Brief regering : Fiche: Richtlijnvoorstel snellere en veiligere vermindering teveel ingehouden bronbelasting (‘FASTER’)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3748 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 augustus 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Digitale Euro (Kamerstuk 22 112, nr. 3747)
Fiche: Richtlijnvoorstel snellere en veiligere vermindering teveel ingehouden bronbelasting
(«FASTER»)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Richtlijnvoorstel snellere en veiligere vermindering teveel ingehouden bronbelasting
(«FASTER»)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Richtlijn van de Raad betreffende een snellere en veiligere vermindering
van te veel ingehouden bronbelasting
b) Datum ontvangst Commissiedocument
19 juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 0187
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52023PC0324 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2023) 215, 216, 217
f) Behandelingstraject Raad:
Raad Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie:
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis:
Art 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad:
Eenparigheid
j) Rol Europees Parlement:
Raadpleging
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) stelt een richtlijn voor die als doel
heeft procedures voor het verminderen van overtollige bronbelasting te harmoniseren
en te versnellen. Deze richtlijn maakt onderdeel uit van een breder pakket van maatregelen
om de werking van de kapitaalmarktunie te verbeteren. Het voorstel ziet op bronbelasting
die in grensoverschrijdende situaties is ingehouden ter zake van aandelen en obligaties
die publiekelijk worden verhandeld.1 Overtollige bronbelasting kan voorkomen wanneer het bedrag aan ingehouden bronbelasting
door toepassing van het nationale tarief voor deze bronbelasting in grensoverschrijdende
situaties hoger is dan het bedrag aan bronbelasting dat op basis van een belastingverdrag
of specifieke nationale regeling zou zijn toegepast.
De individuele verminderingsprocedures van lidstaten worden door beleggers als omslachtig,
duur en langdurig ervaren en lidstaten kennen zeer uitlopende voorwaarden en formaliteiten.
Dit belemmert beleggers uit lidstaten en beleggers in derde landen bij het doen van
investeringen in Europese bedrijven, wat nadelig is voor het concurrentievermogen
van de interne markt. Tegelijkertijd is gebleken dat de huidige procedures misbruikgevoelig
zijn.2 De richtlijn heeft als doel verminderingsprocedures te harmoniseren, te versnellen
en daarnaast om deze bestendiger te maken tegen dit misbruik.
Onder de reikwijdte van het richtlijnvoorstel vallen grensoverschrijdende betalingen
van dividenden op aandelen die publiekelijk worden verhandeld. Lidstaten kunnen ervoor
kiezen om de maatregelen uit het richtlijnvoorstel ook toe te passen ter zake van
de bronbelasting op rente op obligaties die publiekelijk worden verhandeld.3
Om het doel van de richtlijn te bereiken, stelt de Commissie een snelle teruggaafprocedure
en een procedure ter vermindering van bronbelasting aan de bron voor. Bij de versnelde
teruggaafprocedure dient teruggaaf van te veel betaalde bronbelasting te geschieden
binnen 25 kalenderdagen nadat alle benodigde informatie ten aanzien van de teruggaafverzoeken
is ingediend. Bij te late teruggaaf wordt vanaf de 26e dag (belasting)rente vergoed door de lidstaat. Bij vermindering aan de bron wordt
direct het verlaagde bronbelastingtarief toegepast. Lidstaten kunnen ervoor kiezen
om één van beide, allebei of een combinatie van de twee procedures te implementeren,4 zolang iedere belegger toegang heeft tot één van de procedures. Mocht een belegger
geen gebruik kunnen maken van de in de richtlijn opgenomen verminderingsprocedures,
dan dient deze nog wel toegang te hebben tot de bestaande, nationale verminderingsprocedures.
Toegang tot de verminderingsprocedures uit de richtlijn moet worden ontzegd wanneer
sprake is van een misbruikvermoeden. Dit vermoeden bestaat wanneer de belegger het
aandeel waarop het dividend wordt uitgekeerd twee dagen voor de ex-dividenddatum verkrijgt,
of wanneer er op deze
datum een financiële regeling5 ten aanzien van het aandeel bestaat die niet is afgewikkeld, verlopen of anderszins
is beëindigd. Ter simplificatie en om kleine beleggers te ontzien, bestaat er een
doelmatigheidsdrempel die inhoudt dat er geen misbruikvermoeden bestaat wanneer de
belegger minder dan € 1.000 aan dividend per aandelenklasse6 ontvangt. Het richtlijnvoorstel schrijft voor om informatie omtrent deze misbruikvermoedens
ook in de bestaande, nationale procedure op te vragen.
Om toegang te hebben tot de procedures uit het richtlijnvoorstel, moeten beleggers
gebruik maken van een gecertificeerde financiële intermediair (een door de richtlijn
geïntroduceerd begrip, hierna: GFI). Beleggers moet de GFI autoriseren om namens hen
vermindering te verzoeken. Deze GFIs moeten zich aanmelden in een nationaal register.
Dit register is publiekelijk toegankelijk. Deze registratie is verplicht voor grote
banken en voor centrale effectenbewaarinstellingen. Overige financiële intermediairs
mogen zich registreren mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Wanneer deze intermediairs
niet meer aan de voorwaarden voldoen, de verplichtingen van het richtlijnvoorstel
niet naleven of hiertoe verzoeken, worden deze uit het register verwijderd.
Bij een snelle teruggaafprocedure moeten GFIs binnen 25 dagen na betaling van het
dividend een verzoek tot teruggaaf indienen en hierbij bepaalde informatie verstrekken.
Dit betreft de volgende informatie: de jurisdictie waar de uiteindelijk gerechtigde
is gevestigd, het toepasselijke belastingtarief, gegevens over het dividend, het bedrag
aan teveel betaalde belasting en een verklaring van de belegger. De belegger dient
te verklaren uiteindelijk gerechtigd te zijn tot het dividend of de rente en niet
betrokken te zijn bij een financiële regeling ten aanzien van het aandeel dat niet
is afgewikkeld, verlopen of anderszins beëindigd. Een GFI dient deze informatie te
verifiëren.
Lidstaten mogen toegang tot de verminderingsprocedure weigeren wanneer niet alle financiële
intermediairs in een betalingsketen tussen het beursgenoteerde bedrijf en de uiteindelijk
gerechtigde in het nationale register zijn opgenomen en de informatie die hierdoor
ontbreekt, niet aangeleverd wordt door een andere GFI in de keten. Een GFI die zich
niet houdt aan zijn verplichtingen, kan civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld
voor de te weinig afgedragen dan wel teveel teruggevraagde bronbelasting.
Om de woonplaats van een belastingplichtige in de EU vast te kunnen stellen, stelt
het richtlijnvoorstel een elektronische woonplaatsverklaring voor. Wanneer een inwoner
een elektronische woonplaatsverklaring aanvraagt, moet de lidstaat deze binnen een
dag kunnen afgeven en is deze in principe minimaal geldig voor het kalenderjaar van
aanvraag. Deze elektronische woonplaatsverklaring moet erkend worden door andere lidstaten.
Het is voor lidstaten mogelijk om de elektronische woonplaatsverklaring tevens te
gebruiken voor andere doelen dan dit richtlijnvoorstel.
De Commissie stelt voor dat de richtlijn 31 december 2026 in nationale wetgeving geïmplementeerd
moet zijn en de bepalingen vanaf 1 januari 2027 door de lidstaten toegepast worden.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft drie beleidsopties verkend. De eerste optie is de implementatie
van een elektronische woonplaatsverklaring en een geharmoniseerde rapportagestandaard.
De tweede optie is de implementatie van een verlaagd tarief aan de bron. De derde
optie is de implementatie van een verlaagd tarief aan de bron en/of een versnelde
teruggaafprocedure. Hierbij geldt tevens dat de elektronische woonplaatsverklaring
en een geharmoniseerd rapportagestandaard wordt geïmplementeerd.
De Commissie heeft geconcludeerd dat de derde optie de beste keuze is. Deze optie
zorgt voor snellere, simpelere en meer gedigitaliseerde procedures aan de ene kant
en verkleint de kans op misbruik, omdat lidstaten de mogelijkheid krijgen om een ex
ante beoordeling te maken in teruggaafprocedures. Deze optie is uitgewerkt in het
richtlijnvoorstel.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet is een groot voorstander van de beleidsdoel van het richtlijnvoorstel:
procedures voor het verminderen van overtollige bronbelasting te harmoniseren en te
versnellen en het tegengaan van misbruik van deze verminderingsprocedures; dit draagt
bij aan de versterking van de kapitaalmarktunie. Het kabinet hecht groot belang aan
de verdieping van de Europese kapitaalmarktunie omdat dit bijdraagt aan duurzame economische
groei en financiële stabiliteit.7 Door harmonisering van het regelgevend kader kunnen kapitaalmarkten in de EU zich
verder ontwikkelen en toegankelijker en aantrekkelijker worden voor beleggers en voor
bedrijven die voor investeringen kapitaal willen aantrekken. Het faciliteren van grensoverschrijdende
beleggingen acht het kabinet in dit kader van belang, omdat het mobiliseren van privaat
kapitaal noodzakelijk is voor de benodigde investeringen in innovatie en verduurzaming
van de reële economie. Dit komt bovendien het concurrentievermogen van de EU ten goede.
In Nederland wordt dividendbelasting geheven van degene die gerechtigd is tot de opbrengst
van aandelen in een vennootschap die in Nederland is gevestigd. Deze gerechtigde wordt
geduid met het begrip «opbrengstgerechtigde». De opbrengstgerechtigde kan een (in
Nederland of in het buitenland woonachtige of gevestigde) natuurlijk persoon of een
lichaam zijn. De dividendbelasting wordt ingehouden door het in Nederland gevestigde
lichaam dat de opbrengst uitkeert aan de opbrengstgerechtigde. Het tarief op basis
van de nationale wet is 15% van de opbrengst. De Nederlandse wet kent verschillende
regelingen op grond waarvan deze ingehouden dividendbelasting kan worden gemitigeerd.
Dit kan in de vorm van een verrekening, vrijstelling, teruggaaf of vermindering van
dividendbelasting. Nederland kent zelf al goedwerkende processen voor zowel een procedure
voor de teruggaaf van belasting als een vermindering aan de bron. Deze procedures
gelden voor zowel ingezetenen van de Europese Unie als derde landen.8
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over het doel van het richtlijnvoorstel welke volgt uit een
mededeling van de Europese Commissie ten aanzien van het tweede actieplan kapitaalmarktunie
uit 2020.9 Door dit voorstel wordt grensoverschrijdend kapitaalbezit beter gefaciliteerd, wat
leidt tot diepere kapitaalmarkten die weer kunnen bijdragen aan economische groei
en financiële stabiliteit. Het doel van de kapitaalmarktunie is om kapitaal en investeringen
eenvoudiger tussen lidstaten te laten circuleren, zodat burgers, beleggers en bedrijven
daarvan kunnen profiteren, ongeacht waar zij zich bevinden. Het tweede actieplan bevordert
de financiële en economische integratie in de EU door betere integratie en ontwikkeling
van nationale kapitaalmarkten, het wegnemen van barrières voor grensoverschrijdend
beleggen en het verbeteren van de toegang voor bedrijven en investeerders tot kapitaalmarkten.
Dit stelt bedrijven beter in staat innovatie, groei en verduurzaming te financieren,
en biedt consumenten kansen om hun (lange termijn) financiële doelen te behalen.
De reikwijdte van het richtlijnvoorstel acht het kabinet beperkt. Deze is enkel van
toepassing op bronbelastingen ingehouden op beursgenoteerde dividenden en optioneel
voor bronbelastingen op rentebetalingen op publiek verhandelbare obligaties. De problematiek
binnen de Europese kapitaalmarkten ten aanzien van (teruggaaf)procedures voor bronbelastingen
is breder. Denk hierbij aan bronbelastingen op groepsleningen, royalty’s en overige
dividenden. Voor een goedwerkende kapitaalmarktunie vormen trage, complexe en uiteenlopende
procedures op dezelfde wijze een belemmering. Het kabinet wil zich inzetten om de
reikwijdte in de onderhandelingen aan te stippen.
Het kabinet is tevens positief over de wijze waarop het richtlijnvoorstel beoogt om
fraude en misbruik met de bronbelastingprocedures te bestrijden. Deze wijze is in
lijn met de aanbevelingen van het rapport van de EAEM.10 In dit rapport wordt als één van de mogelijke oplossingen verwezen naar het TRACE-systeem
van de OESO.11 Het richtlijnvoorstel komt deels overeen met dit systeem, maar gaat in de misbruikbestrijding
verder door de misbruikvermoedens op te nemen.
Het kabinet voorziet een aantal zaken die het richtlijnvoorstel voor de uitvoering
complex maken. De complexiteit bestaat voornamelijk uit de ontwikkeling van de ICT-ondersteuning,
bijvoorbeeld een nieuw systeem om de elektronische woonplaatsverklaring te verstrekken.
Ook moet een nationaal register voor GFIs worden ontwikkeld. Het afgeven van een elektronische
woonplaatsverklaring binnen één dag is een grote afwijking van het huidige proces
waar ongeveer zes weken nodig zijn om de juistheid van de gegevens te controleren.
Het kabinet zal zich inzetten om de periode van één dag te verlengen of om een andere
werkbare oplossing te zoeken om de juistheid van de elektronische woonplaatsverklaring
te bewerkstellen.
Het voorstel geeft aan dat iedere lidstaat een nationaal register moet oprichten waarin
GFIs zich registreren om in deze lidstaat toegang te hebben tot de verminderingsprocedure.
Het kabinet wil zich tijdens de onderhandelingen inzetten om de uitvoeringslast van
het ontwikkelen van een dergelijk nationaal register voor GFIs zoveel mogelijk te
beperken.
Hiernaast zal een bevoegde autoriteit toezicht moeten houden op de GFIs en de juistheid
van de procedures. Deze autoriteit zou steekproefsgewijs bij GFIs de correctheid van
de verzoeken moeten onderzoeken. Op dit moment is het niet mogelijk om in te schatten
hoeveel GFIs zich in het nationale register zullen registreren, verplicht of vrijwillig.
Het betreft zowel binnenlandse als buitenlandse GFIs wanneer deze in Nederlandse beursgenoteerde
aandelen handelen. Het daadwerkelijk aantal GFIs zal uiteindelijk bepalend zijn voor
het beslag dat op de toezichtcapaciteit wordt gelegd. Het kabinet zal de benodigde
capaciteit monitoren met de uitvoeringsinstanties.
In paragraaf 7 wordt nader ingegaan op de implicaties voor de uitvoering en/of handhaving.
Het kabinet beoordeelt de uitvoerbaarheid van dit richtlijnvoorstel als uitdagend
voor de Belastingdienst.
De GFIs zijn, onder omstandigheden, civiel aansprakelijk voor te veel geclaimde vermindering.
Het kabinet wil nader onderzoeken of er tevens andere mogelijkheden zijn om de te
veel geclaimde vermindering door GFIs terug te vorderen, bijvoorbeeld door tevens
de optie te hebben om een naheffingsaanslag aan belastingplichtige op te leggen waarna
de betrokken GFI langs publieke weg bij beschikking aansprakelijk wordt gesteld voor
deze belastingschuld.
Tevens brengt het voorstel additionele regeldruk op GFIs. Deze instellingen worden,
in bepaalde gevallen, verplicht om zich te registreren en worden verantwoordelijk
voor de rapportage over dividenden, de uiteindelijk gerechtigden en eventueel misbruik.
Tegelijkertijd levert de harmonisatie van de procedures en van de rapportageverplichtingen
naar verwachting een grote kostenbesparing op voor deze financiële instellingen, die
de huidige teruggaveprocedures in de EU als barrière voor grensoverschrijdende investeringen
bestempelen. Het is hierbij van belang dat er een evenwicht bestaat tussen de additionele
regeldruk tegenover de kostenbesparingen. Om de regeldruk zo laag mogelijk te houden,
is het van belang dat de procedures tussen lidstaten, de gehanteerde definities en
gevraagde informatie voldoende helder en eenparig zijn. Waar mogelijk zouden deze
procedures zo veel mogelijk te automatiseren moeten zijn. Om dit te bewerkstelligen
wil het kabinet zich inzetten om de gehanteerde begrippen in het richtlijnvoorstel
uniform, helder en werkbaar te definiëren.
De richtlijn kent een evaluatiebepaling die afwijkt van de Comitologieverordening.12 Het kabinet acht het van belang dat de richtlijn geëvalueerd wordt, echter in het
voorstel zijn de aan te leveren informatie, het format en de voorwaarden nog niet
gedefinieerd. Het kabinet zal bepleiten dat er invulling gegeven wordt aan de wijze
waarop de evaluatie plaatsvindt, binnen welke kaders en dat deze in lijn moet zijn
met de Comitologieverordening.
Het richtlijnvoorstel brengt tevens mogelijk een verplichting met zich tot de verwerking
van persoonsgegevens. Deze dient plaats te vinden in overeenstemming met de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG), richtlijn Gegevensbescherming, opsporing en
vervolging13 en met de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens
(resp. artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
Het kabinet geeft nadrukkelijk aandacht aan de wijze waarop de voorstellen van de
Commissie zich verhouden tot de genoemde wetgeving en jurisprudentie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het kabinet verwacht dat veel lidstaten overwegend positief zullen oordelen over de
doelen die de Commissie met het pakket wil bereiken omdat het aansluit bij de Raadsconclusies
van 1 december 2020 waarin het belang van de verdieping van de kapitaalmarktunie,
het mobiliseren van privaat kapitaal en het versimpelen van teruggaveprocedures voor
bronbelasting, rekening houdend met bestaande initiatieven zoals het TRACE-systeem
van de OESO worden benadrukt.14
Het Europees Parlement heeft zich tot dusverre nog niet uitgesproken over de voorgestelde
wijzigingen, maar steunt de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie met onder meer aandacht
voor het wegnemen van barrières volgend uit nationale fiscale regelgeving, daarbij
aansluitend bij het reeds gedane werk door de OESO.15 Het is nog niet bekend wie de rapporteur is.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de EU is positief.
De Europese Commissie baseert de voorgestelde richtlijn op artikel 115 van het VWEU.
Op grond van dit artikel is de EU bevoegd om richtlijnen vast te stellen voor de onderlinge
aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke
rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt.
Het kabinet acht dit de juiste rechtsbasis. De EU heeft een gedeelde bevoegdheid op
het gebied van belastingen die rechtstreeks invloed hebben op de interne markt (artikel 4,
lid 2, sub a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit van het voorstel is positief. Het
voorstel heeft tot doel het harmoniseren en versnellen van procedures tot vermindering
van dubbel betaalde bronbelasting bij investeringen in beursgenoteerde bedrijven;
hierdoor wordt de kapitaalmarktunie versterkt. Door deze processen te harmoniseren,
wordt grensoverschrijdend investeren in en binnen de EU versimpeld, efficiënter en
toegankelijker voor (retail)beleggers. Tegelijkertijd worden er voorstellen gedaan
om de procedures misbruikbestendiger te maken. Ter realisatie van de doelstellingen
is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd. Eén van de aanleidingen voor het richtlijnvoorstel
zijn de verschillende procedures die tussen lidstaten bestaan. De grensoverschrijdende
aard van dit probleem maakt dat harmonisatie hiervan onvoldoende op initiatief van
de lidstaten zelf op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt.
Een aanpak op EU-niveau is daarom aangewezen. Bovendien wordt door optreden op EU-niveau
het gelijke speelveld gewaarborgd en de kapitaalmarktunie versterkt. Om deze redenen
is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft
als doel het harmoniseren en versnellen van procedures tot vermindering van overtollige
bronbelasting bij investeringen in beursgenoteerde bedrijven. Dit doel wordt bereikt
door de voorgestelde procedures te implementeren. Tegelijkertijd tracht het richtlijnvoorstel
misbruik van deze procedures te voorkomen. Dit wordt bereikt door toegang tot de procedures
te weigeren wanneer er een vermoeden van misbruik is of als er sprake is van een niet-gecertificeerde
intermediair.
Het kabinet is van mening dat het richtlijnvoorstel geschikt is voor beide doelstellingen
omdat de problematiek bestaat uit enerzijds de verschillen tussen de procedures van
lidstaten. Een geharmoniseerde procedure zoals dit richtlijnvoorstel beoogt, neemt
dit probleem weg. Anderzijds zijn bestaande procedures fraudegevoelig gebleken, een
nieuw systeem zou dit zoveel mogelijk moeten voorkomen. Het kabinet acht de voorgestelde
maatregelen daartoe ook niet verder gaan dan noodzakelijk. Zo biedt het voorstel de
lidstaten bijvoorbeeld de ruimte om één van beide, allebei of een combinatie van de
twee voorgestelde procedures te implementeren, zolang iedere belegger maar toegang
heeft tot één van de procedures.
Het richtlijnvoorstel vraagt van zowel overheden als van private partijen investeringen
in zowel IT-infrastructuur als in mankracht. De baten van deze uitvoeringslasten moeten
opwegen tegen de kosten ervan. Het kabinet kijkt daarbij naar zowel de uitvoeringslasten
voor bevoegde autoriteiten als voor het bedrijfsleven. Het kabinet acht dat de baten
van de maatregelen opwegen tegen de kosten ervan en meent daarom dat het voorstel
ook op dit punt niet verder gaat dan nodig om het voorgestelde doel van het voorstel
te bereiken. Dit wordt nader uitgewerkt onder paragraaf 5.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
In deze richtlijn worden geen voorstellen gedaan die financiële gevolgen hebben voor
de EU-begroting. Indien er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting, is het kabinet
van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de
Raad afgesproken financiële kaders van 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
De kosten van het voorstel bestaan uit de implementatie van de elektronische woonplaatsverklaring
en de implementatie van het rapportagesysteem. Het voorstel leidt mogelijk ook tot
meer teruggaveverzoeken. Dit aantal is naar verwachting beperkt omdat de Nederlandse
teruggaafprocedures, verminderingsprocedures en regelingen met onder ander grote gemachtigden16 zeer efficiënt werkt. Een eventuele toename van het aantal teruggaveverzoeken is
daarnaast niet lastenrelevant omdat het recht op teruggaaf niet uitgebreid wordt.
De Europese Commissie schat de totale kosten voor de autoriteiten in de gehele Europese
Unie ten aanzien van de elektronische woonplaatsverklaring op 4,9 tot 54 miljoen euro
incidentele ontwikkelkosten en op 0,97 tot 10,8 miljoen euro jaarlijkse kosten.
De Europese Commissie schat de totale kosten voor de autoriteiten in de gehele Europese
Unie ten aanzien van het rapportagesysteem op 18,2 miljoen euro incidentele ontwikkelkosten
en op 3,5 miljoen euro jaarlijkse kosten.
Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke
departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het richtlijnvoorstel zal tot nieuwe regels voor GFIs leiden, maar in vergelijking
met de huidige procedures juist de administratieve lasten verlagen. Het richtlijnvoorstel
beoogt onder meer om de regeldruk voor burger en belegger te verminderen. Voor de
burger en belegger wordt geschat dat het leidt tot een kostenbesparing van € 5,17 miljard
voor investeringen in de gehele Europese Unie. Het grootste deel van dit bedrag bestaat
uit vermindering van dubbele belasting. Het is op dit moment niet in te schatten welk
deel hiervan op Nederland ziet.
De Nederlandse verminderingsprocedures en regelingen werken zeer efficiënt. De verwachting
is daarom dat het aantal verzoeken slechts beperkt zal toenemen. Van de € 5,17 miljard
ziet ongeveer € 409 miljoen op kostenbesparing voor EU beleggers die zien op de procedures.
GFIs, binnen de EU als ook daarbuiten, hebben enerzijds implementatiekosten die geraamd
worden op 75,9 miljoen euro door de Europese Commissie. De jaarlijks terugkerende
kosten worden geschat op 13 miljoen euro. Anderzijds leidt het voorstel tot een geschatte
kostenbesparing bij deze GFIs van ongeveer 13,5 miljoen euro.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Door het voorstel kunnen beleggers efficiënter grensoverschrijdend beleggen en daarmee
de EU-kapitaalmarkten verdiepen door meer privaat kapitaal te mobiliseren. Dit zal
bijdragen aan eerlijkere concurrentieverhoudingen binnen de EU en de EU als geheel
aantrekkelijker maken voor beleggers. Het voorstel van de Europese Commissie zal naar
verwachting niet tot een verslechtering van het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat
leiden. Het richtlijnvoorstel zal, door meer en beter beschikbaar kapitaal voor investeringen
in innovatie en verduurzaming in de EU naar verwachting tot een betere concurrentiekracht
van de reële economie en dus vestigingsklimaat leiden. Nederlandse evenals Europese
bedrijven zullen makkelijker kapitaal kunnen aantrekken wanneer belemmeringen voor
beleggers om in deze bedrijven te investeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het
voorstel biedt dezelfde mogelijkheden voor EU beleggers als voor niet-EU beleggers,
evenals voor EU GFIs en niet-EU GFIs. De geopolitieke aspecten, anders dan de verdieping
van de kapitaalmarktunie, zijn beperkt.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het richtlijnvoorstel heeft mogelijk tot gevolg dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
de Invorderingswet 1990 en de Wet dividendbelasting 1965 zullen moeten worden gewijzigd.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen (ex artikel 291
VWEU) vast te stellen voor de praktische formats die nodig zijn voor de standaardisering
van de woonplaatsverklaring en de technische protocollen hieromtrent, de rapportage
van GFIs aan de belastingdiensten, de gestandaardiseerde formulieren die ingevuld
moeten worden voor de versnelde teruggaafprocedure en de aan te leveren informatie
voor de evaluatie van de richtlijn. De Commissie heeft deze in bijlagen 1 en 2 een
voorstel gedaan voor de inhoud van deze regelingen.
De toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie is mogelijk, omdat het geen essentiële
onderdelen van de basishandeling betreft. Verder is het wenselijk om deze uitvoeringsbevoegdheden
toe te kennen, omdat op deze manier op relatief snelle en flexibele (mocht dat nodig
zijn) wijze de formats kunnen worden vastgesteld. Het kabinet kan instemmen met de
keuze voor uitvoeringshandelingen (i.p.v. delegatie), omdat het gaat om de tenuitvoerlegging
van de voorgestelde richtlijn volgens uniforme voorwaarden.
In het voorstel is uiteengezet dat de meeste uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011.
Dit ligt voor de hand, omdat het gaat om uitvoeringsbevoegdheden die zien op de belastingheffing,
waarvoor de onderzoeksprocedure op grond van artikel 2, lid 2, sub b, onder v, van
Verordening 182/2011 van
toepassing is. Wat betreft de bevoegdheid tot het vaststellen van uitvoeringshandelingen
in het kader van de evaluatie van de richtlijn gaat het voorgaande niet op. Bij die
bevoegdheid is namelijk niet aangegeven met welke comitéprocedure de uitvoeringshandeling
wordt vastgesteld, hetgeen erop lijkt te duiden dat de Commissie hier een zelfstandige
uitvoeringsbevoegdheid voorstelt. Bij zo’n zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid hebben
de lidstaten geen rol. Het kabinet is geen voorstander van deze zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid
in afwijking van de Comitologieverordening. Het kabinet zal ervoor pleiten om een
evaluatiebepaling in te voeren die in lijn is met de Comitologieverordening en waarbij
de comitologieprocedure wordt toegepast overeenkomstig de Comitologieverordening.
Volgens het kabinet zou de onderzoeksprocedure voor de hand liggen (artikel 2, lid 2,
sub a, in samenhang met artikel 5 van de Comitologieverordening). Het is verder onduidelijk
op welke informatie, formats en voorwaarden de uitvoeringsbevoegdheid precies zal
zien. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen in de onderhandelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Europese Commissie stelt als implementatiedatum 31 december 2026 voor, waarbij
het richtlijnvoorstel per 1 januari 2027 in werking treedt. De haalbaarheid hiervan
hangt af van hoe snel lidstaten een akkoord bereiken. ICT-systemen zullen moeten worden
opgezet dan wel aangepast, wat tijd vergt. De opdracht tot het aanpassen van de systemen
zal pas worden gegeven wanneer er een akkoord is, waarna er in ieder geval twee jaar
nodig is om de systemen op te zetten of aan te passen.
Het kabinet is zich bewust van de ICT-impact die dit voorstel met zich mee zal brengen
en zal zich inzetten voor een implementatietermijn van in ieder geval 2 jaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Op basis van het richtlijnvoorstel moeten lidstaten jaarlijks relevante informatie
aan de Europese Commissie verschaffen. De Europese Commissie stelt vervolgens een
rapport op dat iedere vijf jaar naar het Europees Parlement en de Raad wordt gestuurd.
e) Constitutionele toets
Niet van toepasing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het richtlijnvoorstel bevat nog veel onduidelijkheden ten aanzien van de uitvoeringsaspecten.
Afhankelijk van de uiteindelijke tekst van de richtlijn en de wijze waarop de richtlijn
wordt uitgewerkt in nationale wetgeving, kan de richtlijn leiden tot een forse toename
van complexiteit in de uitvoering. De uitvoeringsaspecten en bijbehorende kosten,
alsmede de benodigde implementatietermijnen, zullen moeten blijken uit een uitvoeringstoets
die zal worden uitgevoerd op basis van Nederlandse wetsteksten.
Op dit moment is er nog geen register van GFI’s. Op de GFI’s zal toezicht ingericht
moeten worden. Het is nog niet duidelijk welke organisatie deze taken zal uitvoeren.
Het betreft mogelijk een niet-fiscale taak. Indien het beheer van het register en
het toezicht op GFI’s beoordeeld wordt als een niet-fiscale taak ligt de Belastingdienst
als uitvoeringsorganisatie niet voor de hand, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden,
zoals unieke kennis of expertise17. Dit dient nader onderzocht te worden.
De afgifte van elektronische woonplaatsverklaringen binnen 24 uur is niet mogelijk
binnen de bestaande processen. Mogelijk leidt dit tot parallelle systemen, niet overeenkomende
definities en/of verminderde controlemogelijkheden. Voor de Belastingdienst betekent
het vereiste van afgifte van elektronische woonplaatsverklaringen in ieder geval een
significante ICT-inspanning die een beslag zal leggen op het reeds zeer volle IV-portfolio.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De implicaties voor ontwikkelingslanden zullen beperkt zijn. De grootste investeerders
in Nederland zijn niet afkomstig uit ontwikkelingslanden. Verder zal overtollige bronbelasting
niet snel voorkomen ten aanzien van ontwikkelingslanden. Het Nederlandse verdragsbeleid
richt zich er op dat ontwikkelingslanden hun bronbelastingen kunnen effectueren. Omgekeerd
betekent dit ook dat Nederland de dividendbelasting kan effectueren zonder een verlaging
toe te staan.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.