Brief regering : Fiche: Commissieaanbeveling erkenning kwalificaties van derdelanders
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3858
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Talent Mobility Package (Kamerstuk 22 112, nr. 3856)
Fiche: Aanbeveling leermobiliteitsmogelijkheden (Kamerstuk 22 112, nr. 3857)
Fiche: Commissieaanbeveling erkenning kwalificaties van derdelanders
Fiche: Verordening EU-talentenpool (Kamerstuk 22 112, nr. 3859)
Fiche: Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten (Kamerstuk 22 112, nr. 3860)
Fiche: Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861)
Fiche: Herziening kader buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten (Kamerstuk
22 112, nr. 3862)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
Fiche: Commissieaanbeveling erkenning kwalificaties van derdelanders
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Aanbeveling van de Commissie inzake de erkenning van kwalificaties van onderdanen
van buiten de EU (derde landen)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
15 november 2023
c) Nr. Commissiedocument
C(2023) 7700
d) EUR-Lex
https://eurlex.europa.eu/search.html?scope=EURLEX&text=C%282023%29+7700…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
N.v.t.
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
Deze aanbeveling van de Commissie is onderdeel van het recent gepubliceerde Talent Mobility Package (TMP).1 Het TMP is een breder initiatief dat moet helpen de tekorten op de Europese arbeidsmarkt
op te lossen door deze aantrekkelijker te maken voor onderdanen van derde landen (niet
EU-landen) (hierna: derdelanders). Deze specifieke aanbeveling stelt maatregelen voor
om de erkenning (door EU-lidstaten) van vaardigheden en kwalificaties van derdelanders
te versoepelen en te vergemakkelijken, ten behoeve van het aantrekken van internationaal
talent. Het gaat hierbij om personen die een Europees visum of een werk- en verblijfsvergunning
proberen te krijgen of personen uit een derde land die legaal mogen verblijven in
de Unie. Wat betreft deze laatste groep beoogt deze Aanbeveling om het arbeidspotentieel
van deze groep meer te benutten om tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden te
verminderen. De belangrijkste punten binnen deze aanbeveling worden in dit fiche toegelicht
en gemarkeerd (a t/m i).
Lidstaten zouden volgens de Commissie (a) financiële middelen moeten investeren in
de betrokken nationale bevoegde autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor de erkenning
van kwalificaties, zodat zij de erkenningsprocedures voor derdelanders kunnen versnellen2 en vereenvoudigen. Erkenningsprocedures voor derdelanders die specifiek zien op gereglementeerde
beroepen zouden daarnaast volgens de Commissie beter moeten worden afgestemd op de
Europese Richtlijn beroepskwalificaties (b).3 Dit zou volgens de Commissie kunnen door de beoordeling van aanvragen van derdelanders
voor een gereglementeerd beroep4 te baseren op regels die gelijkwaardig zijn aan die van de Beroepskwalificatierichtlijn.5
Lidstaten worden verder aangespoord de informatievoorziening over de erkenning van
kwalificaties voor derdelanders en werkgevers te verbeteren en gebruiksvriendelijker
te maken (c). Daarnaast zouden nationale autoriteiten volgens de Commissie nauwer
moeten samenwerken met derde landen, bijvoorbeeld in het kader van handelsakkoorden
en talentpartnerschappen, om een vereenvoudigde en versnelde erkenning van vaardigheden
en kwalificaties van derdelanders mogelijk te maken. Ook wil de Commissie lidstaten
ondersteunen bij het vergelijken van kwalificaties en bij de toegang tot en informatie
over erkenningsprocessen, bijvoorbeeld door meer in te zetten op instrumenten als
Europass (een online-tool met informatie en hulpmiddelen t.b.v. het vinden van werk-
en opleidingsmogelijkheden) en het Europees Kwalificatiekader (een kader dat helpt
kwalificaties, landen en instellingen met elkaar te vergelijken) (d).
De erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen mag volgens de Commissie
daarnaast niet afhankelijk worden gesteld van talenkennis, tenzij die kennis deel
uitmaakt van de kwalificatie (bijvoorbeeld logopedisten of taaldocenten) (e). Aanvullend
zouden lidstaten er bijvoorbeeld op toe moeten zien dat verworven vaardigheden door
middel van niet-formeel en informeel leren6 kunnen worden goedgekeurd, door bijvoorbeeld ook reeds opgedane praktijkervaring
in de beoordeling te betrekken («ervaring eerst»-benadering) (f).
Ook zouden lidstaten wezenlijke verschillen in onderwijs en opleiding met relevante
derde landen in kaart moeten brengen om zodoende overgangscursussen voor prioritaire
gereglementeerde beroepen voor derdelanders te ontwikkelen (g). Hierbij kan gedacht
worden aan talenonderwijs, maar ook een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid
om toegang te krijgen tot een gereguleerd beroep. In dat kader wil de Commissie de
haalbaarheid onderzoeken van een Europees instrument dat op basis van een geharmoniseerd
model vergelijkbaarheidscertificaten afgeeft voor bepaalde in derde landen verworven
kwalificaties (h). Tot slot moedigt de Commissie lidstaten die arbeidsmarkttoetsen7 uitvoeren aan om vrijstellingen van deze toetsen te overwegen voor beroepen of sectoren
waarin hoge tekorten zijn (i).
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Over het algemeen ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering
van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers
in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen
aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Via een arbeidsmarkttoets
wordt onder andere getoetst of de werkgever allereerst voldoende wervingsinspanningen
heeft verricht in Nederland, de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland.
Kennismigratie is van belang voor de Nederlandse kenniseconomie, innovatiekracht en
het vestigingsklimaat. Het kabinet ziet de ontwikkeling en het aantrekken van vaardigheden
als essentieel voor een dynamische en wendbare arbeidsmarkt die de groene en digitale
transitie ondersteunt, mede met het oog op de huidige personeelstekorten8 in de netto-nul sectoren9 en in de digitale sector.10 Het kabinet streeft ernaar om het aantrekken van internationaal talent dat hier een
bijdrage aan kan leveren te faciliteren.
In dat kader werkt het kabinet aan de zichtbaarheid en de positionering van Nederland
als aantrekkelijk vestigingsland, o.a. door de ontwikkeling van een Netherlands Branding
lijn, online campagnes en een informatielandingspagina. The Netherlands Point of Entry
(NPE) zet zich samen met regionale partners binnen de Talent Coalition in om tekorten
op de arbeidsmarkt binnen STEM-gerelateerde sectoren (Science, Technology, Engineering
and Mathematics) te vervullen met internationaal talent.
Wanneer een derdelander kwalificaties heeft behaald in een derde land en een gereglementeerd
beroep wil uitoefenen in de Unie, dan dient een erkenningsverzoek van deze kwalificaties
te worden ingediend bij een daarvoor bevoegde nationale autoriteit.11 Welke beroepen gereglementeerd zijn en welke kwalificaties worden geaccepteerd verschilt
per lidstaat. In veel gevallen dienen ook voor niet-gereglementeerde beroepen de kwalificaties
door een bevoegde autoriteit te worden geverifieerd. In die gevallen waar een diploma
een vereiste is, dienen derdelanders een waardering aan te vragen via de IDW-structuur
(Internationale Diplomawaardering), een bevoegde autoriteit in Nederland. Dit is een
procedure die voorafgaat aan en volledig los staat van de aanvraag voor een verblijfsvergunning
bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Ten aanzien van niet-gereglementeerde beroepen (de meerderheid van het aantal beroepen)
zijn werkgevers in Nederland momenteel verplicht om bij de aanvraag van een tewerkstellingsvergunning
diploma’s, certificaten en cv’s te delen om aan te tonen hoe aan de vereiste kwalificaties
van de vacature wordt voldaan. De werkgever heeft daarbij een verantwoordelijkheid
om de waarde van het diploma of andere documenten te verifiëren, met een verklaring
van bevoegde autoriteiten in Nederland zoals de NUFFIC, waaruit blijkt in hoeverre
deze documenten vergelijkbaar zijn met Nederlandse diploma’s of certificaten.
Potentiële kennismigranten die een beroep willen uitoefenen dat niet gereguleerd is
kunnen evenwel gebruik maken van andere vergunningen, in dat geval wordt zelden een
(gewaardeerd) diploma vereist. Voor dergelijke beroepen wordt immers verondersteld
dat de werkgever het best kan beoordelen wie afdoende vaardigheden bezit om een vacature
te vervullen («vaardigheden eerst»).
Ten aanzien van werkgevers heeft het kabinet zich voorgenomen om, in samenwerking
met UWV, de voorlichting en dienstverlening te verbeteren ten behoeve van de aanvraag
van werkvergunningen voor arbeidsmigranten van buiten de EER.12 Derdelanders kunnen het nationale contactpunt13 raadplegen voor Engelstalige informatie over zaken als gereglementeerde beroepen
en diplomaerkenning. Met betrekking tot de gezondheidszorg is de informatievoorziening
rondom een BIG-registratie14 onlangs verbeterd en worden aanvragers stap voor stap door de procedure geleid.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet erkent de problematiek zoals de Commissie deze toelicht en is positief
over een aantal aanbevelingen die de Commissie doet. Nauwere samenwerking tussen lidstaten
kan leiden tot consistentere werkwijzen voor de erkenning van de vaardigheden en kwalificaties
van onderdanen van derde landen. Dit kan ertoe bijdragen dat de Unie een betere positie
verwerft in de wereld ten aanzien van het aantrekken van talent. Daarnaast behouden
lidstaten het recht om zelf te bepalen onder welke voorwaarden mensen uit derde landen
worden toegelaten tot hun arbeidsmarkt.
Volgens de Commissie is het mobiliseren van binnenlandse arbeidskrachten en de inzet
van intra-EU mobiliteit niet langer voldoende om de arbeidsmarktkrapte in de Unie
aan te pakken. De niet-bindende aanbevelingen moeten lidstaten dan ook helpen vaardigheden
en talent van buiten de EU aan te trekken. De aanbevelingen kunnen een positief effect
hebben op lidstaten die meer arbeidskrachten van buiten de Unie willen aantrekken
voor het oplossen van arbeidsmarkttekorten, maar waar bijvoorbeeld informatie over
de erkenning van kwalificaties en vaardigheden onvoldoende toegankelijk is voor derdelanders.
Het kabinet is echter kritisch op het merendeel van de aanbevelingen in het voorstel
en de toepasbaarheid daarvan op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Verder is het kabinet van mening dat bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte eerst
mensen die in Nederland nu nog aan de kant staan aan een baan moeten worden geholpen.
Het stimuleren van mensen om (meer) te gaan werken ziet het kabinet dan ook als de
primaire oplossing voor deze uitdaging.15 Ten aanzien van kennismigratie deelt het kabinet de ambitie van de Commissie om talent
buiten de EU, dat een bijdrage kan leveren aan de kenniseconomie, aan te trekken.
Het kabinet heeft de aanbeveling bekeken vanuit het licht van voorgenoemde uitgangspunten.
Het kabinet ziet over het algemeen de meerwaarde van de aanbeveling voor de Europese
arbeidsmarkt met het oog op versnelling en vereenvoudiging van procedures voor derdelanders.
Het kabinet is echter op dit moment niet voornemens om meer financiële en personele
middelen beschikbaar te stellen aan nationale autoriteiten (a). Mede omdat het kabinet
al een aantal initiatieven heeft genomen die de informatievoorziening op meerdere
fronten verbetert.
Verder neemt het kabinet de aanbeveling van de Commissie niet over waarin zij stelt
dat de erkenningsbesluiten met betrekking tot een aanvraag van derdelanders gebaseerd
moeten worden op regels die gelijkwaardig zijn aan die van de Richtlijn beroepskwalificaties (b).
Op dit moment worden derdelanders geacht een beroepsinhoudelijke toets uit te voeren
voor beroepen als verpleegkundigen, artsen en tandartsen. Hiermee wordt objectief
getoetst of kwalificaties voldoende zijn om in Nederland aan de slag te kunnen. Wanneer
de testresultaten onvoldoende zijn, kan de aanvraag worden afgewezen. De beroepsinhoudelijke
toets is niet langer een vereiste wanneer de beoordeling van aanvragen van derdelanders
zouden worden uitgevoerd op een wijze die gelijkwaardig is aan aanvragen die onder
de Richtlijn beroepskwalificaties vallen, waardoor de aanvraag niet meer afgewezen
kan worden.
Het kabinet is terughoudend om de regels ten aanzien van erkenningsbesluiten voor
derdelanders te versoepelen. Als gevolg van de samenwerking tussen EU-lidstaten, bijvoorbeeld
binnen het kader van de Richtlijn beroepskwalificaties, bestaat er een beter beeld
over de kwaliteit van elkaars opleidingen binnen de EU in vergelijking met die in
derde landen. Goede samenwerking binnen de EU wordt mogelijk gemaakt door kennis van
elkaars opleidingen. Het is daarom aannemelijk dat het versoepelen van de regels ten
aanzien van erkenningsbesluiten van derdelanders gepaard zou moeten gaan met een aanzienlijke
investering in de kennis over opleidingen in derde landen bij de uitvoeringsorganisaties.
In de aanbeveling staat verder dat wanneer een derdelander beschikt over bepaalde
kwalificaties (opleidingstitel) en drie jaar werkervaring heeft opgedaan in het desbetreffende
beroep in lidstaat A, lidstaat B deze kwalificaties ook moet erkennen wanneer de persoon
in kwestie daar op enig moment het beroep wil uitoefenen. Voor de meeste beroepen
geldt dat de vereisten voor toegang tot een gereglementeerd beroep op nationaal niveau
worden vastgesteld, maar hoe streng die vereisten zijn kan per lidstaat verschillen.
Daarom acht het kabinet het van belang te benadrukken dat het, conform de huidige
Europese afspraken16, te allen tijde aan de ontvangende lidstaat is om te controleren of en in hoeverre
een aanvrager van een erkenning van zijn of haar beroepskwalificaties aan de inhoudelijke
nationale vereisten voldoet.17 Het kabinet zal daarom deze aanbeveling niet overnemen.
Het kabinet deelt de mening van de Commissie dat gebrekkige informatie, omslachtige
administratieve processen en langdurige doorlooptijden onnodige belemmeringen kunnen
vormen voor gekwalificeerde derdelanders die in de EU willen werken of al legaal in
de EU verblijven (c). Het is voorgekomen dat, als gevolg van onder andere personeelstekorten,
derdelanders lange tijd moeten wachten voor hun diploma gewaardeerd werd. Gedurende
die tijd kunnen zij nog geen verblijfsaanvraag indienen. Het kabinet wil onderzoeken
of een verdere stroomlijning van het proces mogelijk is, door bijvoorbeeld te kijken
naar een apart spoor voor Internationale Diplomawaardering in het kader van toelating.
In dat kader ondersteunt het kabinet de doelstelling van de Commissie om meer in te
zetten op Europese instrumenten die de beoordeling van de vaardigheden en kwalificaties
van onderdanen van derde landen vergemakkelijken. Daarnaast kan betere informatievoorziening
helpen talent aan te trekken ten behoeve van de kenniseconomie, hetgeen bijdraagt
aan de concurrentiepositie van Nederland. Het kabinet verwelkomt in dat kader dat
de Commissie lidstaten ook hierbij meer wil gaan ondersteunen (d).
De Engelse taal draagt als wereldtaal bij aan de internationale positie van Nederland
en is op diverse plekken onmisbaar.18 Het kabinet kan de aanbeveling van de Commissie om de erkenning van beroepskwalificaties
niet afhankelijk te stellen van talenkennis echter niet onvoorwaardelijk overnemen (e).
Naast de in de aanbeveling genoemde uitzonderingen voor beroepen als logopedisten
of taaldocenten, acht het kabinet het voor diverse andere beroepen van belang dat
arbeidskrachten de Nederlandse taal beheersen. De recente aanscherping voor Engelstalig
onderwijzend personeel in vaste dienst om binnen vijf jaar de Nederlandse taal te
beheersen is hiervan een voorbeeld.19 Voor een aantal beroepen in de zorg is het beheersen van de Nederlandse taal een
vereiste. Voor een aantal sectoren waar er meer sprake is van een gemeenschappelijke
taal (Engels), zoals bijvoorbeeld binnen de technische sector of ICT, wil het kabinet
verkennen of het mogelijk is taalvereisten te versoepelen.
Ten aanzien van de «vaardigheden eerst»-benadering20 (f) is het van belang dat lidstaten een gelijksoortige maatstaf hanteren ten aanzien
van gereglementeerde beroepen. Dit geldt bijvoorbeeld voor gereguleerde beroepen in
de zorg of in de technische sector. Op dit moment is het onduidelijk in welke gevallen
deze benadering mogelijk is of juist niet, bijvoorbeeld wanneer dat risico’s met zich
meebrengt voor de veiligheid van de afnemers van een dienst of een betrokken collega
die op dezelfde werkvloer opereert.21
Het kabinet vindt het daarom van belang dat, voordat lidstaten deze aanbeveling overnemen,
het helder is welke mogelijke gevolgen dat kan hebben voor de openbare veiligheid
en volksgezondheid.22 Daarnaast is het voor het kabinet onvoldoende duidelijk hoe de Commissie de uitvoering
van de «vaardigheden eerst»-benadering voor zich ziet en zal inzetten op verduidelijking
hierover. Zoals toegelicht in de vorige paragraaf, is er ten aanzien van potentiële
kennismigranten in Nederland in feite al sprake van een vaardigheden eerst-benadering.
Nederland volgt ten aanzien van deze groep dan ook al een groot deel van de aanbevelingen
op dit deelonderwerp.
In reactie op de aanbeveling dat bevoegde autoriteiten passende overgangscursussen
moeten ontwikkelen voor derdelanders wanneer er verschillen zijn in onderwijs (g)
merkt het kabinet op dat het ontwikkelen en uitvoeren van dergelijke cursussen kostbaar
en tijdrovend is, mede omdat de opleidingsverschillen groot kunnen zijn. Verder merkt
het kabinet op dat onderwijs een bevoegdheid van de lidstaten is. Het kabinet vindt
dan ook dat de Commissie met deze aanbeveling buiten haar mandaat treedt. Daarnaast
is het kabinet er niet van overtuigd dat het mogelijk zal zijn een EU-instrument te
ontwikkelen voor het afgeven van vergelijkbaarheidscertificaten voor kwalificaties
die in een derde land zijn afgegeven (h). Het kabinet oordeelt dat het vergelijken
van kwalificaties binnen Nederland al ingewikkeld is en daardoor niet te standaardiseren
op wereldwijde schaal.
Het kabinet is tot slot niet voornemens een vrijstelling te overwegen voor het uitvoeren
van een arbeidsmarkttoets voor beroepen of sectoren waarin hoge tekorten zijn (i).
Ook in die gevallen waar sprake is van hoge tekorten, vindt het kabinet het van belang
om de arbeidsmarkt te beschermen en derhalve een volledige arbeidsmarkttoets uit te
voeren.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De meeste lidstaten hebben zich, tot nu toe, afwachtend opgesteld ten aanzien van
EU-brede initiatieven op het vlak van arbeidsmigratie. Uit eerdere discussies over
de Talentpartnerschappen blijkt dat zij naast kansen, ook veel praktische uitdagingen
zien. Tegelijkertijd verruimden Italië en Griekenland eerder al de mogelijkheden voor
gekwalificeerd personeel om hun arbeidsmarkt te betreden van buiten de EU. Ook Duitsland
zoekt actief personeel buiten de EU, met name voor de chemische en farmaceutische
industrie.23
Het krachtenveld binnen het Europees Parlement is met betrekking tot deze aanbevelingen
nog niet bekend.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
Het kabinet heeft een positief oordeel ten aanzien van de bevoegdheid. De aanbeveling
is gebaseerd op artikel 292 VWEU. Artikel 292 VWEU geeft de Commissie de bevoegdheid
om aanbevelingen vast te stellen op de gebieden waarvoor de EU bevoegd is. Deze aanbeveling
heeft betrekking op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en
op het terrein van vrij verkeer van vestiging, diensten en personen. Op het terrein
van de interne markt en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is er sprake van
een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder a en
j, VWEU). De Commissie is derhalve bevoegd om op dit terrein een aanbeveling te doen.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet is positief. Het primaire doel van de aanbeveling
is de erkenning (door EU-lidstaten) van vaardigheden en kwalificaties van derdelanders
te versoepelen. Gelet op het feit dat meerdere EU-landen moeilijkheden ervaren om
arbeiders met de benodigde vaardigheden te vinden, kan deze versoepelingonvoldoende
door lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden bewerkstelligd. Daarom
is een EU-aanpak gerechtvaardigd, met behoud van de nationale bevoegdheden zoals in
dit fiche beschreven.
c) Proportionaliteit
De grondhouding van het kabinet is positief. Het doel van de aanbeveling is de erkenning
(door EU-lidstaten) van vaardigheden en kwalificaties van derdelanders te versoepelen.
De aanbeveling is geschikt om dat doel te bereiken, omdat de aanbeveling een positief
effect kan hebben op lidstaten die meer arbeidskrachten van buiten de Unie willen
aantrekken voor het oplossen van arbeidsmarkttekorten, maar waar bijvoorbeeld informatie
over de erkenning van kwalificaties en vaardigheden onvoldoende toegankelijk is voor
derdelanders. He optreden gaat daarbij niet verder dan noodzakelijk, mede gelet op
het vrijwillige karakter van deze aanbeveling.
d) Financiële gevolgen
De aanbeveling heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse begroting. (Eventuele)
budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)
departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. «Gelet op het vrijblijvende
karakter van de aanbeveling, behoudt het kabinet de ruimte of en in hoeverre er navolging
wordt gegeven aan de punten die de Commissie voorstelt. Eventuele budgettaire gevolgen
in de toekomst worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement,
conform de regels van de budgetdiscipline. Het is op dit moment niet duidelijk of
de initiatieven van de Commissie om lidstaten te ondersteunen gevolgen hebben voor
de Europese begroting. Mochten er toch gevolgen voor de EU-begroting zijn, dan is
het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De aanbeveling heeft geen directe gevolgen voor de regeldruk. De gevolgen voor de
concurrentiekracht beschouwt het kabinet als positief. Het wegnemen van administratieve
en procedurele belemmeringen binnen (specialistische) sectoren kan bijdragen aan de
mondiale concurrentiepositie van de EU om werknemers met de geschikte vaardigheden
aan te trekken. Dit kan eveneens een positieve invloed hebben op het innovatievermogen
van de EU, wat ten goede kan komen aan de digitale en groene transitie. In het geval
dat de Commissie voorstellen zou doen voor wet- en regelgeving op dit gebied zullen
de mogelijke effecten hiervan door de Commissie in kaart moeten worden gebracht middels
een effectbeoordeling. Het kabinet zal hierop aandringen. Uitgangspunt daarbij moet
zijn dat eventuele verplichtingen voor het bedrijfsleven zo lastenluw mogelijk worden
vormgegeven. Ten aanzien van de geopolitieke gevolgen blijft het op dit moment onduidelijk
hoe de risico’s op een braindrain kunnen worden voorkomen en of dit in verhouding
staat tot de mogelijke positieve effecten van het wegnemen van belemmeringen op het
gebied van erkenningsprocedures voor derdelanders.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken