Brief regering : BO’s MIRT november 2023 en moties en toezeggingen MIRT
36 410 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2024
Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN
EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2023
Sinds de vorige brief over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
(MIRT) van afgelopen juni is er veel gebeurd. Het kabinet is demissionair en de verkiezingen
zijn binnenkort. Vanaf de start van deze coalitie hebben we samen met de MIRT-regio’s
hard gewerkt aan het programma. Zo heeft het kabinet met middelen uit het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) voor € 7,5 mld. aan plannen mogelijk gemaakt om 400.000 nieuwe woningen goed ontsloten
en bereikbaar te maken. Dat gebeurde met investeringen in onder meer de Oude Lijn,
het draaiend houden van de ringen rondom Amsterdam, Rotterdam/Den Haag, Utrecht en
Eindhoven, en een groot pakket aan afspraken voor regionale en lokale wegen, OV voorzieningen,
fietsinfrastructuur, hubs en kleinere bereikbaarheidsmaatregelen.
Daarnaast keken we met de hoofdlijnennotitie van de Mobiliteitsvisie 2050 naar wat
er op de middellange en lange termijn nodig is om Nederland ook in de toekomst bereikbaar,
leefbaar en veilig te houden.1 Het motto is daarbij «de juiste mobiliteit op de juiste plaats en tijd». De hoofdlijnennotitie
wordt de komende periode concreter gemaakt in het actieprogramma Mobiliteitsvisie
en in de gezamenlijke aanpak mobiliteitstransitie.
Het tekort aan stikstofruimte, de schaarse financiële middelen en de beperkte maakcapaciteit
blijven voorlopig beperkende factoren. Dat zorgt voor grote uitdagingen. Met de herprioritering
van geld uit het Mobiliteitsfonds (MF) ligt de focus op het zo efficiënt mogelijk
inzetten op de projecten die wel kunnen doorgaan. In het bijzonder focust het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) op de instandhouding van het enorme netwerk
van bestaande auto-, spoor- en vaarwegen. Denk bijvoorbeeld aan het onderhoud aan
de IJsselbruggen van de A12, de Friese sporen en de sluizen in de Maas. We hebben
oog voor de onzekere gevolgen van het pauzeren van aanlegprojecten en zetten ons in
om deze projecten later weer op te starten. Het eerlijke verhaal is echter dat dit
niet direct voorzienbaar is. Zoals de Kamer met Prinsjesdag ook is gemeld: het ministerie
blijft in samenwerking met de regio’s werken aan de grote opgaven waar we voor staan
op het gebied van bereikbaarheid.2 Nieuwe investeringsbesluiten zijn echter aan een nieuw kabinet.
Op 6, 7 en 9 november waren de Bestuurlijke Overleggen (BO’s) MIRT. In deze overleggen
met de vijf MIRT-regio’s en de goederenvervoercorridors (GVC) is gesproken over de
herprioritering van het MF en zijn afspraken gemaakt over lopende MIRT-projecten en
-programma’s. Verder is in enkele regio’s een strategisch gesprek gevoerd over domeinoverstijgende
en bereikbaarheidsopgaven in de fysieke leefomgeving en verstedelijking.
In de BO’s MIRT is ook de voortgang besproken van de aanpak in de NOVEX-gebieden,
evenals de voortgang van het proces voor de ontwikkeling van de nieuwe Nota Ruimte,
waarbinnen op integrale wijze ruimtelijke opgaven worden meegenomen. Dit mede op basis
van de provinciale ruimtelijke voorstellen met ontwikkelperspectieven en de daaropvolgende
afspraken tussen Rijk en provincies (in ruimtelijke arrangementen) over ruimtelijke
structurerende keuzes voor de Nota Ruimte en provinciale omgevingsvisies. De Contourennotitie
is een belangrijk tussendocument voor de Nota Ruimte en presenteert de inhoudelijke
scope en eerste richtingen voor het overkoepelende visieverhaal met de reeds gemaakte
en nog te maken keuzes.3 Het programma Ruimte voor Economie is net gereed en moet daarom nog een rol krijgen
in de integraliteit met de andere ruimtelijke opgaven. Doel is om de samenhang met
ruimte voor economie – waar dit aan de orde is – een plek te geven bij de totstandkoming
van de NOVEX ontwikkelperspectieven en de uitvoeringsagenda’s.
Met deze brief informeren wij de Kamer over de uitkomsten van de BO’s MIRT 2023 en
over de laatste ontwikkelingen binnen de verschillende MIRT-projecten en -programma’s.
De belangrijkste ontwikkelingen hierbij zijn de start van het MIRT-onderzoek N33 Appingedam-Eemshaven,
waarbij de N33 wordt verbreed en een oeververbinding wordt gerealiseerd. Het tekenen
van de bestuursovereenkomst CID Binckhorst, waarmee een nieuwe stap is gezet in de
ontwikkeling van dit woningbouwgebied hand in hand met Hoogwaardige OV-voorzieningen.
Plus de vaststelling van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het MIRT-project Baarlo-Hout-Blerick.
Een volledig overzicht van alle bestuurlijke afspraken is te vinden in de bijlage
bij deze brief.
Met deze brief informeren we de Kamer over de volgende zaken:
1. Herprioritering MF
2. Voortgang MIRT-projecten en programma’s
2.1 Regio Noord
2.2 Regio Zuidwest
2.3 Regio Noordwest
2.4 Regio Zuid
2.5 Regio Oost
2.6 Goederenvervoercorridors
2.7 Algemeen
3. Moties en toezeggingen
1. Herprioritering Mobiliteitsfonds
In de brief aan de Kamer van 19 september jl. over de herprioritering binnen het MF
is aan de Kamer toegezegd om de afspraken die hierover met de regio’s zijn gemaakt
tijdens de BO’s MIRT met de Kamer te delen.4 Met deze brief wordt daar invulling aan gegeven. Er zijn tijdens de BO’s MIRT werkafspraken
gemaakt over de opstartstrategie, landelijke netwerkanalyse, verdieping per MIRT-regio,
het afweegkader voor resterende projectbudgetten en het vervolgproces. Deze afspraken
zijn opgenomen in de bijlage bij deze brief.
De regio’s hebben in de BO’s MIRT onder meer ingebracht weliswaar begrip te hebben
voor de beweging die door het Rijk wordt gemaakt, maar hebben zorgen uitgesproken
over bereikbaarheid als belangrijke randvoorwaarde voor de verdere verstedelijking
en de effecten van het pauzeren van de projecten op bereikbaarheid, leefbaarheid en
veiligheid voor bewoners en bedrijven in de regio. Daarbij is aandacht gevraagd voor
de samenhangende inzet van alternatieve maatregelen om de bereikbaarheid, zoals beter
benutten van de bestaande netwerken, fietsmaatregelen en gedragsaanpak, waaronder
werkgeversaanpak, normeren en fiscale maatregelen. Ook is het belang van samenwerken
benadrukt om de effecten van het pauzeren van de projecten zo goed mogelijk op te
vangen.
1.1. Impact pauzeren en bereikbaarheids- en mobiliteitsvraagstukken
In de brief van 19 september jl. is ook de toezegging gedaan om de Kamer dit najaar
te informeren over de gevolgen van het noodzakelijk pauzeren voor onder meer de bereikbaarheid,
leefbaarheid en verkeersveiligheid. In het verlengde van de Integrale Mobiliteitsanalyse
(IMA) is op dit moment een landelijke netwerkanalyse gaande, waarmee gevolgen van
het pauzeren inzichtelijk worden gemaakt. Deze analyse wordt in november definitief
afgerond, waarna de opgedane inzichten eerst besproken worden met de partners in de
MIRT-regio’s. Met een separate brief wordt de Kamer medio december geïnformeerd over
de concrete inzichten die met deze analyse zijn opgedaan.
De landelijke netwerkanalyse vormt de basis om de komende periode samen met de regio’s
verder te werken aan een verdieping per MIRT-regio. Een ambtelijke werkgroep «mobiliteits-
en bereikbaarheidsvraagstukken» met vertegenwoordigers van Rijk en regio wordt ingericht
om gezamenlijk vorm te geven aan dit proces. Deze regionale verdieping moet per MIRT-regio
meer zicht gaan bieden welke vraagstukken er ontstaan als gevolg van het pauzeren
van 17 weg- en vaarwegprojecten en welke mitigerende maatregelen er wenselijk en mogelijk
zijn. De resterende budgetten worden behouden voor de gepauzeerde wegprojecten, omdat
de onderliggende opgaven van deze projecten niet verdwenen zijn zodra weer voldaan
is aan de voorwaarden voor het opstarten van de projecten. Desondanks kan in samenspraak
met de regio door het Rijk besloten worden om resterende Rijksmiddelen te benutten
voor mitigerende maatregelen. Hiertoe wordt door het Rijk een afweegkader voorbereid.
Belangrijke voorwaarde voor IenW is dat een mitigerende maatregel onderbouwd bijdraagt
ofwel aan het bereiken van de doelstelling/opgave van het gepauzeerde project, ofwel
aan het verminderen van een knelpunt dat ontstaat als gevolg van het pauzeren van
het project. Maatregelen die knelpunten structureel mitigeren krijgen voorrang op
maatregelen die knelpunten slechts tijdelijk overbruggen. Indien een maatregel voldoet
aan het afweegkader en uit een gezamenlijke regionale verdieping van de impact van
het pauzeren blijkt dat de maatregel gewenst is, is het aan de regio of er resterend
budget van het project daarvoor wordt ingezet. Consequentie is dat minder middelen
beschikbaar zijn voor een herstart van het betreffende project. Zoals aangegeven in
de brief aan de Kamer van 19 september jl. resteert er voor de gepauzeerde vaarwegprojecten
geen restbudget.5
1.2. Opstartstrategie gepauzeerde projecten
De motie van het lid Krul verzoekt het kabinet een visie, strategie en aanpak te ontwikkelen
hoe het Rijk de projecten na de aanlegstop weer gaat opstarten, en daarin als uitgangspunt
te nemen dat er niet gesneden hoeft te worden op, of een keuze gemaakt te worden uit
de projecten die nu in het MIRT-boek zijn opgenomen, en de Kamer jaarlijks te informeren
over de stand van zaken van deze visie, strategie en aanpak.6
Om Nederland bereikbaar te houden zal IenW de gepauzeerde projecten gefaseerd herstarten
als er op drie fronten voldoende ruimte (financieel, stikstof en capaciteit) is. Als
meerdere projecten hier gelijktijdig aan voldoen, kan vooralsnog worden gedacht aan
een voorkeursvolgorde op een weging van inhoudelijk belang (o.a. bereikbaarheid, verkeersveiligheid,
leefbaarheid en woningbouw), aandacht voor de regio en projectfase. Met de regio’s
wordt richting het BO MIRT 2024 toegewerkt naar een concrete strategie om de projecten
weer op te starten, waarbij de ruimte en het commitment op de condities (financieel,
stikstof en capaciteit) per project in beeld worden gebracht. Als onderdeel hiervan
wordt verkend waar ruimte kan worden gezocht rond stikstofopgaven en slimme oplossingen
met capaciteit uit regio, de markt, of (inhuur door) RWS. Concrete besluiten hierover
zijn echter aan een nieuw kabinet.
1.3. Instandhouding
RWS staat voor een grote instandhoudingsopgave en gaat daarom de productie op instandhouding
de komende jaren stapsgewijs verder opvoeren. Dit is onder andere mogelijk door de
extra middelen uit het coalitieakkoord en door de eerder aan de Kamer aangekondigde
schuif binnen het MF van aanleg naar instandhouding. Hierbij is capaciteit hard nodig
om deze opgave mogelijk te maken. Als gevolg van de tekorten op de arbeidsmarkt kan
niet alles tegelijk. De opgave is daarom gekoppeld aan wat maakbaar is. Dat betekent
dat RWS keuzes moet maken en er knelpunten blijven bestaan. In de brief van 19 september
jl. is aangegeven hoe RWS deze afwegingen maakt.
In het kader van de herprioritering hebben de regio’s de vraag gesteld of er slimme
meekoppelkansen zijn die de druk op menskracht en middelen kunnen verlichten. De programmering
van RWS tot en met 2026 wordt nu afgerond. Voor de periode 2027 en verder werkt RWS
aan een planning van de grootste voorziene werkzaamheden. Met de langetermijnplanning
van de instandhouding kan de vraag uit de regio’s meegenomen worden. Ook is RWS met
de markt in gesprek om na te denken over een andere marktaanpak om de groeiopgave
mogelijk te maken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan andere contractvormen
of de bundeling van projecten in de opdrachten naar de markt. Deze stap biedt ook
mogelijkheden om wensen van regionale partijen in latere jaren te bespreken en waar
mogelijk mee te koppelen met de RWS-werkzaamheden. In paragraaf 3.8 wordt verder ingegaan
op versnellingsopties voor verkeersveiligheid en vervanging van bruggen, viaducten
en tunnels.
Naast de gesprekken en overleggen die RWS al op regelmatige basis voert met de decentrale
overheden, is op 31 oktober jl. een aanvullende bijeenkomst georganiseerd. Hierin
heeft RWS de programmering van de instandhouding toegelicht zowel voor het deel tot
en met 2026, als voor de programmering daarna waar dus (beperkt) ruimte zit om meekoppelkansen
te bezien. Tijdens de bijeenkomst is per regio een constructief gesprek gevoerd, waarin
de grote gezamenlijke instandhoudingsopgave werd herkend. Ook hebben de partijen de
uitdagingen besproken zoals de schaarse capaciteit in de bouwsector. Vanuit de regio
werd aangegeven dat men open staat om deze bijeenkomst een vervolg te geven. Geconstateerd
werd dat samenwerking van belang is, aangezien alle partijen een instandhoudingsopgave
hebben die de komende tijd steeds groter en urgenter wordt. Dit is in lijn met de
motie van de leden Krul en Van der Graaf over het integreren van de instandhoudingsopgave
aan de MIRT-cyclus.7
2. Voortgang MIRT-projecten en programma’s
2.1. Regio Noord
In het BO MIRT Noord is uitgebreid ingegaan op drie prioriteiten van Noord-Nederland:
het spoorknooppunt Zwolle-Meppel, de hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl en het regionaal
grensoverschrijdend spoor Emmen-Rheine. Voor Zwolle-Meppel is gesproken over het belang
van de aanpak van de spoorkop en de lopende onderzoeken naar maatregelen en versnellingsmogelijkheden.
De uitkomsten van het onderzoek naar de maatregelen worden naar verwachting rond de
zomer van 2024 opgeleverd. In het eerste kwartaal spreken Rijk en regio door over
versnellingsmaatregelen. In het kader van de Hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl is stilgestaan
bij de aanpak van de Friese (zie paragraaf 2.1.4.) en Groningse bruggen en de instandhoudingsopgave
van het sluiscomplex Farmsum. Over Emmen-Rheine hebben Rijk en regio voor het eind
van het jaar nog contact.
Daarnaast is gesproken over de start van het MIRT-onderzoek N33 (zie paragraaf 2.1.1.),
het belang van fietsinfrastructuur en het belang van het regionaal OV. In dit kader
is door de regio de zorg uitgesproken over de mogelijke verlaging van de OCW-vergoeding
aan de OV-bedrijven voor o.a. de OV-studentenkaart en de effecten daarvan. En is kort
stilgestaan bij het Deltaplan voor het Noorden en de Lelylijn en Nedersaksenlijn (zie
paragraaf 2.1.3.), het vervolgonderzoek naar de spoorbrug over het Van Harinxmakanaal
en het Ontwikkelperspectief voor het NOVEX-gebied regio Groningen-Assen. Hierin zijn
de hoofdopgaven voor wonen en werken uitgewerkt in combinatie met opgaven voor mobiliteit,
energie en groen. Rijk en regio werken aan bestuurlijke vaststelling van het ontwikkelperspectief
voor het einde van het jaar. Mogelijk geven de ruimtelijke voorstellen van de provincies
en daaropvolgende ruimtelijke arrangementen op termijn nog wel aanleiding tot een
actualisatie van het ontwikkelperspectief.
2.1.1. MIRT-onderzoek N33
In het BO MIRT is besloten een MIRT-onderzoek te starten naar de verbreding van de
N33 tussen Appingedam tot aan de Eemshaven (N33 Noord) inclusief de aanleg van een
nieuwe oeververbinding. Met de kabinetsreactie «Nij Begun» stelt het Rijk hiervoor
taakstellend € 250 mln. beschikbaar.8 Doel van het onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de opgave, verschillende oplossingsrichtingen,
de relatie tussen het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet, kosten, duurzaamheid
en andere aspecten zoals de stikstofopgave. Het MIRT-onderzoek zal naar verwachting
eind 2025 afgerond worden.
Verder hebben partijen afgesproken om zo snel als mogelijk een doorstart te maken
met de N33 Midden Zuidbroek-Appingedam. De verkeerskundige inzichten uit het MIRT-onderzoek
N33 Noord en een keus voor de oeververbinding zijn noodzakelijk voor die doorstart.
Met de brief van 19 september jl. is de Kamer geïnformeerd dat het zicht hebben op
een oplossing voor de stikstofopgave en capaciteit randvoorwaardelijk is voor de realisatie
van de N33 Midden.9
2.1.2. Knelpunten hoofdwegennet en onderliggend wegennet (HWN/OWN)
Tijdens het BO MIRT van 2020 hebben Rijk en regio afspraken gemaakt over de aanpak
van zes veiligheids- en doorstromingsknelpunten op het snijvlak van het hoofdwegennet
en het onderliggend wegennet.10 De aanpak van de vier knelpunten A28 afrit 27, A7 afrit 20, A31 afrit 22 en A7 afrit
47 ligt op koers. Over de financiële middelen beschikbaar voor de aanpak van de HWN/OWN
knelpunten A28 afrit 37 (De Punt) en A28 afrit 38 (Haren) hebben partijen afgesproken
om de middelen te besteden aan de aanpak van enkele andere knelpunten (zie afsprakenlijst
in de bijlage) op het raakvlak van het hoofdwegennet en onderliggend wegennet. Voor
het knelpunt A28 afrit 37 geldt dat de voorgenomen maatregel niet uitvoerbaar bleek,
omdat er onvoldoende draagvlak was. Daarbij speelde de kwetsbaarheid van het dichtbij
gelegen Nationaal Park Drentsche Aa een belangrijke rol. Voor het knelpunt A28 afrit
38 geldt dat de voorgenomen maatregelen niet uitvoerbaar bleken binnen het beschikbare
budget van in totaal € 2 mln. De aanpak van de nieuwe knelpunten past binnen de oorspronkelijke
afspraak (maatregelen worden uitgevoerd op het raakvlak van het HWN/OWN), zorgt voor
verbetering van de verkeersveiligheid en/of doorstroming en is snel uitvoerbaar.
2.1.3. Studies Lelylijn en Nedersaksenlijn
De MIRT-onderzoeken zijn in volle gang en lopen op schema op weg naar afronding van
de onderzoeken eind 2024. Zoals eerder aan de Kamer gemeld zijn voor de Lelylijn adviesbureaus
gecontracteerd voor de uitwerking van het NOVEX-ontwikkelperspectief en de bereikbaarheidsopgave.
Bij de Lelylijn is begin dit jaar een Participatieve Waarde Evaluatie (PWE) uitgevoerd
als onderdeel van de participatie; op basis van de uitkomsten zijn de projectdoelen
aangepast.11 Voor de Nedersaksenlijn is een ondersteunend adviesbureau begonnen met onderzoek
dat inzicht gaat geven in de kansen die de Nedersaksenlijn brengt voor de sociaaleconomische
structuurversterking van de regio en over brede welvaartsaspecten. Daarnaast is er gestart met participatie, wordt er onderzoek gedaan naar
mogelijke tracés en kosten en wordt gekeken welke treinen er op het spoor kunnen rijden
bij een positief besluit. Voor beide lijnen geldt dat volgend jaar de omgeving opnieuw
betrokken wordt. Het gaat daarbij onder andere om de inwoners van het gebied.
Voor de Lelylijn geldt daarnaast dat de eerste onderzoeksresultaten van het bereikbaarheidsonderzoek
beschikbaar zijn (zie bijlage). In het MIRT-onderzoek Lelylijn wordt conform de MIRT-spelregels
naar verschillende alternatieven gekeken. Het doel van het MIRT-onderzoek is alle
beslisinformatie inclusief een kosteninschatting eind 2024 op tafel te krijgen. Door
met verschillende alternatieven te werken kan een betere kosteninschatting gemaakt
worden. Als het volgende kabinet besluit om een verkenning te starten, dan zal in
die fase een keuze gemaakt worden voor het tracé. Daarbij zal, ook conform de omgevingswet,
breed verkend worden welke tracés er zijn en zullen inwoners de mogelijkheid krijgen
om zelf ook tracémogelijkheden aan te dragen.
2.1.4. Friese bruggen
De MIRT-verkenning van de Friese bruggen Oude Schouw, Uitwellingerga en Spannenbrug
wordt bijna afgerond. Het voorkeursalternatief voor deze bruggen is besproken met
de regionale bestuurders. Op korte termijn kan het besluit over het voorkeursalternatief
genomen worden waarna de planuitwerking kan worden opgestart. Voor de bruggen Spannenburg,
Kootstertille en Schuilenburg zijn we in gesprek met de provincie Friesland voor overdracht.
Deze gesprekken verlopen voorspoedig. Met betrekking tot de Friese bruggen wordt ook
gekeken naar mogelijkheden om de aanpak van deze bruggen te versnellen. Er is een
maatwerkpakket per brug opgesteld welke momenteel wordt besproken met de regio.
2.2. Regio Zuidwest
In het BO MIRT is op initiatief van de regio in een open strategisch gesprek van gedachten
gewisseld over samenwerking rondom de urgente domeinoverstijgende opgaven in de fysieke
leefomgeving. In Zuidwest-Nederland komen vele onderwerpen samen en is een gezamenlijke
integrale toekomstgerichte benadering, gericht op het maken van keuzes noodzakelijk.
Gesproken is over welke samenwerkingsvormen en instrumenten daar bij passen, niet
alleen bij het opstellen van gezamenlijke visies, maar ook bij het behouden van snelheid
in de realisatie daarvan. Afgesproken is dat de regio het voortouw neemt om begin
2024 vervolg aan het gesprek te geven. Daarnaast zijn in het BO MIRT afspraken gemaakt
over de scenariostudie Midden-Zeelandroute en de vervolgstudie en over de bereikbaarheidsopgave
A58 Zuidwest Walcheren Vlissingen.
In het kader van de herprioritering van het MF hebben Rijk en regio voor de A4 Haaglanden-N14
en de A15 Papendrecht-Gorinchem aanvullende afspraken gemaakt over het gezamenlijk
vervolg. Vanuit de regio is aandacht gevraagd voor de gemaakte afspraken over de Harnaschknoop
(A4/N211 Wippolderlaan) en voldoende middelen voor mitigerende maatregelen. Voor de
A15 is het nationale belang van deze transportcorridor benoemd. Vanuit Zeeland is
aandacht gevraagd voor de effecten van het pauzeren van de projecten Volkeraksluizen
en Kreekraksluizen op de binnenvaartsector. Het Rijk onderkent dit belang en heeft
aangegeven om met elkaar te onderzoeken wat de komende jaren wél mogelijk is. Ook
is de relatie met de instandhoudingsopgave gelegd en zijn afspraken gemaakt over Zuid-Holland
Bereikbaar. Rijk en regio zien het belang van de gezamenlijke hinderaanpak Zeeland
en spannen zich in om te komen tot een concreet voorstel hiervoor op het BO MIRT van
2024.
De ontwikkelperspectieven voor NOVEX Zuidelijke Randstad, NOVEX Rotterdamse Haven
zijn besproken. In het NOVEX-gebied Zuidelijke Randstad werken Rijks- en regiopartners
samen aan de totstandkoming van een ontwikkelperspectief en uitvoeringsagenda. De
vaststelling hiervan is voorzien bij het BO Leefomgeving van 2024. Een tussenversie
van het ontwikkelperspectief is besproken op het BO MIRT. Doel is om in dit NOVEX-gebied
de verstedelijkingsopgave te benutten om de kwaliteit van de gehele regio te versterken.
Voor NOVEX Rotterdamse Haven is inmiddels een gezamenlijk beeld van de opgaven die
komende tijd moeten worden opgepakt. Het ontwikkelperspectief wordt de komende maanden
afgerond. Het ontwikkelperspectief NOVEX North Sea Port District is in het BO MIRT
naar voren gebracht. Het ontwikkelperspectief is in een vergevorderd stadium en kent
een uniek landsgrensoverschrijdend karakter. Vanuit de regio is aangegeven dat een
passend instrumentarium nodig is die de opgaven in de NOVEX gebieden verder helpt,
zoals een gebiedsbudget.
2.2.1. Bestuursovereenkomst CID Binckhorst
Op 6 november hebben de gemeenten Den Haag, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk, de
provincie Zuid Holland, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), en de Ministeries
van IenW en BZK de bestuursovereenkomst Bereikbaarheid CID Binckhorst ondertekend.
In deze overeenkomst staan de afspraken over de verdere uitwerking en realisatie van
de HOV-verbinding CID Binckhorst inclusief het verbeteren van de woon- en leefkwaliteit
in de aangrenzende woonwijken in Voorburg en Rijswijk beschreven, evenals afspraken
over organisatie, financiële risico’s en kostenbeheersing. Met de komst van de HOV-verbinding
wordt duurzaam bijgedragen aan de ontsluiting en bereikbaarheid van de Binckhorst
waar een grote woningbouwopgave ligt en waar ook al gebouwd wordt. Het is van belang
om te zorgen dat er voor nieuwe bewoners, werkgevers en werknemers meteen een goede
ontsluiting is. De ontwikkeling van het HOV, het aanvullend pakket mobiliteitsmaatregelen
en maatregelen ter verbetering van de woon- en leefkwaliteit dragen daar aan bij.
2.2.2. MIRT-projecten Oude Lijn en Oostflank Rotterdam
De Kamer is eerder geïnformeerd over de start van de MIRT-verkenning Oude Lijn.12 Hierin worden verschillende alternatieven onderzocht voor een schaalsprong op de
Oude Lijn tussen Leiden en Dordrecht. Deze schaalsprong wordt integraal opgepakt met
de grote verstedelijkingsopgave in de Zuidelijke Randstad, waarvan een fors deel neerslaat
in de zone rondom de Oude Lijn. De keuze van de Kansrijke Oplossingsrichtingen voor
de verschillende deelprojecten is voorzien voor eind 2024. Voor de Oude Lijn wordt
een pilot met de PWE voorbereid. De planning- en studiefase van station Rotterdam
Stadionpark wordt uitgewerkt onder de paraplu van het MIRT-project Oostflank Rotterdam,
waarvan de intentie van Rijk en regio is om in januari 2024 de bestuursovereenkomst
te ondertekenen, na besluitvorming binnen de regio en bij het Rijk. In de variant
die nu gekozen is, wordt uitgegaan van een capaciteit van 6 Sprinters per uur in beide
richtingen, wat kan worden doorontwikkeld tot 8 Sprinters per uur. In de MIRT-verkenning
Oude Lijn wordt onderzocht wat ervoor nodig is om station Stadionpark door te ontwikkelen
naar een eindbeeld van 12 Sprinters per uur.
2.2.3. Publiek vervoer Zeeland
De bereikbaarheid van primaire voorzieningen met het OV staat in Zeeland onder druk.
De realisatie van «bereikbaarheid voor iedereen» door middel van een transitie naar
publiek vervoer moet deze trend keren en Zeeland leefbaar en bereikbaar houden. Vanwege
de landelijke reikwijdte investeert IenW € 6 mln. in een systeem om publiek vervoer
in Zeeland én landelijk mogelijk te maken. Zeeland investeert hiernaast minimaal hetzelfde
bedrag in publiek vervoer. Per 1 januari 2024 start Zeeland met de voorbereiding van
de pilot publiek vervoer in Zeeland om deze eind 2024 volledig operationeel te hebben.
Het Rijk werkt samen met Zeeland aan deze transitie. Het implementatieplan publiek
vervoer Zeeland en de Regionale Mobiliteitsstrategie zijn hierbij de kaders voor de
samenwerking. Met het implementatieplan wordt ook invulling gegeven aan de motie van
de leden Van Ginneken en Van der Graaf om tot een concrete routekaart voor Zeeland
te komen.13
2.3. Regio Noordwest
In de MRU hebben Rijk en regio onder meer afgesproken de gezamenlijke Korte Termijn
Aanpak (GoedopWeg) U Ned in ieder geval te verlengen tot en met 2025, met de intentie
de aanpak te continueren tot en met 2030. Zo wordt de continuïteit van de aanpak gewaarborgd,
waarin reizigers in de regio Utrecht alternatieven worden geboden voor actieve en
duurzame manieren van reizen. In de MRA is onder meer vastgesteld dat het MIRT-project
derde perron Amsterdam Zuid, met de vaststelling van de voorkeursbeslissing door de
Staatssecretaris van IenW, in de afronding van de verkenningsfase zit.
Voor de NOVEX-gebieden Utrecht-Amersfoort en MRA zijn de uitvoeringsagenda’s besproken.
Voor Utrecht-Amersfoort krijgt de uitvoeringsagenda de vorm van een adaptief programma.
Dit programma wordt ingezet als een sturingsmechanisme voor de Rijk-regio opgaven
op ruimtelijk gebied en zorgt voor inzicht in de belangrijke structurerende keuzes.
In de MRA worden, als onderdeel van een totaalbeeld van alle noodzakelijke maatregelen
om het ontwikkelperspectief te realiseren, de groen blauwe maatregelen verder uitgewerkt.
In het BO Leefomgeving 2024 worden de uitvoeringsagenda’s op basis van de geboekte
voortgang opnieuw geagendeerd. Tenslotte is gesproken over de grote gevolgen van netcongestie
voor verstedelijking en woningbouw in de NOVEX-gebieden. Over de Luchtruimherziening
heeft de MRU aangegeven dat een mogelijk 4e naderingspunt van Schiphol tot zorgen leidt in de regio. Besluitvorming is op korte
termijn niet aan de orde nu dit onderwerp door de Tweede Kamer controversieel is verklaard.
Als onderdeel van het BO MIRT Noordwest heeft een strategisch gesprek plaatsgevonden
over de multimodale bereikbaarheidsopgaven in de regio. Daarbij is onder meer gewezen
op de urgentie, het belang van een integrale aanpak mede in relatie tot de grote woningbouwopgave,
het optimaal inzetten van alle modaliteiten en bestaande capaciteit, en het gezamenlijk
maken van heldere keuzes en het stellen van prioriteiten. Benadrukt is dat ruimte
gevonden moet worden om het anders te doen. Dit betekent ook een verdere intensivering
van de samenwerking en afstemming tussen alle betrokken partijen om te komen tot slimme
keuzes en innovatieve oplossingen en deze te verbinden aan gezamenlijke doelen. Naast
de aanbodkant is aandacht gevraagd voor de vraagkant. Geconstateerd is dat hieraan
onder meer invulling wordt gegeven door in de ontwikkelperspectieven van de NOVEX-gebieden
Utrecht-Amersfoort en MRA nabijheid centraal te stellen. Daarnaast is gesproken over
de mogelijkheden voor de verdere inzet op vraag beïnvloedende maatregelen.
2.3.1. Verkenning OV-verbinding Amsterdam-Haarlemmermeer
Bij het BO MIRT 2022 is de startbeslissing genomen voor de MIRT-verkenning OV-verbinding
Amsterdam-Haarlemmermeer (ofwel «doortrekken Noord-Zuidlijn»). Eerder is de Kamer
gemeld dat een belangrijk deel van de Rijksreservering voor dit project is verlaagd
in verband met de Rijksbrede opgave.14 Nut en noodzaak van het project staat niet ter discussie en de MIRT-verkenning wordt
doorgezet om conform planning te komen tot een beoogde voorkeursbeslissing in 2025.
Vanwege de specifieke situatie die is ontstaan door de Rijksbrede opgave heeft het
Rijk met de regionale partners (provincie Noord-Holland, Vervoerregio, gemeenten Amsterdam
en Haarlemmermeer, Schiphol, SADC en NS) afgesproken dat het Rijk de directe kosten
van de MIRT-verkenning volledig draagt. Voor risico’s die eventueel optreden in deze
fase is afgesproken dat regionale partijen en Rijk die delen in de verhouding 80/20.
Daarbij is expliciet benoemd dat deze afspraken enkel voor de MIRT-verkenning gelden
en geen precedent zijn voor volgende MIRT-fasen. Deze financiële afspraken worden
nader vastgelegd en juridisch verankerd in een nog te ondertekenen samenwerkingsovereenkomst
tussen Rijk en de regionale partners.
2.4. Regio Zuid
In het BO MIRT Zuid-Nederland is een breed gesprek gevoerd over alle modaliteiten:
binnenvaart, spoor, buis, fiets en weg. Bij de weg was daar vooral aandacht voor de
gevolgen van de herprioritering en het bieden van voldoende perspectief daarin. Brabant
verwacht dat de regionale, multimodale mobiliteitstransitiepakketten daar verlichting
kunnen bieden. Er lopen enkele belangrijke goederencorridors door Brabant en Limburg,
wat een goede balans vraagt tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. De
spanning tussen de opgave van binnenstedelijk bouwen en wonen in de spoorzones en
het gebruik van het spoor voor goederenvervoer en specifiek voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen is besproken. Daarbij is ook gesproken over de mogelijkheden die de Delta
Rhine Corridor kan gaan bieden. Het Platform Spoorgoederenvervoer onder leiding van
de heer Remkes zal door de regio worden gevraagd om te adviseren over de balans tussen
spoorgoederenvervoer, veiligheid en verstedelijking die gestoeld is op brede welvaart.
Dit loopt naast de reguliere overleggen van Rijk en regio waar ook over Basisnet wordt
gesproken, zoals de Stuurgroep Basisnet en het BO Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening. Rijk en regio hebben afgesproken samen te gaan werken aan een gebiedsgerichte,
multimodale agenda voor heel Zuid-Nederland. Het bestaande programma SmartwayZ.NL
zal hiervoor worden omgevormd naar de integrale tafel voor het strategisch gesprek
over bereikbaarheid in Zuid Nederland.
Naast het meer open gesprek, passeerden een breed scala aan onderwerpen de revue.
Zo is voor het vastgestelde ontwikkelperspectief voor NOVEX-gebied Stedelijk Brabant
besproken hoe Rijk en regio samenwerken richting de bijbehorende uitvoeringsagenda
en de betekenis voor de op te stellen Nota Ruimte. Daarbij is aandacht voor de grote
opgaven op diverse terreinen die actie vragen: groen/blauw, het energiesysteem, de
drinkwatervoorziening en ruimte voor economische activiteit. Voor Limburg is de afspraak
gemaakt om de mogelijkheden van een grootschalige woningbouwlocaties rondom de OV-knooppunten
te onderzoeken en uit te werken. De uitkomsten hiervan zullen worden besproken tijdens
het BO Leefomgeving 2024. Dit BO MIRT zijn ook over de voortgang van diverse MIRT
dossiers afspraken gemaakt. Zo zijn voor Zuid-Nederland afspraken gemaakt over onder
andere spoor- en openbaar vervoer, maritieme en wateropgaven en het verbeteren van
lokale bereikbaarheid.
2.4.1. Multimodale Knoop Eindhoven
Met de afspraken voor de Ruimtelijke Schaalsprong voor de Brainport in het BO MIRT
van 2022 erkent het Rijk de unieke positie van de Brainportregio in Nederland, onder
meer door de substantiële bijdragen van private partijen aan die ruimtelijke schaalsprong,
zowel voor extra woningbouw als een brede inzet op mobiliteit. Sinds het BO MIRT 2022
is door de regio en het Rijk overleg gevoerd over de gemaakte afspraken in het BO,
specifiek ten aanzien van het in het BO MIRT 2022 beschreven bedrag van € 48 mln.
voor de Multimodale Knoop. Die Multimodale Knoop is onderdeel van de MIRT-verkenning
OV Knoop Brainport, waarin ook het verbeteren van de spoorse opgave wordt onderzocht.
In het gevoerde overleg is duidelijk geworden dat private en publieke partijen in
de regio een extra stap van het Rijk verwachten. IenW zal het verzoek van de regio
om € 48 mln. bij te dragen nadrukkelijk onderdeel uit laten maken van de begrotingsvoorbereiding
2025.
2.4.2. A2 Het Vonderen-Kerensheide
Op 5 oktober jl. heeft de ondertekening plaatsgevonden van de definitieve gunning
van het project A2 Het Vonderen-Kerensheide. Met deze opdracht wordt de komende jaren
de weg tussen de knooppunten Het Vonderen en Kerensheide over een lengte van 20 km
van 2x2 met spitsstrook verbreed naar 2x3 met vluchtstrook. Hiermee wordt op deze
belangrijke noord-zuidcorridor de robuustheid, verkeersveiligheid en betrouwbaarheid
van het netwerk aanzienlijk vergroot. De oplevering van het werk wordt eind 2027 voorzien.
2.4.3. Sluis II Wilhelminakanaal Tilburg
Bij een bezoek aan Tilburg en Sluis II hebben Rijk en regio onderschreven dat de realisatie
van Sluis II Wilhelminakanaal een randvoorwaarde is voor de verdere ontwikkelingen
van multimodaal bovengemiddeld knooppunt Tilburg. Het Rijk zal de komende periode
met de regio blijven samenwerken om invulling te geven aan de condities (financieel,
stikstof en capaciteit) van het Sluis II-project. In het BO GVC is afgesproken om
de komende jaren gezamenlijk de geconstateerde opgaves in het realisatiepact «Versterking
multimodaal knooppunt Tilburg» verder adaptief op te pakken. Daarbij gaat het om de
optimalisatie van het Wilhelminakanaal tussen Sluis III en Haven Loven, de (her)inrichting
van bedrijventerreinen ten behoeve van extra watergebonden bedrijvigheid, inclusief
de verduurzaming en digitalisering van de logistiek.
2.4.4. Baarlo-Hout-Blerick
Op 13 juni jl. is het Programma Baarlo-Hout-Blerick vastgesteld. Met dit besluit en
de ondertekening van de bijbehorende bestuursovereenkomst is dit gecombineerde Hoogwaterbeschermingsprogramma
en MIRT-project officieel overgegaan naar de planning- en studiefase. Hiervoor is
een taakstellend budget van € 35 mln. vastgelegd. Het projectbesluit volgt naar verwachting
in 2026.
2.5. Regio Oost
In het BO MIRT Oost is gesproken over herprioritering van het Mobiliteitsfonds en
de betekenis daarvan voor projecten zoals de N35 en knooppunt A1/A30. Over de vaarweg
IJsselmeer-Meppel (VIJM) heeft IenW bevestigd dat zij bezig is te zoeken naar meekoppelkansen
voor het verdiepen van de vaarweg en bereid is te zoeken naar oplossingen, waarbij
verschillende mogelijkheden worden verkend. Voor het programma Veilige, Slimme en
Duurzame Mobiliteit (VSD) stellen Rijk en regio samen ca. € 8 mln. beschikbaar voor
onderwijsaanpak en werkgeversaanpak, fietsstimulering en deelmobiliteit. Verder was
er aandacht voor de voortgang op lopende zaken, zoals bij het programma Woningbouw
en Mobiliteit.
Tijdens het overleg is ook gesproken over de regio’s Twente en Stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen.
Deze regio’s hebben een verstedelijkingsopgave als gevolg van woningbouwplannen. Een
integrale benadering zal nodig zijn, waarbij ook onder meer water en mobiliteit van
betekenis zijn. Tijdens het BO MIRT zijn eerste beelden en gedachten gedeeld over
de kenmerken, opgaven en schaalsprong in beide gebieden.
Ook stond het ontwikkelperspectief en de uitvoeringsagenda voor het NOVEX gebied Arnhem
Nijmegen Foodvalley op de agenda. Rijk en regio hebben afgesproken dat dit document
de basis is voor verdere uitwerking naar een versie in 2024 waarin specifiek de transitie
voor het landelijk gebied en natuurherstel nog verder is uitgewerkt. Hierbij wordt
ook gekeken naar de keuzes die gemaakt moeten worden om de groen-blauwe verbindingen
tussen stad en land te versterken ten behoeve van recreatie en klimaatadaptatie. Met
betrekking tot de uitvoeringsagenda is een aantal aandachtspunten benoemd, waaronder
de groen-blauwe maatregelen en mobiliteit.
2.5.1. A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven
IenW heeft samen met de provincies en gemeenten het voorkeursalternatief voor de MIRT-verkenning
A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven uitgewerkt in een ontwerpstructuurvisie. De druk op
de A50 neemt als gevolg van economische groei en woningbouwontwikkelingen in de regio
de komende jaren verder toe. Hoge verkeersintensiteiten en onvoldoende capaciteit
op het hoofdwegennet hebben gevolgen voor de doorstroming, bereikbaarheid, veiligheid,
leefbaarheid en ontsluiting van woningen in Gelderland en Noord-Brabant. Voor het
project A50 was € 75 mln. gereserveerd bij de start van de verkenning in 2020. Gedurende
de verkenning zijn uiteindelijk twee kansrijke alternatieven nader uitgewerkt, geraamd
en op effecten beoordeeld. Op basis hiervan is het voorkeursalternatief samengesteld
en geraamd. Op basis van deze ramingen is in het BO MIRT 2022 besloten om het projectbudget
vanuit de € 7,5 mld. voor woningbouw en mobiliteit uit het coalitieakkoord aan te
vullen met € 360 mln.15 Dit bedrag is afkomstig uit de reservering Bereikbaarheid WoMo Hoofdwegennet op artikel 11.03
MF. Budgettaire verwerking volgt bij Voorjaarsnota 2024. De totale kosten voor het
Rijk bedragen € 435 mln. De ontwerpstructuurvisie A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven en
achterliggende documenten zijn op 30 oktober jl. vastgesteld en verzonden aan de Kamer.16
2.5.2. Goederenroutering Noordoost-Europa
Eind september is met provinciale en regionale bestuurders een plan van aanpak vastgesteld
voor het nut- en noodzaakonderzoek naar eventuele herroutering van de Goederenroutering
Noordoost-Europa (GNOE). IenW neemt in dit onderzoek het voortouw, in samenspraak
met de betrokken partijen, een brede klankbordgroep en een wetenschappelijke raad.
Alle partijen willen hierin voortgang maken en zetten zich ervoor in om de resultaten
van het onderzoek medio 2025 op tafel te hebben liggen en vervolgstappen te bespreken.
2.5.3. Voortgang elektrificatie/verduurzaming lijnen Oost en Noord
De Kamer is eerder geïnformeerd dat de provincie Overijssel, Gelderland, ProRail en
IenW op 5 april jl. tot een gezamenlijke techniekkeuze van volledige elektrificatie
voor verduurzaming van het spoor Almelo-Mariënberg en Zutphen-Oldenzaal zijn gekomen.17 De wens is om tot realisatie te komen voor de start van de nieuwe concessie(s) in
2028, zodat deze trajecten geschikt zijn voor nieuw zero-emissie materieel. Op dit
moment is het, bij gebrek aan beschikbaar budget bij meerdere partijen als Rijk en
regio, echter niet mogelijk om tot verdere afspraken te komen om gezamenlijk de planuitwerking
te starten voor beide trajecten.
2.5.4. Verruiming Twentekanalen
Het project Verruiming Twentekanalen fase II is conform planning afgerond en opengesteld.
Met de verruiming van de vaarweg tussen sluis Delden en de havens van Almelo, Hengelo
en Enschede is nu het gehele kanaal voor klasse Va schepen beschikbaar. Hiermee wordt
er een impuls gegeven aan het duurzame vervoer over water in Oost-Nederland. Naast
de verruiming zijn ook de damwanden over een groot deel van het traject vervangen
en is er een zwaaikom aangelegd, een bestaande zwaaikom vergroot en is 12 km aan natuurvriendelijke
oevers aangelegd.
2.6. Goederenvervoercorridors
Op onze internationale goederenvervoercorridors werken we verder aan de versterking
van duurzame, efficiënte transportmodaliteiten in een integraal multimodaal systeem.
Een multimodaal systeem maakt minder kwetsbaar. Binnen dat systeem verbinden we de
modaliteiten zowel fysiek (overslagterminals) als digitaal met elkaar. Hierdoor wordt
de overstap van de ene naar de andere modaliteit vergemakkelijkt en versterken we
de verbinding van onze zeehavens met het (inter)nationale achterland, rekening houdend
met andere belangrijke maatschappelijke en ruimtelijke opgaven. De afspraken uit het
BO GVC worden gedekt uit het budget van € 160 mln. voor het programma Goederenvervoercorridors.
Integrale verwerking vindt plaats bij de Voorjaarsnota 2024.18
2.6.1. Multimodale knooppunten
De Kamer is eerder geïnformeerd over de bovengemiddelde multimodale knooppunten binnen
de goederenvervoercorridors.19 Inmiddels is besloten om naast de zeven multimodale knooppunten op de goederenvervoercorridors
Oost en Zuidoost ook de twee belangrijkste multimodale knooppunten op de goederenvervoercorridor
Zuid (North Sea Port/Zeeland en Amsterdam) te willen versterken.20 Hiervoor zijn corridorpartijen overeengekomen om knooppuntplannen op te stellen en
deze stapsgewijs te concretiseren in gezamenlijke realisatiepacten.
In deze vast te stellen pacten zullen concrete maatregelen binnen de knooppunten op
het gebied van samenwerking en digitalisering ten behoeve van modal shift, (her)inrichting
bedrijventerreinen (het juiste bedrijf op de juiste plaats), verbetering en verduurzaming
van (rail- en barge)terminals en ontsluitingen op de corridor en voorzieningen voor
gebruikers van de corridor nader worden uitgewerkt om de komende decennia adaptief
te worden opgepakt. Partijen spreken conform het project realisatiepact knooppunt
Tilburg en onderliggend meerjarig uitvoeringsplan af om bij de implementatie hiervan
samen op te trekken. Daarnaast zijn corridorpartijen overeengekomen om vanuit het
gereserveerde budget voor het Programma Goederenvervoercorridors geld te alloceren
om de knooppuntplannen van Rotterdam, Moerdijk en North Sea Port en mogelijk in de
toekomst ook die van de overige knooppunten uit te kunnen werken in realisatiepacten.21 Deze uitwerking zal de komende jaren worden opgepakt.
2.6.2. Vervolg nachtelijke en weekendbediening Maas en Brabantse kanalen
Tijdens het BO MIRT 2013 hebben Rijk en de provincies Limburg en Brabant budget vrijgemaakt
om de sluizen en bruggen over de Maas en de Brabantse kanalen 7x24 uur te bedienen.22 Inmiddels is de pilot afgelopen en heeft IenW zich bereid verklaard om de extra bedieningskosten
voor de Maas en Brabantse kanalen voor het jaar 2024 te financieren. Dit geeft de
corridorpartijen (IenW, RWS, Noord-Brabant en Limburg) en het bedrijfsleven de gelegenheid
om vóór 1 mei 2024 een meerjarig vervolg op de nachtelijke weekendbediening te bepalen
(welke vaarweg en in welke mate) en in voorbereiding op het BO GVC 2024 te kijken
naar de bijbehorende eigen financiering. De evaluatie van de pilot en nadere toelichting
zijn te vinden op de site van het Programma Goederenvervoercorridors.23
2.6.3. Truckparkings
Op 22 mei jl. is het onderzoek «Truckparking van de toekomst» gedeeld met de Kamer.24 Hierbij is toegezegd de Kamer in het najaar te informeren over de verscherpte aanpak
die de MIRT Goederenvervoerwerkgroep truckparkings voor ogen heeft om van het tekort
aan beveiligde truckparkings terug te dringen. De werkgroep heeft naar aanleiding
van het onderzoek de volgende acties geformuleerd die kunnen bijdragen aan het oplossen
van de knelpunten.
Vinden van geschikte locaties
Om extra parkeerplekken voor vrachtwagens te realiseren is het van groot belang om
naast de locaties die in het rapport worden genoemd, ook andere geschikte locaties
in kaart te brengen en te ontwikkelen. Locaties voor beveiligde truckparkings kunnen
bijvoorbeeld worden gezocht op plekken waar veel chauffeurs komen, zoals bedrijventerreinen.
Aandacht voor chauffeurs begint immers al bij de aanleg van een bedrijventerrein.
Onderzocht wordt hoe dit bij nieuwe logistieke ontwikkelingen kan worden meegenomen.
Daarnaast onderzoekt de provincie Limburg samen met IenW de mogelijkheden voor een
pilot voor truckparkings gelegen aan en ontsloten via een verzorgingsplaats. Verzorgingsplaatsen
langs de snelweg zijn in eigendom van het Rijk en voorzien chauffeurs van parkeerplekken
voor de korte rust. Door de truckparking in de nabijheid van de verzorgingsplaats
te creëren, is de faciliteit voor de lange rust dichtbij en hoeven chauffeurs niet
naar het onderliggend wegennet.
Vindbaarheid van de truckparking
Ook aandacht voor bestaande truckparkings is van belang; die worden niet altijd goed
benut. Een goede vindbaarheid van truckparkings is van belang. In Duitsland is een
initiatief «Park your Truck» veelbelovend. Chauffeurs kunnen dan via een applicatie
een plek reserveren of kunnen op openbare plekken staan. De werkgroep beziet wat Nederland
van deze en andere initiatieven kan leren.
Samenwerking tussen verschillende overheden verbeteren
Uit het onderzoek blijkt dat de betrokkenheid van en samenwerking tussen verschillende
onderdelen van de overheid een belangrijke succesfactor kan zijn.25 Op dit moment assisteert de werkgroep truckparkings bijvoorbeeld bij het aantrekken
van internationale subsidies, zoals het Connecting Europe Facility-fonds (CEF). Ook
kunnen overheden een rol spelen in de verkoop van gronden en/of bij het verlenen van
toestemming in bestemmingsplannen.
2.6.4. Beter benutten Last Mile spoor
Door het gebruik van sensoren en camera’s kan de capaciteit op emplacementen effectiever
benut worden. In 2022 zijn middelen beschikbaar gesteld voor een pilot bij spooremplacement
Botlek. Vanwege positieve tussenresultaten is afgesproken over te gaan tot uitrol
naar drie nieuwe pilotlocaties: Rotterdam Maasvlakte West, Moerdijk en Amsterdam Houtrakpolder.
Met de pilots wordt beoogd om de planbare capaciteit op deze emplacementen met 25%
te verhogen, waarmee een betere benutting van de bestaande spoorinfrastructuur gerealiseerd
wordt. De financiële dekking van de pilots wordt gedragen door IenW, Havenbedrijf
Rotterdam, Havenbedrijf Moerdijk, havenbedrijf Amsterdam en ProRail.
2.6.5. Railterminal Gelderland
De provincie Gelderland maakt het met de aanleg van de Railterminal Gelderland aantrekkelijk
om goederen over het spoor te vervoeren in plaats van over de weg. Het project draagt
zo bij aan verduurzaming van het goederenvervoer. In 2018 zijn afspraken gemaakt over
financiering vanuit Rijk en provincie om de Railterminal aan te sluiten op de Betuweroute.26 De uitvoeringskosten voor deze aansluiting zijn met € 4 mln. gestegen waardoor een
financieel tekort is ontstaan. Rijk en provincie hebben afgesproken deze meerkosten
in een 50/50 verhouding te verdelen, zodat het financieel tekort gedekt is en realisatie
van Railterminal Gelderland in 2024 kan starten.
2.6.6. Walstroom op Rijksligplaatsen
RWS levert eind dit jaar een verkenning op naar walstroom op Rijksligplaatsen. Er
is besloten de eerder gereserveerde € 16 mln. te alloceren naar de implementatie en
uitrol van walstroomvoorzieningen op de Rijksligplaatsen. Met dit budget zal een eerste
stap kunnen worden gezet in de realisatie van deze ambitie. Een gefaseerde uitrol
van walstroom is voorzien en hangt onder andere af van beschikbare capaciteit bij
RWS. IenW zet in op quick wins en meekoppelkansen bij lopende instandhoudingsopgaven
van Rijksligplaatsen. Waar mogelijk wordt gestuurd op «werk met werk maken» en samen
optrekken met regiopartners.
2.7. Algemeen
2.7.1. Mobiliteitstransitie
De Hoofdlijnennotitie Mobiliteitsvisie 2050 beschrijft hoe IenW werkt aan bereikbaarheid
in de context van grote maatschappelijke opgaven zoals wonen, de energietransitie,
sociale inclusie en leefbaarheid.27 Om de bereikbaarheid te verbeteren zetten we onder meer in op «de juiste mobiliteit
op de juiste plaats en tijd». Dat vraagt, naast ruimtelijke en economische ontwikkeling,
dat we de bestaande infrastructuur beter en slimmer benutten. Rijk en regio zien dat
de gezamenlijke aanpak voor mobiliteitstransitie vraagt om bovenregionale sturing
met op elkaar afgestemde landelijke, regionale en lokale activiteiten. IenW neemt
de regie om in het eerste kwartaal van 2024 te komen tot een plan van aanpak mobiliteitstransitie
met daarin hoe Rijk en regio gezamenlijk (gaan) werken aan al lopende projecten en
programma’s, te ontwikkelen en te hanteren transitiepaden, principes, governance,
bekostiging, uitgangspunten en kaders. Dit in nauwe samenwerking met het IPO, de VNG
en vertegenwoordigers van provincies, gemeenten en vervoerregio’s en met oog voor
de onderscheiden wederzijdse rollen, taken en verantwoordelijkheden. De instrumenten
die IenW samen met maatschappelijke partners ontwikkelt zoals deelmobiliteit, hubs,
gedrag, publiek vervoer en digitalisering zijn het startpunt binnen deze aanpak.
2.7.2. Basiskwaliteitsniveau IenW-netwerken
Op 17 maart jl. is de Kamer geïnformeerd over het basiskwaliteitsniveau (BKN) voor
de netwerken van RWS.28 Het BKN is besproken met de Kamer in het Strategisch debat bereikbaarheid op 30 maart
jl. De uitgangspunten van het BKN voor de komende jaren zijn vervolgens meegenomen
in de begroting voor 2024 van het MF en DF. De validatie van het BKN wordt eind dit
jaar afgerond. De Kamer wordt hierover begin 2024 geïnformeerd. Er wordt gewerkt aan
de nadere onderzoeken genoemd in de Kamerbrief van 17 maart jl. om op termijn de doelmatigheid
van het BKN verder te verbeteren. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer op een
later moment geïnformeerd.
Verder stelt RWS een plan van aanpak op om de handelingskaders, werkwijzen en programmering
binnen RWS aan het BKN aan te passen. De definitieve doorwerking zal stapsgewijs geïmplementeerd
worden. De implementatie van het BKN kent een ingroeitraject in verband met lopende
langjarige (prestatie-)contracten. Zoals gemeld in bovengenoemde brief wordt de Kamer
in het voorjaar van 2024 geïnformeerd over de nieuwe programmering (c.q. het BKN)
spoor voor de periode vanaf 2026.
2.7.3. Woningbouw en Mobiliteit
Veel mensen zijn op zoek naar een passende, duurzame en betaalbare woning in een leefbare
wijk. Het kabinet investeert fors in de bereikbaarheid en ontsluiting van nieuw te
bouwen woningen. In het coalitieakkoord is voor de periode tot en met 2030 € 7,5 mld.
beschikbaar gesteld. In het BO Leefomgeving 202229, het BO MIRT 202230 en het BO Leefomgeving 202331 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over investeringen in de ontsluiting en bereikbaarheid
van circa 400.000 nieuwbouwwoningen tot en met 2030 in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties
en daarbuiten. Daarnaast zijn afspraken gemaakt die eraan bijdragen dat de bereikbaarheid
via het hoofdwegen- en spoorwegennet op orde blijft gegeven de bouw van een groot
aantal nieuwe woningen. De middelen worden ingezet voor investeringen in verschillende
modaliteiten en (typen) projecten.
Woningbouw op de korte termijn door bovenplanse infrastructuur
Van de € 7,5 mld. is € 1,5 mld. gereserveerd voor woningbouw op de korte termijn door
bovenplanse infrastructuur. Het gaat om afspraken over 105 woningbouwlocaties verspreid
over heel Nederland waar binnen drie tot vijf jaar wordt gestart met de bouw van woningen.
Minimaal 50% van de woningen valt in de categorie betaalbaar. Met deze afspraken wordt
bijgedragen aan de realisatie van circa 195.500 woningen. De regeling waarmee de middelen
uitbetaald kunnen worden is op 12 juni jl. naar de Tweede Kamer gestuurd.32 Op 5 juli jl. heeft de Tweede Kamer besloten een schriftelijk overleg te willen voeren
over de ontwerpregeling. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 7 september jl. De beantwoording
heeft de Tweede Kamer op 18 september jl. ontvangen.33 Op 27 september jl. heeft de Tweede Kamer de antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
De regeling is op 10 oktober jl. gepubliceerd in de Staatscourant.34 Gemeenten kunnen tot en met 10 december 2023 hun aanvraag indienen. Het grootste
deel van de beschikbare middelen zal nog dit jaar worden uitgekeerd zodat gemeenten
voortvarend aan de slag kunnen gaan met zowel de realisatie van woningen als het verbeteren
van de (lokale) mobiliteit.
Voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting van de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties
door middel van mobiliteitspakketten, OV-schaalsprongen en investeringen in het hoofdwegen-
en hoofdspoornetwerk tussen de grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties is € 6 mld.
gereserveerd. De verdeling en prioritering van deze middelen is de uitkomst van een
breed afweegproces waarbij gebruik is gemaakt van het afweegkader voor middellange
termijn Woningbouw en Mobiliteit en de netwerkanalyse woningbouw. Ook heeft regionale
afstemming en integratie met afspraken en conclusies uit lopende MIRT-processen plaatsgevonden
en heeft een evenwichtige verdeling van de middelen over het land een rol gespeeld.
Tijdens het Commissiedebat (CD) MIRT van 5 juli jl. is in reactie op de inbreng van
het lid Minhas, rapporteur Mobiliteitsfonds en MIRT (woningbouwgelden) namens de vaste
Kamercommissie voor IenW, toegezegd om de scores op de elementen «woningbouwwaarde»
en «bereikbaarheidswaarde» uit dat afweegkader met de Kamer te delen. Daarbij is ook
toegezegd om de Kamer te informeren over de toepassing van de kwalitatieve criteria
uit het afweegkader. Op 12 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de brief ontvangen waarmee
invulling is gegeven aan deze toezegging.35
Mobiliteitspakketten
Ruim € 1 mld. van de € 6 mld. wordt ingezet voor een goede bereikbaarheid en ontsluiting
van 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties via een bijdrage aan mobiliteitspakketten.
Deze bestaan uit onderling samenhangende mobiliteitsmaatregelen zoals aanpassingen
van (regionale) wegen, mobiliteitshubs, fietspaden, rotondes, maatregelen gericht
op Smart Mobility, Mobility as a Service (Maas), gedragsbeïnvloedingsmaatregelen en
verkeersveiligheidsmaatregelen. De mobiliteitspakketten zorgen niet alleen voor de
ontsluiting en bereikbaarheid van de woningbouwlocatie zelf, maar hebben ook een positief
effect op de ontsluiting en bereikbaarheid van bestaande woningen en voorzieningen.
De kosten van de benodigde mobiliteitsmaatregelen zijn echter hoog. De Rijksbijdrage
is nodig omdat de mobiliteitsmaatregelen niet of niet volledig bekostigd kunnen worden
uit de grondexploitatie en kostenverhaal op een woningbouwlocatie. Gezamenlijk met
de afspraken uit het gebiedsbudget van BZK dragen deze afspraken bij aan de realisatie
van circa 257.000 woningen. Het overzicht van de mobiliteitspakketten is op 23 juni
jl. naar de Tweede Kamer gestuurd.36 De consultatie van de Tijdelijke regeling specifieke uitkering mobiliteitspakketten
ten behoeve van woningbouw is 30 oktober jl. gestart en loopt tot en met 26 november.
Naar verwachting wordt de regeling eind 2023 bij de Tweede Kamer voorgehangen. De
consultatieperiode voor de Tijdelijke regeling specifieke uitkering gebiedsbudget
is op 17 oktober jl. afgerond. Er wordt momenteel toegewerkt naar een definitieve
regeling, waarbij de verwachting is dat de toegezegde Rijksbijdrage van € 442 mln.
aan de gebiedsmaatregelen nog dit kalenderjaar (2023) aan de gemeenten zullen worden
uitgekeerd.
Schaalsprongen
Bij de schaalsprongen gaat het om investeringen in nieuwe OV-verbindingen of opwaardering
van bestaande OV-verbindingen, op de Oude Lijn en in de steden Rotterdam, Den Haag,
Utrecht, Eindhoven en om een fors pakket aan investeringen aan de oostkant van de
MRA. Over de projecten CID Binckhorst, Oude Lijn en Oostflank Rotterdam wordt de Kamer
geïnformeerd in paragraaf 2.2. Ook hebben Rijk en regio het plan van aanpak van de
MIRT-verkenning OV-knoop Eindhoven gezamenlijk vastgesteld en is gestart met de verkenning.
Netwerkinvesteringen
Bij de netwerkinvesteringen gaat het enerzijds om investeringen in bestaande knelpunten
en in enkele ringen en toeleidende wegen bij grote steden ten behoeve van vermindering
van de belasting van het hoofdwegennet: A58 Eindhoven-Tilburg, A4 Burgerveen, A6 Almere
Lelystad, A7/A8 Amsterdam-Hoorn, A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven en A16 Van Brienenoord-corridor.
Over de voortgang van het draaiend houden van de ringen wordt de Kamer geïnformeerd
in paragraaf 2.7.4. Anderzijds gaat het om investeringen in het hoofdspoornet voor
het mogelijk maken van meer treinen op (PHS) corridors door de spoorinfrastructuur
toekomstbestendig te maken, zoals investeringen in tractie-energievoorziening en baanstabiliteit.
Beheersing programma Woningbouw en Mobiliteit
Op 23 juni jl. heeft de Tweede Kamer het Plan van Aanpak Beheersing programma Woningbouw
en Mobiliteit ontvangen.37 Programmabeheersing is voor alle betrokken partijen van belang om te zorgen dat de
middelen voor de ontsluiting en bereikbaarheid van nieuwe woningen optimaal tot besteding
komen en de mobiliteitsprojecten daadwerkelijk worden gerealiseerd en daarmee bijdragen
aan de realisatie van de afgesproken woningbouwaantallen. In het Plan van Aanpak is
beschreven hoe inzicht zal worden gegeven in de voortgang van mobiliteits- en woningbouwprojecten
binnen de gestelde kaders van tijd, geld en scope. En hoe programmabeheersing vanuit
het inzicht de mogelijkheid biedt om te anticiperen op ontwikkelingen en om te sturen
op kansen en risicobeheersing. Bovendien zijn de uitgangspunten beschreven die gelden
bij het beheersen van de risico’s bij de middelen voor het programma Woningbouw en
Mobiliteit. Het uitwisselen van leerervaringen in individuele projecten die onderdeel
zijn van het programma, is ook onderdeel van het plan van aanpak. Dit wordt onder
andere ondersteund door expertteams.
De Kamer ontvangt vanaf 2024 met de jaarlijkse MIRT-brief in het najaar de voortgangsrapportage
van het programma Woningbouw en Mobiliteit.
2.7.4. Draaiend houden ringen
Het beschikbare budget van € 300 mln. voor het draaiende houden van de ringen wordt
conform de afspraken uit het BO MIRT 2022 ingezet voor de ringen Amsterdam, Utrecht,
Rotterdam/Den Haag en Eindhoven. De inzet kent vijf werksporen:
1. Smart Mobility I/informatie: effectiever informeren van de reiziger pré-trip en on-trip
via in-car informatie over met name verkeershinder en routering;
2. Smart Mobility II/Incidentmanagement: verminderen van de effecten van ongeplande verstoringen
door een snellere start en afhandeling van incidentmanagement in combinatie met in-car
veiligheidswaarschuwingen (preventie, detectie, diagnose, aanrijden, afhandeling);
3. Verkeersmanagement: betere benutting van het bestaande netwerk met behulp van investeringen
in verkeersmanagementsystemen;
4. Kleine infrastructurele maatregelen, zoals buffercapaciteit op-/afritten, betere inrichting
van knooppunten en toeritdosering, enerzijds ter vergroting van de effecten van Smart
Mobility en Verkeersmanagement en anderzijds ter verbetering van kleine onvolkomenheden
in het netwerk;
5. De netwerkoptimalisaties ring Eindhoven, conform het pakket waarover met de regio
is besloten in het BO MIRT najaar 2022.
Het aantal en soort mobiliteitsmaatregelen verschilt per ring. De regionale verdeling
van de gelden in het BO MIRT 2022 blijft het uitgangspunt.
De werksporen 1 t/m 4 worden in de komende maanden met de regio (regionale overheden,
regionale wegbeheerders) nader ingevuld en uitgewerkt. Hierbij dient rekening te worden
gehouden met het BKN en de maakcapaciteit van RWS. Het doel is om te komen tot een
pakket van afspraken tijdens het BO Leefomgeving van 2024 over de realisatie van concrete
maatregelen, passend binnen deze werksporen en de beschikbare capaciteit van RWS.
2.7.5. Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS)
Op 5 oktober jl. is de Kamer met de negende voortgangsrapportage PHS geïnformeerd
over de voortgang van het programma in de eerste helft van 2023.38 Sindsdien is het Tracébesluit PHS Nijmegen onherroepelijk geworden. Hiermee kan ook
het laatste station op de PHS-corridor Schiphol-Utrecht-Nijmegen aangepast worden.
Het integrale project bevat het maken van een nieuwe westelijke toegang, een extra
perron en uitbreiding van parkeerplekken voor treinen. Vanaf dienstregeling 2029 kunnen
de intercity’s dan in een optimaal ritme van iedere tien minuten gaan rijden. In 2024
wordt gestart met de bouw van de boogconstructie (de zogenaamde Meterenboog) om vanaf
de Betuweroute ook Venlo te kunnen bereiken. In september is de aanbesteding voor
dit deel van de PHS Meteren-Boxtel gegund. Ook is de stationsverbouwing van Amsterdam
Centraal gegund aan een aannemer.
Ten slotte heeft de Staatssecretaris op 7 november jl. het Tracébesluit PHS Alkmaar-Amsterdam
ondertekend. Met dit project wordt ook een tienminutendienstregeling tussen Alkmaar
en Amsterdam mogelijk gemaakt door onder meer een uitbreiding van het station Uitgeest
en een nieuw opstelterrein met parkeerplekken voor treinen bij Heerhugowaard.
2.7.6. Meerjarige Adaptieve Uitvoeringsagenda Fiets
Rijk en regio hebben in het BO MIRT van 2022 afgesproken een meerjarige adaptieve
uitvoeringsagenda fiets op te stellen.39 Een eerste concept van deze agenda is gereed. Fietsprojecten maken nog geen onderdeel
uit van de uitvoeringsagenda. Dit najaar gaan Rijk en regio nadere criteria uitwerken
voor de selectie van fietsprojecten in een afweegkader. Dit afweegkader is leidend
voor de verdeling van de per 2024 beschikbare Rijksmiddelen om middels cofinanciering
bij te dragen aan een landelijk dekkend netwerk van doorfietsroutes. Rijk en regio
streven naar eerste besluitvorming in het BO MIRT van 2024. De regio overweegt om
fietsprojecten naar voren te halen omdat de aanleg van weginfra om verschillende redenen
vertraagt. Vanuit IenW wordt gekeken hoe hierin kan worden meebewogen. Eerder is de
Kamer gemeld dat het streven is om hiervoor structureel jaarlijks € 6 mln. beschikbaar
te stellen.40 Voor 2024–2026 wordt een bundeling van de eerste drie tranches (totaal € 18 mln.)
voor doorfietsroutes beschikbaar gesteld. Deze bundeling is op verzoek van de regionale
overheden om zo de administratieve lasten te beperken. Dit wordt verwerkt in de Voorjaarsnota
2024.
2.7.7. Fietsparkeren
Het belang van goede fietsenstallingen met voldoende plekken bij Nederlandse stations
is meerledig. Het draagt bij aan het verkorten van de deur-tot-deurreistijd, biedt
ruimte aan de groei van het reizigersvervoer en vergroot het reisgemak en de aantrekkelijkheid
van de combinatie fiets-trein. Daarmee is er een vermindering van CO2-uitstoot voor zover mensen van modaliteit veranderen in het voor- of natransport
en wordt er gezondheidswinst behaald. Daarnaast zijn er ook dit jaar weer op verschillende
locaties nieuwe stallingen bij gekomen. De meest in het oog springende zijn de twee
nieuwe ondergrondse fietsparkeerlocaties voor in totaal 12.000 plekken bij Amsterdam
Centraal aan het Stationsplein en de IJ-zijde. Daarnaast zijn dit jaar ook in Veenendaal
West (ca. 300 plekken) en Sassenheim (ca. 600 plekken) nieuwe stallingen geopend.
2.7.8. Afweegmethode Mobiliteitsfonds
De Kamer heeft afgelopen jaren aangegeven beter inzicht te willen krijgen in hoe keuzes
in het MF en MIRT worden gemaakt. In het voorjaar is de Kamer geïnformeerd over de
eerste uitwerking van de methode die het afwegen van nieuwe investeringen uit het
MF ondersteunt.41 Voor de negen thema’s zijn – conform wens van de Kamer – een eerste proeve van indicatoren
opgesteld. Deze indicatoren bieden de mogelijkheid om nieuwe investeringen binnen
de thema’s te prioriteren. De Mobiliteitsvisie en nieuwe IMA kunnen aanleiding geven
om de indicatoren te herzien. Op die manier blijft de afweegmethode voor allocatie
van nieuwe investeringen actueel. Naast het beoordelen van nieuwe maatregelen op onderstaande
thema’s zullen mogelijke maatregelen worden getoetst op zaken als bijdrage aan de
klimaatopgave, score op brede welvaart, verdelingseffecten, uitvoeringsrisico’s en
doelmatigheid. De methode bevordert hiermee de integrale besluitvorming en bijdrage
aan de brede welvaartsdoelen. Op dit moment is er geen investeringsruimte in het MF
beschikbaar, maar de methode wordt klaargezet zodat deze kan worden gebruikt wanneer
wel financiële vrij besteedbare middelen in het MF beschikbaar zijn.
Tabel 1 Investeringsthema's en beoogde indicatoren
Thema’s
Beoogde indicatoren
Nationale Verbindingen
Doorstroming HWN
Zitplaatskans HSN
Wachttijden sluizen HVWN
Verkeersveiligheid
Maatschappelijke kosten slachtofferongevallen
Internationaal Personenvervoer
Reizigerspotentie
Bereikbaarheid Stedelijk Gebied
Capaciteit infrastructuur/OV
Leefbaarheid en gezondheid
Emissies
Sociale veiligheid
Ruimtelijke kwaliteit
Bereikbaarheid landelijk gebied
Bereikbaarheid essentiële voorzieningen
Goederenvervoer
Modal Shift
Stimuleren nationale corridors
Mobiliteitsinnovatie
Vermeden mobiliteitsbewegingen
Instandhouding: Aanvullend op Basiskwaliteitsniveau
Bijdrage aan bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid
2.7.9. Afronding Krachtenbundeling
De afgelopen jaren is met impulsfinanciering veel in gang gezet op het gebied van
smart mobility, met de Krachtenbundeling smart mobility als een belangrijke aanjager
in verschillende programma’s en projecten. Hierdoor is onder andere kennis ontwikkeld
op het gebied van automatisch rijden, het inzetten van mobiliteitsdata en digitalisering
in de mobiliteitstransitie en is een gezamenlijk programma voor Human Capital ontwikkeling
opgezet. Het blijft belangrijk om te ontwikkelen en innoveren, maar de focus zal meer
moeten komen te liggen op het vergroten van de impact van smart mobility-toepassingen
in dagelijkse praktijk. Dat vraagt in toenemende mate dat overheden (Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen) smart mobility niet meer als incidenteel maar als structureel
onderdeel van beleid en beheer zien. Dit is ook noodzakelijk om invulling te geven
aan Europese regelgeving, zoals de Intelligente Transport Services richtlijn en de
General Safety Regulation en om smart mobility in te zetten voor maatschappelijke
opgaven op het terrein van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en duurzaamheid.
Eind 2023 eindigen lopende afspraken over samenwerking op het gebied van digitalisering
overheden en de landelijke Krachtenbundeling. Samenwerking tussen Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen is echter van groot belang om gezamenlijk de implementatie
van (internationale/Europese) regelgeving en het inzetten op smart mobility-diensten
en -toepassingen voort te zetten, zoals ook in de Kamerbrief over het Digitaal Stelsel
Mobiliteitsdata is beschreven.42 De samenwerking zal dan ook worden gecontinueerd op in ieder geval data en digitalisering,
verantwoorde toelating van voertuigen, het aanjagen van het realiseren van hubs en
deelmobiliteit.
3. Moties en toezeggingen
3.1. N35 Wijthmen-Nijverdal
De motie van de leden Koerhuis en Van der Plas verzoekt de regering om samen met de
provincie Overijssel oplossingen te zoeken voor de N35 voor het najaars-MIRT, bijvoorbeeld
vervanging van bruggen naar voren halen en de omlegging om Mariënheem heen.43 Op dit moment resteert nog € 15 mln. aan budget vanuit het Rijk voor de MIRT-verkenning.
Het is duidelijk dat de meest gewenste maatregel, de rondweg om Mariënheem heen, niet
gerealiseerd kan worden uit dit budget; ook niet als de provincie eveneens € 15 mln.
bijdraagt uit haar oorspronkelijk toegezegde bijdrage van € 100 mln. De afspraak is
immers gebaseerd op een 50/50 financiële dekking en was altijd gebaseerd op de realisatie
van het zogenaamde BO MIRT-alternatief, dat ook voorziet in de rondweg om Mariënheem
heen.
Er zijn geen maatregelen die passen binnen het restbudget die op zichzelf voldoende
bijdragen aan de doelstellingen van het project. Voor vervanging en renovatie geldt
dat op dit moment geen urgente opgaven gesignaleerd zijn die eventueel vervroegd aangepakt
moeten worden. Uiteindelijk zal een aantal kunstwerken aangepast moeten worden om
de beoogde maatregelen mogelijk te maken, maar dit betreft in de meeste gevallen geen
vervanging van de kunstwerken. De procedure van de verkenning loopt nog. Mochten er
kansrijke oplossingsrichtingen gesignaleerd worden die in een eerder stadium gerealiseerd
kunnen worden, zal hierover het gesprek worden aangegaan.
3.2. N35 vertrouwen van de regio
De motie van het lid Krul verzoekt het kabinet op korte termijn duidelijkheid te verschaffen
over welke acties het kabinet gaat ondernemen om zich in te spannen het vertrouwen
van deze regio in de Rijksoverheid en IenW te herstellen.44 Specifiek over dit onderwerp zijn meerdere gesprekken geweest met de provincie Overijssel
onder meer op bestuurlijk niveau. Het herstellen van het vertrouwen is een complexe
opgave. In het verleden zijn diverse N35 projecten in deze regio vertraagd en dat
heeft het vertrouwen geschaad. Uit de gesprekken met de regionale partners blijkt
dan ook dat de beste manier om het vertrouwen van de inwoners van Mariënheem te herstellen,
de realisatie van de rondweg is. Dat is op dit moment niet mogelijk. Het restbudget
is niet voldoende om de rondweg te realiseren. Om het vertrouwen zoveel mogelijk te
herstellen zet IenW erop in om zoveel mogelijk projecten aan de N35 wél door te laten
gaan. Dit gaat dan over MeerVeilig 3 Wijthmen-Nijverdal, knooppunt Raalte en de N35
Nijverdal-Wierden. Voor knooppunt Raalte zijn afspraken gemaakt om het tekort te dekken.
Het tekort van ca. € 11 mln. wordt gedekt middels een herschikking van bestaande budgetten.
We doorlopen een volwaardige (MER-)procedure in de verkenning om tot een voorkeursalternatief
te komen. Het Rijk spant zich in om tegen die tijd het budget beschikbaar te stellen
om ook de voorkeursbeslissing te kunnen nemen, waar de rondweg Mariënheem onderdeel
van uitmaakt. Dit is onderdeel van de integrale besluitvorming.
3.3. Bodegravenboog
De motie van het lid Van der Molen c.s. verzoekt om een bod van de regio voor de Bodegravenboog
(het volledig maken van de aansluiting A12/N11) serieus te bezien en om in overleg
met de provincie en gemeente een routekaart op te stellen om binnen drie jaar een
veilige ongelijkvloerse fietsoversteek over of onder de op- en afritten van de N11
bij Bodegraven te realiseren.45Voor Rijk en regio is duidelijk dat de financiële middelen voor het realiseren van
de Bodegravenboog bij beiden ontbreken. Ten aanzien van de fietsoversteek is tijdens
het BO MIRT 2023 afgesproken dat de provincie met betrokkenheid van IenW (met name
het toetsen van het wegontwerp en de kostenraming) het gewenste wegontwerp van de
aansluiting (eindbeeld) zal laten ontwikkelen. Op basis van het eindbeeld kan de provincie
een veilige fietsverbinding/-oversteek ter plaatse laten ontwerpen, passend binnen
dit eindbeeld.
3.4. Ontsluiting Groningen Airport Eelde
Het Rijk en de provincie Drenthe zijn in overleg getreden over de besteding van het
taakstellend budget van € 6,5 mln. naar aanleiding van het amendement van de leden
Koerhuis en Van der Molen46 en de motie van de leden Koerhuis, Van der Molen en Graus47 over de aanleg van weginfrastructuur voor de ontsluiting van Groningen Airport Eelde.
Het budget voorziet in de aanleg van een verkeersveilige ontsluitingsweg voor het
nieuwe Business Park Bravo en een verkeersveilige aansluiting op de burgemeester J.G.
Legroweg door middel van een rotonde. Partijen streven eind 2024 hierover definitieve
afspraken te maken. Hiermee is invulling gegeven aan het amendement en de motie.
3.5. Ontsluiting Maastricht Aachen Airport (MAA)
Het Rijk en de provincie Limburg hebben afspraken gemaakt over de besteding van het
taakstellend budget van € 3,5 mln. naar aanleiding van het amendement van de leden
Koerhuis en Van der Molen48 en de motie van de leden Koerhuis, Van der Molen en Graus49 over de aanleg van weginfrastructuur voor de ontsluiting van Maastricht Aachen Airport.
Het Rijk heeft ingestemd met het plan van aanpak voor de ontsluiting van MAA. De bijdrage
wordt begin 2024 uitgekeerd aan de provincie Limburg. Hiermee is invulling geven aan
het amendement en de motie.
3.6. Instandhouding Zeelandbrug
De motie van het lid de Graaf verzoekt het kabinet in gesprek te treden met de provincie
Zeeland om te onderzoeken of en hoe het Rijk kan ondersteunen bij de instandhouding
van de Zeelandbrug.50 De provincie is in dit kader al gestart met de ontwikkeling van een «Gebiedsvisie
Midden Zeelandroute», waar de Zeelandbrug een onderdeel van is. In deze visie wordt
ook aandacht besteed aan de renovatie/vervanging van de Zeelandbrug. In het BO MIRT
is met de provincie gesproken over deze visie en het vervolg daarop. In 2024 neemt
het Rijk daarom vanuit meerdere departementen deel aan het vervolg van de scenariostudie
voor de Midden-Zeelandroute (Toekomstbeeld), worden de bereikbaarheidsopgave A58 Zuidwest
Walcheren-Vlissingen besproken en spannen Rijk en regio zich in om te komen tot een
concreet voorstel voor de regionale hinderaanpak. De resultaten worden geagendeerd
op het BO MIRT 2024.
3.7. Maatregelen wegverkeer bij werkzaamheden Haringvlietbrug
De motie van de leden Geurts en De Groot over de Haringvlietbrug verzoekt de regering
om bij monitoring te bezien of het mogelijk is de maatregelen voor het wegverkeer
te verlichten bijvoorbeeld met maatwerk in de spits, uitzonderingen voor hulpdiensten
en het ov of trajectcontrole, binnen de grenzen van wat veilig mogelijk is.51 De afgelopen tijd is gedurende de voorbereiding en realisatie van de renovatie van
de Haringvlietbrug uitvoering gegeven aan deze motie. De situatie voor het wegverkeer
als gevolg van de renovatie is voortdurend gemonitord. In afstemming met de omgeving
zijn maatregelen genomen om de hinder voor het wegverkeer te verlichten. Voorbeelden
daarvan zijn:
• Pendelbusjes tussen P+R-terreinen en de pont bij de Haringvlietbrug;
• OV- en hulpdiensten door de 2e Heinenoordtunnel;
• Extra inzet hulpdiensten om aanrijdtijden te borgen bij de Haringvlietbrug.
3.8. Versnellingsopties voor verkeersveiligheid en vervanging van bruggen, viaducten
en tunnels
De motie van het lid Koerhuis c.s. verzoekt de regering om een overzicht van versnellingsopties
voor verkeersveiligheid en vervanging van bruggen, viaducten en tunnels voor het najaars-MIRT
naar de Kamer te sturen.52 Daarnaast is tijdens het WGO Jaarverslagen IenW op 15 juni jl. (Kamerstuk 36 360 XII, nr. 10) toegezegd om de Kamer per brief te informeren over opties om de aanbestedingen voor
onderhoud aan infrastructuur van RWS te versnellen. Het uitgangspunt bij de programmering
van de instandhoudingsopgave voor RWS is het BKN. Daarbinnen maakt RWS de afweging
voor de programmering van het werk aan de hand van urgentie, efficiënte uitvoering,
maakbaarheid en hinderplanning. Als gevolg van de tekorten op de arbeidsmarkt kan
niet alles tegelijk. Ook moet het werk eerst in de markt worden gezet en dat kost
tijd. Daarnaast speelt stikstof mee voor in ieder geval een deel van de Vervanging
en Renovatie-opgave.
RWS gaat daarom de productie op instandhouding de komende jaren stapsgewijs verder
opvoeren. Dit is mogelijk door de extra middelen uit het coalitieakkoord en door de
eerder aan de Kamer aangekondigde schuif binnen het MF van aanleg naar instandhouding.
Om alle middelen zo goed mogelijk te benutten is voor instandhouding met RWS een achtjarige
afspraak gemaakt. Zo kan RWS doelmatiger en efficiënter werken. De programmering van
RWS tot en met 2026 wordt nu afgerond. Snelheid in de uitvoering wordt de eerste jaren
het best bereikt door bestaande afspraken stabiel te houden, zodat dit werk zonder
wijzigingen snel door kan gaan.
Met de transitieagenda «Op weg naar een vitale infrasector» is begin 2020 een transitie
in gang gezet door RWS. Op 1 juni jl. is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken
omtrent de ingezette transitie.53 Met name de portfolioaanpak kan mogelijk een belangrijke bijdrage leveren aan het
verhogen van de productie. Met deze aanpak wordt beoogd om pakketten van gelijksoortige
werkzaamheden collectief op de markt te zetten, om zo bundels te kunnen vormen van
bijvoorbeeld vervanging en renovatie van gelijkvormige bruggen. Over de wijze waarop
de instandhoudingsopgave op zowel de korte als langere termijn het meest efficiënt
kan worden gerealiseerd vindt intensief overleg met de markt plaats. Ook wordt de
totale planning van vervanging en renovatie en het grootschalig onderhoud voor de
komende acht jaar met de regio’s besproken, conform de eerdere toezegging aan de Kamer
om dit te doen.
3.9. Maaslijn
De punctualiteit en dienstverlening van de treinen op de Maaslijn moet beter voor
de duizenden reizigers die dagelijks reizen tussen Roermond en Nijmegen. Daarom werkt
IenW samen met de provincies Limburg, Gelderland, Noord-Brabant en ProRail hard aan
de opwaardering en verduurzaming van deze verbinding. Bij de projectbeslissing in
december 2021 was het beeld dat de kosten circa € 266 mln. zouden zijn en de maatregelen
eind 2024 opgeleverd konden worden. Eerder is de Kamer gemeld dat de gevolgen van
de oorlog in Oekraïne op de materiaalketen dusdanig groot zijn dat ProRail de aanbesteding
van het project Maaslijn had ingetrokken,54 en dat dit heeft geleid tot een nieuwe beoogde indienststellingsdatum van uiterlijk
2027.55 De financiële gevolgen waren op dat moment nog onduidelijk.
Wij zijn verheugd te melden dat de opdracht inmiddels definitief is gegund aan een
aannemer. Samen met ProRail en gedeputeerde Kuntzelaers van Limburg is de balans opgemaakt
en conform toezegging wordt de Kamer nu geïnformeerd. Met deze gunning door ProRail
blijft het project op koers om de werkzaamheden uiterlijk 2027 op te leveren. Naar
aanleiding van actuele inzichten heeft ProRail de kostenraming herijkt naar € 358 mln.
De provincies Limburg, Gelderland en Noord-Brabant en IenW hebben in het addendum
Maaslijn met elkaar afgesproken een reservering aan te leggen van € 346 mln. waarbij
eventuele meerkosten volgens het principe «samen uit, samen thuis» evenredig worden
gedeeld door de risicodragende opdrachtgevers het Rijk en de provincie Limburg. Om
de gunning mogelijk te maken is dat ook gebeurd. De extra Rijksbijdrage van ca. € 46 mln.
wordt gedekt uit het MF. De Kamer wordt met de Najaarsnota en de bijbehorende 2e suppletoire begroting nader hierover geïnformeerd.
Dat de opwaardering van de Maaslijn meer tijd kost dan eerder voorzien is vervelend
voor de reiziger en voor de verduurzamingsambities op het spoor, maar de gunning is
een belangrijke mijlpaal in de weg naar daadwerkelijke realisatie. Er moet nog een
berg werk verzet worden, die in goede samenwerking zal worden geklaard.
3.10. Keervoorziening station Harderwijk
De motie van het lid Van der Molen c.s. heeft gevraagd naar een keervoorziening bij
Harderwijk en wat daarin de logische eerstvolgende stap zou kunnen zijn.56 Een keervoorziening bij station Harderwijk zou een mooie stap bieden voor het verbeteren
van de 3e en 4e sprinterdienst tussen Harderwijk en Amersfoort. NS heeft deze dienst helaas sinds
de coronapandemie niet meer in dienst kunnen stellen, maar verwacht dat de groei van
reizigersstromen binnen niet al te lange tijd hier wel weer aanleiding toe zal geven.
Deze spitsdienst rijdt dan – net als voor de coronapandemie – als gevolg van beperkingen
in de infra alleen in de spitsrichting met passagiers (»s ochtends richting Amersfoort
en ’s middags richting Harderwijk) en rijdt bovendien leeg naar Nunspeet om aldaar
te keren. Ook kan de spitsdienst alleen de stations Harderwijk en Nijkerk bedienen.
Een eenvoudige keervoorziening in Harderwijk (tot ca. € 10 mln.) kan hier een verbetering
in betekenen, zodat deze spitsdienst in beide richtingen met passagiers kan rijden
en bovendien een extra stop kan maken naast Harderwijk en Nijkerk. Ook wordt de dienstregeling
robuuster waardoor eenvoudiger extra ritten kunnen worden toegevoerd. Een (waarschijnlijk)
meer toekomstbestendige keervoorziening vraagt onder meer om het opheffen van een
overweg en uit elkaar leggen van sporen waardoor de kosten fors kunnen oplopen.
Om meer over deze toekomstbestendigheid te zeggen is eerst een volledige corridorstudie
Utrecht-Amersfoort-Zwolle nodig. Met de regio is besproken dat zij liever inzetten
op de eenvoudige keervoorziening. Een eerste logische stap zou dan zijn een verkenning
te starten naar deze eenvoudige keervoorziening en te bezien of deze zo kan worden
aangelegd dat de meer toekomstbestendige keervoorziening niet onmogelijk wordt gemaakt.
Op dit moment kan echter, bij gebrek aan zicht op financiering van de uiteindelijke
realisatie van die keervoorziening, hiertoe geen opdracht worden verleend. Met deze
beantwoording wordt de motie als afgedaan beschouwd.
3.11. Toekomstbeeld spoorbrug Maastricht (onderdeel aanpak vaarweg Maastricht)
De motie van het lid De Hoop c.s. verzoekt de regering om geen onomkeerbare stappen
te zetten voordat alle mogelijkheden voor de spoorbrug zorgvuldig zijn onderzocht
en zijn besproken in de Maastrichtse gemeenteraad en de Tweede Kamer.57 Naar aanleiding hiervan is er door RWS en ProRail een toekomstbeeld over de spoorbrug
Maastricht opgesteld. In de MIRT-brief van het najaar van 2022 is aangegeven dat de
Kamer meer informatie zou ontvangen over de geboekte voortgang, echter was er meer
tijd nodig.58 Als bijlage bij deze brief is het rapport «Toekomstbeeld Spoorbrug Maastricht» te
vinden. Hierin zijn verschillende oplossingsrichtingen beschreven waarbij de sloop
van de spoorbrug en een nieuwe brug voor langzaam verkeer als meest kansrijke oplossing
wordt gezien. IenW zal samen met alle betrokken partijen in gesprek over het vervolg
en verdere uitwerking. Met de regio is afgesproken dit te agenderen op het BO Leefomgeving
van 2024.
3.12. Bereikbaarheid Arnhem/Nijmegen/Foodvalley met HOV-maatregelen en Fietsverbindingen
De Kamer heeft met de gewijzigde motie van het lid Minhas de regering verzocht om
uiteen te zetten hoe HOV-maatregelen en fietsverbindingen kunnen bijdragen aan de
bereikbaarheid van de Groene Metropoolregio Arnhem/Nijmegen en de regio Foodvalley,
en inzichtelijk te maken wat daarvoor nodig is.59 De regio heeft een eerste uitwerking opgeleverd met daarin vier fietsverbindingen
en twee HOV-maatregelen, die volgens hun een bijdrage leveren aan de bereikbaarheid
van beide regio’s. Deze uitwerking wordt nog bestudeerd door IenW. Hierbij zijn door
de regio ook de geschatte kosten en gevraagde bijdrage aan het Rijk beschreven. Echter
zijn er op dit moment geen vrij besteedbare middelen in het MF. De beschreven maatregelen
dienen nog verder onderzocht, verkend en te worden doorgerekend op effecten. Hierbij
dient ook aandacht te zijn voor het combineren en/of afzetten van de maatregelen tegen
maatregelen gericht op gedragsverandering (werkgeversaanpak, onderwijsaanpak) en flankerend
beleid zoals parkeerbeleid.
3.13. Validatie instandhoudingskosten spoor en ontwikkeling uitgesteld onderhoud
In het WGO Jaarverslagen IenW van 15 juni jl. is aan het lid Koerhuis toegezegd om
het PwC-onderzoek naar de validatie van de instandhoudingskosten voor het spoor te
sturen. Dit rapport treft u als bijlage bij deze brief. In dit rapport is ook aandacht
voor de ontwikkeling van het uitgesteld onderhoud. PwC heeft de validatie in opdracht
van IenW uitgevoerd in het kader van de periodieke herijking van de instandhoudingsbehoefte
van ProRail. De uitkomsten van de validatie worden betrokken bij de besluitvorming
over een nieuw basiskwaliteitsniveau voor de spoorweginfrastructuur vanaf 2026, waarover
de Kamer naar verwachting in het voorjaar van 2024 wordt geïnformeerd.
De conclusie van PwC is dat totale instandhoudingsbehoefte een realistische weergave
vormt van de benodigde middelen om het spoor bij gelijke prestaties in stand te houden.
Daarbij stelt PwC diverse correcties voor, die IenW en ProRail bij de eerstkomende
subsidieaanvraag 2024 zullen verwerken of waarover voor latere jaren nog nadere afspraken
moeten worden gemaakt. PwC concludeert tevens dat de werkwijze om tot de instandhoudingsbehoefte
te komen ten opzichte van hun onderzoek in 2019 op diverse punten verbeterd is. Bijvoorbeeld:
het periodiek rapporteren over de staat van de infra, betere kwaliteit van de areaalbasis,
verbeterde risico-inventarisatie en meer integrale afwegingen.
Tegelijkertijd doet PwC op enkele punten aanbevelingen waar ProRail nog verder kan
verbeteren. Deze aanbevelingen zien enerzijds op het explicieter vastleggen van gemaakte
afwegingen en uitgangspunten bij het opstellen van de instandhoudingsbehoefte en anderzijds
op het beter en integraler kijken naar de lange termijn maakbaarheid en de invulling
van de behoefte aan meer efficiency. IenW en ProRail gaan hierover in gesprek met
als doel voor de volgende periodieke herijking concrete verbeteringen door te voeren.
PwC concludeerde in de vorige validatie dat het uitgesteld onderhoud grotendeels weloverwogen
en bewust ontstaat om efficiënt te zijn (veel infra hoeft in de praktijk niet op de
theoretische levensduur vervangen te worden) en gaf als aanbeveling dit periodiek
te monitoren.60 IenW heeft PwC daarom gevraagd dit opnieuw te beoordelen. In de huidige rapportage
geeft PwC aan dat de omvang van het uitgesteld onderhoud nagenoeg stabiel is. Als
PwC inzoomt op enkele specifieke verstoringen aan de infrastructuur, dan ziet zij
daarin een lichte toename die een indicatie kan zijn van het mogelijk oplopen van
het achterstallig onderhoud; echter is hier meer onderzoek voor nodig. Conform de
aanbeveling in de rapportage blijft de toestand van het areaal gemonitord. Dit wordt
gedaan via de rapportage «Staat van de Infrastructuur» en periodieke externe validaties
op de instandhoudingsbehoefte. Te meer omdat de rapportage van PwC ook wijst op de
groeiende instandhoudingsbehoefte en uitdagingen die daarbij spelen zoals toenemende
vervoervraag, personeelskrapte en capaciteit op het spoor voor werkzaamheden.
3.14. Slimme niet-infra-maatregelen
Aan het lid Koerhuis is toegezegd dat de Kamer voor de begrotingsbehandeling 2024
een overzicht ontvangt van de investeringen in het verbeteren van de doorstroming,
waaronder spitsmijden.61 Om de bereikbaarheid te verbeteren zet IenW in op «de juiste mobiliteit op de juiste
plaats». Dat vraagt dat er zo optimaal mogelijk gebruik gemaakt wordt van de bestaande
infrastructuur. Daarom investeert IenW standaard in (slimme) niet-infra-maatregelen
als onderdeel van het MIRT-proces. Onderstaande lijst geeft een beeld, maar is geen
uitputtend overzicht. Veel niet-infra-maatregelen zitten verweven in programma’s van
andere partners zoals andere departementen of lokale overheden. Daarnaast wordt er
ook binnen de MIRT projecten ingezet op (slimme) kortetermijnmaatregelen, zoals het
kortetermijnpakket bij de A2 Deil-’s-Hertogenbosch-Vught of de verkeersdoorstroming
op de ringen van Amsterdam, Rotterdam/Den Haag, Utrecht en Eindhoven.
Niet-infra-maatregelen IenW:
• Mobiliteitspakketten Woningbouw en Mobiliteit;
• Meerjarige Uitvoeringagenda Fiets;
• Goederenvervoercorridors (logistiek makelaars, CTC);
• Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit;
• Programma Veilige, Slimme en Duurzame mobiliteit (diverse maatregelen). Op hoofdlijnen
richt de integrale mix aan maatregelen zich op: hinder-aanpak, fietsstimulering, smart
mobility en digitalisering, duurzame mobiliteit parkeren, doelgroepen-, onderwijs-
en werkgeversaanpak, deelmobiliteit, hubs en logistiek
• Invoering Zero-Emissie (bus, reinigingsvoertuigen, doelgroepenvervoer, hubs, stadslogistiek);
• Strategisch Plan Verkeersveiligheid;
• 5G-Blueprint;
• Dutch Metropolitan Innovations (DMI);
• Slimme, korte termijnmaatregelen binnen de MIRT projecten (bijv. gedragsmaatregelen,
smart mobility, verkeersmanagement, netwerkoptimalisaties en kleine infrastructurele
maatregelen, zoals extra spitsstroken, extra wisselstroken en een betere configuratie
van op- en afritten);
• Slimme, korte termijnmaatregelen binnen de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s
SBaB, U Ned, MoVe en SmartWayz.
3.15. City Deal Fietsen voor iedereen
In het CD Actieve Mobiliteit van 9 maart jl. (Kamerstuk 31 305, nr. 399) is aan de leden Bouchallikht, Van Ginneken en Van der Graaf toegezegd dat de voortgang
van de City Deal «Fietsen voor iedereen» in het najaar van 2023 gedeeld wordt. Op
9 oktober jl. hebben 25 organisaties de City Deal bekrachtigd. Het doel van deze City
Deal is dat zoveel mogelijk mensen kunnen en gaan fietsen. Hiervoor werken IenW, BZK,
VWS, gemeenten, maatschappelijke partners en bedrijven gericht samen. Dit moet zorgen
voor toegang tot een goed functionerende, veilige en passende fiets en de vaardigheden
om veilig te kunnen fietsen. De dealtekst «City Deal Fietsen voor Iedereen» is als
bijlage toegevoegd.
De City Deal draagt bij aan de ambitie «Bereikbaarheid voor iedereen». Met dit onderwerp
streven we ernaar dat basisvoorzieningen en werk bereikbaar zijn voor alle inwoners
van Nederland, zodat iedereen kan deelnemen aan de maatschappij. Deze City Deal regelt
de uitvoering van projecten en de kennis over een werkende aanpak, projectbudget en
uitvoeringscapaciteit. Projecten die inzetten op het hebben van fietsen en het kunnen
fietsen. De uitvoering van de projecten ligt bij gemeenten, provincies en maatschappelijke
partners. IenW coördineert deze City Deal en stuurt op de voortgang en het borgen
van de uitkomsten. De resultaten en inzichten worden breed gedeeld met partijen buiten
de City Deal, zodat ook zij met het onderwerp aan de slag kunnen.
3.16. Werkwijzer MBKA bij MIRT-verkenningen
In relatie tot o.a. de vorig jaar ingediende moties door de leden Van Ginneken62 en Kröger63 wordt er gewerkt aan een update van de werkwijzer MKBA bij MIRT-verkenningen. Zoals
eerder is aangegeven tijdens het Tweeminutendebat Verkeersveiligheid en wegen van
13 april jl. en in een Kamerbrief is de herziening in uitvoering.64 De nieuwe werkwijzer zal voor het zomerreces van 2024 worden opgeleverd.
3.17. Sidekicks van gedeputeerden voor de herprioritering van het MF
Aan het lid Van Ginneken is tijdens het CD MIRT van 5 juli jl. (Kamerstuk 36 200 A, nr. 99) toegezegd in het licht van de mobiliteits- en bereikbaarheidsvraagstukken om met
de regio’s in gesprek te gaan over de mogelijkheid tot het aanstellen van «sidekicks»
van de gedeputeerden die zich bezig kunnen houden met de praktische bereikbaarheidsaspecten
van de gepauzeerde projecten. In een gesprek met regionale bestuurders bleek men hier
geen meerwaarde in te zien. Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging.
3.18. Voortgang herplantingsplicht bomen
In de MIRT-brief van 15 december 2021 is er voor het eerst gerapporteerd over de herbeplantingsplicht
op grond van de Wet natuurbescherming die geldt bij infrastructurele werken.65 Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Schonis c.s.66 In deze MIRT-brief wordt over de stand van zaken over het jaar 2022 gerapporteerd.
Het kappen van bomen wordt gemeld bij het bevoegd gezag; dit is veelal de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO). De compensatieopgave wordt vervolgens berekend en
uitgedrukt in hectares. Het afgelopen jaar is de registratie verder opgeschoond en
afgestemd met RVO. De gerapporteerde omvang is daardoor en als gevolg van uitgevoerde
herbeplanting en nieuwe projecten afwijkend van de vorige opgave. De herbeplantingsopgave
ziet er per 1 januari 2023 als volgt uit:
• De herbeplantingsopgave voor RWS bedraagt 602 hectare. Voor ca. 307 hectare daarvan
is inmiddels de wettelijke termijn voor herbeplanting verstreken. RWS is in overleg
met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de mate waarin door
RWS onverplicht aangeplante bomen (in totaal ca. 545 hectare) als invulling van de
herplantplicht kunnen worden gezien en beziet op welke wijze daaraan verder gevolg
kan worden gegeven.
• Wat de feitelijke herplantingsopgave voor ProRail is en of deze binnen of buiten de
wettelijke termijn hebben plaatsgevonden, wordt momenteel verder onderzocht. Doelstelling
is de wettelijke herplant in 2024 volledig in beeld te krijgen. Ook is verbetering
van het proces in gang gezet van registratie en herplant om aan de wettelijke verplichtingen
te voldoen. Hierover is ProRail in gesprek met het bevoegd gezag en gecontracteerde
aannemers. Voor het komend plantseizoen wordt een eerste tranche aan herplant vanuit
beheer en onderhoud voorbereid.
4. Tot slot
We blijven werken aan de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid van Nederland.
Uitgangspunt daarbij is samenwerken met de MIRT-regio’s en in overleg met de Kamer
en we gaan dan ook graag met de Kamer in gesprek tijdens het Notaoverleg MIRT.
In het voorjaar van 2024 vinden de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving plaats. Over
de uitkomsten hiervan wordt de Kamer zoals gebruikelijk per brief geïnformeerd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties