Brief regering : Gelijkwaardige behandeling mbo-studenten
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 569 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
Alle studenten in Nederland verdienen onderwijs waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen
en hun talenten kunnen ontplooien. Het onderwijs moet een stimulerende omgeving zijn,
waarin studenten worden aangemoedigd om het beste uit zichzelf te halen. Daarbij zou
het niet moeten uitmaken of je een mbo-, hbo- of wo-opleiding volgt. Ik zie het mbo,
hbo en wo als een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden. Ieder met een eigen waarde
en unieke kwaliteiten, gelijkwaardig naast elkaar, niet onder of boven elkaar.
In de praktijk is die gelijkwaardigheid er echter nog niet. Te vaak wordt nog onnodig
onderscheid gemaakt tussen mbo-studenten enerzijds en hbo- en wo-studenten anderzijds.
Hoewel hierin de afgelopen jaren de nodige verbetering is gebracht, kunnen mbo-studenten
bijvoorbeeld nog niet overal volwaardig meedoen aan het studentenleven. Introductiedagen,
toegang tot studentencafés en studentenkorting zijn nog te vaak voorbehouden aan hbo-
en wo-studenten. Ik vind dat mbo-studenten daarmee tekort worden gedaan. Daarnaast
moet er ook in het mbo ruimte zijn om je te ontwikkelen naast je opleiding. De mogelijkheid
om een studievereniging op te richten, je in te zetten in het bestuur van een vereniging
en internationale ervaring op te doen past ook bij het mbo. Ook zijn er nog stappen
te zetten om ervoor te zorgen dat mbo-studenten gelijkwaardig aan hbo- en wo-studenten
aanspraak kunnen maken op financiële voorzieningen. In dit licht vind ik de recente
berichtgeving over het feit dat studenten met een migratieachtergrond disproportioneel
vaak beschuldigd worden van fraude met de uitwonendenbeurs bijzonder verontrustend.
Dit raakt met name meerderjarige mbo-studenten, aangezien zij sinds de invoering van
het leenstelsel in 2015 nog een basisbeurs kregen. Zoals ik in mijn brief van 21 juni
2023 aan uw Kamer1 heb aangegeven ben ik hierover in gesprek met DUO en laat ik een onafhankelijk extern
onderzoek uitvoeren. In mijn brief van 5 juli 2023 heb ik uw Kamer hier nader over
geïnformeerd.
Ik vind het van groot belang dat onnodig onderscheid tussen verschillende studenten
wordt weggenomen. Maar dan zijn we er in mijn ogen nog niet. Onnodig onderscheid is
er niet alleen tussen studenten, maar ook breder in de samenleving tussen mensen met
verschillende opleidingsniveaus. Dergelijk «hoger/lager-denken» zie ik op allerlei
manieren terug; bijvoorbeeld in ons taalgebruik. Naast een gelijkwaardige behandeling
van studenten pleit ik daarom ook voor een brede maatschappelijke herwaardering van
het beroepsonderwijs. Niet alleen vanuit het principe van gelijkwaardigheid, maar
ook gezien de grote behoefte aan vakmensen breed in de samenleving.
In deze brief schets ik waar we staan en welke stappen ik de komende periode samen
met betrokken partijen ga zetten om ervoor te zorgen dat alle studenten gelijkwaardig
worden behandeld. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan de motie van de leden Van
der Molen en Palland (CDA) over het zogenaamde «vijfpuntenplan».2 Daarnaast zal ik ingaan op de bredere maatschappelijke verandering die ik nastreef.
Deelname aan het studentenleven
Studeren is meer dan alleen onderwijs volgen. De studietijd is ook een periode waarin
je jezelf op persoonlijk vlak ontwikkelt; je wordt ook als mens gevormd. Het studentenleven
kan daaraan bijdragen, bijvoorbeeld door nieuwe vriendschappen te sluiten, op jezelf
te gaan wonen of een bestuursjaar te doen. Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten
meer mogelijkheden krijgen om volwaardig deel te nemen aan het studentenleven. In
de Werkagenda mbo3 heb ik daarom met partners in en rond het mbo concrete afspraken gemaakt om een gelijkwaardige
positie van mbo-studenten in het studentenleven te stimuleren.
Zo maken we samen met gemeenten, mbo-instellingen en de landelijke studentenorganisatie
JOBmbo mogelijk dat meer mbo-studenten kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke
introductieperiode, passend bij de mogelijkheden in de regio en de wensen van studenten.
De precieze invulling van de introductieweek kan per stad verschillen, omdat niet
in iedere stad mbo-, hbo- én wo-instellingen zijn gevestigd. Conform mijn toezegging
in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden van de PvdA-fractie over
de Werkagenda mbo informeer ik uw Kamer hierbij dat mbo-studenten in Utrecht, Leiden,
Maastricht, Leeuwarden, Groningen en Zeeland momenteel al kunnen deelnemen aan de
gemeenschappelijke introductieweek.4 In Breda, Nijmegen, Rotterdam, Den Bosch, Enschede en Amsterdam zijn onderwijsinstellingen,
studenten en de gemeente in gesprek over de positie van de mbo-student in de stad
of worden er specifieke activiteiten voor mbo-studenten georganiseerd. Ik ben verheugd
dat in steeds meer studentensteden aandacht wordt besteed aan de introductieperiode
voor mbo-studenten. Ik verwacht dat de overige studentensteden zullen volgen door
de gemaakte afspraken in de Werkagenda mbo.
Mbo-studenten kunnen op dit moment vaak nog geen lid worden van studentensportverenigingen
en gebruik maken van de bestaande studentensportfaciliteiten. Dat vind ik niet uit
te leggen. Bovendien wil ik stimuleren dat studenten van verschillende opleidingen
samen sporten en elkaar ontmoeten. Om die reden heb ik hierover afspraken gemaakt
in de Werkagenda mbo en stel ik kwaliteitsmiddelen beschikbaar aan de mbo-instellingen
om bestaande studentensportfaciliteiten open te stellen voor mbo-studenten.
Daarnaast wil ik stimuleren dat mbo-studenten toegang krijgen tot horeca voor studenten
en aanspraak kunnen maken op studentenkortingen, bijvoorbeeld bij kledingwinkels of
kappers. Daarom wil ik stimuleren dat elke mbo-student een studentenkaart krijgt.
Met de Werkagenda mbo stel ik hiervoor kwaliteitsmiddelen beschikbaar aan mbo-instellingen.
Daarmee kunnen de instellingen zelf een voor hen passende vorm kiezen. Hiermee sluit
ik aan op de situatie in het hbo en wo en bij de mbo-instellingen die nu al een studentenkaart
afgeven.
Studeren betekent voor veel studenten ook de mogelijkheid om op kamers te gaan wonen.
Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van corporatiewoningen
voor studenten. Daarom heb ik Kences, de brancheorganisatie voor sociale studentenhuisvesters,
gevraagd om te verkennen bij welke corporaties mbo-studenten welkom zijn. Uit de verkenning
van Kences, waarbij 13 woningcorporaties zijn aangesloten, blijkt dat bij elf van
de dertien corporaties mbo bol-studenten5 de mogelijkheid hebben om zich in te schrijven voor huisvesting. Deze elf aanbieders
vertegenwoordigen 97% van het aantal wooneenheden in de sociale studentenhuisvesting.
De corporaties die geen mbo bol-studenten toelaten zijn historisch gelieerd aan specifieke
hbo- en wo-instellingen. Ik ga hen verzoeken ook mbo-studenten toe te laten. Bij vijf
van deze aanbieders zijn ook bbl-studenten6 welkom. De andere aanbieders hanteren het volgen van een voltijdsstudie als toelatingseis,
waardoor bbl-studenten niet worden toegelaten.
Op mijn verzoek is de MBO Raad aangesloten bij de uitvoering van het landelijk actieplan
studentenhuisvesting en het Landelijk Platform Studenthuisvesting om de positie van
mbo-studenten te versterken.
Financiële voorzieningen
Ook in de financiële voorzieningen voor mbo-studenten enerzijds en hbo- en wo-studenten
anderzijds zaten lange tijd grote verschillen. Sommige van die verschillen zijn uitlegbaar,
anderen zijn dat minder. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om voorzieningen
voor mbo-studenten te verbeteren. Zo hebben minderjarige mbo bol-studenten sinds 2017
ook beschikking over een studentenreisproduct, meerderjarige bol-studenten hadden
dat al.7 Deze uitbreiding is belangrijk omdat het studentenreisproduct studenten meer flexibiliteit
geeft ten aanzien van hun studiekeuze en plaats van studeren. Een volgende stap zet
ik met de Wet herinvoering basisbeurs.8 Hierin worden de terugbetalingsvoorwaarden voor het mbo gelijk aan die van het hbo
en wo. Dat betekent dat mbo-studenten die in studiejaar 2023–2024 gaan studeren, en
mbo-studenten die nu al studeren, straks ook 35 jaar mogen doen over het aflossen
van hun studieschuld.9 Ook de berekening van de rente wordt gelijk aan de huidige regels voor het hoger
onderwijs. En mbo-studenten mogen vanaf 1 januari 2024 onbeperkt bijverdienen naast
hun studie, net als hbo- en wo-studenten nu. Daarmee geven we mbo-studenten meer vrijheid
in de keuzes die zij maken ten aanzien van studeren en werken.
Daarnaast zal ik verkennen of het mogelijk is om het reeds betaalde lesgeld automatisch
te restitueren aan mbo-studenten die voortijdig stoppen met hun opleiding. In het
hbo en wo, waar studenten collegegeld betalen aan hun instelling, geldt dat studenten
bij uitschrijving automatische restitutie van het collegegeld ontvangen10, voor mbo-studenten geldt dit niet. Mbo-studenten betalen lesgeld aan DUO en ontvangen
uitsluitend op aanvraag restitutie en alleen in enkele specifieke gevallen, zoals
het behalen van een diploma of overlijden, ernstige ziekte of bijzondere familieomstandigheden.
De reden voor dit onderscheid is dat het merendeel van de mbo-studenten, in tegenstelling
tot hbo- en wo-studenten, nog geen startkwalificatie heeft. Om mbo-studenten extra
te stimuleren om een startkwalificatie te behalen, is ervoor gekozen om lesgeld in
beginsel niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van een mbo-opleiding. Ik
ga verkennen of dit onderscheid nog wenselijk is.
Tot slot vraagt de motie van de leden Van der Molen en Palland aandacht voor het feit
dat mbo-studenten geen aanspraak kunnen maken op de gemeentelijke studietoeslag. De
studietoeslag is een financieel steuntje in de rug voor studenten die vanwege hun
beperking, handicap of chronische ziekte niet kunnen bijverdienen naast hun studie.
De regeling wordt uitgevoerd door gemeenten en valt onder de verantwoordelijkheid
van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Meerderjarige mbo
bol-studenten komen in aanmerking voor studietoeslag, net als hbo- en wo-studenten.11 Dit is niet het geval voor minderjarige mbo-studenten. De studietoeslag is gekoppeld
aan het ontvangen van studiefinanciering. Aangezien minderjarige mbo-studenten geen
studiefinanciering maar uitsluitend een reisproduct ontvangen, kunnen zij geen aanspraak
maken op studietoeslag. Op dit moment zie ik echter geen aanleiding om hierover met
de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in gesprek te gaan. Voor
de financiële ondersteuning van minderjarige mbo-studenten is zo veel mogelijk aansluiting
gezocht bij het voortgezet onderwijs (vo). Zo loopt de financiële ondersteuning voor
minderjarige mbo-studenten net zoals in het vo via de ouders, in de vorm van kindregelingen
zoals kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast betalen minderjarige
mbo-studenten net als vo-leerlingen geen lesgeld en ontvangen zij geen studiefinanciering.
Schoolkosten
Om het onderwijs op het mbo toegankelijk te houden wil ik de kosten die studenten
moeten maken voor het aanschaffen van onderwijsbenodigdheden beperken. Zoals ik heb
aangegeven in mijn brief van 15 november 2022 aan uw Kamer12, maak ik mij zorgen over het hoge aantal studenten dat aangeeft leermiddelen te moeten
aanschaffen die ze niet gebruiken. Ook bleek dat de terugkoopregeling voor ongebruikte
leermiddelen, die instellingen sinds studiejaar 2021–2022 moeten hebben, onder veel
studenten nog niet bekend was. Daarom heb ik de instellingen dringend verzocht om
kritisch te kijken naar de leermiddelenlijsten, afspraken te maken met de studentenraad
over de terugkoopregeling en deze beter bekend te maken onder studenten. Inmiddels
zijn vrijwel alle instellingen hierover in gesprek gegaan met hun studentenraad, hebben
zij gezamenlijk afspraken gemaakt over communicatie van de terugkoopregeling en zijn
zij bezig het aantal ongebruikte leermiddelen te verminderen. Dat stemt mij positief.
Een aantal studentenraden heeft aangegeven dat de instelling meer moet doen om de
regeling bekend te maken onder studenten. Ik zal de ervaringen van studenten met ongebruikte
leermiddelen nauwgezet blijven volgen. In de aankomende JOBmonitor, die in mei 2024
verschijnt, wordt het effect van de genoemde inspanningen onder studenten gepeild.
Daarnaast blijf ik in gesprek met JOBmbo en de MBO Raad om het probleem te monitoren.
De gewijzigde motie van het lid Hagen c.s. (D66)13 en het amendement op de begroting14 om leermiddelen kosteloos beschikbaar te stellen voor de vakken taal, rekenen en
burgerschap voor studenten tot 18 jaar vind ik een waardevol initiatief. Het laat
zien dat uw Kamer, net als ik, het belang van investeren in basisvaardigheden onderkent
en wil werken aan gelijke kansen in het mbo. Het kosteloos verstrekken van schoolboeken
en licenties aan mbo-studenten is een complexe opgave. De invoering hiervan heeft
invloed op verschillende partijen, zoals studenten, de mbo-instellingen en de huidige
leermiddelenmarkt. Momenteel verken ik op welke manier we hieraan het beste uitvoering
kunnen geven en wat hiervan de uitvoeringsconsequenties zijn voor mbo-instellingen.
Ik neem hierin zowel het perspectief van de mbo-instellingen als dat van de mbo-studenten
mee. Dat doe ik onder andere door gesprekken te voeren met de MBO Raad en met JOBmbo.
Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang hiervan.
Ten slotte zal ik de komende periode uitvoering geven aan de motie van de leden Bouchallikh
(GroenLinks) en De Hoop (PvdA)15, waarin wordt verzocht om onderzoek te doen naar de kosten van leermiddelen en mogelijke
oplossingen voor belemmeringen door deze kosten. Begin 2024 zal ik uw Kamer hierover
informeren.
Excellentie
De afgelopen periode heb ik gezien dat het mbo barst van het talent. Dat talent moeten
we waarderen en stimuleren. Daar hoort ook bij dat we studenten in het mbo mogelijkheden
bieden om te excelleren. Een goed voorbeeld daarvan zijn de jaarlijkse nationale en
internationale vakwedstrijden voor het mbo (Skills Heroes, Euro- en WorldSkills).
Door deelname aan deze vakwedstrijden worden mbo-studenten uitgedaagd om het maximale
uit zichzelf te halen. Naast vakinhoudelijke verbreding ontwikkelen studenten hun
vaardigheden, zoals werken onder druk. Daarnaast zijn de vakwedstrijden de manier
om aan de buitenwereld te laten zien wat het mbo in huis heeft. De vakwedstrijden
worden momenteel georganiseerd door WorldSkills Netherlands (WSNL), die hiervoor subsidie
ontvangt van het Ministerie van OCW (Handelingen II 2022/23, nr. 27, item 12). Tijdens de begrotingsbehandeling 2023 van OCW hebben de Kamerleden Van der Molen
(CDA) en El Yassini (VVD) een motie ingediend om jaarlijks € 5 miljoen structureel
te reserveren voor de organisatie van de (internationale) vakwedstrijden (v)mbo.16 Daarnaast roept de motie op om een wettelijke basis te creëren voor WSNL voor het
uitvoeren van deze (internationale) vakwedstrijden (v)mbo. Ik heb inmiddels structureel
€ 5.608.000 gereserveerd voor de vakwedstrijden. Momenteel verken ik de mogelijkheden
om een wettelijke basis te creëren voor WSNL voor de uitvoering van de vakwedstrijden.
Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden. Een ander voorbeeld van het stimuleren
van excellentie is de Nederlandse Onderwijspremie, die wordt uitgereikt aan een onderwijsteam
dat de afgelopen jaren een bijzondere prestatie heeft geleverd op het gebied van onderwijsverbetering
of innovatie. De Onderwijspremie was voorheen alleen toegankelijk voor hbo- en wo-instellingen,
maar nu ook voor mbo-instellingen. Met gepaste trots heb ik de Onderwijspremie op
29 juni 2023 persoonlijk overhandigd aan drie onderwijsteams die werken aan innovatief
onderwijs in het mbo.
Medezeggenschap
Bij een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten past ook dat zij hun stem kunnen
laten horen, dat zij inspraak hebben in wat er op school gebeurt en dat we het perspectief
van studenten meenemen in het beleid dat we maken. De studentenraden op de mbo-instellingen
spelen hierin een belangrijke rol. Door meer financiële ondersteuning en begeleiding
te bieden kunnen studentenraden hun rol beter vervullen en versterken we de positie
van de mbo-student in het onderwijs. Ik zet stappen in het beter faciliteren en versterken
van de positie van de studentenraden, in lijn met het hoger onderwijs. Zo houd ik
nauwlettend in de gaten hoe JOBmbo en de MBO Raad in samenwerking komen tot een nieuw
servicedocument waarin richtlijnen worden opgenomen voor het faciliteren van studentenraden.
Om de kwaliteit van facilitering en ondersteuning te borgen, stel ik vanaf 2024 een
tweejaarlijkse monitoring naar medezeggenschap in het mbo in. In deze monitor wordt
onderzocht hoe de samenwerking tussen het bevoegd gezag, de Raad van Toezicht en de
medezeggenschap verloopt en hoe de studentenraden, ondernemingsraden en in voorkomende
gevallen ouderraden worden gefaciliteerd en ondersteund. Naast de studentenraden op
de instellingen speelt JOBmbo een belangrijke rol, als landelijke organisatie die
alle mbo-studenten vertegenwoordigt. Om ervoor te zorgen dat we bij de uitwerking
van maatregelen het perspectief van mbo-studenten centraal zetten, ben ik al regelmatig
in overleg met JOBmbo om van hen te horen waar studenten behoefte aan hebben en welke
knelpunten ze ervaren. Conform de motie van de leden Bouchallikh (GroenLinks) en De
Hoop (PvdA)17 zal ik na de zomer bij uw Kamer een voorstel indienen om dit overleg bovendien wettelijk
te verankeren in de Wet educatie en beroepsonderwijs. De motie doe ik hiermee dan
ook gestand.
Maatschappelijke herwaardering mbo
Met de maatregelen die ik hierboven heb geschetst verwacht ik een belangrijke stap
voorwaarts te zetten in de gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten. Maar zoals
ik in mijn inleiding al aangaf is er meer nodig. De ongelijkwaardigheid is er namelijk
niet alleen tussen studenten; ook breder in de samenleving zie ik de maatschappelijke
waardering voor het beroepsonderwijs nog niet altijd terug. En dat is onterecht. Zonder
vakmensen valt ons land stil. We hebben goede vakmensen hard nodig voor de uitdagingen
waar onze samenleving voor staat. Denk aan de energietransitie, de woningbouw en de
zorg. Het zijn vakmensen die onze warmtepompen installeren, huizen bouwen en onze
ouderen verzorgen. Ik vind het dan ook essentieel dat we trots zijn op ons mbo en
dat studeren in het mbo voor (aanstaande) studenten en hun omgeving een positieve
keuze is.
De maatschappelijke herwaardering die ik nastreef begint al bij onze terminologie.
De waardering die we hebben voor mbo-studenten en vakmensen met cruciale beroepen
en het taalgebruik dat we kiezen als we praten over opleidingsniveau vereist aanpassing,
zoals ook het lid Van der Plas (BBB) constateerde in de motie waarin zij het kabinet
verzoekt om de woorden hoog- en laagopgeleid niet langer te gebruiken en te vervangen
door praktisch, theoretisch en wetenschappelijk opgeleid.18 Een belangrijke stap voorwaarts is dat we vanaf het studiejaar 2021–2022 mbo-studenten
ook bij wet studenten noemen. Dit is een fundamentele verandering in hoe we het mbo
positioneren in ons onderwijsstelsel; gelijkwaardig naast het hbo en het wo. Momenteel
verken ik of een meer vergaande aanpassing van de onderwijsterminologie gewenst is.
Op mijn verzoek heeft het CBS onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor aanpassing
van onderwijsterminologie, die passend is bij de herwaardering van het mbo. Hierbij
bied ik uw Kamer als bijlage bij deze brief het rapport Van leerladder naar onderwijswaaier. Verkenning CBS naar alternatieven laag – middelbaar
– hoog aan.19 Hierin heeft het CBS in kaart gebracht waar de huidige terminologie op is gebaseerd.
Ook is gekeken naar indelingen van onderwijssystemen in andere landen. Vervolgens
hebben de onderzoekers zes alternatieven voor de bestaande indeling verkend, zowel
qua structuur als naamgeving. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de alternatieven
op alle criteria positief scoort en dat elk alternatief ook nadelen kent. Het gebruik
van de termen praktisch en theoretisch is volgens de onderzoekers bijvoorbeeld onvoldoende
bruikbaar en herkenbaar. Op basis van de verkenning acht ik het hernoemen van de verschillende
onderwijssoorten het meest kansrijk, maar dit betekent mogelijk ook een impactvolle
structuurwijziging. De verkenning heeft raakvlakken met de bredere Toekomstverkenning
mbo, ho en wetenschap, uitgevoerd door een onafhankelijk consortium. In de zomer deel
ik het rapport van de Toekomstverkenning met uw Kamer en in het najaar kom ik met
mijn toekomstvisie mbo, ho en wetenschap. Hierbij zal ik ook de uitkomst van de verkenning
van het CBS betrekken en bovengenoemde motie van het lid Van der Plas. Vervolgens
zal ik in het najaar een aantal alternatieven uit het CBS onderzoek nader uitwerken,
waarbij ik ook zal kijken naar draagvlak bij betrokken partijen en uitvoeringsconsequenties.
Bij mijn inzet voor maatschappelijke herwaardering van het mbo betrek ik ook de motie
van de leden De Hoop (PvdA) en Bouchallikht (GroenLinks)20, waarin de regering wordt verzocht om een voorstel te doen voor de toevoeging van
opleidingsniveau als discriminatiegrond aan de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb).
Op dit moment is opleidingsniveau niet als discriminatiegrond opgenomen in de Awgb
en is er ook geen andere wetgeving die het maken van onderscheid naar opleidingsniveau
verbiedt. Het opnemen van opleidingsniveau als discriminatiegrond in de Awgb heeft
echter vergaande consequenties. Het zou immers betekenen dat onderscheid naar opleidingsniveau
bij arbeid en vrije beroepen niet langer is toegestaan, terwijl opleidingsniveau voor
de meeste functies een relevante factor is om te bepalen of een sollicitant in staat
is om de functie te vervullen. Een algeheel verbod op onderscheid naar opleidingsniveau
zou ook betekenen dat een onderwijsinstelling bijvoorbeeld niet langer een met succes
afgeronde middelbare schoolopleiding als toelatingseis zou mogen stellen. Het is kortom
een algemeen verbod op onderscheid, terwijl op sommige gebieden een onderscheid naar
opleidingsniveau wél wenselijk is. Overwogen kan worden om onderscheid op basis van
opleidingsniveau alleen te verbieden in het sociaaleconomisch verkeer, zoals wonen,
gezondheidszorg, verzekeringen, sport en uitgaan. Maar ook dan is het de vraag of
onderscheid op grond van opleidingsniveau zo ernstig is dat het een brede inperking
van de contracts- en ondernemingsvrijheid rechtvaardigt. Bovendien laat de Awgb de
verenigingsvrijheid onverlet, waardoor onderscheid in opleidingsniveau bij de toegang
tot verenigingen niet kan worden verboden. Tot slot wordt met een verbod op onderscheid
op basis van opleidingsniveau onderscheid verboden tussen afgestudeerden en niet tussen
studenten die nog geen opleidingsniveau hebben behaald. Gelet op bovenstaande overwegingen
heb ik besloten om het College voor de Rechten van de Mens om advies te vragen over
de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar opleidingsniveau in de Awgb. Daarnaast
ben ik voornemens om het College te vragen om te adviseren over andere mogelijkheden
om ongelijke behandeling tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus in de samenleving
tegen te gaan. Ik zal uw Kamer informeren over de inhoud van dit advies en de vervolgstappen
die ik wil zetten.
Tot slot
Met de genoemde maatregelen zet ik belangrijke stappen richting een gelijkwaardige
behandeling van mbo-studenten en een herwaardering van het mbo. Daarmee vergroten
we de mogelijkheden van mbo-studenten om zich ten volle te ontplooien en persoonlijk
te ontwikkelen. Met de herwaardering van het beroepsonderwijs laten we zien dat we
trots mogen zijn op het vakmanschap, dat van essentiële waarde is voor onze samenleving.
In het vervolg zal ik uw Kamer informeren over de voortgang op het thema gelijkwaardige
behandeling met de voortgangsrapportage over de Werkagenda mbo en het Stagepact mbo.
Over de opzet hiervan informeer ik uw Kamer na de zomer van 2023.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap