de betrokken Ministers gewerkt
aan het in kaart brengen van de eigen beleids- en investeringslogica. Op verschillende
momenten hebben zij uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (zie hieronder).
Wat zijn de vervolgstappen?
In de brieven wordt verslag gedaan van de eerste stappen die gezet zijn en, voortbouwend
op de constatering dat het op verschillende beleidsterreinen anders moet, worden vervolgstappen
benoemd gericht op de vraag hoe het dan anders kan:
• De Minister van IenW wil – in het kader van het Programma Mobiliteitsvisie – komen
tot bereikbaarheidsdoelen.8 Aan de hand van drie gebiedscasussen wordt nu gekeken naar wat het werken met bereikbaarheidsdoelen
op regionaal niveau betekent voor de inhoudelijke keuzes en het proces om tot een
goede belangenafweging te komen (waarbij o.a. de werkwijze van het MIRT ter sprake
komt).
• De Minister van VWS werkt aan nieuwe normen voor de toegankelijkheid en kwaliteit
van acute zorg en welke inhoudelijke richting hij daarbij voor zich ziet.9 En via het IZA10 stimuleren we passende zorg in de regio's door intensievere samenwerking op basis
van regioplannen om de juiste zorg op de juiste plek te krijgen.11
• De Minister van OCW heeft uw kamer eind 2023 geïnformeerd over de Toekomstverkenning
voor mbo, hoger onderwijs en wetenschap en over opties met betrekking tot de bekostiging
van het hoger onderwijs.12 Het regionale perspectief is een belangrijk uitgangspunt geweest bij de gehele Toekomstverkenning,
en in het kader van de bekostiging zijn onder ander modellen beschreven voor regio-
en missiebekostiging. Ook voor het mbo wordt als vervolg op het IBO toekomstbestendig
mbo13 nagedacht over een aanpassing van de mbo-bekostiging die op de lange termijn moet
zorgen voor toegankelijk mbo in alle regio’s. Ook stimuleert OCW cultuur overal in
Nederland via de cultuurregio’s, cultuurconvenanten en middels aandacht voor regionale
spreiding in de basisinfrastructuur en bij de Rijkscultuurfondsen. Daarnaast zet OCW
in op het versterken van lokale omroepen en wordt met de zorgplicht in de nieuwe bibliotheekwet
nagestreefd dat iedere inwoner van Nederland binnen een redelijke afstand toegang
heeft tot een volwaardige bibliotheek.
• Ook krijgt het gedachtengoed van Elke regio telt! een centrale plek in nationale visies op de toekomstige ontwikkeling van Nederland:
medio 2023 heeft de Minister van EZK in een perspectief op de Nederlandse economie14 vier pijlers benoemd: innovatief, duurzaam, sterk en welvarend. De vierde pijler
beoogt om de samenleving te laten meedoen en meeprofiteren van de brede welvaart die
wordt gecreëerd. En ook in de ruimtelijk economische verkenning waaraan door EZK thans
wordt gewerkt, is expliciet aandacht voor het benutten van het regionaal economisch
potentieel van alle regio’s. Ook de Nota Ruimte waarvan ik recent de contourennotitie
met uw Kamer deelde is gebaseerd op het uitgangspunt Heel Nederland. Centraal hierin staan richtingen en keuzes ten aanzien van de leefomgeving die zorgen
voor het benutten van en recht doen aan heel Nederland.
In verschillende van deze trajecten (concreet die van VWS en IenW) wordt ook geïnvesteerd
in het betrekken van inwoners bij de beleidsontwikkeling. Langs deze weg geeft het
kabinet invulling aan de motie van het lid Krul15 (nationaal keukentafelgesprek) waarin wordt verzocht ervoor te zorgen dat er meer
begrip, betrokkenheid en vertrouwen ontstaat tussen Rijksoverheid en inwoners en te
zorgen voor meer betrokkenheid van inwoners bij besluitvorming op landelijk niveau.
Werken aan de samenhang in de beleids- en investeringslogica
De komende periode werken de betrokken departementen samen met medeoverheden – naast
de regionale dialoogronde – aan een gedeeld beeld over de benodigde wijziging van
de beleids- en investeringslogica om meer samenhang aan te brengen tussen sectorale
afwegingen. Hierin worden de inzichten uit de hierboven genoemde trajecten gebruikt
en benutten we de ervaring die we in de samenwerking met medeoverheden hebben opgedaan
in de verschillende gebiedsgerichte aanpakken (zoals NOVEX, NPLV, NPLG, regionale
woondeals) en de regiodialogen met de in de volgende paragraaf genoemde regio’s. Hierbij
wil het Rijk samen optrekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het
Interprovinciaal overleg (IPO) en diverse gemeentelijke netwerken omdat de inrichting
van de beleids- en investeringslogica alle regio’s raakt. Met deze aanpak geef ik
invulling aan de motie van de leden Kamminga en Krul16 om nadrukkelijk te investeren in ruimte voor maatwerk.
Op basis van deze gesprekken en inzichten uit de verschillende trajecten die lopen
wordt inzichtelijk of de mogelijke beleidsopties voldoende bijdragen aan de ontwikkeling
die regio’s nodig hebben of meer nodig geacht wordt. Dat kan betrekking hebben op
sectoraal beleid of juist op de samenhang hiertussen, zoals het zorgen voor een meer
integrale en ontschotte manier werken. Ook moet duidelijk worden welke mogelijkheden
er zijn om op korte termijn verbetering te realiseren en in kaart brengen waar meer
fundamentele keuzes nodig zijn die meer tijd vragen. Een concreet voorbeeld dat op
korte termijn te realiseren is de uitbreiding van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke
problematiek (Wbmgp) voor regionale toepassing. Hierdoor ontstaat ruimte voor een
integrale gebiedsaanpak.17 Dit vooruitlopend op mogelijke meer structurele werkwijzen.
Samen met de VNG en het IPO wordt ook gekeken of het huidige instrumentarium, waaronder
het Beleidskompas, de Uitvoeringstoets voor Decentrale Overheden, en de grenseffectentoets
voldoen aan de behoefte aan een «regiotoets». Deze toets is bedoeld om beleid te evalueren
op regionale impact. Indien nodig, zal ik onderzoeken hoe we kunnen voldoen aan deze
behoefte. Dit kan door het bestaande instrumentarium aan te passen of aan te vullen.
Langs deze lijn geef ik uitvoering aan de motie van de leden Kamminga en Krul en de
motie van het lid Van der Graaf.18
Daarnaast heb ik opdracht gegeven om een internationaal vergelijkend onderzoek uit
te voeren (naar aanleiding van de motie van de leden Van der Graaf en Bushof19) over de manier waarop de beleidslogica in andere landen is vormgegeven rondom een
basisvoorzieningenaanbod, gekoppeld aan een in het debat aangehaalde voorbeeld van
een rechtvaardigheidsminimum zoals dat in Duitsland wordt gehanteerd.
2. Ontwikkelen van bouwstenen voor langjarige regionale toekomstagenda’s
Naar aanleiding van het rapport van de raden zijn we gestart met de voorbereiding
en vormgeving van regiodialogen. Middels de regiodialogen verkennen we met specifieke
regio’s toe naar bouwstenen voor langjarige regionale toekomstagenda’s. Concreet leveren
de regiodialogen een product met daarin de belangrijkste opgaves in het kader van
de brede welvaart, gekleurd met verhalen van en cijfers over de regio, en aanknopingspunten
voor het Rijk om hiermee aan de slag te gaan. Ook kijken we naar de allianties van
partijen die nodig zijn om de beoogde doelen te bereiken. De opbrengsten uit de regiodialogen
zijn een belangrijke bron voor de totstandkoming van een programmatische aanpak en
de mogelijkheden voor de herijking van de beleids- en investeringslogica.
In welke regio’s gaan we aan de slag?
De voorbereidingen van de regiodialogen in de vijf regio’s die de raden noemden zijn
gestart en zullen plaatsvinden in maart en april. Het onderzoek van Het PON&Telos
geeft aan dat de opgaven die naar voren komen in het rapport «Elke regio telt!» zich
niet beperken tot de vijf regio’s, maar laat zien dat een aantal andere regio’s hier
in min of meer dezelfde mate mee te maken hebben. PON&Telos hebben in het onderzoek
vooral gekeken naar de stapeling van achterstanden in combinatie met de ligging van
de regio’s aan de randen van het land. Naast de stapeling van achterstanden en de
ligging kijken wij ook naar de score op brede welvaart in combinatie met factoren
zoals grotere afstand tot economisch kerngebied, ontgroening, vergrijzing en dunbevolktheid
van het gebied, bereikbaarheid en verschraling van het voorzieningenaanbod en de mate
waarin deze combinatie van factoren de draagkracht van de regio’s overstijgt.
De nadere analyses in combinatie met bovenstaande factoren zijn aanleiding om aanvullend
met nog vijf regio’s aan de randen van het land (in totaal dus 10) de dialoog aan
te gaan:
• Noord- en Oost-Groningen (waar de Veenkoloniën onderdeel van zijn)20
• Zuid- en Oost-Drenthe (waar de Veenkoloniën onderdeel van zijn)
• Zuid-Limburg (Parkstad is hier onderdeel van)
• Midden-Limburg
• Noord-Limburg
• Zeeuws-Vlaanderen
• Kop van Noord-Holland
• De Achterhoek
• Zuidoost- en Noord-Fryslân
• Twente
Op basis van de opbrengsten van de regiodialogen wordt gekeken welke oplossingsrichtingen
en aanpakken het meest passend zijn vanuit regionaal perspectief. Dit kan betekenen
dat de opbrengsten kunnen dienen als bouwsteen voor een mogelijke langjarige toekomstagenda
binnen de programmatische aanpak van Elke Regio Telt!, maar het kan ook betekenen
dat gezamenlijk wordt geconcludeerd dat iets anders meer helpend is voor een regio.
De inzichten hieruit worden ook benut om mogelijkheden voor het herijken van de beleids-
en investeringslogica in kaart te brengen, zodat de doorwerking breder is dan de hiervoor
genoemde regio’s. Met deze actielijn geef ik ook uitvoering aan de motie van de leden
Krul en Bushoff.21
Wat houden de regiodialogen in?
Een regiodialoog bestaat uit twee aaneengesloten dagen. Voorafgaand vindt een inventarisatie
plaats over opgaven, kansen en lopende trajecten van een regio. Daarmee wordt vanuit
inhoudelijke opgaven en het beoogde regionale toekomstperspectief naar dieperliggende
patronen gewerkt, die in de afgelopen decennia ingesleten zijn. Het is belangrijk
om die te achterhalen want deze zijn bepalend voor hoe mensen denken en werken en
daarmee hoe we interbestuurlijk en regionaal met elkaar samenwerken. De aanwezigen
worden begeleid om op een dieper niveau na te denken over oplossingsrichtingen en
andere relaties tussen rijk en regio die van invloed zijn op inhoudelijke opgaven.
Even belangrijk is om ook te kijken naar de allianties van partijen die kunnen helpen
zijn om de beoogde doelen te bereiken en duurzaam te werken aan de ontwikkeling van
deze regio’s. Daarom worden alle relevante partijen zowel in de regio als vanuit het
Rijk betrokken (departementen, gemeenten en de betreffende provincies, maatschappelijke
partners, onderwijs- en kennisinstellingen, regionaal bedrijfsleven en inwoners).
Er wordt nadrukkelijk voortgebouwd op al lopende trajecten in de regio en de inzichten
en ervaringen vanuit lopende nationale programma’s, omdat die mede richtinggevend
kunnen zijn voor de toekomstige ontwikkeling.
Aanvullende acties
Het Rijk ontwikkelt een digitaal hulpmiddel om regio’s te ondersteunen bij het in
kaart brengen van het eigen voorzieningenniveau. Dit hulpmiddel ondersteunt het regionale
gesprek over wat er nu en richting de toekomst nodig zou zijn om de leefbaarheid en
aantrekkelijkheid van de regio te behouden ofwel verder te verbeteren.
Om de komende periode betekenisvolle stappen te zetten richting een betere spreiding
van rijksdiensten over het land, die aansluit bij de behoefte van regio’s, wordt de
coördinerende en adviserende rol van de Minister van BZK in het kabinet versterkt.
Bij nieuwe beslissingen over de locatiekeuze van rijksdiensten zal het regiobelang
een prominentere plek in de besluitvorming krijgen en vindt de afweging op rijksniveau
plaats. Hierover zal ik uw Kamer in een aparte brief, die ik dit voorjaar naar de
Kamer stuur, informeren.22
3. Versterken en verstevigen van de relatie tussen Rijk en regio
Verschillende studies naar regionale ongelijkheid maken duidelijk dat er meer nodig
is om regionale verschillen weg te werken dan enkel een andere verdeling van middelen.23 Hierbij valt te denken aan versterking van de (regionale) capaciteit en het bestuurlijk
vermogen om tot gedragen gebiedsgerichte toekomstagenda’s te komen, inclusief de bijbehorende
(decentrale) kennisinfrastructuur om deze agenda’s te voorzien van relevante, regiospecifieke
data en de impact ervan te monitoren. Ook deze elementen dragen bij aan verbetering
van de onderlinge verhouding tussen Rijksopgaven en regionale agenda’s, inclusief
de samenwerking op rijksniveau gericht op de regio. Ook wil ik in overleg met VNG
en IPO nadenken over manieren waarop gemeenten en provincies de signalen uit de regio
kunnen laten landen in de beleidsontwikkeling met departementen. Daarnaast wordt meerwaarde
gezien in het beter monitoren op ontwikkelingen tussen regio’s.
Om als Rijk meer begrip te krijgen voor wat er speelt in de regio en een duidelijk
aanspreekpunt voor de regio te realiseren wordt verkend of, naar voorbeeld van de
aanpak van het NPLV, de regionale functie van EZK en het regionetwerk van VWS, het
meerwaarde heeft om te gaan werken met rijksvertegenwoordigers voor de regio’s die
namens het Rijk deelnemen aan regionale allianties. Omdat het hier om regionale vraagstukken
gaat zie ik hier niet alleen een belangrijke rol voor de gemeenten maar ook nadrukkelijk
betrokkenheid van de provincies. Binnen een regionetwerk kan actief worden ingezet
op de benodigde, domein overstijgende, kennisdeling en verspreiding binnen en tussen
regio’s. Door het bundelen van de ervaringen uit de Regio Deals, het NPLV en het programma
Regio’s aan de Grens, vormt dit een waardevolle informatiebasis hoe in gelijkwaardig
in partnerschap interbestuurlijk gewerkt kan worden en we zo ook de relatie tussen
Rijk en regio versterken.
Het vervolg
Het kabinet komt met bovengenoemde acties, samen met alle betrokken partijen in en
bij de regio’s, met bouwstenen voor een programmatische aanpak. Hierin staan voorstellen
voor herijking van de beleids- en investeringslogica zodat iedere regio het zijne
krijgt, en voorstellen voor een langjarige programmatische aanpak voor specifieke
regio’s aan de randen van het land. Dit moet ervoor zorgen dat het Rijk recht gaat
doen aan alle regio’s, en specifiek die regio’s aan de randen van het land, waar de
inzet tot op heden niet voldoende is geweest om te komen tot duurzame ontwikkeling.
Zodoende kunnen we de kracht van alle regio’s benutten.
Met deze bouwstenen kan een volgend kabinet verder inhoud en richting aan de uitwerking
geven. Rond de zomer informeer ik u over de resultaten die geboekt zijn.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties