Brief regering : Fiche: Pakket retail beleggen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3729 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling en Verordening nieuw Douanewetboek van de Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 3725)
Fiche: Verordening tariefbehandeling en afschaffing vrijstelling douanerechten (Kamerstuk
22 112, nr. 3727)
Fiche: Wijziging BTW-richtlijn inzake Invoer One Stop Shop (Kamerstuk 22 112, nr. 3728)
Fiche: Pakket retail beleggen
Fiche: Wijziging van Verordening onderbrekingen en rusttijden ongeregeld personenvervoer
(Kamerstuk 22 112, nr. 3730)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Pakket retail beleggen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive
(EU) 2009/65/EC, 2009/138/EC, 2011/61/EU, 2014/65/EU and 2016/97/EU of the European
Parliament and of the Council as regards the strengthening of Union retail investor
protection rules
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation
(EU) No 1286/2014 as regards the modernisation of the key information document
b) Datum ontvangst Commissiedocument
24 mei 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 278 en COM(2023) 279
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52023PC0278
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52023PC0279
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2023) 278 en SEC(2023) 330
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Voor de richtlijn is de rechtsbasis artikel 53, eerste lid en artikel 62, en voor
de verordening is de rechtsbasis artikel 114 van het Verdrag betreffende de Werking
van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het pakket ter bevordering van retail beleggen bestaat uit verschillende elkaar complementerende
maatregelen ten behoeve van de bescherming van niet-professionele beleggers (retailbeleggers).1 Met het pakket wordt beoogd deze beleggers beter in staat te stellen deel te nemen
aan de kapitaalmarkten. Het pakket bestaat uit twee samenhangende voorstellen: een
richtlijn en een verordening.2 Het richtlijnvoorstel bevat wijzigingen van vijf bestaande richtlijnen die zien op
de ontwikkeling en distributie van financiële instrumenten (richtlijn MiFID II); verzekeringen,
in het bijzonder verzekeringen met een beleggingscomponent (richtlijn IDD en richtlijn
solvabiliteit II); en deelnemingsrechten in instellingen voor collectieve belegging
in effecten (richtlijn UCITS) en beleggingsinstellingen (richtlijn AIFMD).3 Het verordeningvoorstel wijzigt de verordening inzake essentiële-informatiedocumenten
(Eid) over verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten
(PRIIPs).4
Het pakket betreft een uitwerking van enkele acties uit het tweede kapitaalmarktunie
actieplan.5 De Europese Commissie constateert dat retailbeleggers (1) slecht toegang hebben tot
relevante, begrijpelijke en vergelijkbare informatie, (2) risico lopen op ongepaste
beïnvloeding door reclame via (sociale) media, (3) niet in alle gevallen kostenefficiënte
en transparante financiële producten of diensten aangeboden krijgen, en (4) financieel
advies ontvangen dat niet altijd in hun belang is. Bij de laatste twee constateringen
spelen provisiestromen een rol.6 De Commissie wil deze uitdagingen aanpakken en tegelijkertijd bestaande regels moderniseren,
vereenvoudigen en stroomlijnen. Door retailbeleggers beter te beschermen en een eerlijke
behandeling te borgen wanneer zij gebruikmaken van financiële diensten7, tracht de Commissie het vertrouwen van retailbeleggers in en deelname aan de kapitaalmarkten
te vergroten. Daarmee dragen de voorstellen bij aan de doelstellingen van de kapitaalmarktunie
om privaat kapitaal in de EU te mobiliseren en hiermee de financieringsopties van
bedrijven te diversifiëren door hen meer mogelijkheden te bieden voor marktfinanciering.
Deze investeringen komen verduurzaming van de economie en innovatie ten goede, en
bevorderen het lange termijn verdienvermogen van de EU.
Het pakket is opgedeeld in drie hoofdthema’s – reclame en informatie, provisies en
advies, en kostenefficiëntie – en bevat daarnaast een aantal flankerende maatregelen.
Reclame en informatieverstrekking
De Commissie stelt verschillende nieuwe eisen aan reclame voor.8 Namelijk dat een reclame-uiting als zodanig duidelijk herkenbaar is, de afzender
vermeldt, de essentiële eigenschappen van het beleggingsproduct bevat, en risico’s
en voordelen evenwichtig weergeeft. Ook worden financiële ondernemingen verplicht
om onder meer reclamebeleid op te stellen en toezicht te houden op de naleving daarvan.
Waar een derde, bijvoorbeeld een finfluencer, reclame-uitingen doet en hiervoor een vergoeding ontvangt, draagt de financiële
onderneming die deze vergoeding biedt de verantwoordelijkheid. Ten aanzien van informatieverstrekking
stelt de Commissie een waarschuwingsplicht bij risicovolle beleggingsproducten voor.
Evenals bevoegdheden voor nationale toezichthouders, de Europese autoriteit voor effecten
en markten (ESMA) en de Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen
(EIOPA) om waarschuwingen te verplichten. Tevens introduceert het pakket gestandaardiseerde
precontractuele informatie en een jaarlijks overzicht met de totale dienstverlenings-
en productkosten inclusief provisies. Bij informatievoorziening wordt het uitgangspunt
dat klanten informatie digitaal ontvangen, al blijft het op verzoek mogelijk om dit
op papier te ontvangen. Ook krijgen ESMA en EIOPA de opdracht om format- en terminologievoorschriften
voor informatiedocumenten te testen op begrijpbaarheid. Verder stelt de Commissie
voor om de inhoud van het Eid voor PRIIPs uit te breiden met een samenvatting en duurzaamheidsinformatie
en de presentatie en structuur te moderniseren met de mogelijkheid tot personalisatie
en gelaagde informatie als het Eid digitaal wordt verstrekt.
Provisies en advies
Het voorgestelde pakket introduceert in MiFID II een provisieverbod voor beleggingsondernemingen
bij financiële diensten waarbij de retailbelegger zelfstandig – zonder advies – beleggingskeuzes
maakt (execution only).9 Het bestaande provisieverbod met betrekking tot vermogensbeheer en onafhankelijk
advies blijft gehandhaafd. Het pakket introduceert in IDD een soortgelijk regime voor
verzekeraars en verzekeringstussenpersonen. Dit betekent ook dat voor verzekeringsdistributie
een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen onafhankelijk en niet-onafhankelijk
advies, dat in MiFID II al bestaat. Provisiestromen blijven toegestaan bij niet-onafhankelijke
adviesdiensten, zowel onder MiFID II als IDD, mits aan strenge aanvullende waarborgen
wordt voldaan, waaronder het verplicht informeren van de retailbelegger over de ontvangen
provisies en een strengere maatstaf om in het belang van de retailbelegger te handelen.
Verder moeten financieel adviseurs een passend assortiment van beleggingsproducten
in hun advisering meenemen, het meest kostenefficiënte financiële product hieruit
aanbevelen, en ten minste één beleggingsproduct aanbieden zonder extra opties die
niet noodzakelijk zijn voor het behalen van de beleggingsdoelstellingen en die meer
kosten met zich meebrengen.10 Lidstaten mogen hierover striktere nationale regels introduceren, zoals een provisieverbod
dat Nederland sinds 2013 kent voor bemiddelen en adviseren in complexe producten en
sinds 2014 voor verlening van beleggingsdiensten. Het voorstel bevat een review clausule
om drie jaar na de inwerkingtreding te evalueren of belangenconflicten door betaling
of ontvangst van provisies voldoende zijn aangepakt en indien noodzakelijk kan de
Commissie voorstellen voor aanvullende maatregelen doen.
Kostenefficiënte producten en diensten (Value for Money)
De Commissie introduceert het concept «Value for Money» om de verkoop aan retailbeleggers van kosteninefficiënte beleggingsproducten aan
banden te leggen.11 Ten aanzien van productontwikkeling en kostenstructuren stelt de Commissie aanvullende
regels voor om het prijsstellingsproces objectiever te maken. Deze regels houden in
dat productontwikkelaars en distributeurs van PRIIPs of verzekeringen met een beleggingscomponent
processen moeten inrichten ter identificatie en kwantificering van alle kosten in
verband met het beleggingsproduct en ter beoordeling van de rechtvaardigheid en proportionaliteit
hiervan. De kosten moeten, waar mogelijk, door hen worden getoetst aan benchmarks die worden vastgesteld en up-to-date gehouden door ESMA of EIOPA op basis van door
marktpartijen en nationale toezichthouders gerapporteerde informatie. Waar dat kan
wordt van bestaande rapportageverplichtingen gebruik gemaakt. Als de kosten afwijken
van de benchmark moet de productontwikkelaar of distributeur uitleggen en rechtvaardigen
dat beleggers alsnog waar voor hun geld krijgen. Het pakket introduceert een vergelijkbaar
regime met betrekking tot icbe’s en beleggingsinstellingen.
Flankerend beleid
Financiële dienstverleners bieden retailbeleggers verplicht een toets aan om de geschiktheid
en passendheid van beleggingsproducten te beoordelen. De Commissie stelt voor om deze
toetsen te verbeteren, vereenvoudigen en meer proportioneel te maken. Ten aanzien
van de vakbekwaamheid van financieel adviseurs introduceert het pakket minimumeisen
voor certificering en doorlopende educatie. In het belang van de naleving van de bestaande
en nieuwe regels voorziet het pakket in maatregelen om het Europese en nationaal toezicht
te versterken met minimum bevoegdheden, zoals mystery shopping en het blokkeren van schadelijke websites. Ook wordt het voor nationale toezichthouders
onder meer inzichtelijker in welke lidstaten financiële ondernemingen actief zijn,
eenvoudiger om met andere EU-toezichthouders samen te werken en, in gevallen waar
schadelijke praktijken niet adequaat worden aangepakt door de verantwoordelijke nationale
toezichthoudende instantie, mogelijk om op te treden. Bovendien bevat het pakket een
voorstel om retailbeleggers met een lager vermogen dan thans het geval of bij voldoende
financiële kennis de mogelijkheid te bieden om als professionele belegger te worden
aangemerkt. Tot slot, op het vlak van verbetering van financiële geletterdheid dienen
lidstaten maatregelen te nemen ter stimulering van financiële educatie.
b) Impact assessment van de Commissie
De focus in het impact assessment ligt op het identificeren en vervolgens adresseren
van tekortkomingen op belangrijke momenten in de «klantreis» van een retailbelegger.
Voor de drie hoofdthema’s van het pakket heeft de Commissie elk drie beleidsopties
overwogen, waarbij in de eerste beleidsoptie geen juridische maatregelen worden genomen
(basisscenario). De Commissie heeft de impact van de beleidsopties beoordeeld op basis
van drie criteria: effectiviteit, efficiëntie en coherentie met andere EU-regelgeving.
De impact van het flankerend beleid is beoordeeld op de mate waarin deze op effectieve
en efficiënte wijze bijdragen aan de doelen van de Commissie. Input voor het impact
assessment varieert van stakeholder consultaties, technisch advies van de Europese
toezichtautoriteiten en een studie uitgevoerd in opdracht van de Commissie.
Ten aanzien van reclame en informatievoorziening heeft de Commissie naast het basisscenario
twee beleidsopties onderzocht: (1) gerichte aanpassingen met als doel om de relevantie
en begrijpelijkheid van informatie te vergroten, en (2) gerichte aanpassingen om tekortkomingen
in reclame aan te pakken. De Commissie concludeert dat beide opties complementair
zijn aan elkaar en de voorgestelde maatregelen tegen redelijke kosten het basisscenario
verbeteren.
Voor wat betreft provisies heeft de Commissie naast het basisscenario twee beleidsopties
onderzocht: (1) het blijven toestaan van provisies bij niet-onafhankelijke adviesdiensten,
maar specifieke informatie ten aanzien van provisies verbeteren en harmoniseren tussen
sectoren, en (2) het algeheel verbieden van provisies. De Commissie concludeert dat
verbeterde transparantie over provisies kan bijdragen aan de kennis van beleggers
over provisies en de vergelijkbaarheid van beleggingsproducten kan verbeteren, en
daarmee beleggers kan stimuleren om alternatieve beleggingsproducten te overwegen.
Tegelijk constateert de Commissie dat deze maatregel het probleem van belangenverstrengeling
niet oplost. Bovendien begrijpen veel beleggers (de impact van) provisies niet en
daarmee heeft verbeterde transparantie niet direct impact op de keuzes van beleggers.
Een verbod op provisies daarentegen lost volgens de Commissie het probleem van belangenverstrengelingen
in belangrijke mate op. Ook leidt een provisieverbod onder meer tot verbeterde marktefficiëntie
en tot een gelijk speelveld in de EU. Een provisieverbod brengt, in tegenstelling
tot de eerste optie, wel hoge eenmalige kosten mee voor marktpartijen wegens aanpassing
van hun verdienmodellen. Maar afgezet tegen de structurele opbrengsten voor beleggers
beoordeelt de Commissie het algehele verbod als de meest effectieve beleidsoptie.
De Commissie heeft hier in het voorstel wegens het ontbreken van draagvlak bij stakeholders
en lidstaten desondanks niet voor gekozen, zoals hieronder nader wordt toegelicht.
Met betrekking tot kostenefficiënte beleggingsproducten en diensten heeft de Commissie
eveneens naast het basisscenario twee beleidsopties onderzocht: (1) de verplichting
voor productontwikkelaars om de kosten van een beleggingsproduct te vergelijken met
een relevante benchmark, en uit te leggen en te rechtvaardigen wanneer deze kosten
hoger zijn dan de benchmark, en (2) aanvullend op de eerste optie, deze verplichting
ook van toepassing maken op distributeurs. De Commissie concludeert dat de tweede
optie effectiever is dan de eerste optie, omdat dan niet alleen de productontwikkelaar
zich moet inspannen om kostenefficiënte beleggingsproducten te ontwikkelen, maar ook
de distributeur moet kijken naar proportionele distributiekosten. Volgens de Commissie
zullen de nalevingskosten voor zowel productontwikkelaars als distributeurs relatief
beperkt blijven, omdat de criteria voor het meewegen van kosten in het productontwikkelingsproces
al reeds verplicht zijn. De rapportage- en vergelijkingsverplichting zal (eenmalige)
kosten met zich meebrengen, maar die wegen volgens de Commissie ruimschootsop tegen
de opbrengsten.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht groot belang aan de verdieping van de Europese kapitaalmarktunie
omdat dit bijdraagt aan duurzame economische groei en financiële stabiliteit.12 Door modernisering en harmonisering van het regelgevend kader voor de Europese kapitaalmarkten
kunnen deze kapitaalmarkten in de EU zich verder ontwikkelen, en toegankelijker en
aantrekkelijker worden voor beleggers en bedrijven die voor investeringen kapitaal
willen aantrekken. Dit is met name op het gebied van beleggen relevant, gelet op de
toenemende grensoverschrijdende en digitale dienstverlening aan retailbeleggers. Participatie
van retailbeleggers aan de kapitaalmarkten acht het kabinet in dit kader van belang,
omdat het mobiliseren van privaat kapitaal noodzakelijk is voor de investeringen in
innovatie en verduurzaming van de reële economie. Het kabinet ziet adequate bescherming
van retailbeleggers als een cruciaal element voor het behoud en vergroten van vertrouwen
van consumenten in de financiële sector en de financiële producten en diensten die
zij aanbiedt. Het beleid van het kabinet is in algemene zin erop gericht om een juiste
balans te vinden tussen een gelijkwaardig niveau bescherming van retailbeleggers in
de EU, betere toegankelijkheid van financiële producten en diensten, een concurrerender
en stabiele financiële sector die een hogere mate van consumentenvertrouwen kent,
daar deze belangen elkaar versterken in het behalen van de bovengenoemde doelstellingen
van de kapitaalmarktunie.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de doelstelling van de Commissie om de participatie van retailbeleggers
te bevorderen en de bescherming van retailbeleggers te versterken. Het pakket stelt
volgens het kabinet consumenten beter in staat om hun financiële lange termijn doelen
ten aanzien van vermogensopbouw te behalen via deelname aan de kapitaalmarkten door
te beleggen in bij hun situatie passende, kostenefficiënte beleggingsproducten met
een lange tijdshorizon, al dan niet met financieel advies dat in hun belang is. Om
die reden verwelkomt het kabinet een belangrijk deel van de in het pakket opgenomen
voorstellen. Door modernisering, vereenvoudiging en stroomlijning van regelgeving
wordt de regelgeving ten aanzien van retailbeleggers en het toezicht op de naleving
hiervan beter toegerust op het toenemende grensoverschrijdende en digitale karakter
van de financiële dienstverlening.
Reclame en informatieverstrekking
De voorgestelde aanscherpingen van de regels voor reclame en informatieverstrekking
aan retailbeleggers bieden volgens het kabinet een hoger beschermingsniveau. Het kabinet
is dan ook positief over de aangescherpte regels voor reclame-uitingen op (sociale)
media, waaronder het voorstel om financiële ondernemingen verantwoordelijk te maken
voor reclame-uitingen van derde partijen zoals finfluencers wanneer zij hiervoor een
vergoeding bieden. Standaardisatie van informatiedocumenten biedt financiële ondernemingen
(op termijn) een lastenverlichting en stelt retailbeleggers beter in staat om beleggingsproducten
met elkaar te vergelijken. Bovendien houden deze voorstellen rekening met menselijk
gedrag waaronder biases, emoties en beïnvloeding. Bijvoorbeeld door gelaagde presentatie van informatie mogelijk
te maken. Dit ziet het kabinet als een belangrijke aanvulling op de bestaande regelgeving.
Dat informatiedocumenten voortaan standaard digitaal verstrekt mogen worden, maar
op verzoek op papier beschikbaar blijven, sluit aan bij de huidige tijd en vergroot
de vergelijkbaarheid van beleggingsproducten.
Verder steunt het kabinet de extra aandacht voor duurzaamheid in de Eid voor PRIIPs
op basis van bestaande rapportages uit andere regelgeving en de introductie van verplichte
waarschuwingen voor risicovolle producten. Ten aanzien van dit laatste punt laat het
Ministerie van Financiën momenteel samen met de brancheverenigingen voor banken (NVB)
en voor vermogensbeheerders (DUFAS) onderzoek doen naar gedragseffecten van waarschuwingen
bij beleggen.13 Het kabinet zal de uitkomsten van dit onderzoek betrekken in de onderhandelingen.
Samengevat zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen daarom positief uitspreken
over deze verschillende voorstellen, waarbij het kabinet aandacht zal hebben voor
mogelijke verbeteringen bij de toepassing van gedragsinzichten en door rekening te
houden met het doenvermogen van mensen.
Provisies en advies
Het kabinet is voorstander van een EU-breed provisieverbod dat vergelijkbaar is met
het nationale provisieverbod dat Nederland al een decennium naar tevredenheid hanteert.
In aanloop naar dit pakket heeft Nederland hier dan ook voor gepleit.14 Het kabinet betreurt het dat de Commissie na brede kritiek van verschillende (grote)
EU-lidstaten en de financiële sector, niet de meest effectieve optie uit haar impact
assessment – een volledig provisieverbod – heeft voorgesteld.15 Het kabinet acht het echter gelet op dit krachtenveld momenteel niet kansrijk om
te streven naar een in de gehele EU geldend volledig provisieverbod. Wel steunt het
kabinet het voorgestelde gedeeltelijke verbod. Het kabinet zal zich er tijdens de
onderhandelingen voor inzetten om dit door de Commissie als alternatief voorgestelde
provisieverbod met beperkter toepassingsbereik, evenals de review clausule en de mogelijkheid
om nationaal additionele regels in te stellen, te behouden.
In de voorgestelde verduidelijking van het verschil tussen onafhankelijk en niet-onafhankelijk
advies kan het kabinet zich vinden. Een dergelijk onderscheid bestaat al in Nederland
en biedt retailbeleggers duidelijkheid over de mate waarin zij een onpartijdig, volledig
op hun belangen gericht advies kunnen verwachten. Ook ziet het kabinet de voordelen
van de aangescherpte regels voor niet-onafhankelijk advies, waarbij van deze financieel
adviseurs onder andere wordt verwacht dat zij het meest kostenefficiënte beleggingsproduct
aanbieden uit een assortiment van geschikte beleggingsproducten.
Kostenefficiënte beleggingsproducten en diensten (Value for Money)
Het kabinet beschouwt de aangescherpte regels voor het productontwikkelingsproces
waarbij beter naar de prijsstelling van beleggingsproducten en diensten dient te worden
gekeken als overwegend positief. Omdat het pakket geen voorstel voor een volledig
provisieverbod bevat ziet het kabinet deze voorstellen als alternatieve manier om
de doestelling te bereiken om de kosten voor retailbeleggers in de EU te verlagen.
Lagere kosten hebben flinke impact op beleggingsopbrengsten over een lange periode.
De te introduceren kostenrapportage en benchmarking bieden retailbeleggers en toezichthouders
– afhankelijk van de kwaliteit en fijnmazigheid van de te ontwikkelen benchmarks –
beter inzicht in de kostenefficiëntie van beleggingsdiensten en -producten die beschikbaar
zijn in de EU. Deze voorstellen vormen daarmee een belangrijke basis voor het centraal
stellen van de belangen van de retailbelegger en het vergaren van kostendata, om mogelijk
in de toekomst additionele regels voor het verder beperken van provisies op te stellen.
Wel heeft het kabinet zorgen over de relatieve effectiviteit van dit instrument, bijvoorbeeld
voor de Nederlandse markt waar kosten van beleggen reeds significant lager zijn door
onder meer het nationale provisieverbod. Tijdens de onderhandelingen zal het kabinet
aandacht vragen voor het zo efficiënt mogelijk inrichten van de rapportages en de
ontwikkeling van de benchmarks door ESMA en EIOPA, door waar dat kan gebruik te maken
van bestaande rapportageverplichtingen en -processen. Het kabinet acht het daarnaast
wenselijk om te onderzoeken of aan lidstaten een prikkel geboden kan worden om een
algeheel nationaal provisieverbod in te voeren, als daarmee financiële ondernemingen
in die lidstaat gedeeltelijk uitgezonderd kunnen worden van verplichtingen volgend
uit deze voorgestelde bepalingen ter bevordering van kostenefficiëntie. Het kabinet
zal dit tijdens de onderhandelingen naar voren brengen.
Flankerend beleid
Het kabinet acht de verbetering van het proces en de inhoud van de passendheid- en
geschiktheidstoetsen een belangrijke stap in het verlagen van de drempels die retailbeleggers
ervaren. Wel ziet het kabinet kansen om de toetsen bij onafhankelijk advies verder
te vereenvoudigen en meer proportioneel te maken, waarvoor het kabinet tijdens de
onderhandelingen aandacht zal vragen. De voorstellen ter bevordering van het inzicht
in en het toezicht op grensoverschrijdende dienstverlening en ter versterking van
de samenwerking tussen toezichthouders, zowel tussen nationale toezichthouders als
met EU-toezichthouders, acht het kabinet positief, omdat deze zullen bijdragen aan
een vergelijkbaar niveau van beleggersbescherming in alle lidstaten en effectievere
aanpak van schadelijke grensoverschrijdende praktijken. Het kabinet kan zich verder
vinden in de verlichting van regeldruk en het stroomlijnen van informatiestromen richting
beleggers, waar dit niet ten koste gaat van noodzakelijke bescherming. Tot slot steunt
het kabinet de introductie van minimumeisen voor certificering en doorlopende educatie
van financieel adviseurs en de verplichting voor lidstaten om maatregelen te nemen
ter bevordering en stimulering van financiële educatie. Nederland kent reeds strenge
vakbekwaamheidseisen voor financieel adviseurs en doet veel op het gebied van financiële
educatie, onder meer via het platform Wijzer in geldzaken. Het kabinet zal tijdens
de onderhandelingen zich er voor inzetten dat deze Europese eisen zo veel mogelijk
in overeenstemming zijn met de nationale vakbekwaamheidseisen. Ten aanzien van financiële
educatie is het de inschatting van het kabinet dat Nederland al volledig aan deze
eisen voldoet.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het kabinet verwacht dat veel lidstaten overwegend positief zullen oordelen over de
doelen die de Commissie met het pakket wil bereiken omdat het aansluit bij de Raadsconclusies
van 1 december 2020 waarin het belang van de verdieping van de kapitaalmarktunie,
het mobiliseren van privaat kapitaal en het stimuleren van beleggen is benadrukt.16 Wel verwacht het kabinet dat diverse lidstaten op verschillende onderdelen van het
pakket, evenals de daaruit volgende regeldruk voor financiële ondernemingen, kritisch
zullen zijn. Zoals bleek tijdens een bespreking tussen experts uit de lidstaten en
ambtenaren van de Commissie van maart jl., kijkt een meerderheid van de lidstaten
kritisch naar provisieverboden vanwege de door hen verwachte impact op hun nationale
financiële markten. Ook verwacht het kabinet dat meerdere lidstaten de hiervoor geschetste
aanscherpingen van de voorschriften van het prijsstellingsproces voor beleggingsproducten
en daarmee samenhangende diensten niet zullen steunen. Een kleinere groep lidstaten
uit regelmatig zorgen over verdere convergentie van toezicht, terwijl het kabinet
evenals enkele met Nederland gelijkgestemde lidstaten, het belang van verdere toezichtconvergentie
binnen de kapitaalmarktunie onderschrijft.
Het Europees Parlement heeft zich tot dusverre nog niet uitgesproken over de voorgestelde
wijzigingen, maar steunt de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie met onder meer aandacht
voor het bevorderen van participatie van retailbeleggers.17 Het is nog niet bekend wie de rapporteur is.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid voor het pakket is positief.
De Commissie stelt als juridische basis voor het voorstel voor een richtlijn de artikelen 53,
eerste lid, en 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
en voor het voorstel voor de verordening artikel 114 van het VWEU. Artikel 53, eerste
lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om, teneinde de toegang tot werkzaamheden anders
dan in loondienst en de uitvoering daarvan te vergemakkelijken, richtlijnen vast te
stellen inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
van de lidstaten betreffende de toegang tot deze werkzaamheden. Artikel 62 VWEU bepaalt
dat onder meer deze bepaling ook van toepassing is op diensten. Op grond van artikel 114
VWEU is de EU-wetgever bevoegd om maatregelen vast te stellen ten aanzien van de instelling
en de werking van de interne markt. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde
rechtsgrondslagen. De rechtsgrondslagen zijn gelijk aan die van de via onderhavige
voorstellen te wijzigen richtlijnen en verordening. Op het terrein van de interne
markt heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub a,
VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het pakket is positief.
Beide voorstellen hebben tot doel uiteenlopende bepalingen in verschillende bestaande
EU-richtlijnen en een verordening ten aanzien van retailbeleggers te stroomlijnen,
te moderniseren en op bepaalde aspecten te verbeteren om retailbeleggers beter in
staat te stellen deel te nemen aan de kapitaalmarkten en daarbij adequaat te beschermen.
Ter realisatie van deze doelstelling is het gezien het grensoverschrijdende karakter
van de markten voor financiële dienstverlening gepast om de regelgeving over dit onderwerp
op EU-niveau vast te stellen en hiermee een gelijk speelveld in de EU voor financiële
ondernemingen en voor de bescherming van retailbeleggers te bieden. Een wijziging
van dergelijke geharmoniseerde EU-regelgeving kan niet op nationaal niveau, maar slechts
op EU-niveau plaatsvinden. Om bovenstaande redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van het pakket is
positief. Beide voorstellen hebben tot doel uiteenlopende bepalingen in verschillende
bestaande EU-richtlijnen en een verordeningen ten aanzien van retailbeleggers te stroomlijnen,
te moderniseren en op bepaalde aspecten te verbeteren om retailbeleggers beter in
staat te stellen deel te nemen aan de kapitaalmarkten en daarbij adequaat te beschermen.
Het pakket bevat hiertoe verschillende maatregelen om bij de informatievoorziening
en advisering aan beleggers en waar nog toegestaan provisiestromen hun belangen beter
te borgen. Daarbij bouwt het pakket voort op reeds bestaande bepalingen ter facilitering
en bescherming van retailbeleggers. Het kabinet acht beide voorstellen geschikt om
de hiervoor genoemde doelstelling te bereiken, bijvoorbeeld doordat extra eisen worden
gesteld aan reclame-uitingen en informatie over beleggingsproducten en -diensten,
alsmede advies hierover. Dit bevordert het maken van verstandige keuzes door retailbeleggers.
Het kabinet vindt bovendien dat de voorstellen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk
is. De Commissie kiest in het pakket namelijk waar mogelijk voor een lichte vorm van
regulering zoals transparantiestandaarden. Enkel meer ingrijpende maatregelen worden
voorgesteld in de gevallen waar een lichte reguleringsvorm onvoldoende effect zou
sorteren volgens de onderliggende analyses, zoals de maatregelen met betrekking tot
de prijsstelling van beleggingsproducten en -diensten.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit voorstel heeft volgens de Commissie gevolgen voor de EU-begroting omdat ESMA en
EIOPA er een aantal taken bij krijgen. De inschatting van de Commissie is dat ESMA
structureel zes extra fte’s nodig heeft en 1,5 miljoen euro aan eenmalige kosten maakt
voor ICT-investeringen en het testen van de verbeterde informatievoorziening richting
retailbeleggers. De Commissie begroot structureel drie extra fte’s voor EIOPA en 1,26 miljoen euro
aan eenmalige kosten. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden
dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027,
en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast
moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies
van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het
aantal werknemers. Volgens het kabinet is het in dit geval legitiem om ESMA en EIOPA
ruimte te geven voor structureel extra fte’s omdat het pakket belangrijke nieuwe bevoegdheden
voor beide toezichtautoriteiten voorstelt.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de Rijksbegroting. Mochten er uiteindelijk
toch budgettaire consequenties blijken te zijn, dan worden deze ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft naar verwachting geen financiële en administratieve gevolgen voor
de burger. Wat betreft het bedrijfsleven, in het bijzonder beleggingsondernemingen,
verzekeraars en beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, zijn er eenmalige
en structurele nalevingskosten. De Commissie heeft, gebaseerd op diverse aannames
en schattingen, getracht de kosten en baten van de drie belangrijkste voorstellen
voor de hele EU te kwantificeren. De maatregelen ten aanzien van reclame en informatieverstrekking
leveren naar schatting 19 tot 67,5 miljoen euro aan eenmalige nalevingskosten op en
250 miljoen aan structurele nalevingskosten per jaar. De voorstellen met betrekking
tot kostenefficiënte beleggingsproducten en diensten kosten naar schatting eenmalig
13 tot 252 miljoen en structureel 2,3 tot 22,6 miljoen. Een (niet voorgesteld) algeheel
provisieverbod kost eenmalig 14 tot 15 miljard in de vorm van omzetderving en kent
geen significante structurele lasten. Het impact assessment bevat geen kwantificatie
van de kosten van het voorgestelde provisieverbod voor execution-only dienstverlening
en de aangescherpte (rapportage)eisen van productontwikkeling en kostenstructuren.
Het kabinet verwacht dat de kosten hiervan significant lager zijn dan de kosten van
het algehele provisieverbod. Tot slot veronderstelt de Commissie dat maatregelen omtrent
het toetsen van de geschiktheid en passendheid van beleggingsproducten 12,5 tot 48,5 miljoen euro
aan eenmalige nalevingskosten met zich meebrengen en 7,1 tot 19,1 miljoen aan structurele
kosten. Daarentegen heeft de Commissie ook een aantal voorstellen gedaan die de regeldruk
van het bedrijfsleven juist verlaagt. De Commissie heeft geen uitsplitsing gemaakt
naar de kosten per lidstaat. Omdat Nederland een algeheel provisieverbod kent, zal
de introductie van het door de Commissie als alternatief voorgestelde provisieverbod
met beperkter toepassingsbereik geen nalevingskosten noch omzetderving met zich meebrengen.
Wel worden ook Nederlandse marktpartijen geconfronteerd met implementatie- en nalevingskosten
volgend uit de verschillende wijzigingen van de eisen ten aanzien van onder meer reclame,
informatie, productontwikkeling en prijsstelling.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel beoogt retailbeleggers beter in staat te stellen om deel te nemen aan
kapitaalmarkten en de kapitaalmarkten te verdiepen door privaat kapitaal te mobiliseren.
Daarmee dragen de voorstellen bij aan de doelstellingen van de kapitaalmarktunie om
de financieringsopties van bedrijven te verbreden door meer aanbod van privaat kapitaal.
Dit additionele private kapitaal voor investeringen in verduurzaming en innovatie
komt het interne concurrentievermogen van zowel de financiële markten als bedrijven
in de reële economie van de Unie ten goede. Daarmee draagt het pakket bij aan een
sterkere concurrentiepositie en autonomie van de EU in de wereld.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het pakket bestaat uit een voorstel voor een richtlijn die meerdere richtlijnen wijzigt
en een voorstel ter wijziging van een verordening. De verordening is rechtstreeks
van toepassing in de lidstaten en hoeft daarom niet te worden omgezet in nationaal
recht. Wel dient aan enkele voorschriften van de verordening uitvoering te worden
gegeven gelet op het toezicht op de naleving van die voorschriften. In verband daarmee
dient het Besluit uitvoering EU-verordening financiële markten te worden gewijzigd.
De richtlijn heeft gevolgen voor nationale regelgeving omdat de hiermee te wijzigen
richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en onderliggende
lagere regelgeving, die als gevolg van dit voorstel dienen te worden gewijzigd. Het
voorstel heeft geen gevolgen voor de lex silencio positivo.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het richtlijnvoorstel bevat meerdere nieuwe dan wel uitgebreide bevoegdheden voor
de Commissie om gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vast te stellen.
Het verordeningvoorstel bevat één nieuwe bevoegdheid voor de Commissie om een gedelegeerde
handeling vast te stellen. De bevoegdheidstoekenningen worden hieronder voor elk voorstel
afzonderlijk behandeld.
Richtlijnvoorstel
Het richtlijnvoorstel kent aan de Commissie de bevoegdheid toe om gedelegeerde handelingen
als bedoeld in artikel 290 VWEU vast te stellen. De bevoegdheidstoekenning ziet heeft
betrekking op de volgende terreinen:
• Artikelen 16-a, elfde lid, MiFID II, 25, negende lid, IDD, 14, tweede lid, UCITS en
12, derde lid, AIFMD inzake de vaststelling van de onderliggende methodologie van
de benchmarks en de beoordelingscriteria op grond waarvan de rechtvaardigheid en proportionaliteit
van kosten moet worden getoetst.
• Artikelen 14, tweede lid, UCITS en 12, derde lid, AIFMD betreffende een uitbreiding
van de bestaande bevoegdheidstoekenning inzake het vastleggen van minimumstandaarden
voor het prijsstellingsproces.
• Artikelen 24c, achtste lid, MiFID II en 26a, achtste lid, IDD betreffende een uitbreiding
van de bevoegdheidstoekenning inzake de informatievoorziening in reclame-uitingen
over de essentiële eigenschappen van beleggingsproducten en diensten en de voorwaarden
waaronder reclame-uitingen en -praktijken eerlijk, helder en niet-misleidend zijn.
• Artikelen 24d, tweede lid, MiFID II en 10, tweede lid, IDD inzake de herziening van
de minimum vereisten voor professionele kennis en competenties van financiële dienstverleners.
De bevoegdheidstoekenningen betreffen geen essentiële onderdelen van de richtlijnen,
omdat in dit kader geen politieke keuzes worden gemaakt die tot de eigen verantwoordelijkheden
van de Uniewetgever behoren. Gelet op de technische aard van de bevoegdheden acht
het kabinet ook wenselijk dat de Commissie deze bevoegdheden krijgt toegekend. De
keuze voor delegatiehandelingen in tegenstelling tot uitvoeringshandelingen ligt voor
de hand aangezien de toegekende bevoegdheden bestaan in de vaststelling van aanvullende
regels die van invloed zijn op de in de basishandeling neergelegde regels. Wel betwijfelt
het kabinet of de bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot een tweetal onderdelen
voldoende is afgebakend. Ten eerste bepalen artikelen 89 MiFID II en 39 IDD dat de
bevoegdheid tot het vaststellen van de gedelegeerde handeling voor onbepaalde tijd
wordt verleend. Hoewel dit in lijn is met de al vastgestelde duur voor gedelegeerde
handelingen in beide richtlijnen, geeft het kabinet de voorkeur aan het verlenen van
bevoegdheden voor een bepaalde tijd, met stilzwijgende verlening. Ten tweede ontbreekt
in UCITS en AIFMD een expliciete bepaling met een verplichting om deskundigen te consulteren
overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Hoewel de Commissie
deze procedure in de praktijk al volgt, zoals is gebleken uit de totstandkoming van
bestaande gedelegeerde handelingen, acht het kabinet wenselijk dat deze procedurele
waarborg expliciet wordt opgenomen in beide richtlijnen. Het kabinet zal in de onderhandelingen
aandacht vragen voor deze twee onderdelen.
Verder kent het richtlijnvoorstel aan de Commissie de bevoegdheid toe om door ESMA
en EIOPA opgestelde technische reguleringsnormen als bedoeld in artikel 290 VWEU vast
te stellen. De bevoegdheidstoekenningen heeft betrekking op de volgende terreinen:
• Artikelen 16-a, twaalfde lid, MiFID II en 25, tiende lid, IDD inzake de informatie
op detailniveau en de rapportagewijze noodzakelijk voor de totstandkoming van de benchmark die dienen als referentiepunt voor de kosten van beleggingsproducten en diensten.
• Artikelen 24, vijfde lid, onderdeel c, MiFID II en 29, vijfde lid, IDD inzake het
format en inhoud van risicowaarschuwingen bij bijzonder risicovolle beleggingsproducten.
• Artikelen 25, eerste lid, MiFID II en 30, eerste lid, IDD inzake het vaststellen van
de uitleg, waarschuwing en de vormgeving van het format en inhoud van de rapportageverplichting
met betrekking tot de passendheid- en geschiktheidstoetsen.
• Artikelen 25, derde lid, en 30, tweede lid, IDD inzake de vormgeving van het format
en inhoud van de waarschuwing bij een niet passend beleggingsproduct.
• Artikelen 25, vierde lid, MiFID II en 30, derde lid, IDD inzake het vormgeven van
het format en inhoud van de waarschuwing wanneer geen passendheidstoets wordt uitgevoerd.
• Artikel 29, vierde lid, IDD inzake de terminologie, inhoud en lengte van de informatie
en jaarlijkse verklaring aan klanten en verzekerden.
• Artikelen 35a, derde lid, MiFID II en 9a, derde lid, IDD inzake de precisering van
de informatie die moet worden aangeleverd noodzakelijk voor het register waarin gerapporteerde
informatie van grensoverschrijdende activiteiten wordt vastgesteld.
De vaststellingsprocedure van de bovenstaande technische reguleringsnormen verloopt
overeenkomstig artikel 10 van de ESMA-verordening en EIOPA-verordening. Dit betekent
in beginsel dat een openbare raadpleging van het ontwerpvoorstel wordt gehouden en
een analyse van de kosten en baten plaatsvindt. Ook moeten ESMA en EIOPA advies inwinnen
van respectievelijk de Stakeholdergroep effecten en markten en de Stakeholdergroep
verzekeringen en herverzekeringen en Stakeholdergroep bedrijfspensioenen. Voorts dienen
ESMA en EIOPA bij het opstellen van de technische reguleringsnormen rekening houden
met de door de Commissie vastgestelde benchmark methodologie. Het kabinet acht de bevoegdheidstoekenningen aan de Commissie mogelijk,
omdat geen sprake is van een essentieel onderdeel van de richtlijnen en de bevoegdheden
betrekking hebben op een gebied dat specifiek is opgenomen in artikel 1, tweede lid,
van de ESMA en EIOPA verordening. Gelet op de technische aard van de bevoegdheden
acht het kabinet ook wenselijk dat de Commissie deze bevoegdheid krijgt toegekend.
De keuze voor een delegatiehandeling ligt hierbij voor de hand aangezien aanvullende
regels worden vastgesteld die van invloed zijn op de in de basishandeling neergelegde
regels aangaande kostenrapportages. Met betrekking tot de afbakening van de bevoegdheidsdelegatie,
heeft het kabinet enkel dezelfde zorg inzake de duur van de bevoegdheidstoekenning
zoals hierboven beschreven. Het kabinet zal in de onderhandelingen aandacht vragen
voor dit onderdeel.
Artikelen 35a, vierde lid, MiFID II en 9a, vierde lid, IDD kennen aan de Commissie
de bevoegdheid toe tot het vaststellen van door ESMA en EIOPA opgestelde technische
uitvoeringsnormen als bedoeld in artikel 291 VWEU inzake het format, methode, verstrekking,
frequentie en begindatum van de informatieverstrekking ten behoeve van de totstandkoming
en actueel houden van het register. De Commissie stelt de technische uitvoeringsnormen
vast in overeenstemming met de in artikel 15 van de ESMA-verordening en EIOPA-verordening
beschreven procedure. ESMA en EIOPA stelt het ontwerp van de technische uitvoeringshandeling
voor, waarna deze worden verzonden naar Raad, Parlement en Commissie. Na ontvangst
van het ontwerp van een technische uitvoeringshandeling besluit de Commissie binnen
drie maanden of zij de uitvoeringshandelingen in overeenstemming met het ontwerp vaststelt.
Indien dat niet het geval is, wordt het ontwerp teruggezonden naar de relevante Europese
toezichthoudende autoriteit, waarna die autoriteit binnen zes weken een gewijzigd
ontwerp kan indienen bij de Commissie. De Commissie besluit daarna om het ontwerp,
al dan niet met de door de Commissie gewenste wijzigingen, vast te stellen. Het kabinet
acht de bevoegdheidstoekenning aan de Commissie mogelijk, omdat geen sprake is van
een essentieel onderdeel van de richtlijnen en hiermee rapportage op een uniforme
wijze wordt ingericht. Voor het vaststellen van deze technische uitvoeringsnormen
is de benodigde expertise aanwezig bij de desbetreffende Europese toezichthoudende
autoriteiten, die doorgaans dergelijke normen vaststellen. De keuze voor een uitvoeringshandeling
ligt hierbij voor de hand aangezien de inhoud van de basishandeling nader wordt aangegeven
zonder dat dit inhoudelijk van invloed is op het wetgevingskader.
Verordeningvoorstel
Artikel 14, derde lid, PRIIPs verordening kent aan de ESA’s de bevoegdheid toe om
concept technische reguleringsnormen te ontwikkelen inzake het specificeren van de
modaliteiten en de condities voor het personaliseren van Eids. Hierop is de procedure
voor de vaststelling van de technische reguleringsnormen van toepassing overeenkomstig
artikel 10 van de ESMA-verordening, EIOPA-verordening en de Europese bankenautoriteit
(EBA)-verordening. Artikel 14, derde lid, PRIIPs verordening bevat geen expliciete
bepaling waarin aan de Commissie de bevoegdheid wordt toegekend om de door de ESA’s
opgestelde concept technische reguleringsnormen vast te stellen. Het kabinet acht
het zeer waarschijnlijk dat deze lacune onopzettelijk is ontstaan en zal dit onderdeel
tijdens de onderhandelingen onder de aandacht brengen. Indien de bevoegdheidstoekenning
aan de Commissie alsnog een wettelijke grondslag krijgt in de verordening, acht het
kabinet de bevoegdheidstoekenning mogelijk, omdat geen sprake is van een essentieel
onderdeel van de verordening. Gelet op de technische aard van de taak acht het kabinet
wenselijk dat de Commissie deze bevoegdheid krijgt toegekend. De keuze voor een delegatiehandeling
ligt hierbij voor de hand aangezien aanvullende regels worden vastgesteld die van
invloed zijn op de in de basishandeling neergelegde regels aangaande informatievoorzieningen.
Wel betwijfelt het kabinet of de bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot één onderdeel
voldoende is afgebakend. Een expliciete bepaling ontbreekt met daarin een verplichting
van de Commissie om deskundigen te consulteren overeenkomstig het Interinstitutioneel
Akkoord over beter wetgeven. Het kabinet acht het wenselijk dat deze procedurele waarborg
expliciet wordt opgenomen in de verordening. Het kabinet zal in de onderhandelingen
aandacht vragen voor dit onderdeel.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De inwerkingtreding van de richtlijn en verordening wordt voorzien op de twintigste
dag na officiële publicatie. De verordening is na 18 maanden van toepassing in de
lidstaten. Lidstaten dienen de richtlijn binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding
geïmplementeerd te hebben en binnen 18 maanden toe te passen. Het kabinet is van oordeel
dat deze implementatietermijn niet haalbaar is, gelet op de duur van het Nederlandse
wetgevingsproces en de omvang van het pakket. Ter implementatie van de richtlijn zal
de Wet op het financieel toezicht (Wft) en naar verwachting op die wet gebaseerde
lagere regelgeving moeten worden gewijzigd. Het kabinet zal zich tijdens de raadsonderhandelingen
inzetten voor een langere implementatietermijn van tenminste 18 en bij voorkeur 24 maanden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat een tweetal evaluatiebepalingen ten aanzien van provisies. Artikel 1,
lid 13 van de richtlijn introduceert artikel 24a in MiFID waar op grond van lid 8
de Commissie drie jaar na inwerkingtreding en na consultatie van ESMA en EIOPA de
effecten van betalingen van derde partijen en mogelijke belangenconflicten en de beschikbaarheid
van onafhankelijk advies zal evalueren. De Commissie kan daarna eventueel aanvullende
wetgevende maatregelen voorstellen. Een identieke evaluatiebepaling is opgenomen in
artikel 2, lid 45 van de richtlijn, dat artikel 29a in IDD introduceert. Het kabinet
kan zich vinden in beide evaluatiebepalingen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Er worden geen problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid en handhaving voorzien,
al zal de implementatie van de nieuwe regels door financiële ondernemingen een inspanning
van hen vergen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is in Nederland belast met
het toezicht op de naleving van de met dit pakket te wijzigen bepalingen. Of de voorgestelde
wijzingen financiële of personele gevolgen voor de AFM met zich meebrengen hangt af
van de definitieve vormgeving van de voorgestelde wijzigingen en is op dit moment
nog niet goed te overzien. Waar deze gevolgen er wel zijn, zullen die conform de financieringssystematiek
van de toezichthouders worden ingepast.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Naar verwachting zijn er geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.