Brief regering : Voortgang Masterplan basisvaardigheden
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 709
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2023
Met het Masterplan basisvaardigheden werken we aan een duurzame verbetering van de
basisvaardigheden taal, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid. Over
vijf jaar willen we over de hele linie een grote verbetering zien in de prestaties
op de basisvaardigheden.
Dat is nodig, want te veel leerlingen verlaten het funderend onderwijs onvoldoende
geletterd en gecijferd. Ook de prestaties van leerlingen op het gebied van burgerschap
en digitale geletterdheid kunnen en moeten beter. Te veel leerlingen kunnen uiteindelijk
niet meedoen in onze samenleving of beginnen met onvoldoende bagage aan het vervolgonderwijs.
Naast andere initiatieven moet het Masterplan basisvaardigheden dit tij keren.
Wat ik merk in mijn gesprekken met leraren en leerlingen is dat er een brede wens
is om focus aan te brengen. Die focus geeft rust en ruimte om aan de basis te werken.
In die gesprekken zie ik ook hoe veel professionals zich in het onderwijs geweldig
inzetten om de basisvaardigheden te verbeteren. Het Masterplan is er dan ook vooral
om hen verder te ondersteunen en te helpen om het beste uit hun leerlingen te halen.
Sinds de start van het Masterplan zijn er al veel stappen gezet. Vooral door leraren
en schoolleiders, maar ook door sociale partners en anderen in en om het onderwijs.
Zo zijn zo’n 3000 scholen inmiddels aan de slag met de subsidie verbetering basisvaardigheden
en zijn honderden scholen actief betrokken tijdens de startbijeenkomsten voor scholen
die aan een verbetering van de basisvaardigheden van hun leerlingen willen werken.
De onderwijscoördinatoren reizen het hele land door om zoveel mogelijk scholen concrete
hulp en ondersteuning te bieden. Iedereen ziet het belang en de urgentie van het werk
dat verricht moet worden en steekt daar veel energie in.
Allereerst neem ik u in deze brief mee in de uitkomsten van de eerste monitor basisvaardigheden
die u samen met deze brief ontvangt. De monitor laat zien hoe leerlingen het doen
op de vier basisvaardigheden. Op zichzelf is dit al een mooie mijlpaal in het verbeteren
van het zicht op de prestaties. De monitor basisvaardigheden zal hierna jaarlijks
verschijnen. In dit verband ga ik ook dieper in op de uitkomsten van het internationale
onderzoek naar burgerschap dat vandaag uitgekomen is: the International Civic and Citizenship Study. Daarna ga ik in op de eerste beelden van hoe scholen met subsidie en ondersteuning
werken aan basisvaardigheden uit ons implementatieonderzoek. Vervolgens zal ik u de
stand van zaken geven over de voortgang van de verschillende beleidsmaatregelen uit
het Masterplan basisvaardigheden. Het laatste gedeelte van de brief gaat over de structurele
bekostiging en het verduurzamen van het Masterplan.
Uit deze resultaten blijkt dat er flinke stappen worden gezet om scholen daadwerkelijk
te helpen via een duidelijke opdracht, goed inzicht en effectieve ondersteuning. Tegelijkertijd
zal het een zaak van de lange adem zijn. Dat was bij de start ook bekend; alleen als
we volhouden en scholen en docenten daadwerkelijk structureel helpen, kunnen we op
termijn resultaten verwachten. Het moet namelijk uiteindelijk gaan om een duurzame
verbetering van het onderwijs.
I. Uitkomsten monitor basisvaardigheden
Bij de start van het Masterplan in het voorjaar 2022 was duidelijk dat er niet op
alle vlakken van de basisvaardigheden een goed beeld is van de prestaties. Zo waren
er weinig actuele cijfers over bijvoorbeeld burgerschap en digitale geletterdheid.
Maar ook bij taal en rekenen-wiskunde zijn er hiaten. De afgelopen tijd is dat beeld
meer compleet gemaakt door aanvullend onderzoek te initiëren. Het eerste resultaat
van die inspanningen is de monitor basisvaardigheden. Daarin ligt de nadruk op inzicht
in de prestaties op taal en rekenen en is er nu ook een beter beeld van de prestaties
op burgerschap. De komende jaren zal ik blijven werken aan de verbetering van dit
zicht op alle vier de basisvaardigheden. Daarbij heb ik oog voor de werkdruk en toetsdruk
in het onderwijs. Ik wil voorkomen dat leraren en leerlingen onnodig belast worden
met vragenlijsten, formulieren en toetsen. Waar mogelijk gebruiken we bestaande bronnen.
En soms zullen we ook met zijn allen moeten concluderen dat we misschien niet alles
weten, maar dat het wel genoeg is om ermee aan de slag te gaan.
Monitor basisvaardigheden: beeld taal en rekenen-wiskunde
De eerste monitor basisvaardigheden valt te beschouwen als een startmeting en geeft
een beeld van het antwoord op de vraag hoe de leerlingen op het terrein van taal en
rekenen-wiskunde ervoor stonden aan het einde van het schooljaar 2022–2023, slechts
een jaar na de start van het Masterplan. Experts zijn het er over eens dat op die
korte termijn er nog geen zichtbare resultaten te verwachten zijn. Zoals toegelicht
in de brief «Doelen en voortgang: Masterplan basisvaardigheden1» is het ons streven dat over vijf jaar – aan het einde van schooljaar 2027–2028 –
de basis bij alle leerlingen op orde is en de aansluiting naar het vervolgonderwijs
op orde is. Over 3 jaar zullen we hiervoor een tussenmeting doen (het einde van schooljaar
2025–2026) om te zien welke aanpassingen eventueel noodzakelijk zijn. Over een jaar
willen we zien in hoeverre de scholen die vorig jaar met subsidie en ondersteuning
aan de slag zijn gegaan al resultaten boeken.
Figuur: overzicht beleidsdoelen en tussendoelen Masterplan basisvaardigheden
Het heersende beeld dat nu uit de monitor basisvaardigheden naar voren komt, is dat
leerlingen en scholen, met name in het voortgezet onderwijs (vo), aan het einde van
schooljaar 2022–2023 nog worstelen met de invloed van de coronapandemie op de prestaties.
In onderstaande passage wordt kort ingegaan op het actuele beeld op basis van de leerlingvolgsysteemtoetsen,
eindtoetsen en eindexamens die aan het einde van het schooljaar 2022–2023 zijn afgenomen.
Voor het primair onderwijs (po) geldt dat er duidelijk sprake is van herstel na corona.
In het jaar 2019–2020 was er sprake van een enorme dip in de prestaties, maar het
herstel was het jaar daarop al zichtbaar en blijft doorzetten. De ambitie van het
Masterplan is echter niet om enkel te herstellen na corona, maar om ervoor te zorgen
dat alle leerlingen over vijf jaar de basis beheersen (basis op orde) en dat de leerlingen
die dat nodig hebben ook het hogere beheersingsniveau halen dat nodig is voor een
goede aansluiting op het vervolgonderwijs (aansluiting op orde).
In de brief «Doelen en voortgang» werd al gesteld dat op sommige vlakken nog een flinke
uitdaging ligt ten opzichte van de beleidsdoelen voor 2027–2028. De actuele cijfers
in de monitor basisvaardigheden bevestigen dat beeld. Zonder in de technische terminologie
van het referentiekader te vervallen, kan ik hier concluderen dat de eindtoets 2022–2023
bevestigt dat de leesvaardigheid van leerlingen aan het einde van de basisschool al
bijna op peil is. Leerlingen beginnen goed voorbereid aan het vervolgonderwijs. Een
veel grotere uitdaging ligt er bij rekenen-wiskunde. Zo’n 7% van de leerlingen die
de eindtoets maakt, beheerst de basis niet en ruim een derde van de leerlingen die
start in vmbo-t, havo en vwo niet de rekenvaardigheid die daarvoor nodig is.
Het beeld in het vo is over het algemeen zorgelijker en op sommige vlakken minder
scherp dan in het po. Wel hebben we goed zicht op de prestaties van de leerlingen
in de onderbouw van het vo, maar het vraagt vervolgonderzoek om te kunnen bepalen
waar de leerlingen staan aan het einde van het vo ten opzichte van de beleidsdoelen.
Kijken we naar de onderbouw vo dan is ook daar sprake van een dip in de prestaties
na de start van corona en die dip is wat groter dan in het po. In het vo is echter
geen sprake van herstel na corona; de gemiddelde prestaties zijn in de onderbouw vo
vorig schooljaar over het algemeen nog wat verder gedaald. De examens aan het einde
van het vo vormen een bescheiden lichtpuntje. Hoewel verdiepend onderzoek laat zien
dat van significant herstel van de prestaties nog geen sprake is, zijn de prestaties
vorig schooljaar in ieder geval niet verder achteruitgegaan en is er sprake van stabilisatie.
U ontvangt over de leervertragingen na corona en de voortgang van het Nationaal Programma
Onderwijs – bedoeld om deze vertragingen te herstellen – vandaag een brief van Minister
Dijkgraaf en mijzelf. Het moeizame herstel, mede als gevolg van corona, maakt de noodzaak
van het Masterplan alleen maar groter.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal de komende jaren verschillende
peilingsonderzoeken uitvoeren in het vo en mbo om het zicht op landelijk niveau te
verbeteren. Daarnaast verschijnt jaarlijks de Staat van het Onderwijs waarin de inspectie
vanuit een veel breder perspectief rapporteert over de onderwijskwaliteit en het stelsel.
De komende jaren zal de monitor basisvaardigheden jaarlijks verschijnen en zal het
zicht op het stelsel verder worden verbeterd. Het rapport van PISA 2022 verschijnt
op 5 december en zal ook op die dag aan uw Kamer worden aangeboden.
Monitor basisvaardigheden: beeld burgerschap en digitale geletterdheid
Voor de basisvaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid zijn geen meetinstrumenten
beschikbaar die op grote schaal worden toegepast. Daarbij geldt ook dat de kerndoelen
voor wat een leerling precies moet kennen en kunnen op deze twee vlakken nog in ontwikkeling
zijn. Zodra die doelen er zijn, is het mogelijk om gericht te onderzoeken hoe leerlingen
het doen op dit vlak. Peilingsonderzoeken – nationaal en internationaal – geven wel
een beeld en laten ook de ontwikkelingen over de jaren heen zien. Deze gegevens zijn
soms wel minder actueel. Op het vlak van digitale geletterdheid dateert de laatste
internationale meting van International Computer and Information Literacy Study (ICILS) alweer van 2013. Nederlandse leerlingen presteerden weliswaar boven het internationaal
gemiddelde, maar dat neemt niet weg dat veel leerlingen – ruim een kwart – bij deze
meting het basisniveau niet behaalde. Zij lopen dus het risico om het funderend onderwijs
onvoldoende digitaal geletterd te verlaten. Ook daarom is digitale geletterdheid één
van de vier basisvaardigheden. Volgend jaar verschijnt er weer een rapportage van
ICILS.
Op het vlak van burgerschap is het zicht al iets beter. Dat is te danken aan verschillende
grote onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgezet, waaronder de International Civic and Citizenship Study (ICCS) waarvan de resultaten vandaag zijn verschenen.2 Met deze voortgangsbrief bieden we het bijbehorende rapport aan uw Kamer aan.
Het is ontzettend waardevol dat onderzoeken als het ICCS-onderzoek worden uitgevoerd
en van groot belang dat Nederland heeft mogen deelnemen aan dit onderzoek. Samen met
22 andere landen die aan het onderzoek deelnamen, toetste ICCS-Nederland in het voorjaar
van 2022 een aantal aspecten van burgerschapsonderwijs aan leerlingen in de tweede
klas van het voortgezet onderwijs. In het rapport wordt er naast een vergelijking
met alle deelnemende landen en het internationaal gemiddelde een aanvullende vergelijking
gemaakt met vier «vergelijkingslanden» die in relevante opzichten op Nederland lijken:
Zweden, Noorwegen, Denemarken en Noordrijn-Westfalen.
Het beeld dat uit het rapport naar voren komt, is tweeledig. De hoge bereidheid die
onderzoekers bij scholen ervoeren om aan het onderzoek deel te nemen en het belang
dat scholen, leerkrachten en leerlingen aan burgerschap zeggen te hechten lijkt er
voorzichtig op te wijzen dat de aanpassingen van de burgerschapswet en de geïntensiveerde
aandacht vanuit de overheid voor burgerschapsonderwijs geleid heeft tot hernieuwde
inspanningen van scholen op het gebied van burgerschapsonderwijs.
Tegelijkertijd komende inspanningen van scholen op het gebied van burgerschapsonderwijs
nog niet altijd terug in de leeropbrengsten van leerlingen. Meer dan in deelnemende
landen was er in Nederland sprake van een afname van burgerschapskennis. Waar het
gaat om burgerschapscompetenties, zoals stembereidheid en vertrouwen in de overheid,
liggen de resultaten weliswaar boven het internationaal gemiddelde maar blijven Nederlandse
leerlingen achter ten opzichte van de vergelijkingslanden.
De resultaten benadrukken de noodzaak voor beter burgerschapsonderwijs, maar komen
niet als een verrassing. Niet voor niets is in 2021 de burgerschapswet verduidelijkt
en is de aandacht vanuit de nationale overheid voor burgerschapsonderwijs als onderdeel
van het Masterplan basisvaardigheden geïntensiveerd. De burgerschapswetgeving was
echter pas ruim een half jaar actief en het Masterplan Basisvaardigheden was nog niet
gepresenteerd ten tijde van deze meting. Tegelijkertijd is het van groot belang dat
scholen hun weg wel snel vinden in beter burgerschapsonderwijs. Hiertoe verrichten
we vanuit het Masterplan basisvaardigheden en met de hulp van het Expertisepunt Burgerschap
inmiddels al de nodige inspanningen, onder meer via concrete hulp van basisteams op
het gebied van professionalisering, lesmateriaal, en wetenschappelijke kennis. Die
inspanningen zullen we de komende jaren blijven voortzetten.
Ook de nieuwe kerndoelen burgerschap in het curriculum zullen bijdragen aan betere
leeropbrengsten van leerlingen op het gebied van burgerschap. Uit het ICCS-rapport
blijkt naast een onvoldoende beheersing van burgerschapskennis en -competenties dat
leerlingen nu nog te weinig het idee hebben dat ze überhaupt les krijgen in burgerschap
– minder dan leerlingen in andere landen. Dit kan ermee te maken hebben dat scholen
nog moeite hebben met het vormgeven van hun burgerschapsonderwijs op een constante
en herkenbare manier. De nieuwe kerndoelen burgerschap zullen scholen hierbij helpen.
Bij het ontwikkelen van de kerndoelen is er nadrukkelijk ook aandacht voor een veilig
klimaat op scholen. Het belang van een veilig school- en klasklimaat heeft een prominente
plek in de verduidelijkte burgerschapswet en wordt ook in het ICCS-rapport opnieuw
bevestigd: meer dan voor ieder ander leerproces geldt dat een open klasklimaat bijdraagt
aan de burgerschapskennis van scholen en burgerschapscompetenties van leerlingen.
Op dit moment hebben leerlingen in Nederland minder dan in andere landen en minder
dan eerder het gevoel dat er een open klasklimaat is. Via het brede aanbod, bijvoorbeeld
op het gebied van schurende gesprekken, kunnen we hier mede via het Expertisepunt
Burgerschap verandering in brengen.
In lijn met het advies van ICCS-Nederland, zullen we de leeropbrengsten van het burgerschapsonderwijs
in Nederland blijven monitoren en wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van meetinstrumenten
met dit doel. In 2025 zal er een evaluatie plaatsvinden van de nieuwe burgerschapswetgeving,
die meer helderheid zal scheppen over de vooruitzichten en eventuele stappen die moeten
worden ondernomen. Hiermee wordt ook voldaan aan de toezegging die aan de Eerste Kamer
is gedaan om de wet te evalueren.
Planning onderzoeken en rapportages
Het komende jaar kunt u de volgende onderzoeken en rapporten verwachten op het vlak
van de basisvaardigheden.
Naam
onderzoek
Sector
Publicatiemoment
PISA-2022 (lezen en wiskunde)
vo
5 december 2023
Peil.onderwijs rekenen en wiskunde 2021/2022
vo
Voorjaar 2024
Peil.onderwijs digitale geletterdheid 2021/2022
bao
Voorjaar 2024
Peil.onderwijs taal en rekenen 2022/2023
bao, sbao
Voorjaar 2024
Staat van het Onderwijs
alle
17 april 2024
Peil.onderwijs leesvaardigheid 2022/2023
v(s)o
Najaar 2024
Peil.onderwijs rekenen-wiskunde 2022/2023
bao, sbao, so
Najaar 2024
ICILS 2023 (digitale geletterdheid)
vo
Najaar 2024
Monitor basisvaardigheden 2024
po, vo, (v)so
November 2024
TIMMS 2023 (rekenen-wiskunde)
bao
December 2024
II. Eerste beeld scholen met subsidie en ondersteuning basisvaardigheden
Om scholen in staat te stellen om een vliegende start te maken met een aanpak voor
de verbetering van de basisvaardigheden konden scholen in 2022 en 2023 subsidie aanvragen.
Scholen hebben dat op grote schaal gedaan. Zo’n 3.000 scholen in het po, vo en (v)so
(voortgezet speciaal onderwijs) hebben de subsidie inmiddels toegekend gekregen en
zijn aan de slag. Zij tellen samen ruim 835.000 leerlingen. De subsidieregeling stelt
scholen nu in staat om bij zo’n 34% van het totaal aantal leerlingen in het funderend
onderwijs gericht te werken aan de verbetering van de basisvaardigheden.3 Scholen hebben twee jaar de tijd om dat geld te besteden aan bewezen effectieve interventies.
In Nederland zien we dat vrijwel alle prioriteitsscholen (scholen met oordeel zeer
zwak of onvoldoende van de Inspectie) gebruik maken van de subsidie. Het is ook positief
om te zien dat vrijwel alle scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba subsidie hebben
gekregen.
Bij elkaar gaat het om bijna 900 miljoen euro aan subsidie. Een groot bedrag waarmee
het verschil gemaakt kan worden. Daarom hebben we ervoor gekozen om deze groep scholen
extra goed te monitoren en laat ik onder andere een meerjarig implementatieonderzoek
uitvoeren. In september zijn de scholen die in 2022 de subsidie hebben gekregen in
dit verband onderzocht.
Implementatieonderzoek: hoe gebruiken scholen de subsidie?
Het implementatieonderzoek laat zien dat de scholen die in 2022 met behulp van de
subsidie aan de slag zijn gegaan massaal inzetten op de basisvaardigheden taal en
rekenen-wiskunde, en waar nodig ook op het versterken van de basisvaardigheden burgerschap
en digitale geletterdheid. De subsidie stelt scholen bovendien in staat om zaken echt
anders te organiseren. Dat interventies bijna overal schoolbreed worden ingezet, betekent
dat de meeste leerlingen hiervan profiteren.
De scholen die in 2022 aan de slag gingen, hebben nog dit schooljaar om hun plannen
uit te voeren. In het vo heeft bijna de helft van de scholen nog meer dan driekwart
van de middelen over voor schooljaar 2023–2024. In het po worden de middelen wat sneller
uitgegeven, daar was het bedrag per leerling ook lager. Hierbij valt op dat juist
de vo-scholen die ook de aanvullende subsidie krijgen, in september een groter deel
van het subsidiebedrag hadden besteed dan de vo-scholen die alleen de basissubsidie
kregen. Wellicht hangt dit samen met de hulp die deze scholen krijgen van de onderwijscoördinatoren.
Omdat het hier om kleine aantallen gaat, moeten we wel voorzichtig zijn met het trekken
van conclusies. In de volgende meting van het meerjarig implementatieonderzoek zal
ik verder laten onderzoeken wat eventuele verklaringen zijn, zodat we scholen nog
gerichter kunnen helpen de middelen tijdig in te zetten.
Uit het onderzoek blijkt ook dat scholen voor de uitvoering van hun plannen regelmatig
partijen van buiten de school inzetten. Daar biedt de subsidie ook ruimte voor. We
willen daarbij uitdrukkelijk voorkomen dat geld weglekt naar kostbare, tijdelijke
oplossingen. Uw Kamer is daar net als ik kritisch op. Toch ben ik tevreden over de
uitkomsten van het onderzoek. Hoewel we zien dat veel scholen gebruik maken van externe
partijen, zo’n driekwart van de scholen, wordt er niet massaal ingezet op private
partijen. Mijn beeld van de inzet van deze private externe partijen is ook niet negatief.
Deze partijen zijn vooral aanbieders van trainingen voor onderwijspersoneel en advies.
Dit schetst het beeld dat hun aanbod een nuttige aanvulling kan zijn op de bestaande
expertise. Wat ik vooral wil voorkomen is dat kennis die de school in komt, niet wordt
geborgd. In het activiteitenplan vragen wij daar aandacht voor, evenals bij het contact
dat we hebben met de scholen.
Scholen moeten voor de subsidie die ze ontvangen een activiteitenplan opstellen waar
binnen de school draagvlak voor is. Uit de monitor blijkt dat bij de totstandkoming
van het activiteitenplan vrijwel altijd het schoolteam evenals de medezeggenschapsraad
betrokken is geweest. Bovendien geeft 83% van de schoolleiders in het po aan dat het
(zeer) goed lukt om de activiteitenplannen uit te voeren. 76% is ook (zeer) tevreden
over de uitvoering van de interventies. In het vo liggen deze percentages lager, respectievelijk
op 59% en 53%. Voor beide sectoren geldt dat te weinig tijd bij personeel en een tekort
aan personeel de belangrijkste belemmerend factoren zijn. In het vo geven scholen
veel vaker aan dat deze twee zaken een belemmering vormen voor de uitvoering van de
activiteiten. Het gaat daarbij om twee derde van de vo-scholen.
Uit het implementatieonderzoek ontstaat het beeld dat niet alle scholen voldoen aan
de voorwaarden van de subsidie. Zo is er te lezen dat de medezeggenschapsraad bij
9 van de 10 scholen betrokken is geweest, terwijl dit 100% zou moeten zijn. Dit geldt
ook voor een aantal andere verplichtingen, zoals bijvoorbeeld de nulmeting die bij
ongeveer 80% van de po-scholen en 90% van de vo-scholen is uitgevoerd. Ik vind dat
niet goed. Tegelijkertijd wil ik niet dat we van scholen het onmogelijke vragen. Ik
wil dan ook achterhalen waarom sommige scholen niet of nog niet aan deze voorwaarden
hebben voldaan. Mijn inzet zal zijn om te zorgen dat scholen alsnog voldoen, maar
daarbij bijvoorbeeld voldoende hersteltijd te bieden. Hierover is goed contact met
de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) die de regeling uitvoert.
Voor het implementatieonderzoek vragen we schoolleiders naar de effecten die zij zien
bij hun leerlingen. Dat zal een globale indruk geven van meer kwalitatieve aard. Op
verzoek van het Ministerie van OCW voert het Centraal Planbureau daarnaast ook een
kwantitatief effectonderzoek uit. Het is de bedoeling om voor dat onderzoek de toetsscores
van leerlingen op scholen die in 2022 subsidie hebben gekregen te vergelijken met
scholen die geen subsidie hebben ontvangen. CPB zal daarvoor eerst een haalbaarheidsonderzoek
uitvoeren. Naar verwachting zal CPB in het najaar van 2025 voor eerst over de uitkomsten
rapporteren.
Inhoudelijke ondersteuning aan scholen met subsidie
Naast geld willen we scholen die subsidie krijgen vooral ook met concrete hulp ondersteunen
gericht op evidence-informed werken.4 Daarvoor zijn al geruime tijd onderwijscoördinatoren actief die scholen onder andere
helpen met het maken van een probleemanalyse. Bij de subsidieronde van 2023 konden
scholen aangeven of ze hulp van een onderwijscoördinator wilden.
Uit de eerste regeling in 2022 hebben 91 prioriteitsscholen (met oordeel zeer zwak
of onvoldoende van de Inspectie) concrete hulp ontvangen. We zien dat die hulp van
toegevoegde waarde is voor de kwaliteit van de interventies. Deze extra ondersteuning
wordt door het overgrote deel van deze scholen ook (zeer) gewaardeerd. Scholen zijn
zeer tevreden over de bereikbaarheid, beschikbaarheid, deskundigheid en behulpzaamheid
van de geboden ondersteuning.
Bij de tweede regeling, de subsidieronde van 2023, hebben we ervoor gekozen de hulp
uit te breiden. Nu konden alle scholen aangeven of ze hulp van een onderwijscoördinator
wilden. Ruim 650 scholen hebben bij de aanvraag van de subsidie aangegeven deze ondersteuning
te willen. Voor deze scholen zijn startbijeenkomsten georganiseerd in Apeldoorn, Assen,
Den Haag en Eindhoven. Als vervolg op de startbijeenkomsten worden er nu begeleide
leernetwerken georganiseerd waar scholen van en met elkaar, onder begeleiding van
een onderwijscoördinator, leren en werken aan een duurzame schoolontwikkeling, gericht
op de verbetering van de basisvaardigheden. Ik wil hierbij graag benadrukken dat scholen
worden ondersteund door de onderwijscoördinatoren in hun ontwikkeldoelstellingen;
de onderwijscoördinator geeft geen advies op de inhoud van het onderwijs. Wel zorgt
deze voor de verbinding van de school met evidence-informed expertise op de hulpvragen
rond basisvaardigheden.
In april en mei 2024 worden opnieuw vier bijeenkomsten georganiseerd in verschillende
regio’s. Het doel van deze sessies is om scholen die tot nog toe subsidie krijgen
te inspireren, informeren en stimuleren. Tijdens deze bijeenkomsten gaan schoolleiders,
leraren, maar ook bestuurders van scholen die subsidie hebben ontvangen in gesprek
over de basisvaardigheden. Zo wordt de gelegenheid geboden om ervaringen uit te wisselen
en van elkaar te leren. Ook worden er concrete tools en handvatten aangereikt om na
de bijeenkomsten blijvend te kunnen werken aan het verbeteren van de basisvaardigheden
op de eigen school. De ervaring die we opdoen met de lerende netwerken en regiobijeenkomsten
gebruiken we om op termijn te werken aan een aanbod voor alle scholen.
III. Voortgang beleidsmaatregelen Masterplan basisvaardigheden
Hiervoor is toegelicht wat de doelen zijn ten aanzien van de verbetering van basisvaardigheden,
hoe deze er nu voor staan en hoe scholen het afgelopen jaar al actief zijn gestart
met verbetering van hun basisvaardigheden met behulp van extra middelen en inhoudelijke
ondersteuning. Uiteindelijk moet een duurzame verbetering van basisvaardigheden ontstaan
uit een structurele aanpak In deze paragraaf neem ik u mee in de voortgang van deze
maatregelen, die bestaat uit het volgende:
1. Een beter zicht op de basisvaardigheden van leerlingen en van scholen;
2. Een duidelijke focus en opdracht voor basisvaardigheden (in het curriculum en het
toezicht);
3. Goede leraren en bewezen effectieve aanpakken;
4. Structurele bekostiging voor basisvaardigheden.
1. Beter zicht op de basisvaardigheden
Hiervoor is geschetst hoe we zorgen voor een goed landelijk beeld van de prestaties
op basisvaardigheden. Voor het handelingsperspectief van besturen, schoolleiders,
docenten – maar ook de Inspectie van het Onderwijs – is het ook van belang om het
zicht op schoolniveau en van de individuele leerling in beeld te hebben. Op verschillende
manieren wordt dit beeld versterkt.
Zicht op leerlingen
Het is allereerst van belang dat scholen weten hoe individuele leerlingen het doen
en op welke vlakken zij extra ondersteuning of uitleg nodig hebben. Het is belangrijk
dat alle scholen goed zicht hebben op de prestaties van hun leerlingen. Scholen in
het po werken verplicht met een leerlingvolgsysteem, dat aan bepaalde voorwaarden
moet voldoen. Hiermee houdt de school de voortgang en resultaten bij, zowel van de
individuele leerlingen als van groepen leerlingen en van de school als totaal. Deze
verplichting geldt nog niet voor het voortgezet onderwijs. Op de meeste vo-scholen
worden de leervorderingen van leerlingen weliswaar met een bepaald leerlingvolgsysteem
gevolgd, maar dit is niet wettelijk verplicht en er worden geen eisen gesteld aan
de leerlingvolgsystemen die vo-scholen gebruiken. Daarom kan niet worden gewaarborgd
dat bij alle vo-scholen op een kwalitatief goede wijze zicht wordt gehouden op de
leerontwikkeling van leerlingen.
Het is van belang voor de kwaliteit van leerlingvolgsystemen en de acceptatie daarvan
van belang dat vooraf – dus voordat het gebruik van leerlingvolgsystemen verplicht gesteld zou worden –
helder inzicht te geven in de inhoud, variëteit en toepassing van een leerlingvolgsysteem.
Daarbij gaat het om zowel de kwaliteitseisen als om de randvoorwaarden voor en de
grenzen aan het gebruik. Voor ik eventueel een nieuwe wet indien, zal ik hierover
een studie laten uitvoeren door deskundigen op het gebied van leerlingvolgsystemen.
Het streven is dat deze studie in de eerste helft van 2024 is afgerond, waarna ik
uw Kamer informeer over het vervolg.
Zicht op scholen
Het is ook van belang dat scholen weten waar zij als school staan en hoe zij het doen
ten opzichte van vergelijkbare scholen. Het is goed om te zien dat steeds meer scholen
zich aanmelden voor leergroeirapportages van het Nationaal Cohortonderzoek. Alleen
in september en oktober waren dat er al bijna 400. In het po doet inmiddels zo’n 45%
van de scholen mee. Zij ontvangen twee keer per jaar een schoolrapportage waarin de
leergroei van hun leerlingen op het punt van taal en rekenen-wiskunde wordt vergeleken
met andere, vergelijkbare scholen. In die rapportages wordt ook informatie verwerkt
over de doorstroom van leerlingen in het voortgezet onderwijs. In het voortgezet onderwijs
wordt in de vorm van een pilot onderzocht of het mogelijk is om voor vo-scholen vergelijkbare
schoolrapportages te maken. Het is een van de instrumenten waarmee scholen en schoolbesturen
zicht hebben op de leergroei van hun leerlingen op schoolniveau.
De inspectie bewaakt ook de prestaties op schoolniveau. Het zicht van de inspectie
op scholen is vergroot doordat de inspectie vaker dan voorheen scholen inspecteert.
Daarvoor heeft de inspectie in de afgelopen periode haar capaciteit flink uitgebreid.
In de Voortgangsbrief versterking toezicht funderend onderwijs die u eveneens één
dezer dagen ontvangt, ga ik hier uitgebreider op in.
Het is essentieel dat scholen goed zicht hebben op de prestaties van hun leerlingen
om hun onderwijs goed in te kunnen richten, en de inspectie en de rijksoverheid een
goed zicht hebben op de prestaties van leerlingen op stelselniveau om de effectiviteit
van het onderwijsbeleid te kunnen volgen. Hierbij vullen de verplichting van leerlingvolgsystemen
en deelname aan peilingsonderzoeken elkaar goed aan. Mijn doelen hierbij zijn: meer
zicht voor scholen, inspectie en rijksoverheid en zo min mogelijk lasten voor de scholen.
Hiervoor ga ik de komende periode verkennen hoe een leerlingvolgsysteem en de (inter-)nationale
peilingsonderzoeken elkaar het beste kunnen aanvullen.
2. Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs
Een duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs – vanuit het curriculum voor leerlingen
en vanuit het toezicht voor scholen – is heel belangrijk. Het moet voor leraren en
leerlingen helder zijn om welke kennis en vaardigheden het precies gaat en welke niveaus
we ambiëren. Anders kan de kwaliteit niet omhoog.
Het huidige landelijke curriculum geeft scholen onvoldoende duidelijkheid om onze
ambities te bereiken en is verouderd. Daarom wordt het herzien. In de paragrafen hieronder
wordt ingegaan op de bijstelling van het curriculum in het po en de onderbouw van
het (v)so speciaal onderwijs (de kerndoelen),5 op de bijstelling van het curriculum in de bovenbouw van het vo (de examenprogramma’s)
en op de bijstelling van het Referentiekader Taal en Rekenen po, vo en mbo).
Primair onderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs
Het curriculum voor het po en de onderbouw van het (v)so ligt vastgelegd in kerndoelen.6 Deze kerndoelen (per sector) beschrijven globaal wat leerlingen moeten leren.
In 2022 heeft het ministerie het landelijk expertisecentrum voor het curriculum (SLO)
de opdracht verstrekt om de kerndoelen gefaseerd te gaan herzien. We zijn bewust gestart
met de kerndoelen basisvaardigheden: Nederlands en rekenen-wiskunde en daarna burgerschap
en digitale geletterdheid. Recent is ook gestart met het bijstellen van de kerndoelen
voor de overige leergebieden.7
,
8 Want, zoals ook de Onderwijsraad stelt, basisvaardigheden zijn essentieel in deze
leergebieden.9 Bijvoorbeeld bij geschiedenis: moet een leerling bronnen kritisch kunnen lezen. Dat
geldt ook andersom: een leerling leert (ook) rekenen bij economie
Eind september 2023 zijn de conceptkerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde
opgeleverd en met uw Kamer gedeeld.10 De conceptkerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid worden begin 2024
opgeleverd en zullen ook met uw Kamer worden gedeeld. Dat is een paar maanden later
dan voorzien. De opdracht om kerndoelen te ontwikkelen voor deze twee leergebieden
is uitdagender, omdat het verder gaat dan een bijstelling van de oude kerndoelen.
Het zijn relatief nieuwe opdrachten voor het onderwijs, die een sterke verbinding
hebben met de andere leergebieden.
Om de nieuwe kerndoelen Nederlands en rekenen-wiskunde op alle scholen te implementeren
moet in kaart worden gebracht of scholen ermee kunnen werken. SLO gaat daarom de komende
maanden naar scholen toe. Leraren, schoolleiders en coördinatoren gaan kijken naar
a) de bruikbaarheid van de doelen in de praktijk, b) het verschil met de huidige kerndoelen
en c) de bijdrage van de kerndelen aan de verbeteringen die we wensen. Parallel hieraan
buigt de wetenschappelijke Curriculumcommissie zich over de conceptkerndoelen. SLO
verzamelt en analyseert alle feedback en levert op basis daarvan een verbeterde set
conceptkerndoelen op. Deze set wordt opnieuw met uw Kamer gedeeld voor de zomer van
2024.
Om de kerndoelen formeel vast te leggen is een wijziging van een aantal AMvB’s nodig.
Hierbij is ook een nahang van toepassing, waarbij de Kamer wordt betrokken. Als alles
meezit dan kunnen de eerste sets kerndoelen per schooljaar 2026/2027 in werking trenden.
Dit moment hangt samen met het voorbereiden van scholen en de impact van de nieuwe
kerndoelen. In de volgende voortgangsrapportage wordt hier dieper op ingegaan.
Gelijktijdig werk ik ook aan een systeem van periodiek onderhoud, zodat in de toekomst
niet meer het hele curriculum in een groots traject herzien hoeft te worden, maar
dat we tijdig en voorspelbaar het curriculum actueel kunnen houden.
Bovenbouw voortgezet onderwijs
Het curriculum voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs ligt vastgelegd in examenprogramma’s.
Om te zorgen voor een goede aansluiting tussen po, de onderbouw van het (v)so en de
bovenbouw van het vo wordt parallel aan de bijstelling van de kerndoelen ook gewerkt
aan de bijstelling van de examenprogramma’s.In lijn met de wens van de Kamer vindt
de bijstelling van de examenprogramma’s gespreid plaats.11 De vakken met de hoogste prioriteit zijn gestart in de zomer van 2022. Hieronder
vallen vakken waarin de vier basisvaardigheden een belangrijke plek innemen, zoals
Nederlands, wiskunde (havo/vwo) en maatschappijleer. De vakvernieuwingscommissies
kunnen over het algemeen goed werken met de richtlijnen uit de werkopdracht die het
Ministerie van OCW heeft verstrekt.12 Wat alle commissies wel behoorlijk uitdagend vinden is om keuzes te maken uit alle
onderwerpen die bij de vakken passen, in lijn met het kader verdeling van ontwerpruimte.13 De onderwijstijd is beperkt, dus dat dwingt tot prioritering. Als de conceptexamenprogramma’s
er eind 2024 liggen, zullen we moeten uitproberen of dit de gewenste uitwerking in
de praktijk heeft.
De conceptexamenprogramma’s Nederlands, wiskunde (havo/vwo), maatschappijleer, moderne
vreemde talen en bètavakken worden rond de zomer van 2024 opgeleverd. De bijstelling
van de examenprogramma’s van de overige vakgebieden start begin schooljaar 2024/2025.14 Die vakken moeten ook nodig worden bijgesteld, zodat er straks optimale synergie
is tussen vakkennis en basisvaardigheden, in lijn met het advies van de Onderwijsraad.15
Referentiekader Nederlandse Taal en Rekenen
Scholen moeten naast kerndoelen en examenprogramma’s ook werken met het Referentiekader
Taal en Rekenen. In dit kader zijn de leerdoelen voor taal en rekenen uitgewerkt in
verschillende niveaus van beheersing. In tegenstelling tot de kerndoelen en eindtermen
is het referentiekader zeer gedetailleerd uitgewerkt. In de huidige situatie is de
samenhang tussen deze curriculumdocumenten beperkt, omdat ze op verschillende momenten,
met verschillende doelen en voor verschillende doelgroepen zijn ontwikkeld.16 Daarom heeft het Ministerie van OCW aan SLO gevraagd om een voorstel voor het vervolg
van het referentiekader.17 SLO voert hiervoor, in relatie tot het referentiekader, twee analyses uit:
1) een analyse op basis van de conceptkerndoelen Nederlands en rekenen-wiskunde (voor
de zomer 2024) en;
2) een analyse op basis van de nieuwe examenprogramma’s Nederlands en wiskunde (eind
2024).
Nu de conceptkerndoelen er liggen analyseert SLO voor welk deel van de kerndoelen
een nadere uitwerking in referentieniveaus nodig is.18 SLO betrekt daarbij ook de aanbevelingen uit de evaluatie van het referentiekader.
Aanpassing onderzoekskaders inspectie
De onderzoekskaders zijn voor de inspectie een belangrijk instrument in het toezicht.
De inspectie heeft op een aantal onderdelen haar onderzoekskaders verduidelijkt: de
standaard Basisvaardigheden (OP0) is toegevoegd aan de kaders voor het funderend onderwijs
en het mbo. Daarmee kan de inspectie in haar toezicht nog beter onderzoek doen naar
de basisvaardigheden en scholen en besturen erop wijzen waar zaken wel of niet goed
gaan.
3. Goede leraren en bewezen effectieve aanpakken.
Voldoende en goede leraren geven het primaire proces vorm, maken het verschil in het
leven van leerlingen en brengen de basisvaardigheden over. Met het Masterplan willen
we hun dan ook ruim baan te geven om goede lessen te geven.
Extra tijd en meer ruimte voor kwalitatief goede leraren is gerealiseerd in het Onderwijsakkoord
vorig jaar. Daarin zijn met de sociale partners in het po en vo zijn afspraken gemaakt
over meer ruimte voor professionalisering op het punt van basisvaardigheden en de
curriculumherziening. In het po maakt het team op de school, als onderdeel van het
werkverdelingsplan, afspraken over het gebruik van deze middelen. In het voortgezet
onderwijs krijgen leraren jaarlijks 16 extra uur voor professionalisering op de basisvaardigheden,
bovenop de uren die zij al hadden voor professionalisering. Leraren en teams krijgen
zo de tijd om zich gericht te blijven ontwikkelen en bijscholen.
Aanjagen evidence-informed werken
Kennis van bewezen effectieve aanpakken helpt leraren bij het verbeteren van de onderwijspraktijk.
Toegang tot kennis uit onderzoek is van belang om de heldere opdracht te verwezenlijken.
De effectiviteit van een aanpak is wel afhankelijk van de context – de leerlingen,
de leerkracht en zelfs de grootte van het klaslokaal. Daarom is het onderwijs gebaat
bij een evidence-informed werkwijze.
Scholen die op deze manier werken, maken in hun eigen context zowel gebruik van kennis
uit onderzoek als van praktijkkennis om het onderwijs op te verbeteren. Evidence-informed
werken vraagt van scholen een onderzoekende houding. Schoolleiders, leraren en andere
onderwijsprofessionals maken vanuit de wetenschappelijke kennis de vertaalslag naar
hun schoolpraktijk. Dat begint met een heldere probleemanalyse en resulteert in een
gedragen plan gebaseerd op bewezen effectieve interventies, zoals we dat vragen van
scholen die subsidie ontvangen. Om scholen en leraren te helpen zorgen wij voor een
kwalitatief hoogwaardig ondersteuningsaanbod, zoals de interventiekaart en de ondersteuning
van de onderwijscoördinatoren. Zo ontlasten en ondersteunen we het onderwijs en wordt
de beperkte tijd en ruimte van leraren effectief benut. In mijn brief van 27 november
jl. (Kamerstuk 31 293, nr. 707) heeft u kunnen lezen over mijn ambitie om evidence-informed werken op termijn ook
een wettelijke basis te geven en zo de onderwijskwaliteit te versterken. Daar hoef
ik niet op te wachten. In het kader van het Masterplan blijf ik professionals aanjagen
om evidence-informed te werken door te informeren, te inspireren en te faciliteren.
Definitie evidence-informed werken
Gebruik maken van zowel praktijkkennis als kennis uit onderzoek om de onderwijskwaliteit
te verbeteren of te verrijken, rekening houdend met de context van de school.
Een van de hulpmiddelen die we bieden is de interventiekaart basisvaardigheden. Deze
verwijst naar wetenschappelijk kennis die door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek
(NRO) speciaal is samengesteld. Sinds de vorige voortgangsbrief is de interventiekaart
verder verbeterd. Zo is er voor alle vier de basisvaardigheden een divers en actueel
wetenschappelijk aanbod ontwikkeld. Ook biedt de interventiekaart handvatten voor
de praktijk en antwoorden op vragen van onderwijsprofessionals. Daarmee is de kennis
die via de interventiekaart wordt ontsloten, een wegwijzer voor alle scholen die willen
werken aan het verbeteren van de basisvaardigheden. Door alle ontwikkelingen in het
onderwijs is de interventiekaart nooit af. Ik blijf daarom met leraren, schoolleiders
en wetenschappers in gesprek om te kijken welke effectieve interventies aandacht verdienen
en hoe wetenschappelijke kennis toegankelijk en toepasbaar voor de onderwijspraktijk
kan worden gemaakt. Ook in het kader van Ontwikkelkracht, een programma van het Nationaal
Groeifonds, is evidence-informed werken en kennisdeling een speerpunt. Daarin trekken
we waar het kan samen op.
Verbeteren van de kwaliteit van leermiddelen
Om de prestaties voor de basisvaardigheden te verhogen willen we ook sterker sturen
op de kwaliteit van leermiddelen. Er wordt ook gewerkt aan een onderzoeksprogramma
om uit te zoeken hoe een effectiever (gebruik van) lesmateriaal bevorderd kan worden.
De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor een kwaliteitskader voor leermiddelen.
Het kader kan scholen helpen om goede leermiddelen te kiezen en ze te beoordelen op
wetenschappelijke effectiviteit. Ook moet het uitgeverijen helpen om hun leermiddelen
effectiever te maken door wetenschappelijke bewezen effectieve criteria toe te passen.
Gelijktijdig starten we een pilot voor leermiddelen omtrent begrijpend lezen. Er is
veel onderzoek naar het begrijpend leesonderwijs gedaan, en er is zicht op wat werkt
en wat niet. Met de pilot zetten we eerste stappen om een kwaliteitskader in de praktijk
te beproeven en daarvan te leren. De pilot wordt uitgevoerd door de Kennistafel effectief
leesonderwijs: een initiatief waar 60 leesdeskundigen op het gebied van onderzoek,
beleid en praktijk samenwerken om kennis over effectief leesonderwijs toepasbaar te
maken voor het onderwijs.
Expertisepunten basisvaardigheden: ondersteuning voor scholen
De recente focus op de basisvaardigheden heeft geresulteerd in plannen voor vier expertisepunten
voor de basisvaardigheden: taal, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid.
Drie van de expertisepunten zijn reeds opgericht, te weten voor rekenen-wiskunde,
burgerschap en digitale geletterdheid. Gezien de grote differentiatie en aanbod in
de ondersteuning in het landschap van taal is het expertisepunt taal op dit moment
in ontwikkeling. De expertisepunten zorgen voor kennisdeling en scholen kunnen de
expertisepunten direct benaderen voor advies. Voor scholen is het van belang dat er
eenvoudige toegang tot ondersteuning is. Daarom zorgt het Ministerie van OCW ervoor
dat er wordt samengewerkt tussen de expertisepuntenpunten, NRO en SLO.
4. Versterken van de taalomgeving om de school heen
Er ligt een grote opdracht voor scholen en leraren maar de omgeving om de school heen
speelt ook een belangrijke rol in het bevorderen van de basisvaardigheden.
Bibliotheken
Daarom investeren de Staatssecretaris voor cultuur en media en ik tot en met 2026
€ 74 miljoen uit het Masterplan basisvaardigheden in het bevorderen van lezen. Het
gaat om een impuls aan BoekStart in de kinderopvang en de Bibliotheek op school. Dat
zijn landelijke leesbevorderingsprogramma’s die bewezen effectief zijn. Zo’n 1.800
kinderdagverblijven en scholen in het po, het vmbo en het praktijkonderwijs kunnen
de komende drie schooljaren een samenwerking met de lokale bibliotheek opstarten.
Daarnaast kunnen ruim 6.000 scholen en kinderdagverblijven hun bestaande samenwerking
verder uitbouwen. De Staatssecretaris en ik hebben een daarvoor een gerichte aanpak
uitgewerkt waarbij de scholen die de ondersteuning van de bibliotheek het hardst nodig
hebben voorrang krijgen om mee te doen. Zij worden benaderd door de lokale bibliotheek,
die de school voor een periode van drie jaar ondersteunt met een aantrekkelijke en
passende collectie boeken en een deskundige leesconsulent die kennis heeft over kinder-
en jeugdboeken en hoe je daarmee werkt in de klas. 100 po-scholen met een hoge achterstandsscore
(CBS-score) krijgen bovendien een aanbod van de bibliotheek met intensievere ondersteuning.
De investering in leesbevordering van € 74 miljoen tot en met 2026 vanuit het Masterplan
basisvaardigheden is gelieerd aan het onderzoek naar duurzame verankering van de Bibliotheek
op school in het funderend onderwijs, dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van de
motie Mohandis.19 Het onderzoek wordt uitgevoerd door Kwink-Groep.20 De resultaten worden nog dit jaar opgeleverd. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van
2024 informeren over de resultaten van dit onderzoek, en hoe de Staatssecretaris en
ik hier vervolg aan zullen geven.
Er is een positief verband aangetoond tussen de leesvaardigheid van een kind en het
aantal boeken dat thuis aanwezig is (PIRLS 2021). Uit onderzoek blijkt bovendien dat
(jonge) kinderen die thuis veel voorgelezen worden, een betere taal- en leesvaardigheid
hebben dan kinderen bij wie dat niet het geval is. Om kansengelijkheid te bevorderen
heb ik in het Masterplan basisvaardigheden ook aandacht voor de betrokkenheid van
ouders, in het bijzonder die van het jonge kind. Daarom is mijn ministerie veelvuldig
in gesprek met gemeenten, SZW en ouderorganisaties over de vraag hoe wij ouders kunnen
betrekken bij het verbeteren van de basisvaardigheden van alle leerlingen.
In deze voortgangsbrief informeer ik u ook graag over het vraagstuk hoe en met welke
middelen de kansengelijkheid, die verband houdt met de leesvaardigheid, zal worden
verbeterd (motie van de leden De Hoop en Westerveld21). De Staatssecretaris en ik investeren tot en met 2026 € 74 miljoen uit het Masterplan
basisvaardigheden in leesbevordering via BoekStart in de kinderopvang en de Bibliotheek
op school. Daarmee zorgen we ervoor dat alle kinderen vanaf de wieg de kans krijgen
om met mooie boeken en verhalen in aanraking te komen; ook kinderen voor wie dat thuis
niet vanzelfsprekend is. Vanuit diezelfde gedachte richt mijn aanpak voor de Bibliotheek
op school zich op scholen met leerlingen die een hoog risico hebben op achterstanden.
Zij hebben extra baat bij de ondersteuning van bibliotheken om het leesplezier en
het leesgedrag van leerlingen te verhogen, en daarmee hun leesvaardigheid te verbeteren.
IV. De weg naar structurele bekostiging
Volgende subsidieregeling verbetering basisvaardigheden
Nu scholen die in 2022 en 2023 subsidie hebben gekregen volop bezig zijn met het maken
van plannen of de uitvoering daarvan, wordt de subsidieregeling voor 2024 uitgewerkt.
Voor deze regeling is er ruim 600 miljoen beschikbaar voor de hele looptijd. Ook voor
deze nieuwe subsidieronde ben ik voornemens een speciale regeling te treffen voor
prioriteitsscholen. Dit betekent dat er voor deze scholen extra ondersteuning zal
zijn en dat als een school als «prioriteitsschool» wordt beoordeeld, deze snel met
extra middelen en de hulp van onderwijscoördinatoren kan worden ondersteund.
Met het Masterplan reiken de ambities nog verder; er is namelijk meer nodig. Een belangrijke
voorwaarde om beter te kunnen helpen, is dat we hulp bieden op basis van de expertise
en behoeften die scholen en leraren zelf al in huis hebben. Ook moeten we scholen
zekerheid geven over de financiën. Daarom wil ik een structureel en gericht bekostigingssysteem.
Vanaf 2026 krijgen daarom álle scholen in het primair en voortgezet onderwijs structureel
geld vanuit het Masterplan basisvaardigheden om de basisvaardigheden te verbeteren.
Het gaat daarbij om geld voor alle scholen dat niet apart aangevraagd hoeft te worden.
Scholen waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag.
Zoals aangegeven in de tweede voortgangsbrief van het Masterplan basisvaardigheden
werk ik aan een nieuw financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan
middelen die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding. Naar
verwachting wordt het wetsvoorstel om dit financieringsinstrument mogelijk te maken
in 2024 aan uw Kamer aangeboden. Totdat dit instrument gereed is, werken we met subsidies.
Daarmee bereiken we veel scholen én de leerlingen om wie het gaat.
Tot slot
Uit al het bovenstaande blijkt dat het noodzakelijk blijft om volop in te zetten op
het verbeteren van de prestaties op alle basisvaardigheden. We willen alles op alles
zetten zodat iedereen volwaardig mee kan doen in de maatschappij, of het nou gaat
om een goed boek lezen, meepraten over de verkiezingen, een sollicitatiebrief schrijven,
of uitrekenen of je met je boodschappen niet teveel geld gaat uitgeven in de supermarkt.
We hebben met zijn allen mooie stappen gezet. Leraren, schoolleiders en andere onderwijsprofessionals
zetten zich elke dag in voor het verbeteren van het onderwijs. Alleen met hun inzet
kunnen we met het Masterplan basisvaardigheden een duurzame verbeteringen bewerkstellingen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs