Brief regering : Fiche: Herziening verordening Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3735
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juli 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening Richtlijn naleving vlaggenstaatverplichtingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3733)
Fiche: Herziening verordening Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid
Fiche: Herziening Richtlijn havenstaatcontrole (Kamerstuk 22 112, nr. 3736)
Fiche: Herziening Richtlijn Maritiem Ongevallenonderzoek (Kamerstuk 22 112, nr. 3737)
Fiche: Herziening Richtlijn Scheepsverontreiniging (Kamerstuk 22 112, nr. 3738)
Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding tot het
Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (Kamerstuk 22 112, nr. 3739)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Herziening verordening Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a REGULATION OF THE EuropEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the European
Maritime Safety Agency and repealing Regulation (EC) No 1406/2002
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM (2023) 269
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/HTML/?uri=CELEX:52023PC0…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Er is geen Impact Assessment uitgevoerd.1
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Transport, Telecom en Energie (Transportraad)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 100, tweede lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel voor een herziening van de verordening over het Europees Agentschap voor
Maritieme Veiligheid (EMSA, hierna: Agentschap) maakt deel uit van een breder pakket
aan voorstellen dat door de Europese Commissie (hierna: Commissie) op 1 juni jl. werd
gepresenteerd. De andere voorstellen gaan ook over maritieme zaken en gaan meer specifiek
over de naleving van de vlaggenstaatverplichtingen, ongevallenonderzoek in de zeescheepvaartsector,
de verontreiniging vanaf schepen en de richtlijn voor havenstaatcontrole.2 Voor elk van deze voorstellen is een separaat BNC-fiche opgesteld.
Overkoepelend doel van het pakket aan voorstellen is zowel de noodzaak van de aanpassing
aan herziene internationale regelgeving alsmede het borgen van het gelijke speelveld
en het concurrentievermogen van de EU-scheepvaart. Het opnemen van internationale
regelgeving in de EU-wetgeving moet volgens de Commissie gebeuren op een manier die
zorgt voor effectieve toepasbaarheid, uniformiteit en goede handhaving, en dus voor
kwaliteitsscheepvaart.
Sinds de oprichting in 2002 zijn de taken van het Agentschap meermaals uitgebreid
via verschillende wetgevingshandelingen en momenteel biedt het Agentschap technische,
wetenschappelijke en operationele bijstand op een groot aantal gebieden in relatie
met de zeevaart. De Commissie stelt voor de huidige verordening in te trekken en een
integrale nieuwe verordening vast te stellen, ten behoeve van de duidelijkheid en
leesbaarheid. De huidige verordening regelt de oprichting van het Agentschap en de
structuur ervan wordt bepaald door kerntaken, aanvullende taken en taken die het Agentschap
heeft ten behoeve van Europese samenwerking tussen de nationale kustwachten. In plaats
van deze structuur, wordt de verordening volgens het voorstel gestructureerd aan de
hand van thema’s waarbinnen het Agentschap werkt, namelijk maritieme veiligheid, duurzaamheid,
reduceren van klimaatgasemissies, maritieme (cyber)beveiliging, surveillance & maritieme
omgevingsbewustzijn/monitoring, digitalisering en inspecties.
De Commissie geeft drie redenen ter rechtvaardiging van de volledige herziening van
de verordening. Ten eerste vertegenwoordigt de huidige verordening niet voldoende
het takenpakket van het Agentschap, dat in de laatste tien jaar gegroeid is. Ten tweede
is de interne en bestuurlijke structuur van het Agentschap niet in lijn met de meest
recente EU-regels voor de organisatie van EU-gedecentraliseerde agentschappen3. Ten derde, stelt de Commissie een bijhorende proportionele budgettaire aanvulling
voor, in lijn met de hierboven vermelde taakuitbreiding.
Het voorgestelde takenpakket van het Agentschap bestaat uit taken die worden vermeld
onder de huidige verordening en dit wordt aangevuld met taken die er in de laatste
10 jaar zijn bijgekomen. Deze toebedeling van aanvullende taken is het resultaat van
andere herziene of nieuwe maritieme andere EU-wetgeving, waarin het Agentschap een
rol heeft gekregen in de implementatie en/of ondersteuning van de Commissie en lidstaten.
Dit betreft onder meer de uitvoering van de andere voorstellen van het EU maritieme
veiligheidspakket4, wat een bijbehorende financiële claim oplevert. Andere wetgeving waar het Agentschap
een rol in speelt zijn, onder andere, de veiligheid van passagiersschepen5, havenontvangstvoorzieningen6, wetgeving omtrent zwavel7 en stikstofoxiden in emissies en scheepsrecycling8, EU-emissiehandelssyteem voor maritieme vervoersactiviteiten9, monitoring, rapporteren en verificatie van kooldioxide-emissies10, FuelEU Maritime11, Europese Maritime Single Window Environment verordening12, de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst13 en ondersteuning bij erkende organisaties14. Enkel in het geval van de Europese Maritime Single Window Environment verordening worden er in het huidige voorstel aanvullende fte’s geclaimd.
Het Agentschap levert voor de uitvoering van deze EU-wetgeving vaak verschillende
taken zoals trainingen, technische ondersteuning, het ontwikkelen en onderhouden van
databases, inspecties en statistische analyses. Zoals reeds vermeld, is het takenpakket
erg gegroeid in de laatste jaren. De reden hiervoor is tweeledig, namelijk dat het
Agentschap gevraagd wordt door de Commissie om te helpen met de uitwerking van nieuwe
maritieme wetgeving, maar ook omdat ze een unieke kennis- en datapositie heeft en
kan helpen met EU-harmonisatie en -standaardisatie. Gezien het grensoverschrijdend
karakter van de maritieme sector is dit een belangrijke voorwaarde voor goed Europees
maritiem beleid.
Naast de wettelijk belegde taken zijn er ook horizontale en kennistaken, waarbij er
sprake is van een taakuitbreiding, met een bijhorende financiële claim, zoals kennis
aanleveren voor autonoom varen, cybersecurity, elektronische certificaten en alternatieve
brandstoffen. Daarnaast behoudt het Agentschap ook enkele horizontale taken zoals,
algemene ondersteuning voor lidstaten en de Commissie bij internationale overleggen
en bij de inzet in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), exploitatie van
databases en de ontwikkeling van innovatieve IT-oplossingen en koppelbare databases.
De Commissie geeft ook het belang aan van interconnectiviteit tussen de databases
om de administratieve last voor lidstaten te verminderen. Hierbij is het belangrijk
dat de verwerking van persoonsgegevens in deze databases dient plaats te vinden in
overeenstemming met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarnaast wordt
er voorgesteld dat het Agentschap als een 24/7 maritieme monitoringscentrum (maritime awareness center) zal opereren dat de lidstaten en de Commissie kan ondersteunen tijdens crisissituaties.
Dit is een taakuitbreiding op een huidige activiteit van het Agentschap, met een bijhorende
financiële claim.
Het voorstel voorziet in uitvoeringshandelingen voor het vaststellen van tarieven
voor de dienstverlening aan derde landen. Zo stelt de Commissie de optie voor dat
het Agentschap kosten in rekening kan brengen voor diensten die het Agentschap verleent
aan derde landen en mogelijk aan de maritieme sector. De tarieven voor deze diensten
worden aan de hand van een uitvoeringshandeling(en) vastgesteld, waarbij de COSS (Committee on Safe Seas and the Prevention of Pollution from Ships) wordt aangewezen als onderzoekscomité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/201115.
Ten slotte stelt de Commissie voor om de interne en bestuurlijke structuur van het
Agentschap aan te passen. Dit betekent, onder andere, enkele naamswijzigingen en taken
van de bestuurlijke organen gerelateerd aan besluitvorming en controle op het Agentschap.
Eén van deze organen is de management board (hierna: het bestuur). Het takenpakket van het bestuur is verduidelijkt en beperkt
aangepast. Het bestuur bestaat uit vertegenwoordiging van de 27 lidstaten en vier
vertegenwoordigers van de Commissie, allen met één stem. Nieuw in dit voorstel is
dat de Commissie zichzelf een vetorecht toewijst bij bepaalde taken die bij het bestuur
liggen. Dit is het geval bij, onder andere, taken omtrent besluitvorming op het jaarlijkse
budget en personeelsinformatie, financiële regels, opzetten van een anti-fraude strategie,
regels ter preventie van belangenvermenging en het aanstellen van de uitvoerende directeur.
b) Impact assessment Commissie
Er is geen impact assessment uitgevoerd voor dit voorstel. De Commissie beargumenteert
dat er geen impact assessment nodig is, omdat het een actualisatie van het takenpakket
van het Agentschap betreft, in lijn met bestaande EU maritieme wetgeving. Bijgevolge
zijn er dus ook geen beleidsopties onderzocht, want als deze taken niet bij het Agentschap
belegd zouden zijn, dan zou er sprake zijn van interne incoherentie binnen EU-wetgeving.
In plaats van een impact assessment, is er een Staff Working Document opgesteld, dat als achtergrond dient en waarin toegelicht wordt wat de redenen zijn
voor de herziening en de connectie tussen de voorgestelde taakuitbreiding en de hierboven
vermelde bestaande of voorgestelde EU-wetgeving. Het document dient in feite als een
soort samenvatting, die slechts een verzameling is van reeds bekende informatie.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland heeft als kust-, haven- en vlaggenstaat nadrukkelijk een belang bij effectieve
en uniforme uitvoering en handhaving van maatregelen op het gebied van de bevordering
van de maritieme veiligheid en op het gebied van de bescherming van het mariene milieu16. Nederland vindt maritieme veiligheid erg belangrijk, omdat het een noodzakelijke
voorwaarde betreft voor de economische groeimogelijkheden van de maritieme cluster17. Het kabinet ondersteunt het uitgangspunt dat er in principe gebruik gemaakt wordt
van de expertise, infrastructuur en informatie die al aanwezig is bij de bestaande
EU-agentschappen18. Tegelijkertijd blijven de lidstaten op grond van internationale verdragen, zoals
het VN-zeerechtverdrag19, zelf verantwoordelijk voor de maritieme veiligheid, maritieme beveiliging en de
voorkoming van verontreiniging door schepen. De lidstaten dienen over voldoende expertise
te blijven beschikken om invulling te geven aan die verantwoordelijkheden. De inzet
van het Agentschap moet daadwerkelijk ondersteuning bieden aan de lidstaten en de
Commissie20 en een heldere sturing op het takenpakket is nodig. In het algemeen is Nederland
terughoudend bij het aanwijzen van nieuwe taken aan het Agentschap. Hiervoor moet
er namelijk steeds een duidelijke toegevoegde waarde zijn. Deze ligt niet bij het
uitvoeren van operationele activiteiten die Nederland thans reeds zelfstandig, of
in multilateraal verband uitvoert. Toegevoegde waarde is aanwezig wanneer het Agentschap
dit efficiënter en goedkoper kan en/of er schaalvoordelen zijn vanuit het EU-perspectief.
Verder moet er bij zowel bestaande als nieuwe activiteiten voldoende aandacht zijn
voor privacy gerelateerde aspecten, administratieve lasten en draagvlak bij de zeevaartsector.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De huidige oprichtingsverordening vermeldt niet alle taken waarmee het Agentschap
momenteel belast is. De bijkomende taken komen vaak voort uit nieuwe of herziene maritieme
EU-wetgeving die na de laatste herziening van de oprichtingsverordening in 2013 zijn
toegevoegd. Het kabinet onderschrijft de noodzaak tot een integrale herziening van
de oprichtingsverordening van het Agentschap voor de wettelijke verankeringen, continuïteit
van deze taken en interne coherentie tussen de verschillende EU-richtlijnen en -verordeningen.
Enkele taken (bijvoorbeeld autonoom varen, elektronische certificaten en cybersecurity)
hebben geen wettelijke basis. Dit zijn echter taken waarbij, naar verwachting, de
komende jaren een grotere inzet nodig zal zijn. De taken van het Agentschap, worden
op deze wijze in de oprichtingsverordening verankerd, in lijn met bestaande maritieme
EU-wetgeving, zodat het Agentschap alle taken effectief kan uitoefenen. Het kabinet
acht een herziening dan ook wenselijk. In vergelijking met de vorige herziening uit
2013, waarbij er door het kabinet geconstateerd werd dat de taken niet concreet genoeg
beschreven zijn, is het huidige voorstel concreter, wat de sturing op het Agentschap
verbetert. Het voorstel geeft zo ook meer ruimte voor flexibiliteit, voor mogelijke
toekomstige taken. Daarnaast heeft het kabinet begrip voor de keuze om geen impact
assessment te voorzien, omdat het hier slechts gaat om de actualisatie van het takenpakket.
Het kabinet beoordeelt het voorstel als positief. Er zijn echter enkele aandachtspunten.
Deze gaan over de volgende onderwerpen, namelijk de comité-keuze voor de uitvoeringshandeling,
een vetorecht van de Commissie op bepaalde besluiten van het bestuur, de interconnectiviteit
en belasting van databases en de volgorde van de behandelingen van het EU maritieme
veiligheidspakket in de Transportraad.
Een aandachtspunt betreft de keuze voor het onderzoekscomité ter ondersteuning van
een uitvoeringshandeling. Het kabinet kan zich vinden in het gebruik van een uitvoeringshandeling,
echter is het onduidelijk waarom de Commissie ervoor gekozen heeft deze taak bij COSS
te beleggen en hoe de werkzaamheden van het onderzoekscomité relateren aan de taken
van het bestuur. Het bestuur krijgt namelijk wel een rol toegeschreven bij de bepaling
van welke diensten tegen betaling uitgevoerd worden en wat er met deze gelden gebeurt.
Het kabinet zal adviseren om een apart comité op te stellen en om een duidelijke beschrijving
vragen met betrekking tot de relatie tussen het comité en het bestuur.
Een aandachtspunt is dat de Commissie zichzelf een vetorecht toekent, binnen het bestuur,
bij bepaalde besluiten. Dit is het geval bij taken zoals besluitvorming omtrent het
jaarlijkse budget en personeelsinformatie, financiële regels, opzetten van een anti-fraude
strategie, regels ter preventie van belangenvermenging en het aanstellen van de uitvoerende
directeur21. Enkele van deze taken zijn reeds bestaande taken van het huidige bestuur, waar de
Commissie geen vetorecht heeft in de huidige oprichtingsverordening van het Agentschap.
Het kabinet plaatst hier een aantekening bij en trekt de noodzaak voor een vetorecht
op deze specifieke artikelen voor de Commissie in twijfel. De Commissie is reeds vertegenwoordigd
in het bestuur en heeft daarin 4 van de 31 stemmen. In de huidige oprichtingsverordening
heeft de Commissie geen vetorecht, noch lijkt het gebruikelijk dat de Commissie een
dergelijk vetorecht heeft in andere agentschappen. Opname van een dergelijk vetorecht
zou precedentwerking kunnen hebben. Bovendien wijkt dit af van de Gezamenlijke Verklaring22 waarin Raad, Commissie en Europees Parlement afspraken hebben vastgelegd over agentschappen
en het functioneren daarvan, inclusief over besluitvorming in de besturen van agentschappen.
Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op het schrappen van het voorgestelde
vetorecht.
Een aandachtspunt betreft de interconnectiviteit van databases. Het voorstel voorziet
erin dat verschillende databases worden ontwikkeld (of reeds zijn ontwikkeld), conform
verschillende maritieme EU-regelgeving. Het kabinet geeft nadrukkelijk aandacht aan
de wijze waarop de voorstellen van de Commissie zich verhouden tot de genoemde wetgeving
en jurisprudentie, en dat deze databases moeten leiden tot een reductie in administratieve
last, in plaats van een hogere rapportageplicht. Hier moet aandacht voor zijn tijdens
de implementatie. In het voorstel worden de nodige verwijzingen gemaakt naar de bescherming
van persoonsgegevens.
Tot slot zal het kabinet er op inzetten dat er eerst besluitvorming plaatsvindt met
betrekking tot de vier andere voorstellen in het EU maritieme veiligheidspakket. Deze
voorstellen hebben namelijk zowel inhoudelijke als budgettaire gevolgen voor het onderhavige
voorstel.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Een eerste inschatting is dat de meerderheid van de lidstaten het voorstel zal verwelkomen.
Aangezien het een actualisatie betreft van de huidige regelgeving, waarbij het merendeel
van de besluitvorming reeds heeft plaatsgevonden bij de behandeling van andere EU
maritieme wetgeving, is de verwachting dat er weinig discussie zal plaatsvinden over
de taken die met het onderhavige voorstel formeel bij het Agentschap belegd worden.
Dit zijn taken die in de meeste gevallen reeds uitgevoerd worden. Mogelijk zullen
er wel discussies plaatsvinden over verdere details en verduidelijkingen.
Lidstaten zijn over het algemeen tevreden met de werkzaamheden van het Agentschap
als dienstaanbieder aan lidstaten en Commissie, erkennen de noodzaak van het vastleggen
van de taakuitbreiding, maar zullen naar verwachting aandacht hebben voor een mogelijke
competentie-uitbreiding van de Commissie via het Agentschap. Ook is er een wens voor
een duidelijke sturing op het takenpakket van het Agentschap.
Het Europees Parlement heeft nog geen rapporteur aangewezen. Tijdens het Comité overleg
van Transport en Toerisme van 26 juni jl. is aangegeven door de voorzitter, dat het
EU-parlement de voorstellen enkel kan behandelen na publicatie van de vertalingen.
Daarnaast wordt er ook aangegeven dat de voorstellen behandeld moeten worden voor
de EU-verkiezingen. Vertegenwoordiging van de Renew Europe Group heeft aangegeven dat het voorstel weinig ambitie heeft met betrekking tot onder andere
veiligheidsstandaarden en menselijke factoren van maritieme ongelukken. De voorzitter
gaf ook aan dat er een groter sociaal aspect geïntroduceerd moet worden.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 100,
lid 2, VWEU. Deze bepaling geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van passende
bepalingen voor de zeevaart. Het voorstel heeft dezelfde doeleinden als de verordening
die het vervangt en die ook gebaseerd was op dezelfde rechtsgrondslag. Het kabinet
kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van vervoer is sprake van
een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, lid
2, onder g, VWEU.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De herziene verordening beoogt het vaststellen
van het doel, het takenpakket en de interne organisatie van het Agentschap. Deze doelstellingen
zien enkel op het Agentschap en kunnen alleen op het niveau van het Agentschap worden
verwezenlijkt. De noodzaak voor een EU-agentschap voor maritieme veiligheid is bovendien
al erkend bij de oprichting van het agentschap en de inwerkingtreding van de oprichtingsverordening
in 2002. Dit is nogmaals bevestigd in de evaluatie van het Agentschap in 2017, die
de werking van het Agentschap positief beoordeelde. Zonder de herziening zou er ook
sprake zijn van interne incoherentie tussen EU-wetgeving en de taken die het voorstel
toevoegt zijn in lijn met hetgeen reeds gezamenlijk is afgesproken in andere maritieme
EU-wetgeving en raamwerken, en voorstellen voor regelgeving van de Commissie waaronder
het maritieme veiligheidspakket. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving
slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om die redenen is optreden op het niveau van de
EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De herziene verordening beoogt het vaststellen
van het doel, het takenpakket en de interne organisatie van het Agentschap. Het voorgestelde
optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat de voorstellen in lijn
zijn met hetgeen reeds gezamenlijk is afgesproken in andere maritieme EU-wetgeving
en raamwerken, en voorstellen voor regelgeving van de Commissie waaronder het maritieme
pakket. In die zin beperkt het voorstel zich tot het in lijn brengen van het takenpakket
van het Agentschap met de bestaande taken die het Agentschap de voorbije jaren al
op zich heeft genomen en de nieuwe taken die voortvloeien uit bestaande voorstellen
van de Commissie. Het voorgestelde optreden gaat grotendeels niet verder dan noodzakelijk,
behalve betreffende het vetorecht dat de Commissie zichzelf toekent met betrekking
tot bepaalde besluiten van het bestuur. Het kabinet kan zich vinden in de taaktoewijzingen
aan het Agentschap, echter leidt dit specifieke punt tot een onevenwicht in het voordeel
van de Commissie binnen het bestuur, in vergelijking met de positie van de lidstaten.
Het kabinet acht zo’n vetorecht voor de Commissie niet noodzakelijk om de doelstellingen
van het voorstel te verwezenlijken, omdat de Commissie reeds vertegenwoordigd is in
het bestuur, met stemrecht, en dat de huidige werkwijze van het bestuur (zonder vetorecht
van de Commissie) goed werkt.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel van de Commissie leidt tot een kostenstijging van bijna 51 miljoen euro,
onder het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Daarna worden de kosten
ingeschat op nog eens 169 miljoen euro voor de periode 2028–2034. Deze kosten zijn,
onder andere, voor benodigde additionele fte, waarvan 33 fte binnen het huidige MFK.
Daarnaast zullen er 7 fte intern gecreëerd worden, door budgettaire besparingen. Het
kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Voor de periode
2028–2034 wordt er ook een indicatie meegegeven, onder voorbehoud van de EU-begroting
2028–2034. De ontwikkeling van de administratieve uitgaven voor de periode 2021–2027
moeten in lijn zijn met de conclusies van de Europese Raad van juli 2020 over het
MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
De claim is gebaseerd op de taakuitbreiding van verschillende onderwerpen, waaronder
ook de andere voorstellen onder het EU maritieme veiligheidspakket. Zo worden er respectievelijk
twee aanvullende fte’s voor zowel vlaggenstaatcontrole als havenstaatcontrole als
de ongevallenonderzoeksrichtlijn voorgesteld. Voor de scheepsverontreinigingsrichtlijn
worden er 12 fte’s gevraagd, waarvan éen na 2027 aangesteld zal worden. Een gedetailleerde
beoordeling van deze claims worden in de BNC-fiches van deze voorstellen opgenomen.
Het hele maritieme veiligheidspakket vraagt 18 fte van het Agentschap. Hierbij wordt
aangegeven in de respectievelijke BNC-fiches van de andere voorstellen zoals gepresenteerd
op 1 juni dat het beleggen van taken bij het Agentschap positief is.
Een groot aandeel van de claim gaat ook naar het 24/7 monitoringscentrum van het Agentschap
(acht fte met een aanvullende drie fte na 2027). Omdat het centrum 24/7 opereert,
lijkt de claim op het eerste gezicht proportioneel. Deze taak wordt in een kleinere
vorm reeds uitgevoerd door het Agentschap, maar staat niet in de huidige verordening.
Omdat deze taak nog niet wettelijk belegd is bij het Agentschap, neemt het Agentschap
deze kosten momenteel mee in de eigen begroting. Hiervoor verkleint ze de scope van
de inzet zo veel mogelijk. Huidige omstandigheden met betrekking tot Covid-19 en de
sancties tegen Rusland creëren echter de noodzaak voor het Agentschap om beter te
kunnen reageren in crisissituaties. Nederland ziet dit als een goede ontwikkeling,
gezien de steun die nodig is van het Agentschap voor een goede implementatie van sanctiewetgeving.
4 fte (en 1 fte na 2027) zouden ingezet worden voor ondersteuning bij de IMO bij gesprekken
voor alternatieve brandstoffen en nieuwe onderzoeken en rapporten hieromtrent. Dit
past in de huidige ontwikkelingen in duurzaamheid. Tenslotte wordt er respectievelijk
éen aanvullende fte gevraagd voor werk op cyberbeveiliging en MASS. Dit zijn nieuwe
onderwerpen, waar ook nog geen wetgeving over is, maar waar het Agentschap gevraagd
wordt om de nodige kennisuitbreiding voor op te zetten. Dit onderwerp is in de context
van de invasie van Rusland in Oekraïne ook prominenter geworden. Tenslotte worden
er drie aanvullende fte’s gevraagd voor de EMSWe-werkzaamheden. Het Agentschap speelt
namelijk een enorme rol bij de technische implementatie van deze wetgeving, voor heel
de Europese Unie. Deze taken zijn niet vermeld in de huidige oprichtingsverordening,
gezien deze in 2019 geïntroduceerd werd.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Er is geen directe financiële consequentie van het voorstel voorzien voor de rijksoverheid
en/of medeoverheden. Het betreft enkel andere maritieme EU-wetgeving, waarvan de financiële
consequenties reeds in andere voorstellen in kaart gebracht zijn. Mochten er toch
eventuele (indirecte) financiële gevolgen zijn, zullen deze worden ingepast op de
begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de begrotingsregels.
De financiële consequenties voor de andere vier voorstellen van het maritieme veiligheidspakket
zijn te vinden in de respectievelijke BNC-fiches.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Er worden geen financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven
en burgers voorzien. Momenteel levert het Agentschap geen diensten direct aan het
bedrijfsleven. De uitvoeringshandeling voorziet de mogelijkheid om tarieven aan te
rekenen voor diensten aan de sector. Hierbij is het belangrijk dat deze tarieven proportioneel
zijn, en niet leiden tot erg hoge financiële consequenties.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de concurrentiekracht en heeft geen directe
geopolitieke gevolgen. De inzet van het Agentschap kan EU-relaties met derde landen
bevorderen, omdat sommige diensten ook verleend kunnen worden aan derde landen. Het
draagt bij aan het bevorderen van internationale scheepsveiligheid en het verspreiden
van EU-oplossingen en best practices. Daarnaast helpt het Agentschap de Commissie en de lidstaten met ondersteuning op
internationaal niveau, zoals IMO en ILO. De uitvoeringshandeling voorziet de mogelijkheid
om tarieven aan te rekenen voor diensten aan derde landen. Bij een uitwerking van
deze uitvoeringshandeling is het belangrijk dat niet in gedrang gaat om EU-oplossingen
wereldwijd te delen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Aangezien het voorstel enkel de wijziging van taken van het Agentschap betreft, zal
het voorstel niet leiden tot ingrijpende wijzigingen van nationale regelgeving. Zo
dient bijvoorbeeld in nationale regelgeving de verwijzing naar Verordening (EG) nr.
1406/2002 te worden geschrapt (zie bijvoorbeeld artikel 11a van het Besluit Onderzoeksraad
voor veiligheid).
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel voorziet in uitvoeringshandelingen voor het vaststellen van tarieven
voor de dienstverlening aan derde landen (artikel 33). Deze uitvoeringshandelingen
zien op administratieve aspecten en regelen dus geen essentiële onderdelen van de
verordening. De toekenning van uitvoeringsbevoegdheden is daarmee mogelijk. De keuze
voor uitvoeringsbevoegdheden ligt voor de hand, omdat het gaat om handelingen die
ertoe leiden dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd en
om handelingen tot het vaststellen van administratieve aspecten ter uitvoering van
de verordening. De toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden is ook wenselijk, omdat
hiermee de benodigde snelheid kan worden betracht bij noodzakelijke wijzigingen. Het
kabinet kan daarom instemmen met de toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden.
De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure
als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) 182/2011. De keuze voor de onderzoeksprocedure
bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen acht het kabinet op zijn plaats omdat
het hier gaat om handelingen van algemene strekking en veiligheid (zie art. 2, lid
2, onder a, en onder b, sub iii, van Verordening (EU) 182/2011).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking
in het Publicatieblad van de Europese Unie. De bepalingen van het voorstel zijn gericht
tot het Agentschap. Omvangrijke aanpassing van wet- en regelgeving is niet aan de
orde. Zoals eerder vermeld betreft het slechts het schrappen van verwijzingen naar
de oprichtingsverordening.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel kent evenals de huidige oprichtingsverordening in artikel 22 een verplichte
vijfjaarlijkse verslaglegging aan de Commissie. Dit betreft een verplichting voor
het Agentschap.
In het voorstel is daarnaast opgenomen dat bij elke tweede evaluatiemoment een beoordeling
van de resultaten van de beoogde doelen, mandaten en taken zal worden uitgevoerd.
Als de Commissie in dat verband oordeelt dat het voortbestaan van het Agentschap niet
langer gerechtvaardigd is, kan zij voorstellen tot intrekking of herziening van de
verordening. Het kabinet kan zich vinden in dit voorstel, omdat het in lijn is met
het Europees kader voor de organisatie van Europese gedecentraliseerde agentschappen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Er zijn geen gevolgen met betrekking tot uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid, omdat
er geen Nederlandse uitvoerings- of handhavingsorganisatie is aangewezen in dit voorstel.
Indirect kan het zijn dat bepaalde uitvoerings- en/of handhavingsorganisaties een
rapportageverplichting hebben met betrekking tot een van de door het Agentschap ontwikkelde
databases. De implicaties hiervan zijn in de relevante BNC-fiches vermeld. Met betrekking
tot de gevolgen voor de uitvoerings- en of handhavingsorganisaties vanuit de ondersteuning
van het Agentschap bij de implementatie van het maritieme veiligheidspakket, wordt
dit in de respectievelijke fiches behandeld.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel heeft geen implicaties voor ontwikkelingslanden, anders dan voor andere
derde landen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken